RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Berichten Reclamerecht  

RB 1826

Publiekrechtelijke instelling, zoals ziekenfonds, kwalificeert als handelaar

Conclusie A-G HvJ EU 4 juli 2013, zaak C-59/12 (BKK Mobil Oil) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Bundesgerichtshof, Duitsland.
Uitlegging van artikel 3, lid 1, juncto artikel 2, sub d, van richtlijn 2005/29/EG („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) – Werkingssfeer – Begrippen „handelspraktijken” en „handelaar” – Reclame van een wettelijk ziekenfonds die misleidende informatie verschaft over de nadelen die voor haar leden gepaard gaan met een eventuele overstap naar een ander wettelijk ziekenfonds.

Conclusie:

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2005/29/EG (...) („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), juncto artikel 2, sub d, van richtlijn 2005/29, moet aldus worden uitgelegd dat een publiekrechtelijke instelling die is belast met een taak van algemeen belang, zoals een ziekenfonds, kan worden gekwalificeerd als „handelaar” wanneer zij commerciële reclame onder consumenten verspreidt.

Gestelde vraag:

„Moet artikel 3, lid 1, [van de richtlijn], juncto artikel 2, sub d, van [de richtlijn] aldus worden uitgelegd, dat ook van een – als handelspraktijk van een onderneming jegens consumenten te beschouwen – gedraging van een handelaar sprake kan zijn wanneer een wettelijk ziekenfonds zijn leden (misleidende) informatie verschaft over de nadelen die voor deze leden gepaard gaan met een overstap naar een ander wettelijk ziekenfonds?”

RB 1825

24 amendementen veiligheid consumentenproducten

Draft opinion of the Committee on Legal Affairs on the proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council on consumer product safety, 2013/0049(COD)
Verzoek van de Commissie Juridische zaken aan de Commissie Interne Markt en Consumentenbescherming om 24 amendementen betreffende de veiligheid van producten in haar rapport op te nemen. The Committee on Legal Affairs calls on the Committee on the Internal Market and Consumer Protection, as the committee responsible, to incorporate the following amendments into its report:

Lees verder

RB 1824

Draft opinion over misleidende reclamepraktijken

Draft opinion of the Committee on Legal Affairs on misleading advertisement practices, 2013/2122(INI).
Suggesties van de Commissie Juridische zaken aan de Commissie Interne markt en Consumentenbescherming betreffende de ontwerpresolutie misleidende reclame praktijken.

The Committee on Legal Affairs calls on the Committee on the Internal Market and Consumer Protection, as the committee responsible, to incorporate the following suggestions into its motion for a resolution:

1. Is deeply concerned about the negative impact of misleading marketing practices on economic growth, especially for SMEs, and on fair competition within the internal market;

5. Is strongly supportive of a closer cooperation procedure for cross-border cases of misleading advertising; accordingly, emphasises the need for specific provisions regarding mutual assistance between the relevant national authorities;

7. Encourages the Commission to further reflect on a proposal for an amendment to Directive 2006/114 EC to include a blacklist of practices that are to be considered misleading under all circumstances; believes that this would be preferable to extending the scope of the Unfair Commercial Practices Directive to B2B practices, as vulnerability and need for protection differ in B2C and B2B relationships;

8. Calls upon the Commission to analyse the relationship between comparative advertising and certain intellectual property rights, in particular concerning comparisons between products with designation of origin and those without such designation.

