RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Berichten Reclamerecht  

RB 1612

BGH over Zitatwahrheit van wetenschappelijk kennis voor Insuline-reclame

BGH 6 februari 2013, I ZR 62/11 (Basisinsulin mit Gewichtsvorteil) , persbericht nr. 22/2013 - uitspraak opvraagbaar

The Gift of LifeUit 't (Duits vertaald) persbericht: Partijen zijn distributeurs van medicijnen voor de behandeling van diabetes Mellitus. Het medicijn van eiser bevat de werkzame stof Insulineglargine, het medicijn van gedaagde heeft als bestanddeel de werkzame stof Insulinedetemir. Volgens eiser heeft gedaagde in een reclame folder een reclame-uiting geplaatst waarin zij stellen dat hun geneesmiddel, met mede de werkzame stof van eiser, tot een lagere gewichtstoename kan leiden. Een deel van de klacht richt zich op de specifieke studie waarop de reclameboodschap steunt. Eiser is van mening dat de studieresultaten waarop de gedaagde zich beroept onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd zijn.

Het Landgericht Berlijn heeft de klacht afgewezen. In hoger beroep bij het Bundesgerichtshof is de zaak deels afgewezen en voor het overige terugverwezen.

Het Bundesgerichtshof oordeelt dat de reclame in zekere mate misleidend is. De onderliggende studieresultaten zouden alleen zinvol zijn indien zij uitgevoerd zouden worden volgens de regels en principes van wetenschappelijk onderzoek en evaluatie. Op het gebied van gezondheidsgerelateerde reclame is de reclame alleen toegestaan als het voldoet aan een gedegen wetenschappelijke onderbouwing. Van misleiding is echter sprake wanneer de eiser stelt en bewijst dat nieuw wetenschappelijk bewijs beschikbaar is die de wetenschappelijk gronden welke de uiting ondersteunen tegenspreken.

Der Bundesgerichtshof hat angenommen, dass insoweit eine Irreführung unter dem Gesichtspunkt des Verstoßes gegen den Grundsatz der "Zitatwahrheit" in Betracht kommt. Danach sind Studienergebnisse, die in der Werbung oder im Prozess als Beleg einer gesundheitsbezogenen Aussage angeführt werden, grundsätzlich nur dann hinreichend aussagekräftig, wenn sie nach den anerkannten Regeln und Grundsätzen wissenschaftlicher Forschung durchgeführt und ausgewertet wurden. Dafür ist im Regelfall erforderlich, dass eine randomisierte, placebokontrollierte Doppelblindstudie mit einer adäquaten statistischen Auswertung vorliegt, die durch die Veröffentlichung in den Diskussionsprozess der Fachwelt einbezogen worden ist. Ob auch - wie im Streitfall - nachträglich anhand vorliegender Studiendaten im Rahmen einer sogenannten Subgruppenanalyse oder im Wege der Zusammenfassung mehrerer wissenschaftlichen Untersuchungen (Metaanalyse) erstellten Studien eine Werbeaussage tragen können, hängt von den Umständen des Einzelfalls ab. Dabei kommt es für die Frage der Irreführung neben der Einhaltung der für diese Studien geltenden wissenschaftlichen Regeln vor allem darauf an, ob der Verkehr in der Werbung hinreichend deutlich auf die Besonderheiten der Art, Durchführung oder Auswertung dieser Studie und gegebenenfalls die in der Studie selbst gemachten Einschränkungen im Hinblick auf die Validität und Bedeutung der gefundenen Ergebnisse hingewiesen und ihm damit die nur eingeschränkte wissenschaftliche Aussagekraft der Studie vor Augen geführt wird. Solche aufklärenden Hinweise enthält die beanstandete Werbung nicht, obwohl die in Bezug genommene Studie Anlass dazu gegeben hat.

Dagegen ist die ohne konkreten Bezug zu der Studie aufgestellte Behauptung eines Gewichtsvorteils im Streitfall rechtlich nicht zu beanstanden, weil sich ein solcher Vorteil - genauer: eine geringere Gewichtszunahme - nach den rechtsfehlerfreien Feststellungen des Kammergerichts im Streitfall aus der arzneimittelrechtlichen Zulassung und der Fachinformation entnehmen lässt. Zwar gilt für Angaben mit fachlichen Aussagen auf dem Gebiet der gesundheitsbezogenen Werbung nach dem im Heilmittelwerberecht maßgebenden Strengeprinzip generell, dass die Werbung nur zulässig ist, wenn sie gesicherter wissenschaftlicher Erkenntnis entspricht. Grundsätzlich kann sich aber - so der Bundesgerichtshof - ein Werbender zum wissenschaftlichen Nachweis der Richtigkeit seiner Werbebehauptung auf den Inhalt der Zulassung und der Fachinformation berufen, weil diese Unterlagen Gegenstand der Überprüfung durch die Zulassungsbehörde sind. Eine Irreführung kommt aber dann in Betracht, wenn der Kläger darlegt und erforderlichenfalls beweist, dass neuere, erst nach dem Zulassungszeitpunkt bekanntgewordene oder der Zulassungsbehörde bei der Zulassungsentscheidung sonst nicht zugängliche wissenschaftliche Erkenntnisse vorliegen, die gegen die wissenschaftliche Tragfähigkeit der durch die Zulassung belegten Aussagen sprechen. Da die Klägerin nichts zu solchen Erkenntnissen vorgetragen hatte, war die Klageabweisung insofern zu Recht erfolgt.

RB 1611

PvdD slaat plank mis met moties tegen huis-aan-huiskranten

André van der Velde, voorzitter sectie Lokale Media van de NVJ zegt op NVJ.nl:

De PvdD zegt te constateren dat huis-aan-huis bladen meestal ongelezen in de papier- of prullenbak verdwijnen en wil daarom dat er een systeem komt waarbij mensen alleen (reclame)drukwerk ontvangen als ze daarom vragen. Met haar argumentatie slaat de indiener van de moties, Esther Ouwehand, de plank echter volledig mis. Zij trekt conclusies die zijn gebaseerd op aannames en niet op feiten. Aldus André van der Velde, voorzitter sectie Lokale Media van de NVJ.

