RB

Algemene regels  

RB 2590

Onvoldoende bewijs voor misleidende karakter reclame gaswassers

Hof Den Bosch 1 december 2015, RB 2590; ECLI:NL:GHSHE:2015:4996 (Robos tegen Inno+)
Reclamerecht. Misleidende reclame. Art. 6:194 BW. Partijen zijn elkaars concurrenten fabriceren, leveren en onderhouden zogenoemde luchtwassers, soms gaswasser genoemd en adverteren met BWL-nummers. Robos vordert in kort geding met succes dat Inno+ verboden wordt reclame te maken dat de Junior en inbouwluchtwasser gekwalificeerd zijn als biologische gaswassers en door de overheid zijn erkend [RB 2316]. Bij tussenvonnis vernietigt het hof deze uitspraak: de vorderingen van Robos worden afgewezen. Robos gaat hiertegen zonder succes in beroep. Het Hof stelt dat Robos niet aan haar bewijslast heeft voldaan, nu de gebruikte rapporten geen betrekking hebben op de juiste typen luchtwassers. Het tussenvonnis wordt bekrachtigd en de vorderingen van Robos worden afgewezen.

 

3.7.5. Indien een vordering ingevolge artikel 6:194 BW wordt ingesteld tegen iemand die de inhoud van de mededeling heeft bepaald, rust ingevolge artikel 6:195 lid 1 BW op hem de bewijslast ter zake van de juistheid of volledigheid van de feiten die in de mededeling zijn vervat of daardoor worden gesuggereerd en waarop het beweerde misleidende karakter van de mededeling berust. Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat ook in kort geding, waarin de regels van bewijslastverdeling niet rechtstreeks toepasselijk zijn, met de speciale bewijslastverdeling van artikel 6:195 lid 1 BW rekening moet worden gehouden, in die zin dat wanneer gedaagde in kort geding niet de juistheid of volledigheid van de mededeling aannemelijk kan maken, de voorzieningenrechter in verband daarmee sneller geneigd zal zijn een verbod of rectificatiegebod uit te spreken. De voorzieningenrechter is daarbij niet gehouden om het criterium aan te leggen of waarschijnlijk is dat gedaagde in een bodemprocedure zal slagen in het bewijs van de juistheid van de beweerdelijk onjuiste mededelingen en hij is evenmin verplicht om de juistheid van de betrokken claim volledig althans grondig te onderzoeken en daartoe een deskundigenbericht te gelasten (HR 15 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2817, NJ 1999, 665). De hiervoor genoemde bewijslastverdeling en de doorwerking daarvan in kort geding gelden niet indien de eiser volstaat met te stellen dat hij een mededeling misleidend acht, zonder dit op een behoorlijke wijze te adstrueren. De rechter kan dan eisen, alvorens hij gedaagde belast met het bewijs van bepaalde feiten, dat eiser zijn stelling alsnog motiveert (MvA, p. 14).

3.7.7. Naar het oordeel van het hof heeft Robos c.s. onvoldoende onderbouwd dat en waarom de mededeling van Inno op haar website op de door Robos c.s. genoemde punten misleidend is en dat Inno in offertes aan veehouders luchtwassers van het type BWL 2009.12 aanbiedt die niet aan de daarmee samenhangende eisen voldoen. Die onderbouwing is, voor zover concreet – de als productie 22 verzetdagvaarding overgelegde lijst met uitsluitend NAW-gegevens van – klaarblijkelijk – diverse veehouders aan wie Inno luchtwassers zou hebben verkocht (en naar het hof aanneemt geleverd) is daartoe onvoldoende –, volledig gestoeld op de onderzoeken door Buro Blauw en de heer [deskundige 1] van de luchtwassers bij de veehouders [veehouder 1] , [veehouder 3] en [veehouder 2] .

Tijdens het pleidooi is als niet althans onvoldoende weersproken komen vast te staan dat de luchtwassers die Inno aan respectievelijk de veehouders [veehouder 1] en [veehouder 3] heeft geleverd, anders dan in de rapporten van Buro Blauw en [deskundige 1] is verondersteld, niet van het type BWL 2009.12 zijn, maar respectievelijk van de typen BWL 2007.02(V4) en BWL.2010.02, en dat deze niet als zijnde van het type BWL 2009.12 aan de betreffende veehouders zijn aangeboden. Ten aanzien van [veehouder 1] is voorts niet althans onvoldoende weersproken dat de aan [veehouder 1] voornoemd verleende vergunning uitgaat van een type BWL 2007.02 (V4), maar dat voor de door laatstgenoemde beoogde uitbreiding van zijn bedrijf te zijner tijd een type BWL 2009.12 nodig zal zijn, maar dat een dergelijke luchtwasser nog niet aan [veehouder 1] is geleverd.

Het voorgaande betekent dat de conclusies in de rapporten aangaande [veehouder 1] en [veehouder 3] geen betrekking hebben op luchtwassers van het type BWL 2009.12 en de rapporten mitsdien geen onderbouwing vormen voor de stelling dat de door Inno aangeboden en geleverde luchtwassers van het type BWL 2009.12 niet aan de eisen van de Rav voldoen. Het rapport van Buro Blauw van 1 september 2015 dient in dit verband naar het oordeel van het hof buiten beschouwing te blijven nu dit door Robos c.s. zo laat aan Inno is toegezonden (toegezonden aan het hof en Inno op 2 september 2015) dat moet worden aangenomen dat Inno, zoals zij tijdens het pleidooi naar voren heeft gebracht, onvoldoende in de gelegenheid is geweest om de bevindingen van Buro Blauw in het rapport te toetsen aan de feitelijke situatie bij de veehouder [veehouder 2] . In het kader van dit kort geding is geen plaats om Inno alsnog in de gelegenheid te stellen om op dat rapport te reageren.

3.7.10. Het hof constateert dat Inno op haar website luchtwassers aanbiedt onder verschillende BWL-nummers die zijn vermeld in een kolom met als opschrift “Erkenning BWL nummer”. In de daarbij horende (naastgelegen) kolommen zijn de voor de verschillende luchtwassers kenmerkende aard en eigenschappen genoemd (chemisch of biologisch, capaciteit, diameter, hoogte, enz.). Anders dan Robos c.s. bepleit, is het hof van oordeel dat het gemiddelde publiek de vermelding van het woord ‘erkenning’ bovenaan in de kolom niet zo zal begrijpen dat de luchtwassers die Inno aanbiedt als zodanig door de TacRav-commissie zijn goedgekeurd. In de mededeling zal dit gemiddelde publiek redelijkerwijs niet meer lezen dan dat Inno luchtwassers aanbiedt onder de genoemde BWL-nummers en dat het gaat om door de overheid onder die nummers erkende systemen. De website richt zich niet op het publiek in het algemeen, maar op veehouders die in het kader van hun bedrijfsvoering geacht moeten worden bekend te zijn met overheidsregels – en eisen in deze, waaronder de betekenis van BWL-nummers (vergelijk HR 30 mei 2008, ECLI;NL:HR:2008:BD2820, NJ 2010/622) – en die geïnteresseerd zijn in voor hun bedrijfsvoering noodzakelijke luchtwassers. De stelling van Robos c.s. dat op dit punt sprake is van misleiding wordt verworpen.

3.7.12. Inno heeft niet ontkend dat zij luchtwassers inbouwt in bestaande gebouwen, maar stelt dat geen wettelijk voorschrift bepaalt dat de normen voor luchtwassers uitsluitend van toepassing zijn op prefab-modules. Naar het oordeel van het hof is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de door Inno aangeboden inpandige luchtwassers niet aan de wettelijke eisen zouden voldoen. De verwijzing naar het Meetrapport [meetrapport] in de systeemomschrijving is vermeld onder het kopje ‘gebruik van het systeem’. Zonder nadere onderbouwing of deskundige voorlichting – waartoe dit kort geding zich niet leent – is niet aannemelijk dat met deze verwijzing wordt beoogd een in het Meetrapport opgenomen beschrijving van een luchtwasser als eis voor de vormgeving daarvan te formuleren. In dit verband is tevens van belang dat Robos c.s. niet precies heeft aangegeven waar in het Meetrapport is aangegeven dat de luchtwasser één geheel dient te zijn en dat het Meetrapport in de Duitse taal is opgesteld, zonder dat een deugdelijke vertaling is overgelegd.