RB 1823

Ontwerpbesluit: werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen

Herplaatsing Staatscourant d.d. 7 juni 2013, nr. 14921 betreffende Advies Raad van State Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen. - In navolging van RB 1767
Het ontwerpbesluit strekt ertoe handvatten te bieden om concrete invulling te geven aan de verplichting voor vergunninghouders voor kansspelen om op zorgvuldige en evenwichtige wijze vorm te geven aan wervings- en reclameactiviteiten en om preventiebeleid te voeren, zoals vervat in artikel 4a van de Wet op de kansspelen (hierna: Wok). Een belangrijk doel is voorts om de kansspelautoriteit de noodzakelijke handvatten te geven om daar waar nodig handhavend op te kunnen treden.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt een aantal opmerkingen over onder meer de effectiviteit en handhaafbaarheid van het ontwerpbesluit, de persoonlijke benadering van consumenten en de zorgplichtbepaling betreffende het preventiebeleid. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Effectiviteit en handhaafbaarheid
2. Persoonlijke benadering van consumenten
3. Beperkingen aan reclame-uitingen in de media naar tijd en methode
4. Zorgplichtbepaling betreffende preventiebeleid
5. Verhouding Wok, ontwerpbesluit en Wohp
6. Rapportageverplichting
7. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

RB 1822

'Laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten' is onrechtmatig

Vzr. Rechtbank Amsterdam 28 juni 2013, zaaknr. C/13/554102 / KG ZA 13-535 (Lely tegen Agib)
Uitspraak ingezonden door Thera Adam-van Straaten, Kneppelhout & Korthals N.V..
Misleidende en vergelijkende reclame. Merkinbreuk. Rectificatie. Lely is producent van melkrobots en materialen om de melkrobots te reinigen. Agib verkoopt ook dergelijke reinigingsmiddelen onder de merknaam Agib Rood. Sinds januari 2012 voert Lely ook een melkrobot model Lely A4 welke een ander reinigingsproces kent dan andere modellen. Vanwege klachten heeft Lely een onderzoek ingesteld naar de effecten van het gebruik van het reinigingsmiddel Agib Rood. Hieruit blijkt dat Agib Rood zwavelzuur bevat, hetgeen Lely per brief aan Agib heeft vermeld.

De bestreden reclame-uiting: 'Reiniging van melkrobots. Hiervoor hebben wij geschikte middelen die al jaren succesvol worden toegepast: (chloorvrije) reinigingsmiddelen, borstelreiniger en spenensprays. Maak eens een prijsvergelijking en laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten!' (klik op afbeelding). Eerst met dezelfde kleur rood als waarvoor Lely een kleurmerk heeft ingeschreven, later is dit door Agib aangepast naar donker-oranje.

De voorzieningenrechter oordeelt dat een gedeelte van de reclame-uiting onrechtmatig is en er strijd is met artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE. Het etiket dient gewijzigd te worden en de rectificatie hoeft enkel op de website geplaatst te worden. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de donkeroranje kleur, nu dat moet worden beschouwd als een overeenstemmend teken in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE.

De klacht
3.2. Lely stelt dat de onder 2.5 weergegeven reclame-uiting misleidend is, omdat de afbeelding van een melkrobot eerst rood en later donkeroranje is ingekleurd, wat door de afnemers zal worden geassocieerd met de rode melkrobots van Lely. De reinigingsmiddelen van Agib zijn echter niet geschikt voor alle melkrobots van Lely, met name niet voor de Lely A4. Ook de mededeling dat Agib reinigingsmiddelen heeft die 'al jaren succesvol worden toegepast' is misleidend, omdat Agib Rood zoals gezegd schadelijk is voor de melkrobot A4 van Lely. De opmerking 'laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten' tast de goede naam aan van (onder andere) Lely, die als concurrent van Agib op dezelfde markt actief is. Verder is op het Veiligheidsinformatieblad van Agib Rood niet het juiste percentage zwavelzuur dat het product bevat aangegeven, en staan op het etiket van Agib Rood niet de juiste ingrediënten vermeld. Ook het Veiligheidinformatieblad en het etiket bevatten daarom misleidende mededelingen. Vanwege het gebruik van een aan het kleurmerk van Lely verwante kleur dient de reclame/uiting tevens als een niet-toegestane vorm van vergelijkende reclame en een inbreuk op het kleurmerk van Lely te worden beschouwd.