Uit onderzoek van Adformatie blijkt allereerst dat lezers en adverteerders de huis-aan-huiskranten wel degelijk zeer goed waarderen, ze worden bijna net zo goed gelezen worden als betaalde dagbladen. Ze worden dus zeker niet meestal ongelezen in de papierbak gedeponeerd. Waarom die hoge waardering? Omdat ze lokaal nieuws brengen dat dicht bij de mensen staat en zo een wezenlijke rol vervullen binnen een lokale democratie.

RB 1608

Unieke formule en productbeschrijving van sapvasten- en bewegingsprogramma

Rechtbank Oost-Nederland, zittingplaats Almelo 25 januari 2013, LJN BZ0972 (Apri-Ori Reizen B.V. tegen gedaagde)

green juice Geen auteursrecht op productbeschrijving. Uniek programma. Contractenrecht.

Als randvermelding. ApriOri is een reisorganisatie die onder meer onder de handelsnaam ‘Health Holidays’ gezondheidsreizen aanbiedt. Gedaagde is voor twee maanden werkzaam geweest bij AprOri en heeft daarna de eenmanszaak Restart4Weight opgericht, welke onderneming zich onder meer richt op het verzorgen van sapkuur weken. ApriOri vordert samengevat om ieder gebruik van het door ApriOri ontwikkelde unieke sapvasten- en bewegingsprogramma en de door ApriOri daarbij ontwikkelde en te hanteren productbeschrijvingen te staken alsmede de door ApriOri gebruikte productbeschrijvingen te verwijderen. ApriOri is van mening dat gedaagde zich schuldig heeft gemaakt aan het ronselen van personeel en clientèle van eiseres.

Ten aanzien van de door ApriOri gestelde unieke sapvasten- en bewegingsformule is de voorzieningenrechter van oordeel dat ApriOri niet aannemelijk heeft kunnen maken dat sprake is van een zodanig uniek programma, dat dit toewijzing van de gevorderde voorzieningen rechtvaardigt. Dat sprake is van een inbreuk op een auteursrechtelijk werk is onvoldoende gesteld door ApriOri. Niet gesteld, noch gebleken is dat sprake is van een werk dat überhaupt voor bescherming in aanmerking komt en of de eventuele auteursrechten wel bij ApriOri liggen (en niet bij de overleden grondlegger van de onderneming).

De voorzieningenrechter overweegt dat ApriOri niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is (geweest) van het ronselen van haar personeel, dan wel het benaderen van haar gasten. Tot slot staat vast dat het gedaagde vrij staat om haar eigen onderneming te starten, van enige schending van een contractuele verplichting is dus geen sprake. De voorzieningenrechter wijst de vordering af.

Geen unieke formule

4.2. Ten aanzien van de door ApriOri gestelde unieke sapvasten en bewegingsformule is de voorzieningenrechter van oordeel dat ApriOri niet aannemelijk heeft kunnen maken dat sprake is van een zodanig uniek programma, dat dit toewijzing van de gevorderde voorzieningen rechtvaardigt. [Gedaagde] heeft immers gemotiveerd gesteld dat er meer ondernemingen in de sapvasten- en bewegingsmarkt actief zijn die gebruik maken van een combinatie van sapvasten en beweging. ApriOri heeft desgevraagd verklaard dat de onderscheidende elementen van haar programma bestaan uit de specifieke combinatie van drie tot vier maal per dag sappen en beweging bestaande uit hardlopen, dan aquajogging en vervolgens bodyshape. Dit betreft geen willekeurige volgorde, maar deze specifieke combinatie is het gevolg van jarenlange doorontwikkeling. Daarbij is tevens de samenstelling van de sappen essentieel volgens ApriOri. Hoewel de overeenkomsten in programmering tussen beide onderneming wel zichtbaar zijn, zijn er wel degelijk verschillen in omschrijvingen (benamingen van sporten) en hoeveelheden (aantal sappen per dag), zodat het betoog van [gedaagde] dat zij niet exact hetzelfde concept van ApriOri heeft overgenomen slaagt.

Geen onrechtmatige verveelvoudiging
4.3. De stelling van ApriOri dat [gedaagde] de (volledige) productbeschrijving(en) heeft overgenomen en als zodanig inbreuk maakt op haar auteursrecht kan de voorzieningenrechter niet volgen. ApriOri heeft onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat sprake is van inbreuk op een werk dat een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Niet gesteld, noch gebleken is dat sprake is van een werk dat überhaupt voor bescherming in aanmerking komt en of de eventuele auteursrechten wel bij ApriOri liggen (en niet bij de overleden grondlegger van de onderneming). Daarbij acht de voorzieningenrechter voorts van belang dat de strekking van de teksten in productbeschrijving(en) wel hetzelfde zijn, niet kan worden gezegd dat [gedaagde] de (volledige) productbeschrijving van ApriOri heeft overgenomen.

RB 1607

Misleidende informatie bij productaankoop leidingssysteem

Rechtbank Arnhem 12 december 2012, LJN BZ0957 (Stichting Vivantes Zorggroep tegen Nathan Import/Export B.V. en Uponor GmbH)
Onrechtmatige daad. Misleidende informatie bij productaankoop. Productaansprakelijkheid leidingssysteem na verhoging werktemperatuur in verband met legionell. 6:162 BW en 6:194 BW.

Vivantes exploiteert woonzorgcentra en heeft van Nathan Unipipe systeem afgenomen en laten installeren. Het leidingsysteem is van toepassing voor het transport van koud en verwarmd drinkwater met een bedrijfstemperatuur van maximaal 70 oC en een toelaatbare werkdruk van maximaal 8,0 bar.

De beslissing om de temperatuur te verhogen, op het moment dat de legionellaproblematiek zich voordeed en Vivantes besloot tot verhoging van de aanvangstemperatuur, (mede) is gebaseerd op de mededeling dat de buizen een constante werktemperatuur van maximaal 95o C konden hebben. Vast staat dat gedaagden Vivantes op 21 oktober 2005 hebben gewaarschuwd dat de temperatuur niet moest worden verhoogd boven de 70o C en dat de legionellaproblematiek moest worden ondervangen door een adequate inregeling van het systeem.

Vivantes stelt dat gedaagde onjuiste informatie hebben verstrekt over de producteigenschappen van de Unipipe-buizen.