RB 2589

Minimale huurperiode huurprijs essentiële informatie voor geïnformeerd besluit

RCC 12 november 2015, RB 2589; Dossiernr: 2015/01014 (Sixt autoverhuur)
Aanbeveling. Misleidende reclame. Uiting: Het betreft een televisiecommercial ter promotie van autoverhuurbedrijf ”Sixt”. In de commercial is te zien dat een meisje wordt opgehaald voor een kinderfeestje. In beeld verschijnt een bestelbusje met daarop vermeld de tekst: “Dorien’s honden uitlaat service”. Het is een busje om honden in te vervoeren en het is opgedeeld in hondenhokken met tralies ervoor. In de hokken zitten al vier kinderen. De ouders van het meisje dat wordt opgehaald kijken bezorgd naar de moeder die het meisje komt halen. Zij zegt tegen de ouders: “Het is maar een kort ritje hoor”. Het meisje klimt in het hondenhok en in beeld verschijnt de tekst: “Kinderfeestje?” Vervolgens komt een vestiging van Sixt in beeld, terwijl een BMW 2 Serie Grand Tourer voorrijdt. Rechtsonder in beeld staat: “BMW 2 serie Grand Tourer. Vanaf € 29 per dag”. De voice-over zegt: “Huur nu een ruime BMW vanaf € 29,- per dag”. Dan komt in beeld het logo van Sixt met de tekst: “Gefixt met Sixt. Ga naar Sixt.nl. Er verschijnt een cursorpijltje in beeld dat klikt op sixt.nl, welke tekst vervolgens oranje wordt. De voice-over zegt: “Gefixt met Sixt”.

Klacht: In de uiting wordt een BMW 2 serie getoond en vermeld dat bij Sixt een BMW (van dit type) te huur is vanaf € 29,-. De tarieven blijken volgens klager veel hoger te liggen en derhalve acht hij de uiting misleidend.

Commissie:

Volgens klager is de uiting allereerst misleidend omdat hierin wordt gezegd dat de consument al een BMW 2 serie Grand Tourer voor € 29,- kan huren terwijl dit volgens hem niet het geval is. Uit de door adverteerder overgelegde prints van haar website blijkt dat de BMW 2 serie Grand Tourer wel degelijk is aangeboden voor een bedrag van € 29,- per dag, zodat de klacht in zoverre niet slaagt.

Niet in geschil is echter dat deze prijs per dag slechts geldt bij een aaneengesloten huurperiode van minimaal zeven dagen. De Commissie is van oordeel dat dit niet, althans onvoldoende duidelijk uit de uiting blijkt. In de uiting wordt immers de verhuur van een BMW 2 serie Grand Tourer gepromoot in het kader van een kinderfeestje. De duur van een kinderfeestje is doorgaans niet langer dan één dag. Naar het oordeel van de Commissie wordt daarmee in de uiting ten onrechte de suggestie gewekt dat het mogelijk is om dit type auto voor één dag voor € 29,- te huren. Dat in de uiting een ‘vanafprijs’ wordt genoemd doet hieraan niet af. De gemiddelde consument zal – gelet op de hele verhaallijn/setting van de commercial – er niet van uit gaan dat dit type auto slechts voor deze prijs te huren is indien men de auto voor een periode van zeven dagen huurt. In de commercial wordt hiervan geen melding gemaakt, terwijl het medium daartoe voldoende ruimte biedt. De enkele verwijzing naar de website waarop deze informatie wel wordt vermeld is onvoldoende.

Dat de in de uiting aangeboden huurprijs van € 29,- slechts geldt bij een huurperiode van minimaal zeven dagen betreft essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te kunnen nemen. Deze informatie dient daarom in de uiting zelf te worden opgenomen. Nu dit niet is gebeurd, is sprake van het ontbreken van essentiële informatie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de Commissie van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij  anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.  

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2588

"Massief eikenhout" misleidend voor tafel van deels fineerhout

RCC 12 november 2015, RB 2588; Dossiernr: 2015/01039 (Goossens wonen)
Aanbeveling. Misleidende reclame. Uiting: Het betreft de website www.goossenswonen.nl voor zover hierop de “eetkamertafel Clear” wordt aangeboden en in verband daarmee wordt gezegd: “Met eetkamertafel Clear in massief eiken haalt u een stoere, natuurlijke tafel van absolute topkwaliteit in huis.”

Klacht: Klager stelt dat bij de aankoop in november 2005 door de verkoper is verteld dat het om een massief eiken tafel gaat. Klager heeft de tafel recent buiten geplaatst, omdat volgens hem een massief eiken tafel tegen weersinvloeden kan. Na een eerste regenbui is het klager gebleken dat de tafel voornamelijk uit fineer bestaat en niet van “massief” eiken is gemaakt. Desgevraagd heeft de serviceafdeling van adverteerder dit ook toegegeven en aan klager meegedeeld dat “massief” niet hetzelfde is als “volledig”. Volgens het woordenboek betekent “massief” echter: helemaal van hetzelfde materiaal gemaakt. Klager is begin oktober 2015 naar de winkel van adverteerder geweest en heeft daar in de map met informatie over de tafel gekeken. In de winkel wordt thans vermeld dat de tafel is gemaakt van semi massief eiken, terwijl op de website nog steeds staat dat het om massief eiken gaat. Omdat hiervan bij deze tafel geen sprake is, acht klager de informatie op de website misleidend.

Commissie:

1)  Vooropgesteld wordt dat in de bestreden uiting de onderhavige eetkamertafel wordt omschreven als een tafel “in massief eiken” en tevens als een “stoere, natuurlijke tafel van absolute topkwaliteit”. Beoordeeld dient te worden welke uitleg de gemiddelde consument vermoedelijk aan deze informatie zal geven. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of de gemiddelde consument deze informatie zo zal opvatten, dat de tafel volledig uit eikenhout bestaat, derhalve zonder dat daarbij ‘fineer’ is toegepast. De Commissie oordeelt hierover als volgt.

2)  Door de enkele mededeling “massief eikenhout” op de website wordt naar het oordeel van de Commissie de indruk gewekt dat de tafel geheel is vervaardigd van eikenhout, niet zijnde fineer. Het woord ‘massief’ veronderstelt immers, indien dit in combinatie met een meubel wordt gebruikt, dat sprake is van een uit één materiaal vervaardigd product. Aan deze indruk draagt bij dat de tafel verder wordt omschreven als “stoere, natuurlijke tafel van absolute topkwaliteit”. Dat het, naar adverteerder heeft gesteld, niet mogelijk zou zijn een tafel volledig van eikenhout te vervaardigen maar dat daar altijd fineer elementen bij moeten worden gebruikt, kan bij de gemiddelde consument niet als bekend worden verondersteld. Deze consument kan derhalve niet uit eigen wetenschap op de hoogte worden geacht van de door adverteerder gestelde noodzaak om bij een meubel als het onderhavige ‘fineer’ elementen toe te passen, laat staan dat deze consument weet dat deze meubelen dan toch als ’massief’ worden aangeprezen.

3)  Hetgeen adverteerder overigens heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. Adverteerder verwijst weliswaar naar een uitleg van het woord ‘massief’ in een woordenboek die ruimte laat voor een andere opvatting omtrent ‘massief’ dan in het voorafgaande is bedoeld, maar de Commissie is van oordeel dat die uitleg in dit geval niet overeenstemt met de vermoedelijke verwachting van de gemiddelde consument op grond van de gehele uiting. Daarnaast is het de Commissie gebleken dat hetzelfde woordenboek ook een voorbeeld van ‘massief’ noemt in de betekenis van ‘geheel bestaande uit naar buiten zichtbare massa, niet hol: massief eiken in de zin van niet gefineerd’. Deze laatste omschrijving is hier naar het oordeel van de Commissie onmiskenbaar van toepassing en dient om die reden te prevaleren boven de uitleg die adverteerder zelf aan de uiting geeft.

4)  Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de bestreden uiting zo opvatten, dat de tafel geheel uit eikenhout, niet zijnde fineer, is vervaardigd. Deze consument zal zich aldus een onjuist beeld vormen over het materiaal van het product en kan hierdoor ertoe gebracht worden een besluit te nemen over een transactie, dat hij anders niet had genomen. Nu in de uiting niet is vermeld dat fineer is toegepast en omtrent de samenstelling daarvan niets is meegedeeld, acht de Commissie de uiting misleidend in de zin artikel 8, lid 2 onder b van de Nederlandse Reclame code (NRC) en daardoor oneerlijk in de zin artikel 7 NRC. Dat de tafel voor binnengebruik is bedoeld, doet in dit verband verder niet ter zake. De klacht betreft immers niet het doel van het product, maar de omschrijving van het materiaal waarvan dit is vervaardigd in een reclame-uiting. De informatie die de klant, kennelijk na de koop, kan lezen in het ‘Bewaarboekje’ doet daar evenmin aan af.

Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. De Commissie beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2583

Geen verdergaande mededelingsplicht stofzuigerfabrikant bij voeren EU-energielabels

Vzr. Rechtbank Amsterdam 20 november 2015, RB 2583 (Dyson tegen BSH)
Uitspraak ingezonden door Anne Bekema, Le Poole & Bekema. Centraal staan de EU-energielabels die BSH op haar Bosch en Siemens stofzuigers voert en de marketing hierbij. Volgens Dyson zijn deze weergaven onjuist en is hierdoor sprake van oneerlijke handelspraktijken aan de zijde van BSH. Artikel 6:194 BW legt naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de fabrikant van stofzuigers geen verdergaande mededelingsplicht op, omtrent hetgeen zij over de aard of technische specificaties van een stofzuiger dient te vermelden dan waartoe zij op grond van de Stofzuigerverordening en de Stofzuigernorm gehouden is. De rechter is het hier niet mee eens, de vorderingen worden afgewezen.

4.6. Uit de SLG en IBR verkregen testresultaten van de VSQ en de BGL8520 blijkt dat deze modellen met een lege stofzak op het gebied van energie-efficiëntie weliswaar een ‘B’ scoren, maar dat het resultaat valt binnen de controletolerantie voor een ‘A’-score. Dat betekent dat de rapporten van SLG en IBR niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan de stelling van Dyson dat een A-score voor de energie-efficiëntie van de VSQ en de BLG8520 een misleidende mededeling is als bedoeld in artikel 6:194 BW. De stelling van Dyson dat BSH, ondanks dat de VSQ en BGL 8520 vallen binnen de in de Stofzuigernorm gestelde controletoleranties voor een A-score, gehouden is in haar reclame-uitingen te melden dat het energieverbruik tijdens het gebruik (drastisch) oploopt wordt niet gevolgd. Artikel 6:194 BW legt naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de fabrikant van stofzuigers geen verdergaande mededelingsplicht op, omtrent hetgeen zij over de aard of technische specificaties van een stofzuiger dient te vermelden dan waartoe zij op grond van de Stofzuigerverordening en de Stofzuigernorm gehouden is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat inherent aan het maken van reclame is dat de aandacht mag worden gevestigd op de pluspunten van een product terwijl eventuele minpunten van een product in zekere mate onderbelicht mogen blijven. In het licht van het voorgaande ligt het dan ook eerder op de weg van Dyson om het feit dat het energieverbruik van haar (stofzakloze) stofzuiger tijdens het gebruik gelijk blijft als concurrerend element in haar eigen reclame-uitingen te presenteren dan dat zij probeert BSH te dwingen haar reclame-uitingen aan te passen op een wijze die niet met de Nederlandse wet en Europese regelgeving in overeenstemming is.

RB 2580

Moment van betalen essentiële informatie voor geïnformeerd besluit

RCC 19 oktober 2015, RB 2580; Dossiernr: 2015/00877 (Booking.com)
Aanbeveling. Misleiding. Reizen. Uiting: Het betreft een pop-up, verschenen op de website www.booking.com. In die pop-up staat de volgende tekst: “Book now, pay when  you stay! With FREE cancellation on most rooms”.

Klacht: Klaagster heeft de volgende bezwaren:
1. Gesteld wordt: “Book now, pay when  you stay!”. Dit was niet het geval voor klaagster; de door haar te betalen kosten werden direct geïnd.
2. Verder wordt gesteld: “With FREE cancellation on most rooms”. Deze claim impliceert dat indien men een boeking wenst te annuleren nadat de kosten al zijn geïnd, het betreffende bedrag onmiddellijk dient te worden teruggestort. Klaagster  annuleerde haar boeking op 17 juli 2015, nadat het betreffende bedrag op 12 april 2015 van haar rekening was afgeschreven. Op 11 augustus 2015 was het geld nog niet teruggestort.

Klaagster vindt de uiting misleidend.

Commissie:

Ad 1 In de bestreden uiting staat onder meer: “Book now, pay when you stay!”. Hierdoor wordt onmiskenbaar de indruk gewekt dat men pas hoeft te betalen wanneer men verblijft in de betreffende accommodatie. Uit het verweer begrijpt de Commissie dat in het boekingsproces kenbaar wordt gemaakt dat in bepaalde gevallen het beleid wordt gevoerd dat vooraf voor een kamer moet worden betaald, en niet pas tijdens het verblijf. Naar het oordeel van de Commissie betreft het hier essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Nu deze informatie of een verwijzing daarnaar niet in de bestreden uiting is opgenomen, is er sprake van een verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. In zoverre acht de Commissie de uiting misleidend als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Ad 2. De mededeling “With FREE cancellation on most rooms” bevat een voorbehoud waardoor de gemiddelde consument erop bedacht zal zijn dat hij zich nader dient te informeren over de precieze inhoud van het onderhavige aanbod “FREE cancellation”. Onder verwijzing naar in het verweer opgenomen schermafdrukken heeft adverteerder  aannemelijk gemaakt dat op www.booking.com wordt gewezen op het feit dat het beleid betreffende “cancellation” varieert per “room type” en dat men per “room type” via de site kan nagaan wat dit beleid precies inhoudt. Reeds gelet op voornoemd voorbehoud biedt de mededeling “With FREE cancellation on most rooms” geen grondslag voor klaagsters conclusie dat in geval men een boeking wenst te annuleren een reeds betaald bedrag onmiddellijk dient te worden teruggestort. Adverteerder heeft zich beroepen op de beslissingen van de Commissie in de dossiers 2014/0164 en 2014/00746. In verband met haar oordeel onder Ad 1 wijst de Commissie erop dat zij zich in genoemde dossiers wel heeft uitgesproken over de woorden “FREE cancellation” respectievelijk “With FREE cancellation on most rooms”, maar niet over “Book now, pay when you stay!”.

Gelet op het oordeel onder Ad 1 acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2579

Misleiding door onvoldoende bewijs werking accupunctuur kussen

RCC 19 oktober 2015, RB 2579; Dossiernr: 2015/00944 (Instalife)
Aanbeveling. Gezondheid. Misleiding. Uiting: Het betreft een televisiecommercial van adverteerder waarin het product ‘Instalife’ wordt aangeprezen.

Klacht: In de uiting wordt gesuggereerd dat lage rugpijn verdwijnt door het gebruik van ‘Instalife’. In de brace van ‘Instalife’ zit een kussentje dat zou werken als accupunctuur en zo op je spieren zou werken. Hierdoor krijg je geen uitstraling van je rug (ischias) naar je benen. Volgens klaagster is deze uiting misleidend omdat een kussentje op de kuit nooit rugpijn en uitstraling vanuit de rug naar de benen kan doen verdwijnen. Ischias straalt weliswaar uit naar het been, maar het is iets wat in de rug zit.

Commissie: In de reclame-uiting wordt onder andere gezegd: “Instalife is een altijd werkend acupunctuur systeem dat u meteen kan helpen bij pijn in uw onderrug” en “met de ‘Instalife brace’ had ik geen pijn meer”. Klaagster heeft de werkzaamheid van ‘Instalife’ gemotiveerd bestreden. De Commissie is van oordeel dat het op de weg van adverteerder ligt om de juistheid van de in de uiting geclaimde werking van het aangeprezen product aannemelijk te maken. Daarin is adverteerder naar het oordeel van de Commissie niet in geslaagd. Adverteerder heeft in haar verweer volstaan met de mededeling dat Instalife veel tevreden klanten heeft opgeleverd en dat zij de stelling van klaagster ondersteunt dat de uitstraling bij lage rugpijn in de onderrug begint.