De advertentie
De voorzieningenrechter acht de reclame-uiting 'reiniging van melkrobots. Hiervoor hebben wij geschikte middelen die al jaren succesvol worden toegepast: (chloorvrije) reinigingsmiddelen, borstelreiniger en spenensprays' niet onrechtmatig. (r.o. 4.6.) De toevoeging 'laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten!' acht de voorzieningenrechter wel onrechtmatig. Met deze uitlating wordt gesuggereerd dat fabrikanten van melkrobots gebruik maken van oneerlijke praktijken om de verkoop van het door hen zelf op de markt gebrachte product te bevorderen. Nu de concurrenten van Agib in deze uitlating impliciet worden genoemd is er sprake van vergelijkende reclame in de zin van artikel 6:194a BW.

Kleurmerk
4.14. (...) In geval Agib in haar reclame-uitingen gebruik maakt van een afbeelding met een melkrobot, ongeacht van welk merk, en deze melkrobot weergeeft met de kleur waarvoor Lely haar kleurmerk heeft ingeschreven, zal er bij het relevante publiek een associatie met Lely ontstaan. (...) In dit geval levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter de afbeelding, in de context van de tekst 'laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten!', een gebruik op dat afbreuk doet aan de reputatie van het merk van Lely. Nu Agib geen enkele reden heeft gegeven voor het feit dat zij juist de door Lely gedeponeerde kleur heeft gebruikt, moet dit gebruik in strijd met artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE worden geacht. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de donkeroranje kleur, nu dat moet worden beschouwd als een overeenstemmend teken in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE.

Etiket en veiligheidsinformatieblad
De voorzieningenrechter wijst de vordering betreffende wijziging van het etiket toe, alsook de vordering van rectificatie betreffende de zinsnede 'laat u niet verplichten of chanteren door fabrikanten' (zie r.o. 4.16 en 4.20).

RB 1821

'Mooi, hoef ik niet naar de woonboulevard' is humor

Vz RCC 12 juni 2013, dossiernr. 2013/00379 (vanAnaarBeter)
Negatief beeld. Belangen. Humoristisch. Afwijzing. Het betreft een radiospotje waarin onder meer wordt gezegd: “Hallo dit is Kees met de min­der file berichten”. Hierna wordt melding wordt gemaakt van werkzaamheden aan de A27 in de periode van 7 tot 13 mei 2013 en wordt gezegd dat ook rond Hemelvaartsdag aan de weg zou wor­den gewerkt. Hierop roept iemand, kennelijk een wegwerker, “Mooi, hoef ik niet naar de woonboulevard”. Het spotje eindigt met de aansporing om goed voorbereid op weg te gaan en op vananaarbeter.nl te kijken.

De klacht - Klaagster, de brancheorganisatie voor onder meer ondernemers gevestigd aan woon- en meubelboulevards, stelt dat de uiting schade toebrengt aan deze ondernemers. De uiting wekt ten onrechte de indruk dat deze boulevards in de periode dat weg­werk­zaamheden plaatsvinden beter vermeden kunnen worden. De boulevards worden hier­door in een nega­tief daglicht gesteld. Naar woonboulevards gaan is immers volgens de uiting geen pretje. Dit is nodeloos kwetsend voor de leden van klaagster en kan het economisch gedrag van de consument verstoren, juist in een periode waarin de detailhandel enorm onder druk staat. Het past de rijksoverheid niet een oproep te plaatsen om woon- en meubelboulevards te mijden omdat dit kan leiden tot meer druk op de omzet en banenverlies bij de boulevards.

Het oordeel van de voorzitter
Kern van de klacht is dat de onderhavige uiting meubel- en woonboulevards in een negatief daglicht zet. (...) Naar het oordeel van de voorzitter is hier duidelijk sprake van een humoristisch be­doel­de uitspraak die een bepaalde persoon in de mond wordt gelegd.

