RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Reclame  

RB 2558

Nieuwe slogan op billboard maakt duidelijk dat Trojka Pink alcohol bevat

Vzr. RCC 5 oktober 2015, RB 2558, dossiernr. 2015/00968 (Trojka Pink)
VT zonder aanbeveling. Billboard campagne. De uiting: Het betreft een audiovisuele uiting (billboard campagne) voor Trojka Pink die is uitgezonden via de kanalen van SBS tijdens en na een film. De klacht: Klager stelt, samengevat, dat in de reclame-uiting geen melding wordt gemaakt van het feit dat het aangeprezen product alcohol bevat, terwijl ook de educatieve slogan ‘Geen 18, geen alcohol’ ontbreekt.

Het oordeel van de voorzitter:
1)  Niet in geschil is dat in de bestreden reclame-uiting zoals deze luidde ten tijde van het indienen van de klacht, niet de slogan ‘Geen 18, geen alcohol’ werd vermeld, waardoor deze in strijd is met artikel 33 lid 1 en lid 2 RVA 2014 is. Evenmin is voldaan aan artikel 3 lid 1 RvA 2014 nu uit de reclame-uiting onvoldoende blijkt dat het gaat om alcoholhoudende drank. Dit laatste kan slechts uit de teksten op de afgebeelde fles worden afgeleid. Deze fles verschuift echter telkens in beeld en de aandacht van de teksten op de fles wordt afgeleid door wisselende foto’s in relatief groot formaat met feestende personen. De klacht is derhalve gegrond.

2)  Adverteerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij na de ontvangst van de klacht direct actie heeft ondernomen teneinde het uitzendschema en de reclame-uiting aan te passen. De nieuwe reclame-uiting vermeldt, zoals de voorzitter heeft geconstateerd, wel de voorgeschreven slogan. Door het gebruik van deze nieuwe slogan wordt tevens duidelijk gemaakt dat het gaat om alcoholhoudende drank. Om die reden zal de voorzitter gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 3 lid 1 RvA 2014 en artikel 33 lid 1 en lid 2 RVA 2014.

RB 2557

Radiocommercial Specsavers voldoet niet aan informatieplicht

Vzr. RCC 5 oktober 2015, RB 2567, dossiernr. 2015/00853 (Specsavers)
Aanbeveling. Radiocommercial. De uiting: Het betreft een radiocommercial waarin onder meer wordt gezegd: “Als u bij ons een bril met een montuur van 79,-- euro of meer koopt, krijgt u altijd een tweede montuur van dezelfde prijs en de glazen gratis. Dat geldt ook voor al onze merkmonturen. Dus ik krijg er een tweede montuur met dezelfde type gratis bij? Precies, vergelijk dat maar eens met uw opticien. Kijk voor alle informatie op Specsavers.nl”. De klacht: Klager stelt dat men, anders dan in de radiocommercial wordt gezegd, niet een tweede bril met hetzelfde montuur en dezelfde glazen gratis krijgt indien men een bril bij adverteerder koopt. Dit bleek toen klager een bril bij een winkel van adverteerder had gekocht en hem voor de tweede bril toch kosten in rekening werden gebracht. In de radiocommercial wordt niet gezegd dat men naar de voorwaarden moet vragen.

Het oordeel van de voorzitter:
1)  De klacht is gericht tegen een radiocommercial waarin wordt gezegd dat men bij adverteerder bij de aankoop van een bril van minimaal € 79,-- ‘altijd’ een tweede montuur van dezelfde prijs en hetzelfde type glazen gratis krijgt. In de bestreden uiting wordt derhalve op absolute wijze gezegd dat men vanaf genoemd bedrag voor de tweede bril geen extra kosten hoeft te betalen. Uit de radiocommercial blijkt niet van het bestaan van voorwaarden. Deze worden immers niet met zoveel woorden genoemd. Dit geldt ook voor de mededeling “Kijk voor alle informatie op Specsavers.nl”. Deze mededeling informeert de gemiddelde consument onvoldoende over het bestaan van voorwaarden die kunnen meebrengen dat voor een tweede bril toch kosten verschuldigd zijn, zoals bij klager het geval was. Het betreft kosten die adverteerder in rekening brengt indien men extra dunne glazen of een coating wenst.

2)  Het bestaan van voorwaarden die tot extra kosten kunnen leiden betreft essentiële informatie waarover de consument tijdig en duidelijk had dienen te worden geïnformeerd. In de onderhavige radiocommercial is blijkens het voorgaande niet aan deze informatieverplichting voldaan. De gemiddelde consument zal het daardoor kunnen ontgaan dat er voorwaarden van toepassing zijn die tot extra kosten kunnen leiden. Gelet hierop is in de onderhavige uiting sprake van het niet of op onduidelijke wijze verstrekken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC), terwijl de uiting daartoe voldoende mogelijkheden biedt. Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

3)  De voorzitter neemt nota van de mededeling namens adverteerder dat de onderhavige reclame-uiting niet meer zal worden gebruikt. De voorzitter gaat ervan uit dat adverteerder in haar verdere uitingen zal voldoen aan de hiervoor bedoelde informatieplicht. Om die reden zal de voorzitter gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten.

De beslissing van de voorzitter
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.
RB 2556

Toeristenbelasting en heffingen hadden door Center Parcs moeten worden uitgelegd

CVB 13 oktober 2015, RB 2556, dossiernr. 2015/00648 (Center Parcs)
Aanbeveling. Prijzen. De uiting: De (on-line) Center Parcs brochure 2015 #goodtimes. de boekingstool op de website www.centerparcs.nl. De klacht: De klacht wordt als volgt samengevat. Klager heeft twee cottages geboekt op adverteerders park De Huttenheugte. Blijkens de (door klager overgelegde) boekingsbevestiging is een bedrag van € 91,80 in rekening gebracht voor “toeristenbelasting en heffingen”. In de brochure en op de boekingssite wordt voorafgaand aan de reservering niet duidelijk gemaakt waaruit de “heffingen” bestaan en wat de hoogte van de toeristenbelasting en de heffingen is. Er wordt slechts in het algemeen meegedeeld “De prijs van een verblijf is exclusief (…) toeristenbelasting en heffingen”. Klager meent dat ten onrechte onder de noemer ‘toeristenbelasting en heffingen’ lokale lasten in rekening worden gebracht die niets met toeristenbelasting te maken hebben. Andere kosten dan de toeristenbelasting moeten in de geadverteerde prijs worden meegenomen en niet via de toeristenbelasting worden verrekend. Volgens klager is sprake van strijd met de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) 2014.