Zij stelt dat zij, afgaande op de door Nathan en/of Uponor verstrekte informatie, de buizen heeft doen toepassen. De toegepaste druk- en temperaturen vallen ruimschoots binnen de specificaties, maar desondanks zijn de buizen daar niet tegen bestand gebleken, als gevolg waarvan Vivantes schade heeft geleden.

Nathan en Uponor betwisten de vordering gemotiveerd. Hun stellingname komt kort samengevat op het volgende neer. Zij betwisten dat de reclamefolder misleidende mededelingen bevat, dat de keuze van Vivantes op basis van die folder op de Unipipe buizen is gevallen en dat de Unipipe buizen niet geschikt zouden zijn. Zij voeren verder aan dat sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. Zij betwisten de hoogte van de schade.

Uit de feiten blijkt dat er onvoldoende grond is om causaal verband aan te nemen tussen de mededeling in de folder en de beslissing tot aanschaf van deze buizen over te gaan. Het is onduidelijk gebleven hoe dit beslissingsproces zich heeft voltrokken en welke installateurs dan wel onderhoudsbedrijven daarbij betrokken zijn geweest. Vivantes heeft ook niet gesteld dat er door de installateurs is gekeken naar de maximale constante werktemperatuur van de buizen. De vorderingen worden afgewezen.

4.3.  Allereerst moet worden beslist over de vraag of de folder van gedaagden misleidend is in de zin van artikel 6:194 BW. Gedaagden hebben gesteld dat de buizen, anders dan in de folder wordt voorgespiegeld niet een maximale constante werktemperatuur van 95o C kunnen verdragen. Gedaagden hebben aangevoerd dat deze informatie niet misleidend is. Volgens hen is in verwarmingsinstallaties de temperatuur van 95o C geen enkel probleem. Ter comparitie is dat aldus toegelicht, dat het water in een verwarmingsinstallatie niet constant op die temperatuur zal zijn, dat een verwarmingsinstallatie niet constant in gebruik is, en dat het een gesloten systeem betreft met zuurstofarm en dus minder belastend water. Volgens gedaagden zien de aangegeven maximale specificaties niet op toepassing in drinkwaterleidinginstallaties en zeker niet in een ringleiding. Dat was ten tijde van de uitgave van de folder voor elke vakspecialist duidelijk, zo stellen gedaagden. Het standaard drinkwaterbereik dat in de gehele installatiebranche werd toegepast was namelijk een maximale werktemperatuur van 70o C. Daarmee waren professionele installateurs bekend. De folder richt zich uitdrukkelijk tot de professionele installateur.

4.4.  Gedaagden worden hierin niet gevolgd. De rechtbank wil, desnoods veronderstellenderwijs, wel aannemen dat het op het moment van uitgave van de folder niet normaal was om een werktemperatuur voor drinkwaterinstallaties te hanteren die hoger was dan 70o C. De redenen daarvoor waren, zo begrijpt de rechtbank, dat er bij hogere temperaturen risico’s bestaan op verbranding bij de gebruiker, opwarming van schachten en plafonds en daarmee van de koudwaterleidingen, gevaar van kalkafzetting en milieu-overwegingen. Uit het enkele feit dat het om deze redenen, die buiten de technische specificaties van de Unipipe buizen lagen, niet gebruikelijk was om hogere temperaturen te hanteren dan 70o C, kan echter niet worden afgeleid dat de professionele installateur, dan wel andere gebruikers van de folder, behoorden te begrijpen dat de Unipipe buizen geen hogere temperatuur dan 70o C zouden kunnen weerstaan bij toepassing in een ringleiding van een drinkwaterinstallatie. In de folder worden de specificaties immers zonder enige terughoudendheid vermeld. Daarbij staat er in die folder, in deels vetgedrukte letters: “Unicor biedt de professionele installateur de nieuwe meerlagenbuis aan: één buis voor alle toepassingen, of het om sanitair, radiatoraansluitingen of vloerverwarming gaat.” Enkele pagina’s verderop: “Eén systeem voor alle toepassingen. Belastbaarheid Max constante werktemperatuur 95o C. Max. kortstondige werktemperatuur 110o C. (…).” Op die pagina is ook een verouderingsdiagram weergegeven, waaruit lijkt te volgen dat de pijpen zeker 50 jaar mee kunnen. Dat wordt enkele pagina’s verder ook bevestigd met de tekst: “Duurzaamheidstesten worden uitgevoerd om de levensduur van de UNIPIPE te garanderen. Deze testen geven de garantie dat er na 50 jaar nog voldoende zekerheid is voor het probleemloos functioneren.” Hiermee wordt zonder meer de indruk gewekt dat de buis, in welke toepassing dan ook, een maximale constante werktemperatuur kan hebben van 95o C, te meer daar ook een maximale kortstondige werktemperatuur wordt vermeld van maar liefst 110o C.

4.5.  De enige ‘slag om de arm’ is de opmerking, naast het verouderingsdiagram: “De technische goedkeuringen hangen af van de staat van ontwikkeling en test. Gedetailleerde info van verschillende instituten zijn op aanvraag verkrijgbaar.”. Dat is echter niet voldoende duidelijk. Met name behoefde de gebruiker, ook de professionele gebruiker, daaruit niet te begrijpen dat de elders in de folder vermelde maximale constante werktemperatuur niet voor alle toepassingen zou opgaan. Daar komt nog het volgende bij. Tussen partijen staat wel vast dat in Nederland het Kiwa het instituut is dat dergelijke goedkeuringen verstrekt. Uit het Kiwa-certificaat van 1 januari 1998 blijkt dat de Unipipe buizen voor toepassing in leidingsystemen voor koud en warm drinkwater zijn goedgekeurd met de volgende opmerking: “Toepassing en gebruik: het leidingsysteem is van toepassing voor het transport van koud en verwarmd drinkwater met een bedrijfstemperatuur van maximaal 70o C en een toelaatbare werkdruk van maximaal 8,0 bar.” Daaruit kan worden afgeleid dat Kiwa het systeem heeft goedgekeurd voor een bedrijfstemperatuur van maximaal 70o C. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat het systeem ongeschikt zou zijn voor een temperatuur van meer dan 70o C. Indien juist zou zijn, zoals gedaagden stellen, dat het destijds niet gebruikelijk was om drinkwaterinstallaties te ontwerpen voor temperaturen hoger dan 70o C, kan uit het certificaat niet anders worden afgeleid dan dat het niet is onderzocht door Kiwa. Dan blijft overeind dat Unipipe op basis van eigen onderzoeken in haar folder zonder verdere slag om de arm heeft aangegeven dat een maximale constante werktemperatuur van 95o C mogelijk is. De rechtbank is al met al op grond van het voorgaande van oordeel dat die folder op dit punt misleidend is in de zin van artikel 6:194 sub a BW.