Gelet op het feit dat de uiting is bedoeld om de aandacht op weg­werk­zaamheden te vestigen en in dat ver­band slechts ondergeschikte betekenis toekomt aan de als per­soonlijke mening van de wegwerker gepresenteerde reactie op het moeten doorwerken rond Hemelvaart, is de voor­zitter van oordeel dat niet te verwachten valt dat het spotje daadwerkelijk zorgt voor of bij­draagt aan een negatief beeld omtrent het bezoeken van meubel- en woon­boulevards om­trent Hemel­vaarts­dag. Ook overigens kan niet worden geoordeeld dat de uiting ondernemers die zijn ge­vestigd aan woonboulevards op ontoelaatbare wijze in hun belangen raakt.

Het voorgaande neemt overigens niet weg dat de voorzitter begrip heeft voor het standpunt van klaagster dat het de rijksover­heid niet past in een uiting waarin de aandacht op weg­werk­zaamheden wordt gevestigd, op een wijze als de onderhavige naar woonboulevards te verwijzen teneinde de uiting van een humoristische toon te voorzien. Dit is evenwel nog onvoldoende om de onderhavige uiting nodeloos kwetsend, misleidend of anderszins in strijd met de Nederlandse Reclame Code te achten. De klacht kan derhalve niet slagen.

Gelet op het bovenstaande wijst de voorzitter de klacht af.

RB 1820

Uitgangspunt voorschrijven bepaald geneesmiddel, beïnvloedt voorschrijfgedrag,maar is geen reclame

CGR Codecommissie geneesmiddelen 24 mei 2013, Advies AA13.030
In 2012 heeft zorgverzekeraar [B] aan zorgaanbieders de voorwaarden meegedeeld waaronder zij bereid is overeenkomsten voor medisch specialistische zorg te sluiten. Onderdeel van die voorwaarden zijn de zogenoemde “ziektespecifieke inkoopspecificaties”, waarin de zorgverzekeraar met de zorgaanbiedende instelling overeenkomt welke behandelingen worden vergoed. Advies over de volgende vragen:

1) Is de voorwaarde van [B], waarin de mogelijkheid tot het afsluiten van een contract onder de Zorgverzekeringswet afhankelijk wordt gesteld van het voorschrijven van één bepaald geneesmiddel, te beschouwen als beïnvloeding van hetvoorschrijfgedrag en dus reclame zoals bedoeld in de CGR-code en de Geneesmiddelenwet? (zie verdere vragen lees verder)

De voorwaarde die aan de Stichting worden gesteld om een overeenkomst aan te gaan waarin de behandeling van een aandoening wordt vergoed, namelijk het als uitgangspunt voorschrijven van [geneesmiddel D] voor die behandeling en behandeling met [geneesmiddel E] slechts als reservemiddel na machtiging, beïnvloedt weliswaar in de praktijk het voorschrijfgedrag van de arts, maar is geen reclame in de zin van de Richtlijn, de Geneesmiddelenwet en de Gedragscode.

2) Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, handelt [B] c.q. een arts in strijd met art. 2 van de CGR-code en art. 84 lid 3 Geneesmiddelenwet en/of het verbod op gunstbetoon, door een dergelijke voorwaarde in een overeenkomst op te nemen en aan te bieden c.q. te accepteren?
3) Maakt het voor de beantwoording van bovengenoemde vragen nog verschil dat de voorwaarde het off label gebruik van een geneesmiddel stimuleert, waardoor er immers sprake kan zijn van overtreding van art. 4.2 Gedragscode resp. art. 84 lid 2 Geneesmiddelenwet?
4) Is de Codecommissie het met mij eens dat het voor de beantwoording van bovengenoemde vragen geen verschil uitmaakt of [B] door de voorwaarde direct of indirect het voorschrijfgedrag beïnvloedt, in die zin dat de formele afspraak wordt gemaakt tussen zorgverzekeraar en het ziekenhuis waarin de arts werkzaam is, waarbij wel vaststaat dat de afspraak door het ziekenhuis moet worden “doorgegeven” aan de arts en ook die arts de financiële consequenties heeft van de afspraak?