Gelet op het voorgaande gaat de bestreden uiting gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van ‘Instalife’ te verwachten resultaten als bedoeld in de aanhef en onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de Commissie voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2575

Onvoldoende grondslag relatie tussen chiropractie en ADHD

Vzr. RCC 3 november 2015, RB 2575; Dossiernr: 2015/00978 (Chiropractische behandeling ADHD)
Toewijzing. Gezondheid. Misleiding. Uiting: Het betreft een als advertorial omschreven uiting op de website www.destadamersfoort.nl met als titel “Neurologische chiropractie signaleert”. In de uiting staat onder meer:
“Afspraak maken zonder eerstelijnsverwijzing. Amersfoort. Chiropractie richt zich op de diagnose, behandeling en preventie van stoornissen in het bewegingsapparaat en de effecten hiervan op het functioneren van het zenuwstelsel en de algehele gezondheid. “Verzekeringstechnisch is deze geneeswijze erkend. Ook mondiaal door alle overheden”, aldus neurologisch chiropractor [naam] in zijn praktijkruimte. Nagenoeg alle leeftijden zijn op deze doordeweekse dag vertegenwoordigd in de wachtruimte (…) Opvallend is het aantal jonge kinderen dat naast hun moeders keurig op hun beurt wacht. (…)

“Chiropractie biedt een wetenschappelijk alternatief voor de behandeling van stoornissen in het bewegingsapparaat”, weet [naam] die voor het uitvoeren van deze geneeswijze een universitaire opleiding voltooide in Californië. (…)
Daarnaast kan ook de activiteit van de zenuw die de spier aanstuurt worden onderzocht. Op deze manier kunnen we stoornissen in het bewegingsapparaat en de effecten hiervan op het functioneren van het zenuwstelsel en de algehele gezondheid diagnosticeren. Bij kinderen kunnen we vaak de bron van oorontstekingen, ADHD, huilbaby’s en bedplassen in kaart brengen. In mijn 25-jarige loopbaan heb ik vaak gezien dat we kinderen kunnen helpen door de wervels licht te corrigeren. Na het onderzoek stellen we een behandelplan op. Het gevolg is dat na het voltooien van het behandelplan het zenuwstelsel beter laat functioneren, wat belangrijk is voor een goede gezondheid. Voor jong en oud.”

Klacht: Deze wordt als volgt samengevat en weergegeven. Klager maakt bezwaar tegen de uiting voor zover adverteerder reclame maakt voor chiropractische diagnose en behandeling van bepaalde aandoeningen bij kinderen. Adverteerder suggereert volgens klager dat oorontstekingen, ADHD, onophoudelijk huilen bij baby’s en bedplassen veroorzaakt worden door problemen met de wervels, en dat deze aandoeningen door chiropractische correctie van die wervels verholpen kunnen worden. Uit onderzoek in België blijkt echter dat er alleen enig bewijs is voor effectiviteit van chiropractie bij lage rugpijn en nekpijn. Voor andere indicaties is er geen bewijs van doeltreffendheid volgens de onderzoekers. De genoemde aandoeningen worden niet door problemen met de wervels veroorzaakt en correctie van de wervels is hierbij zinloos. De ruggengraat staat niet in verbinding met het oor en dat correctie van de wervels kinderen met oorontsteking zou kunnen helpen, is volgens klager een slag in de lucht. De precieze oorzaak van ADHD is onbekend. Dat ADHD iets te maken zou hebben met verschoven ruggenwervels en/of beklemde zenuwen, is onaannemelijk. Er is geen bewijs dat correctie van ruggenwervels bij kinderen met ADHD op enige wijze effectief is. Voorts is er volgens het Belgische Federaal Kenniscentrum geen enkel wetenschappelijk bewijs dat manuele therapieën een gunstig effect hebben op kolieken of aanverwante aandoeningen bij zuigelingen. Dit geldt ook voor chiropractie. In een review uit 2012 genaamd “Manupulative therapies for infantile colic” worden door de auteurs wel enige positieve resultaten genoemd als gevolg van manuele interventies (derhalve niet alleen van chiropractie), maar deze resultaten worden vervolgens weer genuanceerd en worden door een hoogleraar [naam] als volgt samengevat: “The current best evidence suggests that the small effects that emerge when we pool the data from mostly unreliable studies are die tot bias and therefore not real. This systematic review therefore fails tot show that manipulative therapies are effective.” In een in 2010 verschenen review genaamd “Effectiveness of manual therapies: The UK evidence report van Bronfort e.a.” zijn de conclusies ten aanzien van oorontstekingen (‘otitis media’) bedplassen (‘enuresis) en huilbaby’s niet eens positief te noemen. Klager noemt in dit verband de volgende tekst: “In children, the evidence is inconclusive regarding the effectiveness for otitis media and enuresis and it is not effective for infantile colic and asthma when compared tot sham manipulation”. De oorzaken van bedplassen zijn onbekend en deze aandoening heeft niets te maken met de ruggengraat. Concluderend stelt klager dat in de advertentie zonder bewijs de (scheef)stand van ruggenwervels wordt aangemerkt als oorzaak van oorontstekingen, ADHD, huilbaby’s en bedplassen en wordt chiropractie aangeprezen om deze aandoeningen te verhelpen. De reclame is daardoor misleidend, met name voor ouders die kinderen met de genoemde aandoeningen hebben en die zich daar vaak niet goed raad mee weten en dus kwetsbaar zijn. Aan de misleiding draagt bij dat adverteerder in de advertentie chiropractie een “wetenschappelijk alternatief” noemt en zich daarbij beroept op zijn “universitaire opleiding”. Voorts wordt in de uiting gezegd dat het aantal jonge kinderen dat op hun beurt wacht opvalt, waarmee de nutteloze diensten van adverteerder nog eens ‘in het zonnetje’ worden gezet.


Voorzitter:

1.  In de bestreden uiting wordt chiropractie omschreven als een “geneeswijze” die “verzekeringstechnisch” is erkend. Ook wordt chiropractie genoemd als “wetenschappelijk alternatief” waarbij over adverteerder wordt gezegd dat deze “een universitaire opleiding” voltooide “voor het uitvoeren van deze geneeswijze”. De klacht heeft in het bijzonder betrekking op het daarna volgende gedeelte van de uiting dat aanvangt met de tekst dat de activiteit van de zenuw die de spier aanstuurt, kan worden onderzocht en dat op deze manier stoornissen in het bewegingsapparaat en de effecten hiervan op het functioneren van het zenuwstelsel en de algehele gezondheid kunnen worden gediagnosticeerd. Direct hierna volgt de tekst dat adverteerder bij kinderen vaak “de bron van oorontstekingen, ADHD, huilbaby’s en bedplassen” in kaart kan brengen en dat adverteerder in zijn 25-jarige loopbaan vaak heeft gezien dat kinderen kunnen worden geholpen “door de wervels licht te corrigeren”.

2.  De gemiddelde consument zal, naar het oordeel van de voorzitter, door de eerdere verwijzing naar chiropractie als ”geneeswijze” die ”verzekeringstechnisch” is erkend en een “wetenschappelijk alternatief” wordt genoemd, uitgevoerd door een persoon “die voor het uitvoeren van deze geneeswijze een universitaire opleiding” voltooide, de mededelingen in verband met de hiervoor genoemde aandoeningen (oorontstekingen, ADHD, huilbaby’s en bedplassen) aldus opvatten, dat adverteerder in veel gevallen (“vaak”) in staat is te constateren (“diagnosticeren”) of die aandoeningen bij kinderen worden veroorzaakt door problemen met de wervels en, indien dat het geval is, deze aandoeningen vervolgens kan behandelen door de wervels licht te corrigeren waarbij in veel gevallen (‘vaak’) een verbetering wordt bereikt (‘kinderen helpen’). Adverteerder heeft, blijkbaar met het oog hierop, stukken overgelegd die, voor zover het betreft de door adverteerder als “ad 2” aangeduide stukken, blijkbaar extracten zijn van diverse onderzoeken naar het effect van een chiropractische behandeling op patiënten met de genoemde aandoeningen. De voorzitter leidt hieruit af dat ook adverteerder meent dat de boodschap van de advertentie is dat bij de genoemde aandoeningen door middel van een lichte correctie van wervels daadwerkelijk een verbetering kan worden bereikt.

3)  De voorzitter oordeelt dat in de uiting een behandeling door adverteerder in feite op één lijn wordt gesteld met de behandeling door een gespecialiseerde arts. Immers adverteerder stelt de oorzaak van deze aandoeningen bij (zeer) jonge kinderen te kunnen diagnosticeren en vaak met succes te kunnen behandelen. Aldus claimt adverteerder na een medische diagnose een medisch effect van zijn behandeling op bepaalde aandoeningen bij (zeer) jonge kinderen. Naar het oordeel van de voorzitter dienen dergelijke mededelingen met een zeer grote mate van omzichtigheid te worden gedaan, met name nu klager onweersproken heeft gesteld dat ouders die kinderen met de genoemde aandoeningen hebben zich daar vaak niet goed raad mee weten. Hierdoor bestaat het gevaar dat ouders op grond van de uiting zullen afzien van (verdere) medische behandeling van een (zeer) jong kind in de veronderstelling dat met de door adverteerder aangeboden (in feite alternatieve) behandeling hetzelfde effect kan worden bereikt. Met betrekking tot de van adverteerder te vergen onderbouwing is de voorzitter daarom van oordeel dat de in de uiting veronderstelde werking van een lichte correctie van de wervels bij jonge kinderen die aan genoemde aandoeningen lijden slechts dan als juist kan worden beschouwd, indien naar de huidige stand van de wetenschap onomstreden is dat door een dergelijke behandeling in veel gevallen daadwerkelijk per genoemde aandoening een positief effect kan worden bereikt.