Het oordeel van het College:
1. Het College deelt niet het standpunt van Center Parcs dat klager niet ontvankelijk is in de inleidende klacht. De Commissie en het College mogen reclame-uitingen en uitnodigingen tot aankoop gericht op de Nederlandse markt betreffende reisdiensten toetsen aan de Reclamecode Reisaanbiedingen. Dat Center Parcs is aangesloten bij een brancheorganisatie die zelf geen deelnemende brancheorganisatie is bij bedoelde reclamecode, staat aan deze toetsing niet in de weg. Op grond van de statuten van de Stichting Reclame Code en het reglement betreffende de werkwijze van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep, achten de Commissie en het College zich bevoegd kennis te nemen van klachten ingediend tegen reclame-uitingen waarop een bijzondere reclamecode van toepassing is, ook als de betrokken adverteerder niet direct of indirect bij (de totstandkoming van) die bijzondere reclamecode betrokken is (geweest). De hierna in punt 7 te noemen beleidsregel van de ACM doet aan deze bevoegdheid evenmin af.

2. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze grieven betreffen uitsluitend het oordeel van de Commissie ten aanzien van de toeristenbelasting en de heffingen als aan de orde in de door de Commissie met B aangeduide reclame-uiting. Het College merkt op dat geen grief is gericht tegen de interpretatie door de Commissie van het gedeelte van de inleidende klacht dat in beroep aan de orde is. In beroep dient dan ook te worden beoordeeld of de Commissie terecht heeft geoordeeld dat de vermelding van de toeristenbelasting en heffingen niet voldoet aan de eisen van artikel III sub 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) 2014 in verbinding met artikel 8.4 sub i van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

3. Het College ziet in de uiting die als bijlage 2 aan de beslissing van de Commissie is gehecht geen prijzen voor accommodaties staan. Het College begrijpt evenwel dat bij een weergave op het scherm de accommodaties van verschillende parken met bijbehorende prijzen per accommodatie worden getoond in combinatie met de mogelijkheid verder te zoeken. In de als bijlage 3 aan de beslissing van de Commissie gehechte uiting gaat het om de situatie dat de consument zijn keuze voor een park reeds heeft gemaakt. Hier worden uitsluitend de prijzen van de accommodaties van het gekozen park getoond. Beide uitingen maken, naar niet in geschil is, onderdeel uit van de “boekingstool” van Center Parcs. De Commissie heeft ten aanzien van beide uitingen geoordeeld dat sprake is van een uitnodiging tot aankoop in verband met een overeenkomst op afstand. Het College onderschrijft dit oordeel. Het gaat immers om een “boekingstool” waarbij te boeken accommodaties met bijbehorende prijzen worden getoond. Het boekingsproces verloopt via internet. Het College verwijst voor de toepasselijke regelgeving waaraan in dit geval dient te worden getoetst naar artikel IV sub 1 RR 2014 in combinatie met artikel III sub 1 RR 2014, welke artikelen in samenhang met artikel 8.4 sub i NRC dienen te worden uitgelegd.

4. Ten aanzien van de toeristenbelasting is niet in geschil dat het variabele onvermijdbare kosten betreft. Het is niet mogelijk deze kosten op voorhand te berekenen en in de prijzen van de accommodaties op te nemen. Deze kosten zijn per persoon per dag verschuldigd op grond van lokale verordeningen. De hoogte van de toeristenbelasting kan per park variëren, afhankelijk van hetgeen in de toepasselijke lokale verordening is bepaald. De toeristenbelasting kent derhalve in het algemeen drie variabelen, te weten het gekozen park (waardoor wordt bepaald welke lokale verordening van toepassing is), het aantal personen en de duur van het verblijf. Ook kan de toeristenbelasting per jaar waarop de boeking betrekking heeft, verschillen, afhankelijk van wijzigingen in de lokale verordeningen. Center Parcs stelt dat daarnaast nog afzonderlijke variabelen gelden doordat kinderen geen of minder toeristenbelasting zijn verschuldigd. Zij heeft deze laatste stelling niet gestaafd, maar de juistheid ervan kan, gelet op het voorgaande, in het midden blijven.

5.  In de situatie dat een accommodatie met bijbehorende prijs wordt getoond, is een aanbieder naar het oordeel van het College op grond van de in punt 3 weergegeven regelgeving verplicht informatie te geven over de hoogte van de toeristenbelasting. In zoverre bestaat geen relevant verschil met de andere, deels variabele, onvermijdbare kosten die Center Parcs wel noemt met bijbehorend bedrag, te weten de reserveringskosten ad € 29,50 per boeking en de verplichte bedlinnenpakketten bij boeking van een Comfort Cottage ad € 7,25 per persoon. Dat de toeristenbelasting diverse variabelen kent, doet aan deze verplichting niet af. Center Parcs kon in dit verband niet volstaan met de enkele mededeling dat de getoonde prijzen exclusief toeristenbelasting zijn. Zij had de consument in de uitingen die als bijlage 2 en 3 aan de beslissing van de Commissie zijn gehecht reeds dienen te informeren over de hoogte van die belasting, eventueel door middel van een duidelijk herkenbare verwijzing bij de prijzen naar informatie over de hoogte van de toeristenbelasting en de wijze waarop deze met inachtneming van variabelen berekend wordt. Hieruit volgt overigens ook dat het College niet het standpunt van Center Parcs deelt dat het uit praktisch oogpunt onhaalbaar is om de consument over deze aspecten te informeren. Indien prijzen van een specifieke accommodatie voor een bepaalde periode worden getoond, is immers duidelijk welke lokale verordening van toepassing is en welk bedrag, naar de op dat moment bekende tarieven, dientengevolge aan toeristenbelasting zal zijn verschuldigd. De hoogte van de toeristenbelasting zoals vastgesteld bij deze verordeningen, kan in de toekomst wijzigen, maar dat neemt niet weg dat Center Parcs op de hiervoor bedoelde wijze informatie kan en dient te verschaffen over de op het moment van boeking per park geldende, door haar aan de klant in rekening te brengen toeristenbelasting. Center Parcs heeft dit nagelaten. Het College acht bijlage 2 en 3 bij de beslissing van de Commissie op grond van het voorgaande in strijd met artikel IV sub 1 RR 2014 in verbinding met artikel III sub 1 RR 2014 en artikel 8.4 sub i NRC.