De beoordeling

6. 1 Het voorgaande in aanmerking nemende kan de eerste door [X] gestelde vraag ontkennend worden beantwoord: de voorwaarde die [B] aan de Stichting stelt om een overeenkomst aan te gaan waarin de behandeling van [aandoening C] wordt vergoed, namelijk het als uitgangspunt voorschrijven van [geneesmiddel D] voor die behandeling en behandeling met [geneesmiddel E] slechts als reservemiddel na machtiging, beïnvloedt weliswaar in de praktijk het voorschrijfgedrag van de arts, maar is geen reclame in de zin van de Richtlijn, de Geneesmiddelenwet en de Gedragscode.

6.2 Daarmee behoeft de tweede vraag van [X] geen beantwoording meer.

6.3 Ook de derde vraag die [X] aan de Commissie heeft voorgelegd heeft als uitgangspunt dat sprake is van reclame als hiervoor bedoeld. Nu dat niet het geval is behoeft die vraag geen verdere behandeling. Overigens blijkt uit het hiervoor aangehaalde advies van [vereniging H] dat gebruik van [geneesmiddel D] voor [aandoening C] standaardprocedure is.

6.4 De vierde vraag van [X] berust op de kennelijke miskenning dat volgens de eigen beroepsgroep van [X] [geneesmiddel D] een veilig, effectief en doelmatig geneesmiddel is voor het overgrote deel van de patiëntengroep die kampt met de [aandoening C], zodat het uit een oogpunt van goede gezondheidszorg, waaronder te verstaan een optimaal gebruik van de beperkt beschikbare middelen voor die zorg, aangewezen is bij de wens tot vergoeding van een geneesmiddel uit de algemene middelen van dat geneesmiddel gebruik te maken, tenzij er bijzondere redenen zijn om van [geneesmiddel E] gebruik te maken, en op een zeker misverstand, namelijk dat de vrijheid van voorschrijven en het vergoedingsstelsel over hetzelfde spoor lopen. Vast staat dat het iedere arts op grond van zijn eigen afwegingen over goede zorg en onafhankelijkheid bij een behandeling van [aandoening C] vrij blijft staan altijd [geneesmiddel E] voor te schrijven, zij het dat dit middel dan slechts in bijzondere gevallen voor vergoeding door de zorgverzekeraar in aanmerking komt. Dat is de ene kant van de medaille van goede gezondheidszorg en de verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar daarbij. De andere kant is dat de zorgverzekeraar mag waken over de doelmatigheid van de aan hem toevertrouwde middelen voor de uitvoering van goede gezondheidszorg.

De vierde vraag ziet in dit verband op de relatie tussen de arts en de zorginstelling waarbinnen hij zijn zorg verleent.

In hoeverre de arts gebonden is aan voorschriften van zijn zorginstelling is een vraag van civiel recht, namelijk van (uitleg van) de overeenkomst die de arts met zijn zorginstelling heeft gesloten, waarin de vrijheid van handelen van de arts naar de maatstaven van goede gezondheidszorg gewaarborgd moet zijn. Of [B] de overeenkomst tot vergoeding van zorg afsluit met de zorginstelling of met de arts rechtstreeks is voor de beoordeling van de geoorloofdheid van het stellen van de in dit advies besproken voorwaarde echter niet van onderscheidend belang.

RB 1818

Yoki drankenvergelijker is voldoende duidelijk

RCC 11 juni 2013, dossiernr. 2013/00349 (yoki drankenvergelijker)
Vergelijkende reclame. Kinderen. Vormgeving en aard product. Voldoende duidelijk. Afwijzing. Het betreft de “drankenvergelijker” op adverteerders website www.yoki.nl. In de uiting is een – uit de televisiereclame voor Yoki bekende – kat afgebeeld naast een rij glazen met verschillende dranken en een pak Yoki drink. Onder elke drank wordt de hoeveelheid suiker vermeld die de betreffende drank bevat. De kat bedient de hendel van een apparaat waarop, naast allerlei metertjes, de mededeling “Yoki 07,80 gr. suiker” is te zien.