4.6.  Dat betekent dat er in beginsel sprake is van een onrechtmatige daad, die aan gedaagden moet worden toegerekend.

4.9.  Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank met gedaagden van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat Vivantes haar keuze van de Unipipe-buizen (mede) heeft gebaseerd op de mededeling dat de buizen een constante werktemperatuur van maximaal 95o C konden verdragen. Vivantes werd destijds, bij ontwerp en bouw van de verzorgingstehuizen, bijgestaan door tal van professionele adviseurs.

4.10.  Dan rijst de vraag of de beslissing om de temperatuur te verhogen, op het moment dat de legionellaproblematiek zich voordeed en Vivantes besloot tot verhoging van de aanvangstemperatuur, (mede) is gebaseerd op de mededeling dat de buizen een constante werktemperatuur van maximaal 95o C konden hebben. Vast staat dat gedaagden Vivantes op 21 oktober 2005 hebben gewaarschuwd dat de temperatuur niet moest worden verhoogd boven de 70o C en dat de legionellaproblematiek moest worden ondervangen door een adequate inregeling van het systeem. In dat licht is de beslissing – in 2006 – om de temperaturen desondanks te verhogen niet het gevolg van de mededelingen in de folder, aangezien Vivantes en haar bouwkundige partners door de bespreking van 21 oktober 2005 al bekend waren met het feit dat volgens gedaagden de aanvoertemperatuur niet boven de 70o C moest worden ingesteld.

Over de periode tot 21 oktober 2005 wordt het volgende overwogen. Daarover heeft Vivantes gesteld dat de folder in de revisiedocumentatie zat en dat de installateurs daar kennis van hebben kunnen nemen. Hoewel dit uitdrukkelijk op de comparitie en tijdens het pleidooi ter sprake is gekomen, heeft Vivantes echter geen concrete omstandigheden gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat deze mededeling bij de beslissing om de temperatuur te verhogen een rol heeft gespeeld. Het is onduidelijk gebleven hoe dit beslissingsproces zich heeft voltrokken en welke installateurs dan wel onderhoudsbedrijven daarbij betrokken zijn geweest. Uit hetgeen zij in dat verband naar voren heeft gebracht, of juist niet naar voren heeft gebracht, kan niet worden afgeleid dat de betreffende installateurs de folder of de daarin gedane mededelingen hebben betrokken bij hun beoordeling en advisering omtrent de belastbaarheid van het systeem bij temperaturen van hoger dan 70o C. Zij heeft ook niet gesteld dat er door de installateurs is gekeken naar de maximale constante werktemperatuur van de buizen. Anders dan Vivantes stelt, ligt de stelplicht daaromtrent bij haar. Hierop stuiten de vorderingen af.

RB 1606

Recidive door Apotheek 't Rikkelder

RCC 23 januari 2013, dossiernr. 2012/01033 (Apotheek 't Rikkelder Refresh Teacaps)

Recidive. Aanbeveling met alert. Naar aanleiding van een eerdere klacht (RB 1469) heeft klager tegen dezelfde uiting een klacht ingediend (dossier 2012/00457). De Commissie heeft geoordeeld dat adverteerder de juistheid van de geclaimde werking van Refresh Teacaps niet aannemelijk heeft gemaakt en heeft de Commissie adverteerder aanbevolen niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Het betreft de website refresh-teacaps.nl, waar op de pagina “Natuurlijk afvallen” staat: “Hoe ondersteunt Refresh Teacaps (EGCG) bij natuurlijk afvallen?". Omdat de bestreden uiting nog steeds niet is aangepast, herhaalt klager zijn klacht dat het in de uiting geclaimde gunstige effect van (uitsluitend) EGCG (zonder cafeïne) op gewichtsverlies, vetverbranding en verhoging van het basaalmetabolisme niet kan worden onderbouwd en dat de bestreden (gezondheids)claims in de uiting met betrekking tot Refresh Teacaps onjuist en misleidend zijn.

Adverteerder heeft naar aanleiding van de onderhavige (herhaalde) klacht geen nieuwe onderbouwing van de in de uiting gedane identieke en soortgelijke claims aangevoerd. Ook nu is de mededeling van adverteerder dat “de KOAG/KAG de website heeft gecontroleerd en conform de richtlijnen heeft bevonden” niet met stukken onderbouwd en strookt deze niet met de mededeling van de Keuringsraad dat de  uiting niet aan de KAG is voorgelegd. Adverteerder is er niet in geslaagd de juistheid van de geclaimde werking van Refresh Teacaps, waaronder "verhoogt de vetverbranding”, “verhoogt het basaalmetabolisme” en “helpt bij overgewicht”, aannemelijk te maken.

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Aangezien adverteerder reeds eerder is aanbevolen om niet meer op een misleidende wijze reclame te maken en adverteerder aan deze aanbeveling blijkens de huidige reclame-uiting geen gevolg heeft gegeven, heeft de Commissie besloten deze beslissing als “Alert” te verspreiden.

RB 1606

Alleen korting bij drie grote koffieverpakkingen

RCC 23 januari 2013, dossiernr. 2012/01111 (korting op de Winter Efteling Douwe Egberts)

Misleiding. Kortingsactie. Voorwaarden. Beperking.

Het betreft de besteden reclame-uiting: “Nu 8 euro korting op de Winter Efteling bij drie pakken Douwe Egberts koffie”. Onderin beeld verschijnt de mededeling “3 actieverpakkingen Douwe Egberts Aroma Rood 500 gram filterkoffie”. De klacht richt zich op het feit dat de commercial de indruk wekt dat bij drie pakken koffie 8 euro korting wordt gegeven. De tekst onder de getoonde pakken koffie verschijnt zo kort in beeld, dat deze niet goed leesbaar is. Volgens klager is er sprake van misleiding.