6. Ten aanzien van de heffingen heeft de Commissie geoordeeld dat sprake is van vaste onvermijdbare kosten die in de geadverteerde prijzen van de accommodaties inbegrepen dienen te zijn. Center Parcs heeft in beroep de samenstelling, de berekening en de wijze van doorberekening van lokale heffingen en lokale kosten toegelicht. Naar het oordeel van het College heeft Center Parcs daarbij voldoende onderbouwd dat geen aanleiding bestaat om ten aanzien van de heffingen anders te oordelen dan ten aanzien van toeristenbelasting. Ook de heffingen zijn te beschouwen als lokale lasten en deze lasten kunnen, naar Center Parcs voldoende heeft toegelicht, globaal worden herberekend tot een bepaald bedrag per persoon per nacht. Het College acht het toelaatbaar deze kosten op die basis te vermelden. Anders dan de Commissie is het College derhalve van oordeel dat de heffingen als variabele onvermijdbare kosten dienen te worden beschouwd in plaats van vaste onvermijdbare kosten. Dit oordeel kan Center Parcs echter niet baten, nu in de onderhavige uitingen zoals opgenomen in bijlage 2 en 3 bij de beslissing van de Commissie, geen informatie wordt gegeven over de hoogte van de heffingen. Hetgeen onder 4.5 is vermeld, is hier van overeenkomstige toepassing. Center Parcs had de hoogte van de heffingen dus afzonderlijk dienen te vermelden bij de prijzen van de accommodaties, of eventueel in de uitingen bij die prijzen een duidelijk herkenbare verwijzing dienen op te nemen naar informatie over de hoogte van de heffingen en de wijze van samenstelling daarvan.

7. Ten aanzien van de stelling van Center Parcs dat zij handelt in overeenstemming met beleid van de ACM, overweegt het College dat het hier blijkbaar in het bijzonder gaat om een beleidsregel zoals samengevat in een zin in een e-mail van 4 september 2013 van de ACM, welke zin kennelijk is bedoeld als antwoord op een vraag van Recron. Deze zin luidt als volgt: “Voor zover er variabele kosten zijn moet dit duidelijk vooraf genoemd zijn (per item en eenheid) en toegevoegd worden aan de aangeboden prijs zodra de bepalende parameter bekend is.” Het College leest in deze mededeling niet dat de ACM van oordeel is dat in een situatie als aan de orde (in de uitingen) in bijlage 2 en 3 bij de beslissing van de Commissie, waarin specifieke accommodaties worden aangeboden en de bijbehorende prijzen worden genoemd, geen verplichting zou bestaan de consument tegelijk te informeren over de hoogte van toeristenbelasting en de hoogte van de heffingen.

8. Voor zover Center Parcs stelt dat het opleggen van de verplichting om de heffingen op te nemen in de prijs van de accommodaties zou leiden tot benadeling van haar marktpositie en zodoende tot oneerlijke concurrentie, merkt het College dat het in dit geval niet gaat om het opnemen van de heffingen in de prijs, maar om de vermelding van deze variabele onvermijdbare kosten bij de prijzen van de specifieke accommodaties. Niet valt in te zien dat Center Parcs in wezenlijke mate wordt benadeeld indien zij de toeristenbelasting en heffingen zodanig dient weer te geven dat de consument in het stadium van de boeking als aan de orde in de onderhavige uitingen zoals opgenomen in bijlage 2 en 3 bij de beslissing van de Commissie, over deze kosten wordt geïnformeerd op de wijze zoals bedoeld onder punt 5 van deze beslissing.

9.  Aan de wens van Center Parcs om te vernemen op welke wijze zij bij de geadverteerde prijs melding dient te maken van toeristenbelasting en heffingen, kan het College niet voldoen. Het behoort niet tot de taak van het College aanwijzingen te geven over de wijze waarop deze informatie in het onderhavige geval dient te worden verstrekt.

10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

De beslissing van het College van Beroep:
Het College bevestigt de beslissing van de Commissie, voor zover in beroep aan de orde, met enige wijziging van gronden voor zover het betreft het oordeel van de Commissie ten aanzien van de heffingen en met dien verstande dat het College de uitingen die als bijlage 2 en 3 aan de beslissing van de Commissie zijn gehecht in strijd acht met artikel IV sub 1 RR 2014 in verbinding met artikel III sub 1 RR 2014 en artikel 8.4 sub i NRC.


RB 2555

Keuze voor korting of een upgrade betrekking op huidige al betaalde hostingpakket

RCC 1 oktober 2015, RB 2555, dossiernr. 2015/00896 (Hostingpakket)
Aanbeveling. Uitzenden ICT. De uiting: Het betreft de volgende aanbieding van ‘hostingpakket 2’ op adverteerders website www.budgetwebhosting.nl: “Hostingpakket 2 (incl. E-mail Pakket)1250 MB, 12.5 GB, € 24,00, € 12,-” en: “Prijs € 12,00 per jaar (eenmalige set-up kosten € 8,65)  Hostingpakket 2: Gratis domein! 1250 MB webruimte,12.5 GB dataverkeer per maand”. De klacht: In de uiting wordt als inhoud van ‘hostingpakket 2’ 1250 MB webruimte en 12.5 GB dataverkeer per maand beloofd. Nadat klager het pakket had besteld (en betaald), bleek dat hij slechts 250 MB webruimte en 2.44 GB dataverkeer kreeg. Nadat klager hierover contact had opgenomen met adverteerder, bleek hem dat onder in de uiting in kleine lettertjes staat dat incasso nodig is. Klager heeft de incasso in orde gemaakt door het invullen en aan adverteerder toesturen van het ‘formulier automatische incasso’ (welk formulier door klager is overgelegd [en in kopie als bijlage 2 aan deze uitspraak is gehecht]). Desondanks werd klagers limiet voor webruimte en dataverkeer niet verhoogd. Desgevraagd werd klager meegedeeld dat dit het gevolg is van zijn op het incassoformulier ingevulde keuze voor “10% korting” in plaats van voor “extra webruimte en dataverkeer”. Klager acht het niet duidelijk dat de keuze voor korting of een upgrade betrekking heeft op het huidige al betaalde hostingpakket.