De klacht - Door de afbeelding van een pak Yoki drink naast glazen met andere dranken wordt de indruk gewekt dat de onder de dranken staande grammen suiker voor een heel pak Yoki gelden en voor veel geringere hoeveelheden van de andere dranken. Onderin de uiting staat in kleine lettertjes, die slecht leesbaar zijn, dat de vergeleken cijfers per 100 ml zijn. Kinderen, op wie de site erg lijkt te zijn gericht, lezen nooit de kleine lettertjes. De aanduiding “drankenvergelijker” is misleidend omdat alleen de hoeveelheid suiker wordt vergeleken. Om een duidelijke en eerlijke vergelijking van de dranken te krijgen, zou ook het vetpercentage moeten worden vergeleken. De uiting is in strijd met artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code.

Het oordeel van de Commissie
2. Naar het oordeel van de Commissie is geen sprake van misleiding. In de uiting wordt voldoende duidelijk gemaakt dat de vergelijking betrekking heeft op het suikergehalte van de verschillende dranken en dat de weergegeven hoeveelheden zijn gebaseerd op grammen suiker per 100 ml. Het enkele gegeven dat van Yoki drink een pak is afgebeeld en van de andere dranken een glas wekt niet de indruk dat het voor Yoki drink genoemde suikergehalte van 07,80 gram niet de hoeveelheid per 100 ml betreft, zoals in de uiting uitdrukkelijk en naar het oordeel van de Commissie voldoende leesbaar wordt meegedeeld.
3. De Commissie acht de aanduiding “drankenvergelijker” evenmin misleidend. Met deze aanduiding wordt niet gesuggereerd dat de vergelijking van de verschillende dranken betrekking heeft op alle bestanddelen daarvan. Uit de uiting blijkt voldoende duidelijk dat de vergelijking alleen het suikergehalte betreft, om daardoor de aandacht te vestigen op het lage suikergehalte van Yoki drink in vergelijking tot vergelijkbare dranken. Overigens heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat Yoki drink - dat volgens adverteerder geen vet bevat - minder goed uit de vergelijking zou komen indien deze ook betrekking heeft op het vetpercentage van de verschillende dranken.
4. Voor zover klager de uiting misleidend acht omdat deze vooral op kinderen lijkt te zijn gericht, overweegt de Commissie dat de uiting door de vormgeving alsmede de aard van het aangeprezen product moet worden beschouwd als mede op kinderen ouder dan 7 jaar te zijn gericht. Voor zover deze kinderen zich door de reclame aangesproken voelen, acht de Commissie de uiting echter ook voor hen voldoende duidelijk en niet misleidend.

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.

RB 1817

Uiting Nationale Nederlanden absurd genoeg

RCC 11 juni 2013, dossiernr. 2013/00211A (persoonlijke schademanager)
Terzijdelegging van de klacht. Humoristische wijze. Bevoegdheid. Afwijzing. Het betreft een televisiereclame. De uiting toont een automobiliste (Merel) die bij het wegrijden zowel met de voorkant als de achterkant van de auto ergens tegen aanrijdt. Hierdoor raakt de auto (een Mini) beschadigd. Vervolgens “scheurt” de vrouw door een smalle steeg en neemt zij op gevaarlijke wijze een bocht. Eenmaal tot stilstand gekomen pakt zij de telefoon. Intussen wordt gezegd: “Omdat we willen dat u na schade zorgeloos verder kunt, heeft Nationale Nederlanden verzekering nummer 2: Altijd één vaste, persoonlijke schademanager. En dat schept een band”. Merel belt haar persoonlijke schademanager (Joost) aan wie ze desgevraagd vertelt dat “alles” “heel goed” met haar gaat en vraagt of hij die avond iets te doen heeft. De slotbeelden tonen de Mini die bij avond geparkeerd wordt en de tekst: “Echt iets aan de hand? Neem contact op met ons of uw verzekeringsadviseur”.