Vast is komen te staan dat de aanbieding in de commercial van “nu 8 euro korting op drie pakken Douwe Egberts koffie” - voor welke korting zes spaarzegels nodig zijn - alleen geldt voor de 500-gramsverpakkingen Douwe Egberts Aroma Rood filterkoffie, waarop twee spaarzegels zitten, en niet voor de kleinere koffieverpakkingen, die elk slechts één zegel bevatten. Naar het oordeel van de Commissie wordt in de televisiecommercial onvoldoende duidelijk gemaakt dat de aanbieding alleen betrekking heeft op drie grote koffieverpakkingen. De in beeld verschenen tekst is gezien de duur zo kort dat de daaruit af te leiden beperking de gemiddelde kijker gemakkelijk kan ontgaan.

De Commissie doet een aanbeveling op grond van de aanhef en onder c van artikel 8.3 NRC en artikel 7 NRC.

Vast is komen te staan dat de aanbieding in de commercial van “nu 8 euro korting op drie pakken Douwe Egberts koffie” - voor welke korting zes spaarzegels nodig zijn - alleen geldt voor de 500-gramsverpakkingen Douwe Egberts Aroma Rood filterkoffie, waarop twee spaarzegels zitten, en niet voor de kleinere koffieverpakkingen, die elk slechts één zegel bevatten. Naar het oordeel van de Commissie wordt in de televisiecommercial onvoldoende duidelijk gemaakt dat de aanbieding alleen betrekking heeft op drie grote koffieverpakkingen. Weliswaar wordt tijdens het uitspreken van de tekst “nu 8 euro korting op drie pakken Douwe Egberts koffie” onder in beeld de mededeling “3 actieverpakkingen Douwe Egberts Aroma Rood 500 gram filterkoffie” getoond, maar de duur dat deze tekst in beeld staat is zo kort dat de daaruit af te leiden beperking van het aanbod - mede gelet op de lengte van de mededeling - de gemiddelde kijker gemakkelijk kan ontgaan.

 Gelet op het voorgaande is sprake van het op een onduidelijke wijze verstrekken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in de aanhef en onder c van artikel 8.3 NRC. Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. De kort in beeld verschijnende verwijzing naar de actievoorwaarden op adverteerders website neemt het misleidende karakter van de commercial niet weg.

 

RB 1605

Internetconsultatie maximum-tarieven 090x-nummers

Internetconsultatie, Regeling maximum-tarieven 090x-klantenservicenummers en wijziging Nummerplan.

Als randvermelding. Het Ministerie van Economische Zaken verneemt graag de mening van belanghebbenden over de voorgenomen regeling maximum-tarieven klantenservice en bijbehorende wijziging van het Nummerplan telefoon- en ISDN-diensten.

Einddatum consultatie 19-03-2013
Type regeling Ministeriële regeling
Organisatie Economische Zaken

Doel van de regeling
Betere consumentenbescherming bij telefonische klantenservice via 090x-nummers en betere tarieftransparantie bij 090x-nummers. De wijziging van het Nummerplan past de bestemmingen van de reeksen 0900, 0906, 0909 en 0800 aan de bestaande praktijk en regeling maximum-tarieven klantenservice aan.

RB 1604

Toespelingen op medische claims

Vz RCC 18 januari 2013, dossiernr. 2012/01071 (Spiruella)

Het betreft een uiting op www.spiruella.nl voor “Bio Chlorella Pyrenoidosa tabletten (500gr)”. Daarin staat onder het kopje “Mogelijke voordelen Chlorella” onder meer: “helpt kanker voorkomen en bij de groei van tumoren”; “helpt de bloeddruk normaliseren” en “stabiliseert de bloedsuikerspiegel”.

Indien de uiting aan de KAG was voorgelegd, zou deze niet van een toelatingsnummer zijn voorzien. Er is sprake van strijd met de Code Aanprijzing Gezondheidsproducten en met de Warenwet, omdat de uiting (toespelingen op) medische claims c.q geneeskundige aanprijzingen bevat. De uiting is aangepast met een disclaimer.

De voorzitter is van oordeel dat de klacht de Commissie aanleiding zal geven een aanbeveling te doen. De adverteerder gebruikt diverse (toespelingen op) medische claims voor haar product. Nu aan dit middel eigenschappen worden toegeschreven inza­ke het voorko­men, behandelen of genezen van een ziekte van de mens, dan wel toespelin­gen op zodanige eigenschappen worden gemaakt, is er sprake van verboden claims in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. Er volgt een aanbeveling, de uiting is in strijd met artikel 2 en 7 NRC.

Adverteerder gebruikt in de bestreden uiting diverse (toespelingen op) medische claims voor haar product, zoals bijvoorbeeld “vermindert astma en allergie symptomen”, “vermindert de bloeddruk en het cholesterolgehalte”, “helpt bij het voorkomen van hart- en vaatziekten” en “sterke ontstekingsremmende effecten”.

“Bio Chlorella Pyrenoidosa tabletten” kunnen worden aangemerkt als een voor orale nutti­ging door de mens bestemd middel. Het product valt derhalve onder de werking van artikel 20 lid 2 sub a van de Waren­wet. Nu aan dit middel eigenschappen worden toegeschreven inza­ke het voorko­men, behandelen of ge­ne­zen van een ziekte van de mens, dan wel toespelin­gen op zodanige eigenschap­pen worden gemaakt, is er sprake van ver­boden claims in de zin van arti­kel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. Gelet hierop is de uiting in strijd met artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

Aan dit oordeel doet niet af dat de bewuste medische claims onder het kopje: “Mogelijke voordelen Chlorella” staan.

Nu adverteerder voorts niet heeft aangetoond dat “Bio Chlorella Pyrenoidosa tabletten” helpen bij de in de uitingen opgenomen aandoeningen, gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Nu de uiting de gemiddelde consument er bovendien toe kan brengen een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk als bedoeld in arti­kel 7 NRC.

RB 1602

Richtlijn Tabaksproducten - Nederlandse positie

EU-Voorstel: Richtlijn Tabaksproducten COM (2012) 788, Kamerstukken 33 522, nr. 2.