Het oordeel van de Commissie:
In de bestreden uiting wordt ‘hostingpakket 2’ met 1250 MB webruimte en 12.5 GB dataverkeer per maand aangeboden voor € 12,00 per jaar in plaats van de gebruikelijke prijs van € 24,00. In de beschrijving van het ‘hostingpakket 2’ staat onder meer “Betaling per jaar middels automatische incasso”. Voorts staat onder in de uiting, na de beschrijving van alle door adverteerder aangeboden hostingpakketten en onder de links naar deze pakketten, in kleine letters (voor zover hier van belang): “Genoemde pakketten i.c.m. incasso excl. BTW & domein.” De Commissie acht voldoende aannemelijk geworden dat bij betaling per incasso het ‘hostingpakket 2’ met genoemde inhoud daadwerkelijk voor € 12,00 per jaar besteld kan worden. Op grond hiervan kan de bestreden uiting zelf niet onjuist of misleidend worden geacht. Niettemin is de Commissie van oordeel dat sprake is van oneerlijke reclame in de zin van artikel 7 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), nu de gemiddelde consument in het op de uiting volgende bestelproces in verwarring wordt gebracht. Uit de klacht en de daarbij gevoegde e-mailcorrespondentie tussen klager en adverteerder blijkt immers dat het ontvangen van ‘hostingpakket 2’ met de geadverteerde inhoud van 1250 MB en 12.5 GB niet alleen afhankelijk is van betaling per incasso, maar ook van het uitdrukkelijk aangeven van de keuze “extra”/“5 keer meer webruimte en dataverkeer” op het ten behoeve van de automatische incasso in te vullen formulier. Wordt gekozen voor de andere optie “10% korting op uw totale factuurbedrag”, dan bestaat de inhoud van het ‘hostingpakket 2’, naar adverteerder niet heeft weersproken, uit 250 MB webruimte en 2.44 GB dataverkeer per maand. Naar het oordeel van de Commissie is voor de gemiddelde consument niet duidelijk dat de geadverteerde 1250 MB webruimte en 12.5 GB dataverkeer per maand kennelijk een upgrade betreffen van een basispakket met 250 MB en 2.44 GB, welke upgrade de consument alleen ontvangt indien hij deze keuze op het incassoformulier uitdrukkelijk vermeldt, en dat bij de keuze voor 10% korting niet de in de uiting genoemde webruimte en dataverkeer worden verkregen maar slechts een vijfde deel daarvan. Door bovengenoemde onduidelijkheid kan de consument op het verkeerde been worden gezet en tot een transactie besluiten waartoe hij niet besloten zou hebben indien hem duidelijk was gemaakt - in de uiting of tijdens het bestelproces - wat de gevolgen van zijn keuze voor korting of een upgrade zijn. De Commissie acht een dergelijke verwarrende wijze van informatieverstrekking in strijd met de vereisten van professionele toewijding als bedoeld in artikel 7 NRC. Daarom wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2554

Enkele reclame-uitingen voor geneesmiddel Toujeo onvoldoende onderbouwd

CGR 8 september 2015, RB 2554, K15.005 (Novo Nordisk tegen Sanofi-Aventis)
Reclame. De klacht van Novo Nordisk heeft betrekking op reclame-uitingen van Sanofi voor haar geneesmiddel Toujeo. Sanofi claimt dat er sprake is van een nieuwe generatie basale insuline. Deze claim is misleidend volgens de Codecommissie. De claim "Effectieve HbA1c verlaging, non-inferior t.o.v. Lantus (...)", is naar het oordeel van de Codecommissie juist, voldoende wetenschappelijk onderbouwd en niet misleidend evenals "Een nieuwe, compacte formulering van insuline glargine(...)", "Het volume van glargine is gereduceerd tot 1/3" inclusief de afbeeldingen van de moleculen en "De afgifte van insuline glargine moleculen gaat geleidelijker door het kleinere oppervlak".

Ten aanzien van de claim: "Een Stabieler glucoseverlagend effect gedurende meer dan 24 uur t.o.v. Lantus" is de Codecommissie van oordeel dat het niet vermelden dat de resultaten van de studies zijn behaald bij patiënten met diabetes type 1, misleidend is. De claims die onvoldoende onderbouwd zijn: "Toujeo geeft minder nachtelijke hypoglykemieën dan Lantus bij patiënten met diabetes type 2" inclusief staafdiagrammen met de tekst "minder hypoglykemieën in de titratiefase en onderhoudsfase".
De claim "Verminderd risico op nachtelijke hypoglykemie is in strijd met SPC van Toujeo. De teasercampagne is niet aan te merken als publiekreclame. De klacht van Novo Nordisk is op onderdelen gegrond.
RB 2550