De klacht - De reclame zet aan tot misdrijf, namelijk “dood c.q. zwaar lichamelijk letsel door verkeersovertredingen”. In dit geval wordt onverantwoord hard en zonder uitkijken een straat opgereden vanuit een steeg, even smal als de auto. Er is derhalve geen uitzicht. Bij dergelijk roekeloos rijden wordt de schade aan de eigen auto overigens niet vergoed. De reclame is dus ook nog in strijd met de waarheid.

De beslissing tot terzijdelegging van de klacht
De klacht is niet in behandeling genomen omdat deze, naar het oordeel van de voorzitter, niet tot een aanbeveling zal leiden. De voorzitter heeft daartoe onder meer overwogen dat van de commercial niet de boodschap uitgaat dat men de getoonde situaties zou moeten navolgen. Voorts is overwogen dat het feit dat bij de getoonde schadeoorzaken de schade niet zal worden vergoed, niet meebrengt dat de uiting in strijd is met de Nederlandse Reclame Code. Naar het oordeel van de voorzitter wordt op absurde wijze tot uitdrukking gebracht dat men bij adverteerder een persoonlijke schademanager toegewezen krijgt.

Klager verzoekt de Commissie de uiting te verbieden en indien zij daartoe bevoegd is, de adverteerder een boete op te leggen.

Het oordeel van de Commissie
In de bestreden commercial wordt gewezen op het voordeel dat een verzekerde in geval van “verzekering nummer 2” een beroep kan doen op zijn persoonlijke schademanager. Dat gebeurt op duidelijk humoristisch bedoelde wijze, en wel door een situatie te tonen waarbij de verzekerde met plezier haar persoonlijke schademanager benadert, niet zozeer omdat zij schade heeft, maar gelet op de persoon van de schademanager. Gesuggereerd wordt dat ze moedwillig schade wil veroorzaken. In de uiting is duidelijk sprake van een absurde situatie, ook waar het betreft de gevaarlijke manoeuvres van de automobiliste. De Commissie acht het niet aannemelijk dat de uiting kijkers, meer in het bijzonder jongeren, zal aanzetten tot navolging van het gedrag van de vrouw. Ten overvloede overweegt de Commissie dat zij niet bevoegd is adverteerder een boete op te leggen, in het geval zij de klacht gegrond zou hebben geacht.

De beslissing
De Commissie bevestigt de beslissing van de voorzitter en wijst de klacht af.

RB 1816

Geen sprake van een redelijke beschikbaarheid

RCC 10 juni 2013, dossiernr. 2013/00288 (Korting notebooks)
Misleidend. Geen sprake van redelijke beschikbaarheid. Aanbeveling. Het betreft een reclamefolder (week 12) van Dixons op de voorzijde waarvan kortingspercentages staan van 15 tot 60%. Op pagina 2 staat bij de afbeelding van een notebook: “notebooks tot 25% korting”.

De klacht - Volgens de in de winkel aan klager gegeven informatie bleek op geen enkele laptop 25% korting te worden gegeven. Ook navraag bij Dixons NL leverde niets op. Klager zou gelijk hebben, maar men kon hem niet verder helpen.

Het oordeel van de Commissie
Volgens het verweer bij e-mail van 3 mei 2013 heeft adverteerder in het kader van de onderhavige actie notebooks aangeboden van de merken Acer en Samsung, met kortingen van respectievelijk 25,06% en 33,85%. Daargelaten dat dit hogere kortingen zijn dan 25%, zoals in de bestreden folder is vermeld, acht de Commissie de in de vertrouwelijke informatie genoemde aantallen beschikbare notebooks van dien aard, dat er geen sprake is van een redelijke beschikbaarheid als bedoeld in punt 5 van bijlage 1 bij artikel 8.5 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
 
De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.