吸煙引致肺癌 Smoking causes lung cancer / SML.20120928.IP3

Rookloze tabak. Etikettering. Additieven. E-sigaret. Warenwet. Grensoverschrijdende verkoop. Illegale handel. Voorstel voor een richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten.

De juridische implicatie: De consequenties voor de aanpassing van de wet in formele zin, in casu de Tabakswet, zijn vermoedelijk het grootst. Dit komt doordat de uitbreiding van de werkingssfeer van de Richtlijn niet direct vertaalbaar is naar de Tabakswet, die louter en alleen betrekking heeft op producten waar daadwerkelijk tabak in zit. Ook zal er een aantal AMvB’s en ministeriële regelingen moeten worden gewijzigd. Mogelijk zullen ook aanpassingen nodig zijn in de nationale accijnswetgeving.

9. Nederlandse positie
Rookloze tabaksproducten en uitbreiding van de werkingssfeer
In het voorstel wordt het huidige handelsverbod op rookloze tabaksproducten, waaronder snus, gehandhaafd.
Hoewel snus minder schadelijk is dan roken, is ook het oraal gebruiken van tabaksproducten wel degelijk bewezen schadelijk voor de volksgezondheid. Nederland is dan ook voorstander van handhaving van het huidige verbod.
In reactie op de consultatie heeft Nederland aangegeven graag duidelijkheid te willen over de verschillende definities van tabaksproducten die worden gehanteerd in het kader van deze richtlijn en in het kader van de accijnswet- en regelgeving. Nu ook nieuwsoortige tabaksproducten volledig onder het bereik van de TPR komen te vallen dienen zij aan de voorkant al aan alle bepalingen uit de richtlijn te voldoen, dus ook aan de voorschriften inzake ingrediëntenregulering en gezondheidswaarschuwingen. Nederland vindt dit een goede zaak.

Dat geldt ook voor het informeren van consumenten over de schadelijkheid van niet-tabaksproducten zoals voor roken bestemde kruidenproducten, waaronder tabaksvrije kruidenmengsels voor de waterpijp en de e-sigaret.

Nederland is content met de duidelijkheid die in het voorstel over de juridische status van de e-sigaret wordt geschetst. In Nederland is hier lange tijd discussie over geweest, resulterend in een uitspraak van de rechter dat e-sigaretten niet per definitie onder de Geneesmiddelenwet vallen.

Als gevolg hiervan worden deze producten nu in beginsel als waar onder de Warenwet beschouwd.

Conform het voorstel kunnen nicotinehoudende producten boven een bepaald nicotineniveau slechts op de markt worden gebracht wanneer zij als geneesmiddel zijn toegelaten. Onder dit niveau moet op het product een veiligheidswaarschuwing worden opgenomen.

Door het stellen van limieten wordt er helderheid verschaft.

Nederland vraagt zich wel af of de risico's van deze producten voor de gezondheid met de voorliggende maatregelen nu voldoende geborgd zijn en ziet graag aanvullende eisen op het gebied van de veiligheid, etikettering en leeftijdsgrenzen op EU-niveau.

Tevens zou verder verduidelijkt moeten worden in welke mate productveiligheidswetgeving van toepassing is op nicotinehoudende producten. Het feit dat in de nieuwe TPR een veiligheidswaarschuwing is opgenomen, laat naar de mening van Nederland onverlet dat de overige veiligheidsaspecten van nicotinehoudende producten onder de Richtlijn Algemene Productveiligheid (APV) geregeld kunnen worden.

Er kleven verschillende gevaren aan e-sigaretten: wanneer bijvoorbeeld de verpakking voldoende eenheden bevat met in totaal meer dan 10 mg nicotine, kan dit een toxicologisch effect met zich meebrengen. Voor een kind kan een dosis van 10 mg nicotine dodelijk zijn. De waarschuwing op de verpakking zou dit dan ook weer moeten aangeven.

Etikettering en verpakking van tabaksproducten
Nederland is voorstander van verdergaande harmonisatie ten aanzien van de verpakkingen van en waarschuwingen op tabaksproducten, gelet op wetenschappelijke en internationale ontwikkelingen. Momenteel is er een versnipperd beeld binnen de EU. Het zou daarom goed zijn als er één set eisen voor verpakking en etikettering kwam. Nederland is zich ervan bewust dat de taalverscheidenheid binnen de EU niet bijdraagt aan deze harmonisatie.

Over de effecten van (afschrikwekkende) afbeeldingen op pakjes bestaat wetenschappelijke discussie. Een studie onder adolescenten laat zien dat vergroting van een fotowaarschuwing op een generiek pakje de aantrekkelijkheid van het pakje sterk doet verminderen. Daarnaast worden fotowaarschuwingen vaker opgemerkt en roepen ze een grotere emotionele reactie op.

Uit andere studies is gebleken dat afbeeldingen effectief kunnen zijn in het communiceren van gezondheidseffecten aan kinderen en jongeren. Echter is er nog weinig bekend over de langetermijneffecten van afbeeldingen op pakjes. Zo bestaat de mogelijkheid dat je went aan de fotowaarschuwingen en dat de effecten daarmee (deels) verdwijnen.

Nederland staat positief ten aanzien van de overige punten op het gebied van etikettering en verpakking: de informatieboodschap, het verwijzen naar stoppen met roken hulp en het verbod op misleidende informatie en de minimumverpakkingen.

Bezien vanuit de volksgezondheid en uitvoering door de Belastingdienst staat Nederland positief tegenover minimumverpakkingen voor zowel sigaretten als rooktabak. Nederland heeft reeds een minimumhoeveelheid van 19 sigaretten per pakje opgenomen in de Tabakswet. Producenten zullen hun productieproces dienen aan te passen aan het voorgestelde minimum van 20. In de Tabakswet is momenteel geen minimumhoeveelheid voor rooktabak (losse tabak, zoals shag) opgenomen. Ook hiervoor geldt dat producenten hun productieproces aan het voorgestelde minimum van 40 gram dienen aan te passen.