Reclame-uitingen onvoldoende voor kinderen herkenbaar in Vakantie Doeboek

Vzr. RCC 23 september 2015, RB 2550, dossiernr. 2015/00868, 2015/00869, 2015/00873, 2015/00874, 2015/00876, 2015/00878, 2015/00879 2015/00880, 2015/00881, 2015/00882, 2015/00883, 2015/00884, 2015/00886, 2015/00887, 2015/00888, 2015/00871, 2015/00885 (Vakantie Doeboek)
VT zonder aanbeveling. Vakantie Doeboek. De uiting: Het betreft het Vakantie Doeboek 2015 van supermarkt Hoogvliet voor zover hierin reclame-uitingen staan die de vorm hebben van kleurplaten, knutsels, eenvoudige puzzels, raadsels of doolhoven waarbij men de kortste weg naar het eindpunt dient te vinden. Het betreft de volgende pagina’s respectievelijk producten: - pagina 2 “Fred&Ed Mix Hagelslag XL+Goudzoekers” en “Fred&Ed aardbeienjam”, - pagina 4 “Robinsons’ Fruit Shoot Rood Fruit”, - pagina 5 “Appelsientje”, - pagina 10 “Perfect Pannenkoekenmix” en “Perfect Meergranen Pannenkoekenmix”, - pagina 12 “Duo Penotti Maxi chocoladehagel Melk” en ”Duo Penotti Hazelnootpasta”, - pagina 16 “Katja”, - pagina 18 “Brinky choco Fourré”, - pagina 22 “Mona Vanille” en “Mona Dame Blanche”, - pagina 26 “Kellogg’s honey pops loops” en “Kellogg’s coco pops” - pagina 32 “Venz Minions Hagelslag” en “Venz Minions Vlokken” waarbij op de verpakkingen van de afgebeelde producten zogenaamde “Minions” zijn te zien en waarbij onder meer wordt gezegd: “Met Minion funnies”, voorzien van een afbeelding van deze funnies, - pagina 42 “Blue Band”, - pagina 44 “La Vache Qui Rit Cheez dippers” en “La Vache Qui Rit Mini Babybel”, - pagina 56 “Iglo Spinazie à la crème”, - pagina 60 “Perfekt Wiebelkontjes Speculaas”, - pagina 64 “Perfekt Zappie bosvruchten” en “Perfekt Zappie Tropical”, - pagina 69 “Perfekt Sunny Fruit sinaasappel” en “Perfekt Sunny Fruit multifruit”.

De klacht: Klaagster stelt, samengevat, dat het Vakantie Doeboek duidelijk is gericht op jonge kinderen, deels tot 7 jaar, deels tussen 7 en 12 jaar. Er is derhalve sprake van een jonge doelgroep. Volgens verweerder zelf is het Vakantie Doeboek bedoeld voor kinderen die op de lagere school zitten en al kunnen lezen, zoals blijkt uit een door klaagster overgelegde verklaring van verweerder. De reclame-uitingen zijn in strijd met artikel 8 lid 1 van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (RVV) 2015. De aangeprezen producten vallen niet onder een van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 8 lid 2 aanhef en onder c RVV 2015 in verbinding met de ‘Voedingskundige criteria reclame voor voedingsmiddelen gericht op kinderen’. Derhalve mag voor die producten geen reclame mag worden gemaakt gericht op kinderen van 7 tot en met 12 jaar. Bovendien zijn de reclame-uitingen onvoldoende als zodanig herkenbaar en voldoen deze daardoor niet aan de eisen van artikel 11.1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) in verbinding met artikel 4a Kinder- en jeugdreclamecode (KJC). Met betrekking tot pagina 32, die een reclame-uiting betreft voor “Venz Minions Hagelslag” en ”Venz Minions Vlokken”, stelt klaagster dat het aanprijzen van de hagelslag door ‘Minions’, die volgens haar ‘kinderidolen’ zijn, in strijd is met artikel 10 RVV 2015.

Het oordeel van de voorzitter: 1)  Niet in geschil is dat de bestreden reclame-uitingen in het Vakantie Doeboek 2015 telkens een of meer voedingsmiddelen betreffen en dat dit boek is gepubliceerd na het verstrijken van de overgangstermijn die tot 1 juli 2015 gold met betrekking tot artikel 8 RVV 2015. Evenmin is in geschil dat de reclame-uitingen in het boek vanwege het medium en hun inhoud (onder meer kleurplaten, knutsels, eenvoudige puzzels, raadsels of doolhoven gebundeld in een ‘Doeboek’ van verweerder bedoeld voor de zomervakantie van de lagere school) zijn gericht op personen van 12 jaar en jonger. De voorzitter acht een deel van deze doelgroep jonger dan 7 jaar. In zoverre zijn de reclame-uitingen in strijd met artikel 8 lid 1 aanhef RVV 2015. Verweerder is hiervoor mede verantwoordelijk. Zij heeft de betrokken reclame-uitingen gebundeld in een drukwerk dat, naar de voorzitter veronderstelt, mede strekt tot aanprijzing van haar als supermarkt.
2)  Met betrekking tot de doelgroep 7 tot en met 12 jaar overweegt de voorzitter dat klaagster onweersproken heeft gesteld dat zich met betrekking tot de uitingen niet een uitzondering voordoet als bedoeld in artikel 8 lid 2 aanhef en onder c RVV 2015. De aangeprezen producten voldoen, gelet op de door klaagster gegeven productinformatie, telkens niet aan de ‘Voedingskundige criteria reclame voor voedingsmiddelen gericht op kinderen’. Dit impliceert dat het verbod van artikel 8 lid 1 aanhef RVV 2015 om reclame te maken voor voedingsmiddelen onverkort van toepassing is, ook voor zover het betreft de doelgroep 7 tot en met 12 jaar.
3)  Verweerder heeft verder niet weersproken dat de afzonderlijke reclame-uitingen telkens onvoldoende als zodanig herkenbaar zijn waardoor niet is voldaan aan de eisen van artikel 11.1 NRC in verbinding met artikel 4a KJC. De voorzitter oordeelt dat de reclame-uitingen in strijd met deze artikelen zijn, nu deze de vorm hebben van kleurplaten, knutsels, eenvoudige puzzels, raadsels of doolhoven en het woord “advertentie” in de reclame-uitingen ontbreekt. Verweerder acht zich medeverantwoordelijk voor het feit dat de reclame-uitingen voor kinderen onvoldoende als zodanig herkenbaar zijn.
4)  Ten aanzien van de klacht dat op pagina 32 producten worden aangeprezen door de ‘Minions’, oordeelt de voorzitter als volgt. In de bewuste reclame-uiting zijn verpakkingen te zien met op de hagelslag ‘Minions’ en daarnaast twee funnies in de vorm van ‘Minions”. De in de uiting afgebeelde ‘Minions’ (animatiefiguren) laten zich niet over het product uit en hebben in het geheel van de uiting ook geen ‘actieve’ rol bij de aanprijzing, zoals bedoeld in artikel 10 RVV 2015. Derhalve kan de uiting niet in strijd met dit artikel worden geacht en dient de klacht in zoverre te worden afgewezen. Bij deze uitkomst kan verder in het midden blijven of ‘Minions’ wel als kinderidolen in de zin van de RVV kunnen worden beschouwd.
5)  De voorzitter neemt nota van de mededeling van verweerder dat zij de klacht erkent en “deze manier van reclame maken niet meer (zal) toepassen”. Voorts heeft verweerder meegedeeld dat het Vakantie Doeboek 2015 niet meer in de winkel verkrijgbaar is en ook van haar website is verwijderd. Dit laatste stemt overeen met hetgeen de voorzitter heeft geconstateerd op basis van eigen onderzoek. De voorzitter gaat ervan uit dat verweerder niet meer haar Vakantie Doeboek zal samenstellen met reclame-uitingen als de onderhavige. Om die reden zal de voorzitter gebruik maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep en een aanbeveling achterwege laten.