4.  Het ligt op de weg van adverteerder om dit laatste in de vereiste mate te onderbouwen. Klager betwist immers gemotiveerd dat er een relatie is tussen de genoemde aandoeningen en problemen met de wervels, derhalve ook dat deze aandoeningen kunnen worden behandeld door de stand van de wervels licht te corrigeren. De voorzitter oordeelt over de vraag of op grond van de door adverteerder overgelegde stukken kan worden geoordeeld dat naar de huidige stand van de wetenschap onomstreden is dat van een dergelijke behandeling daadwerkelijk een positief effect kan worden verwacht als volgt.

5. Ten aanzien van oorontsteking (“otitis media”)
5.1.  Adverteerder beroept zich in dit kader op de volgende onderzoeken:
a)            “Ear infection: a retrospective study examining improvement from chiropractic care and analyzing for influencing factors.” Hierbij wordt “Froehle RM” als onderzoeker genoemd en als vindplaats “J Manipulative Physiol Ther. 1996 Mar-Apr; 19(3): 169-77”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang: “Although there were several limitations to this study (mostly because of its retrospection but also, significantly, because very little data was found regarding the natural course of ear infections), this study’s data indicate that limitation of medical intervention and the addition of chiropractic care may decrease the symptoms of ear infection in young children.”
b)           “The role of the Chiropractic Adjustment in the Care and Treatment of 332 Children with Otitis Media.” Hierbij wordt als onderzoeker genoemd: “Fallon J.M. DC FICCP” en als vindplaats: “Journal of Clinical Chiropractic Pediatrics 1997 (Oct);2(2)167-183”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang: “The results indicate that there is a strong correlation between the chiropractic adjustment and the resolution of otitis media for the children in this study. This pilot study can now serve as a starting point from which the chiropractic profession can begin to examine its role in the treatment of children with otitis media. Large scale clinical trials need to be undertaken”.
c)            “Chiropractic care for nonmusculoskeletal conditions: a systematic review with implications for whole systems research”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Hawk C, Khorsan R, Lisi AJ, Ferrance RJ en Evans MW” en als vindplaats: “J Altern Complement Med. 2007 Jun;13(5):491-512”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang, als volgt: “Evidence was promising for potential benefit of manual procedures for children with otitis media and elderly patients with pneumonia.”

5.2. Ten aanzien van deze onderzoeken oordeelt de voorzitter dat, los van de vraag welke wetenschappelijke waarde daaraan toekomt, deze onvoldoende grondslag bieden om te oordelen dat volgens de huidige stand van de wetenschap als onomstreden geldt dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van oorontsteking kan diagnosticeren en bij deze aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door een lichte correctie van wervels. Daarbij merkt de voorzitter met betrekking tot de sub a) tot en met en sub c) bedoelde onderzoeken op dat deze telkens weliswaar een positief effect van een chiropractische behandeling bij oorontsteking vermelden, maar dat bij elk van de onderzoeken dit op een terughoudende wijze gebeurt waardoor geen sprake lijkt te zijn van een eindresultaat maar van een indicatie of een mogelijk effect dat aanleiding kan zijn voor vervolgonderzoek. Deze onderzoeken zijn derhalve onvoldoende stellig. Ook in onderling verband en samenhang bieden voormelde onderzoeken naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag voor het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels bij kinderen op oorontsteking.

6. Ten aanzien van ADHD
6.1. Adverteerder beroept zich in dit kader op de volgende onderzoeken:
a)            “The chiropractic care of children with attention-deficit/hyperactivity disorder: a retrospective case series”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Alcantra J. en Davies J.” en als vindplaats: “Explore (NY). 2010 May-Jun;6(3):173-82”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “A retrospective case series of ADHD patient under chiropractic care is described. This provides supporting evidence on the benefits of chiropractic spinal manipulative therapy. We encourage further research in this area.”
b)           “Development delay syndromes: psychometric testing before and after chiropractic treatment of 157 children”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Cuthbert S.C. en Barras M” en als vindplaats: “J Manipulative Physiol Ther. 2009 Oct;32(8):660-9”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang: “This report suggests that a multimodal chiropractic method that assesses and treats motor dysfunction reduced symptoms and enhanced the cognitive performance in this group of children”.
c)            “Cervical Kyphosis is a Possible Link to Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder” met als onderzoekers genoemd: “Anthony V. Bastecki, DCa, Deed E. Harrison, DCb, en Jason W. Haas, DCc” en als vindplaats: “Journal of Manipulative and Physiological Therapeutics Vol. 27(8), Oct-2004:525”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang: “The patiënt experienced significant reduction in symptoms.”
d)           “Chiropractic management using a brain-based model of care for a 15-year-old adolescant boy with migraine headaches and behavioral and learning difficulties: a case report”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Kuhna K.W. en Cambronb J.” en als vindplaats: “J Chiropr Med. 2013 Dec; 12(4): 274-280”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “The patiënt with migraine headaches and learning difficulties responded well to the course of chiropractic care.”

6.2. Ten aanzien van deze onderzoeken oordeelt de voorzitter dat, los van de vraag welke wetenschappelijke waarde daaraan toekomt, deze onvoldoende grondslag bieden om op grond daarvan te oordelen dat volgens de huidige stand van de wetenschap als onomstreden geldt dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van ADHD kan diagnosticeren en bij deze aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door een lichte correctie van wervels. Daarbij merkt de voorzitter met betrekking het sub a) bedoelde onderzoek op dat een retroperspectief onderzoek op basis van blijkbaar vier patiënt dossiers waarbij een deel van de patiënten kennelijk tijdens de chiropractische behandeling ook voedingssupplementen ontving, niet geschikt kan worden geacht om het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels op ADHD als wetenschappelijk vastgesteld én aanvaard te beschouwen. Dit geldt in sterkere mate voor de sub c) en sub d) bedoelde onderzoeken die beide slechts één patiënt betreffen, waarbij het ten aanzien van het sub d) bedoelde onderzoek voorts de vraag is in hoeverre dit onderzoek aan ADHD is gerelateerd. Met betrekking tot het sub b) bedoeld onderzoek merkt de voorzitter op dat dit onderzoek ook betrekking had op “dyspraxia, dyslexia, (…) and learning disabilities” en niet duidelijk is in hoeverre de resultaten van het onderzoek specifiek betrekking hebben op ADHD. Ook in onderling verband en samenhang bieden voormelde onderzoeken naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag voor het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels bij kinderen op ADHD.