Ingrediënten en additieven in tabaksproductenNederland is voorloper in de EU als het gaat om de openbaarmaking van gegevens over ingrediënten van tabaksproducten. In december 2012 zijn op de website www.tabakinfo.nl de ingrediëntenlijsten van 2011 gepubliceerd. Deze zijn gekoppeld aan factsheets en algemene informatie over additieven en de schadelijkheid van roken. Nederland heeft, met ingang van 1 januari 2013, het gebruik van het Europese systeem EMTOC (Electronic Model Tobacco Control) voor de aanlevering van ingrediëntenlijsten verplicht gesteld. Dit systeem is mede ontwikkeld door het RIVM en wordt op dit moment al in tien EU-lidstaten gebruikt.

Vanwege de goede ervaringen met dit systeem is Nederland voorstander van een geharmoniseerd formaat voor informatieverstrekking, dat niet alleen de administratieve lasten voor de industrie, lidstaten en de Commissie naar beneden brengt, maar de lidstaten ook veel beter zicht geeft op wat de laatste ontwikkelingen zijn qua tabaksproducten. De Nederlandse inzet zal dan ook zijn om EMTOC voor de gehele EU verplicht te laten stellen.

De nieuwe informatieverplichting inzake consumentenvoorkeuren en marketing- en omzetgegevens is van groot belang om tot een adequate productregulering te komen en ervoor te zorgen dat niet wordt ingespeeld op de voorkeuren van jongeren.

Het toevoegen van emissies aan deze lijsten is een verplichting uit hoofde van art. 9 en 10 van het FCTC-verdrag, waar zowel de EU als de individuele lidstaten binnen de EU partij bij zijn.

Het openbaar maken van gegevens over emissies kan bijdragen aan een grotere bewustwording van de schadelijkheid van tabaksrook. Nederland vindt het belangrijk dat deze informatie openbaar en toegankelijk is.

Wel moet goed worden gemonitord hoe de gepubliceerde informatie door de consument wordt geïnterpreteerd, de reden waarom het RIVM het gebruik van de EMTOC-website zal laten evalueren.

Het voorstel verbiedt het in de handel brengen van tabaksproducten met een kenmerkende aroma.

Te denken valt hierbij aan toevoegingen van menthol, drop en vanille die het product enerzijds een specifieke smaak geven en anderzijds de tabaksmaak maskeren.

Met name jongeren lijken gevoelig te zijn voor milde producten met een zoete en/of fruitige smaak.

Nederland ondersteunt het uitgangspunt dat de toevoeging van zulke aroma’s of smaakstoffen aan tabaksproducten op Europees niveau gereguleerd moet worden, maar is daarentgegen kritisch ten opzichte van de voorgestelde methode, vanuit uitvoerbaarheid en wetenschappelijke onderbouwing.

In het voorstel wordt voorgesteld te werken met testpanels. De Commissie heeft inmiddels bevestigd dat deze testpanels op nationaal niveau zouden moeten worden ingezet. Test panels moeten aantonen dat een significante meerderheid een bepaald ingrediënt overheersend vindt.

Als de lidstaten vinden dat een product een karakteriserende smaak heeft moet het worden verboden. Lidstaten dienen vervolgens de andere lidstaten en de Commissie te informeren over het ingevoegde verbod. Zo ontstaat er één Europese database ingrediënten die in de verschillende lidstaten verboden zijn. In de toekomst kan dan aan de hand daarvan worden geconcludeerd of bepaalde ingrediënten op EU-niveau verboden moeten worden.

De lijn die Nederland op dit punt voorstaat is de lijn van wetenschappelijke evidentie en effectiviteit. Nederland is dan ook voorstander van het op Europees niveau ontwikkelen en vaststellen van wetenschappelijk onderbouwde criteria, op basis waarvan ingrediënten in de toekomst wel of niet mogen worden toegevoegd aan alle tabaksproducten. Volgens Nederland wordt er namelijk een schijnwerkelijkheid gecreëerd wanneer deze maatregelen niet opgaan voor die producten die jongeren minder zouden aanspreken, zoals cigarillo’s.

Voor een verbod op ingrediënten die verhoogd toxisch en/of verslavend zijn hanteert Nederland dezelfde lijn. Ook hier zijn nog geen wetenschappelijk onderbouwde criteria voor.

Ten aanzien van het verbieden van additieven die een misleidende indruk wekken, bijvoorbeeld door te suggereren dat bepaalde ingrediënten een gezondheidsvoordeel met zich mee brengen, is Nederland voorstander. Dit is ook in lijn met de implementatie van art. 9 en 10 van het FCTC-verdrag.

Grensoverschrijdende verkoop op afstand van tabaksproducten
Met de grensoverschrijdende verkoop op afstand krijgen consumenten legaal toegang tot tabaksproducten die in eigen land niet verkrijgbaar zijn. Deze producten moeten wel zijn voorzien van Nederlandse accijnszegels.

Door de registratieverplichting krijgen lidstaten mogelijk meer greep op deze handel: ze kunnen verplicht stellen dat detailhandelaren in eigen land een natuurlijk persoon aanwijzen die zorg dient te dragen voor de naleving van de nationale bepalingen ter uitvoering van de richtlijn.

Het voorstel gaat voorbij aan de bestaande Europese accijnswetgeving. Richtlijn 2008/118/EG, de horizontale accijnsrichtlijn, bevat in artikel 36 een regeling voor de zogenoemde (grensoverschrijdende) afstandverkopen van accijnsgoederen, waaronder tabaksproducten.

Tabaksproducten die in het buitenland worden gekocht voor gebruik in Nederland moeten normaliter van Nederlandse accijnszegels zijn voorzien, hetzij in het buitenland (bijvoorbeeld door de producent), hetzij bij binnenkomst in Nederland door de hierna genoemde fiscaal vertegenwoordiger.

Alleen tabaksproducten die reizigers voor eigen gebruik in hun persoonlijke bagage meenemen naar Nederland zijn hiervan uitgezonderd. Voor een verkoper van tabaksproducten waarover reeds accijns is betaald in een lidstaat, die tabaksproducten verkoopt aan een in Nederland gevestigde persoon, geldt de verplichting om een fiscaal vertegenwoordiger aan te stellen. De fiscaal vertegenwoordiger dient over een vergunning te beschikken om als vertegenwoordiger op te treden namens een verkoper die in een andere lidstaat is gevestigd. In het voorstel is geen aandacht besteed aan de mogelijk samenloop van de registratieplicht in het voorstel en regelgeving in de accijnsrichtlijn. Nederland wenst daarom vast te houden aan de bestaande regelgeving rond verkoop op afstand.