De beslissing van de voorzitter:
Op grond van hetgeen onder 1) en 2) is vermeld, acht de voorzitter de bestreden pagina’s in strijd met het bepaalde in artikel 8 lid 1 aanhef RVV 2015. Op grond van hetgeen onder 3) is vermeld acht de voorzitter de bestreden pagina’s in strijd met artikel 11.1 NRC in verbinding met artikel 4a KJC. Met betrekking tot hetgeen onder 4) is vermeld, wijst de voorzitter de klacht af.
RB 2549

Kinderopvang maakt gebruik van een kind teneinde een ander kind te bewegen bij de BSO te komen

RCC 24 september 2015, RB 2549, dossiernr. 2015/00861 (BSO maakt gebruik van kinderen om kinderopvang aan te prijzen).
Aanbeveling. BSO. De uiting: Het betreft een (voor)gedrukte uitnodiging die de zevenjarige zoon van klaagster op school heeft ontvangen van een vriendje, met daarop aan de voorzijde afgedrukt een afbeelding van een kind dat van een glijbaan glijdt met daar onder de tekst: “Kom je spelen? Kom gratis een middagje langs!” Linksboven staat: “Kinderopvang Skdd meer voor kind en ouder”. De achterzijde van de kaart bevat de volgende tekst (waarbij de namen van de kinderen door een kind met de hand zijn geschreven): “Voor: Rens. Ik vind het leuk als je een middag op mijn BSO komt spelen! Wil je ook? Laat je vader of moeder van te voren even bellen of mailen voor een afspraak. Groetjes van Livio”. Hierna volgen de naam, het adres en de contactgegevens van de betreffende BSO en de mededeling: “Geldig tot: 31-12-2015” Rechts onderin staat de tekst: “www.skdd.nl/info@skdd.nl” Een kopie van de uiting is aan deze uitspraak gehecht. De klacht: Klaagster maakt bezwaar tegen de onderhavige reclame-uiting omdat kinderen die reeds gebruik maken van de buitenschoolse opvang van adverteerder via deze uiting worden gebruikt om reclame te maken voor deze buitenschoolse opvang.

Het oordeel van de Commissie:
De Commissie stelt voorop dat de bestreden uiting dient te worden aangemerkt als reclame in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). In de uiting worden kinderen opgeroepen om (gratis) te komen spelen bij de buitenschoolse opvang van adverteerder, onmiskenbaar ook met de bedoeling om kinderen, en hun ouders te interesseren in de diensten van adverteerder en deze diensten op indirecte wijze aan te prijzen. Voorgaande brengt met zich dat sprake is van aanprijzing van voornoemde opvang en om die reden acht de Commissie zich bevoegd om deze uiting te toetsen aan de NRC. De Commissie vat de klacht in deze zin op dat klaagster de onderhavige reclame-uiting in strijd acht met de goede smaak en het fatsoen. Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met één van de criteria van de goede smaak en/of het fatsoen als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter daarvan. Het betreft criteria bij de interpretatie waarvan persoonlijke opvattingen een belangrijke rol spelen. Daarom wordt in een dergelijk geval volstaan met de beoordeling van de vraag of de uiting naar huidige maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare overschrijdt. Met inachtneming van deze terughoudendheid oordeelt de Commissie als volgt. In de bestreden uiting die een voorgedrukte uitnodiging betreft om te komen spelen, heeft een kind de naam ingevuld van een ander kind dat wordt uitgenodigd te komen spelen. Adverteerder maakt aldus gebruik van een kind teneinde een ander kind te bewegen een dag bij de buitenschoolse opvang van adverteerder te komen spelen, hetgeen gelet op de leeftijd van het kind, uitsluitend kan indien de ouders hiervoor toestemming geven. De uitnodiging betreft aldus de ouders van het kind. De Commissie is van oordeel dat het naar de hedendaagse maatstaven ontoelaatbaar dient te worden geacht dat een kind de naam van een ander kind dient op te geven, in het kader van de aanprijzing van een goed of dienst. Een dergelijke wijze van aanprijzing is in strijd met de goede smaak en fatsoen in de zin van artikel 2 van de NRC. Dat, zoals adverteerder heeft aangevoerd, er  primair andere doeleinden aan de uitnodiging ten grondslag liggen maakt het voorgaande niet anders. Op grond van het vorenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 2 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2548

Begrip omgeving bij buitenhaard ruimer dan directe nabijheid

RCC 29 september 2015, RB 2548, dossiernr. 2015/00725 (Begrip omgeving bij buitenhaard ruimer dan directe nabijheid)
VAF vernietigd. Aanbeveling. Buitenhaard. De uiting: Het betreft de aanbieding van de “Buitenhaard” van verweerder sub 2 in de Voorjaarsspecial 2015 van de webwinkel van verweerder sub 1. In de uiting staat, voor zover hier van belang: “Een buitenhaard geïnspireerd op de archetypische fabrieksschoorsteen. Door de lengte van bijna 2 meter kan de rook makkelijk zijn weg omhoog vinden waardoor de omgeving er minder last van heeft.” De klacht: In de reclame-uiting wordt gesuggereerd dat de effecten van houtverbranding op de omgeving worden opgeheven door de lengte van de pijp van de buitenhaard. Het woord ‘omgeving’ wordt in onbepaalde zin gebruikt. Het is volgens klaagster duidelijk dat het gebruik van het product op een door woningen omgeven plaats zeer nare gevolgen heeft voor de omgeving. Het begrip ‘last’ wordt niet nader omschreven, maar volgens klaagster is het bekend dat houtrook op zijn minst 26 zeer schadelijke componenten bevat. De hoogte van de pijp (twee meter) laat alleen in het open veld toe dat de rook wegdrijft op de wind. In elk ander geval zal de rook de huizen van buren binnendringen.