7. Ten aanzien van “huilbaby’s” (bedoeld zijn in feite kolieken, ook aangeduid als ’Colic’)
7.1. Adverteerder beroept zich in dit kader op de volgende onderzoeken:
a)            “Efficacy of Chiropractic Manual Therapy on Infant Colic: A Pragmatic Single-Blind, Randomized Controlled Trial”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Joyce E. Miller, BS, DC, David Newell, Phd, and Jennifer E. Bolton, PhD” en als vindplaats “Journal of Manipulative and Physiological Therapeutics, Volume 35, Issue 8, October 2012, Pages 600-607”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “In this study, chiropractic manual therapy improved crying behavior in infants with colic.”
b)           “Compared with dimethicone, 2 weeks of spinal manipulation reduced infantile colic behaviour at 4-11 days after initial treatment”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Wiberg JMM, Nordsteen J en Nilsson N.” en als vindplaats “J Manipulative Physiol Ther 1999 Oct;22:517-22”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “2 weeks of spinal manipulation reduced infantile colic behaviour at 4-11 days compared with 2 weeks of dimethicone.”
c)            “The Chiropractic Care of Infants with Colic: A Systematic Review of the Literature.” Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Joel Alcantara, DC, Joey D. Alcantara, DC, Junjoe Alcantara, DC” en als vindplaats “Explore: The Journal of Science and Healing, Volume 7, Issue 3, May-June 2011, Pages 168-174”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “Chiropractic care is an alternative approach to the care of the child with colic. We encourage more research, both quantitative and qualitative, in this area of pediatric care.”
d)           “Chiropractic Management of Infantile Colic”. Hierbij wordt als onderzoeker genoemd: “Hipperson A.J.” en als vindplaats: “Clinical Chiropractic Volume 7, Issue 4, December 2004, Pages 180-186”. De conclusie van dit onderzoek, een case-studie naar 2 kinderen, luidt: “These cases suggest a possible association between birth trauma; the development of cranial and spinal segmental dysfunction and consequential manifestation of symptoms of infantile colic. Secondly, they demonstrate chiropractic treatment successfully restoring correct spinal and cranial motion, with an associated resolution of symptoms.”
e)           “Infantile colic treated by chiropractors: a prospective study of 316 cases”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Klougart N, Nilsson N, Jacobsen J” en als vindplaats: “J Manipulative Physiol Ther. 1989 Aug;12(4):281-8”. Bij dit onderzoek worden geen conclusies genoemd en is enkel een samenvatting beschikbaar, waarin onder meer staat: “A prospective, uncontrolled study of 316 infants suffering from infantile colic and selected according to well-defined criteria shows a satisfactory result of spinal manipulative therapy in 94% of the cases.”
f)            “Chiropractic care for nonmusculoskeletal conditions: a systematic review with implications for whole systems research”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Hawk C, Khorsan R, Lisi AJ, Ferrance RJ en Evans MW” en als vindplaats: “J Altern Complement Med. 2007 Jun;13(5):491-512”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “Evidence from controlled studies and usual practice supports chiropractic care (the entire clinical encounter) as providing benefit to patients with asthma, cervicogenic vertigo, and infantile colic.”

7.2. Ten aanzien van de hiervoor genoemde onderzoeken oordeelt de voorzitter dat, los van de vraag welke wetenschappelijke waarde aan die onderzoeken toekomt, deze onvoldoende grondslag bieden om te oordelen dat volgens de huidige stand van de wetenschap als onomstreden geldt dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van kolieken kan diagnosticeren en bij deze aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door een lichte correctie van wervels. Ten aanzien van het sub a) bedoelde onderzoek merkt de voorzitter op dat kinderen zijn onderzocht met een “unexplained crying behavior”. Voor zover bij deze kinderen een positief effect in “crying behavior” is ontdekt, is het derhalve de vraag in hoeverre dit effect is te verklaren als gevolg van een correctie van de wervels. Ten aanzien van het sub b) bedoelde onderzoek merkt de voorzitter op dat het positieve resultaat is vastgesteld op basis van een onderzoek onder 25 kinderen van 2 tot 10 weken oud die zijn vergeleken met een controle groep. Het betreft een naar het oordeel van de voorzitter te kleinschalig onderzoek om daar de onderhavige verstrekkende claims op te baseren. Dit geldt des te meer voor het sub d) bedoelde onderzoek dat slechts twee kinderen betreft. Met betrekking tot het sub c) bedoelde onderzoek wordt melding gemaakt van de noodzaak van meer onderzoek, zowel kwantitatief als kwalitatief. Blijkbaar geldt dit ook voor het sub e) bedoelde onderzoek, waarin dit onderzoek wordt omschreven als een “prospective, uncontrolled study”. Met betrekking tot het sub f) bedoelde onderzoek is sprake van een onderzoek op basis van verschillende databanken. De voorzitter neemt aan dat daarbij wordt gerefereerd aan de sub a) tot en met e) bedoelde onderzoeken. Nu die onderzoeken evenwel onvoldoende basis bieden voor de onderhavige claims, geldt dit ook voor het sub f) bedoelde onderzoek. Ook in onderling verband en samenhang bieden voormelde onderzoeken naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag voor het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels bij kinderen op “kolieken” als oorzaak voor “huilbaby’s”.

8. Ten aanzien van bedplassen (‘enuresis’)
8.1. Adverteerder beroept zich in dit kader op de volgende onderzoeken:
a)            “Management of Pediatric Asthma & Enuresis with Probable Traumatic Etiology”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Bachman T.R. DC, Lantz C.A. DC PhD.” en als vindplaats: “ICA Rev. 1995 Jan/Feb;51(1):37-40”. Bij dit onderzoek wordt onder meer de volgende tekst, kennelijk als samenvatting, vermeld: “The chiropractic management of asthma and enuresis of traumatic etiologie in a two-year, ten-month-old male child. (…) Dramatic improvement of asthma and enuresis followed chiropractic management.”
b)           “Resolution of nocturnal enuresis following adjustment of vertebral subluxations: A case report”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Hafer C. DC, Alcantara J. DC” en als vindplaats: “J Pediatr Matern & Fam Health – Chiropr. 2015 Win;2015(1)”. De conclusie van dit onderzoek, gebaseerd op de behandeling van één kind, luidt: “This case report provides supporting evidence that patients with nocturnal enuresis may benefit from chiropractic care.”
c)            “Functional Nocturnal Enuresis”. Hierbij wordt als onderzoeker genoemd: “Blomerth P.R.” en als vindplaats: “J Manipulative Physiol Ther 1994; 17:335-8”. De conclusie van dit onderzoek, gebaseerd op de behandeling van één kind, luidt: “This patiënt’s enuresis resolved with the use of manipulation. This happened in a manner that could not be attributed to time or placebo effect.”
d)           “Chiropractic Management of Primary Nocturnal Enuresis”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Reed W.R., Beavers S., Reddy S.K., Kern G.” en als vindplaats “J Manipulative Physiol Ther. 1994 (Nov-Dec);17 (9):596-600”. De conclusie van dit onderzoek luidt: “Results of the present study strongly suggest the effectiveness of chiropractic treatment for primary nocturnal enuresis. A larger study of longer duration with a 6-month follow-up is therefore warranted.”

8.2. Ten aanzien van deze onderzoeken oordeelt de voorzitter dat, los van de vraag welke wetenschappelijke waarde daaraan toekomt, deze onvoldoende grondslag bieden om te oordelen dat volgens de huidige stand van de wetenschap als onomstreden geldt dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van bedplassen kan diagnosticeren en bij deze aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door een lichte correctie van wervels. Met betrekking tot de sub a) tot en met en sub c) bedoelde onderzoeken is de voorzitter van oordeel dat een op één persoon gebaseerd onderzoeksresultaat onvoldoende onderbouwing biedt om aan te nemen dat adverteerder door de wervels licht te corrigeren in veel gevallen daadwerkelijk een verbetering bij deze aandoening zal bereiken. Met betrekking tot het sub d) vermelde onderzoek merkt de voorzitter op dat de onderzoekers zelf naar de noodzaak voor verder onderzoek verwijzen en de resultaten van het onderzoek slechts als een aanwijzing aanmerken. Ook in onderling verband en samenhang bieden voormelde onderzoeken naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag voor het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels op bedplassen.

9.  Op grond van het voorgaande is onvoldoende grondslag om aan te nemen dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van oorontstekingen, ADHD, kolieken (huilbaby’s) en bedplassen kan diagnosticeren en vervolgens per afzonderlijke aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door bij hen de wervels licht te corrigeren. Dit oordeel impliceert dat geen juiste informatie is verstrekt over de van een behandeling door adverteerder bij dergelijke specifieke aandoeningen bij jonge kinderen te verwachten resultaten als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC voor zover van deze uiting de boodschap uitgaat dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van oorontstekingen, ADHD, kolieken (huilbaby’s) en bedplassen kan diagnosticeren en per afzonderlijke aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door de wervels licht te corrigeren.

De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op de hiervoor omschreven wijze reclame te maken.

RB 2574

Vergelijking tussen creditcard en prepaid creditcard ongeoorloofd zonder nadere onderbouwing

RCC 2 november 2015, RB 2574; Dossiernr: 2015/00973 (3V Benelux)
Aanbeveling. Creditcards. Vergelijkende reclame. Uiting: Het betreft een door verweerders (voor online verspreiding) opgesteld bericht van 10 augustus 2015 met als kop: “Dure leenkant van creditcard wordt verdoezeld Geldshop: gebruik creditcard alleen als betaalmiddel, niet als leenmiddel”. De uiting luidt vervolgens: “Banken als ING en ABN AMRO en andere partijen zoals ANWB die creditcards aanbieden verdoezelen vaak de dure leenkant van creditcards. Zo worden de creditcards op hun websites vaak aangeprezen op de pagina’s die over betalen gaan en niet op die over lenen gaan. De Kredietwaarschuwing ‘Let op! Geld lenen kost geld!’ ontbreekt bij deze partijen dan ook op menig webpagina die gaan over creditcards. Of consumenten worden lekker gemaakt met een spaarrente op een creditcard waardoor sparen wordt vermengd met lenen.