Voorts moet worden opgemerkt dat internetverkoop bijna onmogelijk is zonder op enige wijze het reclameverbod te schenden. Dit is een lastige discussie, waar de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) veel last van ondervindt wanneer het gaat om handhaving van het reclameverbod.

De verplichting om de leeftijd van de koper op afstand te controleren is van groot belang om aan de wettelijk bepaalde minimumleeftijd voor de verstrekking van tabak te voldoen.

Uit een eerdere inventarisatie is gebleken dat er diverse technische mogelijkheden zijn om bij verkoop via internet op leeftijd te controleren (Kamerstukken II, 2011–2012, 28 684, nr. 362), hoewel de meeste systemen niet waterdicht zijn. Onduidelijk is nog hoe een effectief controlesysteem hierop, dat zowel uitvoerbaar als handhaafbaar is, eruit zou moeten zien. De vraag doet zich voor of detailhandelaren die niet beschikken over een waterdicht systeem voor leeftijdscontrole geweerd worden van de verkoop op afstand, dan wel welke mate van betrouwbaarheid vereist is om hiervoor wel in aanmerking te komen.

Overigens speelt dezelfde problematiek bij onder meer de handel van leeftijdsgebonden producten als games, films, alcohol en online gokken. Dit vergroot de noodzaak om op (inter)nationaal niveau te komen met een deugdelijk systeem voor leeftijdscontrole bij verkoop via internet.

Traceerbaarheid en veiligheidskenmerken
Nederland staat in beginsel positief ten aanzien van het op Europees niveau aanpakken van de illegale handel. Op (de handel in) tabaksproducten is reeds Europese wetgeving van toepassing.

Richtlijn 2008/118/EG bevat regelgeving voor de heffing van accijnzen op onder andere tabaksproducten.

Op tabaksproducten waarover nog geen accijns is betaald, is het geautomatiseerde systeem voor toezicht op het verkeer van accijnsgoederen (Excise Movement and Control System, EMCS) van toepassing.

In dit voorstel wordt voorbijgegaan aan de accijnsrichtlijn, waardoor overlapping kan plaatsvinden met de voorgestelde introductie van een Europees tracking- en tracingsysteem. Dit zou leiden tot een onevenredige verhoging van administratieve- en uitvoeringslasten en investeringen. Toename van administratieve- en uitvoeringslasten dient zoveel mogelijk te worden voorkomen.

Met betrekking tot controle van de voorgestelde maatregelen, zoals het identificatienummer en het veiligheidskenmerk, moeten de effecten voor overheid en bedrijfsleven nader worden bekeken. Er zijn te veel openstaande punten die nog niet zijn ingevuld en de gevolgen van de introductie van een dergelijk systeem zijn onvoldoende in kaart gebracht.

De voorgestelde maatregelen hebben naar alle waarschijnlijkheid nauwelijks impact op kleine boeren en producenten in ontwikkelingslanden. Waar de ontwikkelingsdoelstellingen op enigerlei manier toch lijken te worden doorkruist, zal Nederland zich in het kader van beleidscoherentie voor ontwikkeling inzetten voor het vinden van alternatieven voor tabaksteelt.

RB 1601

Oneerlijke handelspraktijken. Voldoet bestaande (zelf)regulering?

Oneerlijke handelspraktijken. Voldoet bestaande (zelf)regulering? bijlage bij Kamerstukken II 2013/31531 nr. 22

2. Oneerlijke handelspraktijken
3. Bestaande regelgeving
4. Zelfregulering
5. Internationale quickscan
6. Samenvatting en conclusie

In beginsel bieden het burgerlijk recht en het mededingingsrecht de mogelijkheid om
oneerlijke handelspraktijken tegen te gaan. In de praktijk zorgt de vrees van de leveranciers voor schade aan de commerciële relatie met de supermarkt, de onduidelijkheid door de open normen, het niet kunnen aanpakken van oneerlijke handelspraktijken door niet-dominante ondernemingen en het lastig vaststellen van zowel een economische machtspositie als het misbruik hiervan, ervoor dat de bestaande regelgeving niet effectief is in het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken. De bestaande regelgeving moet daarom worden aangevuld met zelfregulering of andere regelgeving. Hierbij is ook gekeken naar de ervaringen in het buitenland.

Zelfregulering (nationaal perspectief)
In Nederland wordt veelvuldig zelfregulering toegepast. Dat is echter niet het geval bij het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken. Bestaande zelfreguleringsinstrumenten zoals de Geschillencommissie en de Reclame Code Commissie zien niet toe op, respectievelijk de levensmiddelensector en op oneerlijke handelspraktijken. Mediation is toepasbaar op meerdere soorten conflicten en alle sectoren maar kampt met een aantal generieke problemen waardoor het gebruik in de praktijk erg laag is. Bestaande zelfregulering is dan ook onvoldoende om oneerlijke handelspraktijken op te lossen of afspraken hierover te handhaven.

Buitenlandse ervaring
Interessant aan de buitenlandse ervaring op het gebied van gedragscodes is dat, hoewel de Engelse code bindend is voor supermarkten, leveranciers toch geen gebruikmaakten van het geschilbeslechtingstraject dat is vastgelegd in de code. Hiervoor moest als eerste stap een klacht worden ingediend bij de afnemer en deze stap werd in de praktijk niet gezet door leveranciers. Het opstellen van een gedragscode hoeft, in tegenstelling tot de Engelse situatie, niet per se door de overheid te gebeuren. Er kan ook worden gekozen voor geconditioneerde zelfregulering. Hiervan is sprake als de overheid het doel van de regulering formuleert maar het aan marktpartijen overlaat hoe dit in te vullen.

De casuïstiek in de levensmiddelensector

Nu duidelijk is dat bestaande wetgeving en zelfregulering niet voldoende zijn om oneerlijke handelspraktijken op te lossen, is het de vraag of de hierboven beschreven aanvulling met zelfregulering, oneerlijke handelspraktijken door afnemers had voorkomen. Zoals eerder al gezegd doet dit rapport geen uitspraak over of handelspraktijken door supermarkten wel of geen oneerlijke handelspraktijk is.