Het oordeel van de Commissie:
1. De klacht betreft de mededeling “Door de lengte van bijna 2 meter kan de rook makkelijk zijn weg omhoog vinden waardoor de omgeving er minder last van heeft”, welke mededeling volgens klaagster ten onrechte suggereert dat de effecten van houtverbranding op de omgeving worden opgeheven door de lengte van de pijp van de buitenhaard. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de klacht door de voorzitter, omdat in deze beslissing naar het oordeel van klaagster een te beperkte uitleg van de begrippen “minder last” en “omgeving” is gegeven. Volgens klaagster kan het in de uiting niet nader ingevulde begrip “minder last” ook de waarde nul aannemen en zal de gemiddelde consument het begrip ‘omgeving’ interpreteren als ‘het verder gelegen gebied vanaf eigen huis en tuin’.
2. Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de uiting aldus opvatten dat de buitenhaard dankzij de lengte van de schoorsteenpijp minder rookoverlast oplevert voor de omgeving dan een buitenhaard zonder een dergelijke lange pijp. Dat deze consument daarbij “minder last” mogelijk gelijk stelt aan ‘geen enkele last’ acht de Commissie niet waarschijnlijk. Wel acht de Commissie het aannemelijk dat de gemiddelde consument het begrip “omgeving” niet alleen zal betrekken op de personen die zich in de directe nabijheid van de buitenhaard bevinden, maar ook op de (personen in de) ruimere omgeving, zoals tuinen en woningen in de buurt van de locatie van de buitenhaard. Dat de ‘omgeving’ in deze zin daadwerkelijk minder last van rook ondervindt als gevolg van de lengte van de schoorsteen van de buitenhaard is door verweerders niet aannemelijk gemaakt. Met de voorzitter is de Commissie van oordeel dat een schoorsteenlengte van bijna twee meter ontoereikend moet worden geacht om de rookoverlast van de buitenhaard voor omliggende woningen en tuinen te verminderen.
3. Op grond van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de uiting onduidelijk is ten aanzien van de voordelen van de aangeprezen buitenhaard als bedoeld in de aanhef en onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
4. Vast staat dat verweerder sub 1 als adverteerder moet worden aangemerkt. De Commissie acht daarnaast verweerder sub 2 mede verantwoordelijk voor de geconstateerde overtreding van de NRC, nu de uiting waarin de buitenhaard van verweerder sub 2 wordt aangeboden met diens medeweten en medewerking tot stand is gekomen. Aan die verantwoordelijkheid doet niet af dat de tekst voor de uiting niet door verweerder sub 2 is opgesteld, zoals deze heeft aangevoerd.
5. Klaagsters verzoek aan de Commissie om verweerders te verplichten tot het (laten) plaatsen van een rectificatie wordt afgewezen, nu het opleggen van een dergelijke maatregel niet tot de bevoegdheden van de Commissie behoort.
6. Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing:
De Commissie vernietigt de beslissing van de voorzitter en acht de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt beide verweerders aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2547

Onderzoek auteur kan niet worden benut voor vergelijkende reclame

CGR 10 september 2015, RB 2547, Advies AA15.053 (Onderzoek door auteur kan niet worden benut voor vergelijkende reclame)
Vergelijkende reclame. Vergunninghouder heeft het voornemen ter promotie van haar geneesmiddel Y een in tijdschrift Z verschenen artikel, onder de aandacht van artsen B te brengen. Het gaat om de publicatie van auteur C e.a. met de titel "Switch to geneesmiddel Y versus geneesmiddel A in ziekte D". De vergunninghouder vraagt aan de Codecommissie haar te adviseren of de publicatie van auteur C e.a. aan de door de Code Geneesmiddelenreclame gestelde eisen voldoet om X in de gelegenheid te stellen de uitkomsten van het artikel te delen met de Nederlandse artsen en indien het artikel toelaatbaar is, of het is toegestaan dat te doen in de vorm van de overgelegde reprint carrier met een toelichting op de uitkomsten en grafieken door een commerciële buitendienstmedewerker.

De beoordeling van de Codecommissie:
Het onderzoek door auteur C e.a. biedt onvoldoende basis voor aanprijzing van geneesmiddel Y boven geneesmiddel A in een vergelijking van die geneesmiddelen, omdat zoals de onderzoekers erkennen, geen onderzoek is gedaan naar de veiligheid en de verdraagbaarheid van de geneesmiddelen, factoren die voor het voorschrijfbeleid van de beroepsbeoefenaar van essentieel belang zijn gezien de mogelijk zeer ernstige bijwerkingen die het gebruik van deze geneesmiddelen kan hebben. Het kan dus niet voor vergelijkende reclame worden benut. Dit betekent dat niet toelaatbaar is dat de vergunninghouder ter promotie van haar geneesmiddel de publicatie onder de aandacht brengt bij Nederlandse artsen. Daarnaast is gebleken dat in de reprint carrier enkele gebreken zijn opgenomen die artsen op het verkeerde been kunnen zetten door benadrukking  van één enkele bevinding. Deze gebreken worden niet opgeheven door de volledige publicatie op te nemen. De Codecommissie adviseert negatief.
RB 2546

Mededeling nummer 1, lauwerkrans en kroontje op W5 vaatwastablet is misleidend

RCC 12 oktober 2015, RB 2546, dossiernr. 2015/00971 (Unilever tegen Lidl Nederland)
Uitspraak ingezonden door Siobhan Rueter, Unilever. Aanbeveling. Vaatwastabletten. De uiting: Het betreft de XXL verpakking van W5 vaatwastabletten van Lidl, meer specifiek de op de voorzijde van de verpakking opgenomen afbeelding van een vaatwastablet met daarboven de naam W5 en een kroontje, en eromheen een lauwerkrans. Onder het vaatwastablet is een banner te zien met de tekst "Nummer 1". Een foto van de verpakking alsmede een uitsnede daarvan met de hierboven beschreven afbeelding is in kopie aan deze uitspraak gehecht. De klacht: Klaagster voert aan dat de claim "nummer 1" hier niet wordt gebruikt als een overdreven reclameboodschap die door de gemiddelde consument met een korreltje zout wordt genomen. Uit de inhoud en aankleding van de claim "nummer 1" wordt bewust een bepaalde boodschap omtrent de voordelen van het betreffende W5 product aan de consument meegedeeld. Het gebruik van de nummer 1 claim wordt immers kracht bijgezet door de toepassing van het laurierblad en een kroontje.