Zo maakt de ANWB consumenten onder het mom van een spaarrente op de creditcard lekker voor hun creditcard. (…) …, directeur van Geldshop: ‘Door sparen zo prominent te koppelen aan de creditcard dringen ze de leenkant bewust zo ver mogelijk uit beeld. Het lijkt erop dat sommige banken en partijen zoals de ANWB liever niet al te duidelijk waarschuwen voor de hoge rentes die gerekend worden voor het gespreid betalen op je creditcard.(…) Wij willen consumenten waarschuwen voor deze veel te dure vorm van lenen.’ (…)

Managing Director van 3V Benelux(…): ‘Mensen maken graag gebruik van een creditcard en vinden dan het toch lastig om niet even een financieel gaatje te dichten door geld te lenen met hun creditcard. Consumenten weten nog niet dat er ook een card bestaat waarop je niet kunt lenen maar wel alle betaalgemakken hebt van een creditcard. Je noemt dat een prepaid card. Met onze 3V Card boek je online makkelijk je vliegticket of betaal je in het buitenland. Maar je kunt nooit meer uitgeven dan je hebt.’”

Onderaan de uiting, onder de mededeling “Noot voor de redactie, niet voor publicatie”, staat onder meer: “Over Geldshop, De intermediair voor verantwoord lenen!

Geldshop is de grootste onafhankelijke intermediair in consumptief krediet in Nederland met meer dan 1 miljard saldo aan uitstaande leningen. Geldshop wil maatschappelijk relevant zijn voor klanten bij het “verantwoord” bieden van tijdelijke financiële ruimte om levensdoelen dichterbij te brengen. Maar ook een relatie met ze aan te gaan door niet alleen te adviseren en bemiddelen voor hun lening, maar ook door hen nazorg te bieden na het sluiten van de lening. Het motto van Geldshop is ‘Leef met je hart, leen met verstand’” en “Over 3V Card: 3V Benelux is de leidende partij op het gebied van pre-paid betaaloplossingen in Nederland. Het bedrijf is gestart in 2010 in samenwerking met Safecharge Card Services en heeft de afgelopen jaren sterke groei gerealiseerd met drietal betaalproducten gericht op consumenten: 3V Voucher, 3V prepaid VISA card en VISA Internet Shopping Giftcard.”

Klacht: Verweerders noemen de uiting een persbericht, maar in feite is sprake van reclame. De uiting heeft niet een puur informerend karakter, zoals bij een persbericht het geval is. Ook is ANWB, als uitdrukkelijk in de uiting genoemde partij, niet vooraf door verweerders op de hoogte gesteld van het voornemen dit bericht te verspreiden, dan wel om een reactie gevraagd, wat bij een persbericht de gebruikelijke gang van zaken is. Bovendien voldoet het bericht aan de definitie van reclame als opgenomen in artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). In het bericht staat: “Met onze 3V Card boek je online makkelijk je vliegticket of betaal je in het buitenland. Maar je kan nooit meer uitgeven dan je hebt.”  Voorts wordt onderaan het bericht in aanprijzende bewoordingen aandacht besteed aan Geldshop en 3V. Op grond van het voorgaande concludeert ANWB dat sprake is van reclame voor de 3V Card en/of de dienstverlening van Geldshop. De uiting is door diverse online media op de site geplaatst en via social media verspreid.


De uiting is in strijd met de waarheid, misleidend, oneerlijk en in strijd met de regels voor vergelijkende reclame, aldus ANWB. Zij voert daartoe aan dat feitelijk onjuiste informatie wordt verstrekt over de door ANWB verstrekte productinformatie betreffende haar creditcard. Anders dan in het bericht wordt gesteld is namelijk van verdoezeling door ANWB van de dure leenkant van haar creditcard geen sprake, hoeft in uitingen voor deze creditcard de kredietwaarschuwing “Let op! Geld lenen kost geld” niet geplaatst te worden omdat de card geen kredietproduct maar een betaalproduct is, en maakt ANWB in haar reclame voor haar creditcard consumenten niet ‘lekker’ met een spaarrente, nu geen enkele nadruk op de met de card te verkrijgen spaarrente wordt gelegd.


In de bestreden uiting worden enkele aanbieders van creditcards, waaronder ANWB, met elkaar vergeleken zonder te vermelden om welke variant creditcard het gaat en welke voorwaarden van toepassing zijn. Ook is de uiting onvolledig ten aanzien van de kosten voor de creditcard van verweerders. Voorts trekt ANWB de geclaimde onafhankelijkheid van Geldshop in twijfel, nu beide verweerders tot hetzelfde concern behoren en uitsluitende de prepaid card van 3V wordt aangeprezen.Tenslotte meent ANWB dat verweerders de reclame-uiting met oneerlijke motieven hebben opgesteld en verspreid en daarom hebben gehandeld in strijd met punt 21 van bijlage 1 bij de NRC. Niet het behoeden van consumenten voor hoge rente op creditcards is het doel van de uiting, maar het aanprijzen van het eigen product en de eigen dienstverlening van verweerders.

 

Commissie:

1. In de eerste plaats dient de vraag beantwoord te worden of de bestreden uiting reclame in de zin van artikel 1 NRC betreft, nu dit door verweerders wordt bestreden. De Commissie volgt verweerders niet in hun stelling dat de uiting louter feitelijke, voorlichtende mededelingen en geen enkel aanprijzend element bevat. Nadat in de uiting is uiteengezet dat en hoe - volgens verweerders - enkele banken en ANWB ‘de dure leenkant van hun creditcards verdoezelen’, wordt uitdrukkelijk gewezen op de voordelen van de 3V Card met de tekst: 

 

“Consumenten weten nog niet dat er ook een card bestaat waarop je niet kunt lenen maar wel alle betaalgemakken hebt van een creditcard. Je noemt dat een prepaid card. Met onze 3V Card boek je online makkelijk je vliegticket of betaal je in het buitenland. Maar je kunt nooit meer uitgeven dan je hebt.” Voorts bevatten de onderaan de uiting opgenomen verwijzingen naar verweerders geen louter feitelijke informatie over de afzenders van het bericht, maar (mede) een wervende omschrijving van de door Geldshop geleverde diensten als “De intermediair voor verantwoord lenen!” en over de 3V Card van 3V Benelux als “leidende partij op het gebied van pre-paid betaaloplossingen in Nederland”. Aan dit oordeel doet niet af dat deze beschrijvingen zijn bedoeld als ‘noot voor de redactie, niet voor publicatie’.

 

Gelet op het voorgaande heeft de uiting naar het oordeel van de Commissie een aanprijzend karakter voor de diensten en/of producten van verweerders, en moet de uiting daarom aangemerkt worden als reclame in de zin van artikel 1 NRC, waarover de Commissie bevoegd is te oordelen.

 

2. ANWB heeft aangevoerd dat verweerders hebben gehandeld in strijd met punt 21 van bijlage 1 NRC, waarin is bepaald - voor zover hier van belang - dat het op bedrieglijke wijze beweren of de indruk wekken dat de adverteerder niet optreedt ten behoeve van zijn handel of bedrijf onder alle omstandigheden misleidende reclame oplevert. Voorafgaand aan deze toets dient te worden beoordeeld of de uiting duidelijk als reclame herkenbaar is als bedoeld in artikel 11.1 NRC. Dat is naar het oordeel van de Commissie niet het geval. Door de uiting de vorm van een persbericht te geven met daarin ogenschijnlijk objectieve informatie over de beweerdelijk dure leenkant van creditcards van enkele banken en ANWB, is voor de gemiddelde consument voor wie de uiting is bedoeld onvoldoende duidelijk dat de uiting (mede) reclame betreft voor de diensten en/of producten van verweerders.

 

3. Voorts is de Commissie van oordeel dat het beroep van ANWB op punt 21 van bijlage 1 NRC slaagt. In de in de vorm van een persbericht gegoten uiting wekken verweerders de indruk de consument slechts te willen waarschuwen voor de hoge kosten bij gebruik van een creditcard als leenmiddel. Bij verweer is bovendien gesteld dat de uiting slechts tot doel heeft het publieke debat op dit punt aan te wakkeren. In feite is echter, zoals hiervoor is overwogen, sprake van reclame die is bedoeld voor de eigen diensten en/of producten van verweerders. Nu verweerders deze intentie in de uiting verdoezelen, is de uiting misleidend als bedoeld in punt 21 van bijlage 1 NRC. Daardoor is tevens sprake van oneerlijke reclame in de zin van artikel 7 NRC.