De consument zal dit opvatten alsof dit W5 product een nummer 1 positie heeft behaald in een vergelijkende test of zich heeft gekwalificeerd voor een bepaalde oorkonde of keurmerk. Dit wordt versterkt door het feit dat het gebruik van de nummer 1 claim nieuw is voor W5 producten. De reguliere verpakking van de W5 vaatwastabletten is niet voorzien van een dergelijke claim. De consument zal dan ook in de veronderstelling verkeren dat dit product kennelijk een prijs heeft gewonnen. dat de nummer 1 claim de afbeelding van een specifiek type -multi-layered' vaatwastablet bevat, bevestigt het beeld van de consument dat juist dit specifieke product een nummer 1 positie heeft verkregen. Unilever heeft door een onafhankelijke derde partij een onderzoek laten uitvoeren naar de vraag hoe de consument de claim "nummer 1" opvat. Uit het (overgelegde) onderzoeksresultaat blijkt, aldus Unilever, dat de consument de claim niet ziet als een gebruikelijke reclame-overdrijving, maar deze als een serieuze en objectieve superioriteitsclaim beschouwt. Lidl heeft voor de claim "nummer 1" geen onderbouwing kunnen overleggen. Door te suggereren dat haar W5 vaatwastabletten de beste zijn, geeft Lidl onjuiste en onvolledige informatie over een wezenlijk kenmerk en (gesuggereerde) voordelen van het product. Klaagster acht de claim "nummer 1" in strijd met art. 2, 7 en 8.2 sub b, c en f van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat sprake is van een vergelijkende reclame handelt adverteerder ook in strijd met art. 13 onder a en c NRC, aldus klaagster. Unilever verzoekt de Commissie de klacht toe te wijzen en een Alert af te geven, nu adverteerder - volgens klaagster - al diverse malen is aanbevolen niet meer "op een dergelijke wijze" reclame te maken en weigert deze aanbevelingen op te volgen.

Het oordeel van de Commissie:
1. Klaagster maakt bezwaar tegen de mededeling "nummer 1" die op de XXL verpakking van W5 vaatwastabletten van Lidl staat, omdat deze mededeling volgens klaagster bij de gemiddelde consument de onjuiste indruk wekt dat het product een nummer 1 positie heeft behaald in een test of zich gekwalificeerd heeft voor een bepaalde oorkonde of keurmerk. De uiting zet de consument welbewust op het verkeerde been, zodat de uiting misleidend is, aldus klaagster.
2. De Commissie stelt voorop dat het gebruik van de aanduiding "nummer 1" in een reclame-uiting, zonder dat aan die aanduiding een test ten grondslag ligt, niet zonder meer betekent dat die uiting misleidend of anderszins in strijd met de NRC is. In reclame is enige vorm van overdrijving immers niet ongebruikelijk en, mits voor de gemiddelde consument voldoende als zodanig herkenbaar, niet ontoelaatbaar. Onder omstandigheden kan de aanduiding "nummer 1" de gemiddelde consument echter wel op het verkeerde been zetten. Van dergelijke omstandigheden is naar het oordeel van de Commissie in het onderhavige geval sprake. Zij overweegt daartoe het volgende.
3. De mededeling "nummer 1" maakt deel uit van een opdruk waarin een W5 vaatwastablet is afgebeeld met daarboven een kroontje en eromheen een lauwerkrans. Door deze vormgeving wordt de indruk gewekt dat het betreffende vaatwastablet in een onafhankelijke test is "bekroond" en "gelauwerd" als nummer 1. Het kroontje, de lauwerkrans en de vermelding "nummer 1" kunnen, met name nu zij in onderlinge verband en samenhang worden gebruikt, door de gemiddelde consument worden begrepen als een op een test gebaseerde superioriteitsclaim. Daarbij acht de Commissie van belang dat de gemiddelde consument ermee bekend is dat met betrekking tot vele consumentenproducten regelmatig onafhankelijke onderzoeken worden uitgevoerd waarbij een bepaald product als een objectief gemeten "nummer 1" uit de bus komt. Eveneens acht de Commissie algemeen bekend dat een dergelijke winnaarspositie veelal in reclame-uitingen wordt vermeld ter aanprijzing van het betreffende product. Hiervan uitgaande dient bij het gebruik van de tekst "nummer 1" zonder dat hieraan een dergelijke onafhankelijke test ten grondslag ligt, voor de consument duidelijk gemaakt dat wordt gedoeld op de status die de adverteerder zelf aan zijn product toekent. Deze duidelijkheid ontbreekt naar het oordeel van de Commissie in het onderhavige geval, waardoor het de gemiddelde consument vermoedelijk zal ontgaan dat sprake is van een vermelding die niet als onafhankelijke superioriteitsclaim is bedoeld.
4. Nu de bestreden uiting bij de gemiddelde consument de indruk wekt dat het betreffende W5 vaatwasmiddel in een onafhankelijk onderzoek is getest en de nummer 1 positie heeft behaald terwijl dit, naar niet is weersproken, in werkelijkheid niet het geval is, gaat de uiting gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in de aanhef van art. 8.2. NRC. De Commissie is tevens van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit te nemen over een transactie, dat hij anders niet had genomen. Om deze reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van art. 7 NRC. Dat de uiting "niet in het oog springt" neemt, wat er zij van de juistheid van dit door adverteerde aangenoemde argument, het misleidende karakter van de uiting niet weg.
5. Nu de uiting reeds op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in strijd met de NRC wordt geacht, kan het beroep van klaagster op andere artikelen van de NRC buiten bespreking blijven.
6. De Commissie ziet geen aanleiding de onderhavige uitspraak als Alert onder een breed publiek te verspreiden. Eerdere aanbevelingen aan adverteerder betroffen andere reclame-uitingen en van een weigering van adverteerder om deze aanbevelingen op te volgen is de Commissie niet gebleken.