 

4. In de uiting worden de volgens verweerders bestaande nadelen van de creditcard van ANWB (en enkele banken), welke card niet alleen als betaalmiddel maar ook als leenmiddel gebruikt kan worden, afgezet tegen de voordelen van de 3V card van verweerders waarop niet geleend kan worden. Gelet hierop wordt de uiting door de Commissie aangemerkt als vergelijkende reclame in de zin van artikel 13 NRC. In de aanhef en onder e van dit artikel is bepaald dat vergelijkende reclame wat betreft de vergelijking geoorloofd is op voorwaarde dat deze niet de goede naam schaadt van of zich kleinerend uitlaat over de goederen en diensten van een concurrent. Naar het oordeel van de Commissie voldoet de onderhavige uiting niet aan deze voorwaarde. In de uiting wordt zonder nadere onderbouwing gesteld dat ANWB de dure leenkant van haar creditcard verdoezelt, ten onrechte op haar website de verplichte kredietwaarschuwing weglaat, en consumenten lekker maakt met een spaarrente op de creditcard. ANWB heeft deze beweringen gemotiveerd weersproken en voldoende weerlegd. Aldus is geen sprake van een geoorloofde vergelijking en is de uiting in strijd met artikel 13 aanhef en onder e NRC.

 

5. Nu de reclame-uiting reeds op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet toegestaan is, kan buiten bespreking blijven of de uiting tevens met de andere in de klacht genoemde bepalingen uit de NRC in strijd is.

 

6. De Commissie acht de uiting in strijd met het bepaalde in de artikelen 7, 11.1 en 13 sub e NRC en met punt 21 van bijlage 1 NRC. Zij beveelt verweerders aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2573

Ontbreken van essentiële informatie door onduidelijke verwijzing naar algemene voorwaarden

RCC 3 november 2015, RB 2573; Dossiernr: 2015/00924 (Automotions)
Aanbeveling. Misleiding. Essentiële informatie. Uiting: Het betreft de aanprijzing van adverteerders “Septemberactie bij Automotions”, meer specifiek de aanbieding “2e band gratis”, in een advertentie in de Provinciale Zeeuwse Courant en op een in Vlissingen geplaatst billboard.

Klacht: Toen klager naar aanleiding van de advertentie telefonisch een afspraak wilde maken om gebruik te maken van de aanbieding “2e band gratis” werd hem meegedeeld dat de aanbieding alleen geldt als men klant is en een auto rijdt van een merk dat door Automotions wordt verkocht. Nu deze voorwaarden niet in de advertentie en/of op het billboard worden vermeld, vindt klager de reclame misleidend.

Commissie:

1. Klager maakt bezwaar tegen de reclame-uitingen voor de actie “2e band gratis” omdat, zo begrijpt de Commissie, volgens klager in de uitingen niet duidelijk wordt gemaakt dat deze actie alleen geldt voor vaste klanten van adverteerder en voor bepaalde automerken. De Commissie overweegt als volgt.

2. Adverteerder heeft naar het oordeel van de Commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat de septemberactie (waarvan de bandenaanbieding deel uitmaakt) en de op de actie betrekking hebbende reclame juist gericht zijn op autorijders die nog geen klant van adverteerder zijn. Indien klager al telefonisch andersluidende informatie is verstrekt, zoals hij stelt, betekent dit niet dat de reclame-uitingen op dit punt onjuist en daardoor misleidend zijn.

3. De klacht treft wel doel voor zover klager bezwaar maakt tegen onduidelijkheid in de uiting betreffende de actievoorwaarden, waaronder - zoals blijkt uit de bij verweer overgelegde actievoorwaarden - de beperking van de bandenaanbieding tot “de automerken Opel, Peugeot, Fiat, Volvo, Mercedes-Benz, Alfa Romeo, Smart, Chevrolet en Saab”. Bij verweer is aangevoerd dat in het reclamemateriaal voor de septemberactie “expliciet wordt verwezen naar de website”. De Commissie heeft echter geconstateerd dat op het billboard een verwijzing naar de website ontbreekt. In de advertentie wordt de website www.automotions.nl/ septemberactie wel genoemd, maar op geen enkele manier wordt duidelijk gemaakt dat op deze website (beperkende) voorwaarden voor de bandenactie worden vermeld. Deze beperking van het actieaanbod betreft essentiële informatie waarop de consument in de uitingen attent gemaakt moet worden. Nu de absoluut gestelde aanbieding “2e band gratis” in de uitingen niet vergezeld gaat van een uitdrukkelijke verwijzing naar de actievoorwaarden, is sprake van het ontbreken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Omdat deze consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Dat wellicht uiteindelijk ook consumenten die een auto rijden van een merk dat niet onder de Automotionsgroep valt van de aanbieding gebruik hebben kunnen maken, zoals adverteerder bij dupliek heeft opgemerkt, maakt het voorgaande niet anders.

4. De Commissie acht de reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2569

Kosten voor bagageruim geen onvermijdbare kosten

RCC 22 oktober 2015, RB 2569; Dossiernr. 2015/00995 (Tui Pakketreis)
Afwijzing. Reclamecode Reisaanbiedingen. Te betalen prijs. Onvermijdbare kosten. Uiting: Het betreft de aanbieding van een 8-daagse pakketreis naar Zakynthos vanaf € 552,00 p.p. op adverteerders (toenmalige) website www.arke.nl (sinds 1 oktober 2015: www.tui.nl).

Klacht: Artikel III sub 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) regelt dat de consument de verplicht te betalen prijs uit de reclame-uiting moet kunnen opmaken, aldus klaagster. De aanbiedingsprijs moet inclusief alle de aanbieder op het moment van publicatie bekende onvermijdbare kosten zijn. In de bestreden uiting wordt op de ‘kassabon’ de totale reissom weergegeven, inclusief kosten Calamiteitenfonds en reserveringskosten. Daarbij wordt echter niet vermeld dat het weergegeven bedrag de reissom op basis van handbagage betreft. Pas onderaan de kassabon staat: “Handbagage inclusief. Ruimbagage bijboeken mogelijk”. Ook wordt pas tijdens het boekingsproces de hoogte van de kosten voor ruimbagage zichtbaar, hoewel de hoogte van die toeslag adverteerder al bij publicatie van de reisaanbieding bekend is. Met name bij een pakketreis vormen de kosten voor ruimbagage een onvermijdbare bijkomende kostenpost, aldus klaagster, en geen optionele extra toeslag.

Commissie:

1. Krachtens artikel III sub 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) 2014 dienen aanbieders van reisdiensten in hun reclame-uitingen correcte en duidelijke prijzen te hanteren, wat onder meer betekent dat zij hun prijzen publiceren inclusief de hen op het moment van publicatie bekende vaste onvermijdbare kosten. Naar het oordeel van de Commissie stelt adverteerder terecht dat het aan de consument is om te kiezen of hij al dan niet ruimbagage meeneemt, ook bij een 8-daagse pakketreis als in het onderhavige geval. De kosten voor ruimbagage zijn aan te merken als een vermijdbare kostenpost, die daarom niet in de aanbiedingsprijs opgenomen hoeven te zijn.

2. Van belang is dat de betreffende aanbieding van de reis op de website als een uitnodiging tot aankoop in verband met een overeenkomst op afstand moet worden beschouwd, waarvoor krachtens artikel 8.4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) verzwaarde informatieverplichtingen gelden. In artikel 8.4 onder i NRC is met betrekking tot de prijsvermelding bepaald dat in geval van extra kosten die redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, moet worden vermeld dat eventueel dergelijke extra kosten verschuldigd zijn.

In de onderhavige uiting wordt naar het oordeel van de Commissie aan deze informatieverplichting voldaan. Onder het bedrag van de reissom, die wordt getoond nadat voor een bepaalde reisdatum is gekozen, wordt vermeld: “Handbagage inclusief. Ruimbagage bijboeken mogelijk”. De Commissie acht voldoende aannemelijk gemaakt dat vervolgens, door op deze mededeling te klikken, informatie wordt verstrekt over de kosten die aan het meenemen van ruimbagage verbonden zijn, waarvan de hoogte kan variëren al naar gelang vliegtuigmaatschappij en gewicht van de bagage.

Commissie wijst de klacht af.