RB

Media  

RB 2604

Uitingen PvdA over Plezierjacht in Stemwijzer niet misleidend

CvB 9 december 2015, RB 2604; Dossiernr: 2015/00791 (PvdA Plezierjacht)
Afwijzing. Artikel 10 EVRM. Uiting: I. Uit het Verkiezingsprogramma Tweede Kamerverkiezingen 2012 van de PvdA, twee passages, te weten op pagina 51: “Natuur voor iedereen: Dit gaan we doen: Er komt een nieuwe Wet Mooi Nederland, volgens de lijnen van het initiatiefwetsvoorstel dat de PvdA samen met D66 en Groenlinks heeft ingediend.” en op pagina 54: “Dierenwelzijn: Dit gaan we doen: De plezierjacht moet worden verboden.”
II. Uit de Initiatiefnota ‘Mooi Nederland’, maart 2013, pagina 4, de volgende passage: “Jacht is geen sport, maar een middel dat alleen indien nodig op professionele wijze, wordt ingezet in het kader van schadebestrijding en duurzaam populatiebeheer. De wildlijst (lijst met vrij bejaagbare soorten) wordt afgeschaft.”
III. Stemwijzers:
Stemwijzer Provinciale Statenverkiezing 2015 voor de provincie Noord-Holland: “De PvdA is voor een zorgvuldig natuurbeheer. Plezierjacht op wilde dieren hoort daar niet bij.”,
de Groene Kieswijzer: “De PvdA vindt dat de plezierjacht moet worden verboden. Enkel wanneer dieren moeten worden afgeschoten voor het behoud van het ecologisch evenwicht is het afschieten van dieren, als laatste redmiddel, een optie.” en
Verkiezingswijzers Provincie Limburg en Zuid-Holland: “De PvdA is tegen het doden van dieren voor het plezier”.
IV. Website van de PvdA betreffende het standpunt over de jacht: https://www.pvda.nl/standpunten/Duurzaamheid+en+milieu/Jacht.

Klacht: In de onderhavige uitingen stelt de PvdA zonder voorbehoud dat zij vóór het afschaffen van de plezierjacht is. Op 1 juli 2015 heeft de PvdA echter voor amendement nummer 107 bij het voorstel voor de Wet natuurbescherming gestemd waardoor de plezierjacht toegestaan blijft. Nu de PvdA zich niet aan hun beloften c.q. aanprijzingen houdt, is klager van mening dat in het geval van de plezierjacht aanprijzingen met een misleidend karakter zijn gedaan. Wat geldt voor de overheid (College van Beroep 2015/0005) geldt zeker ook voor politieke partijen. De PvdA heeft gedurende vele jaren gesteld dat de plezierjacht moet worden afgeschaft. Van onvoorziene omstandigheden is geen sprake omdat voorzienbaar was dat PvdA zou gaan regeren met de VVD en dat de VVD vóór plezierjacht is, is bekend. Door voornoemd amendement samen met VVD in te dienen, heeft de PvdA er actief voor gezorgd dat de plezierjacht gehandhaafd blijft. En het amendement van CU-kamerlid Dik-Faber waarin staat dat het doden van dieren altijd een reële noodzaak moet hebben, is door de PvdA verworpen.

Klager stelt dat de onderhavige uitingen van de PvdA aanprijzingen van een denkbeeld zijn en vallen onder het begrip reclame in de zin van artikel 1 van de Nederlandse Reclame Code (hierna: NRC). Deze aanprijzingen trachten burgers immers te overreden om op de PvdA te stemmen. Burgers dienen erop te kunnen vertrouwen dat politieke partijen (binnen redelijke grenzen) hun verkiezingsbeloften nakomen. Bovendien dienen de uitingen zo waarheidsgetrouw mogelijk te zijn en niet onjuist en/of onvolledig. Klager is van mening dat de PvdA, door haar denkbeelden over een verbod op de plezierjacht aan te prijzen, heeft gehandeld in strijd met de artikelen 2, 5, 7 en 8 NRC.

College van Beroep:

In het principaal appel ten aanzien van uitingen sub III
1. De bestreden uitingen sub III betreffen de aan de beslissing van de Commissie gehechte prints van de StemWijzer voor de Provinciale Statenverkiezingen 2015, voor zover deze zien op de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Limburg, alsmede een print van de Groene Kieswijzer, telkens voor zover in deze uitingen het antwoord van de PvdA bij bepaalde stellingen in verband met de jacht wordt weergegeven. Het betreft de volgende toelichtingen van de StemWijzer:

StemWijzer Provinciale Statenverkiezingen 2015 Noord-Holland, stelling ‘De provincie moet alle vormen van jacht op wilde dieren verbieden’: “PvdA – Eens
De PvdA is voor een zorgvuldig natuurbeheer. Plezierjacht op wilde dieren hoort daar niet bij.”
StemWijzer Provinciale Statenverkiezingen 2015 Zuid-Holland, stelling ‘De plezierjacht moet mogelijk zijn in Zuid-Holland’: “PvdA – Oneens
De PvdA is tegen het doden van dieren voor het plezier.”
StemWijzer Provinciale Statenverkiezingen 2015 Limburg, stelling ‘Limburg moet de jacht op wilde dieren verbieden.’: PvdA – Eens
De PvdA vindt dat respect voor dieren hoort in een fatsoenlijke samenleving. De PvdA vindt daarom dat plezierjacht op dieren verboden moet worden.”

Bij de Groene Kieswijzer gaat het om de volgende tekst bij het antwoord “eens” van de PvdA ten aanzien van de stelling ‘De plezierjacht op dieren moet in Nederland worden verboden’: “De PvdA vindt dat de plezierjacht moet worden verboden. Enkel wanneer dieren moeten worden afgeschoten voor het behoud van het ecologisch evenwicht is het afschieten van dieren, als laatste redmiddel een optie.”

2. De Commissie heeft geoordeeld dat de StemWijzer en de Groene Kieswijzer ieder voor zich bepalen of en zo ja op welke wijze een zienswijze van een politieke partij zichtbaar wordt gemaakt en van invloed is op de uitkomst van een StemWijzer. Om die reden heeft de Commissie zich niet bevoegd geacht over de uitingen sub III te oordelen. Dier&Recht bestrijdt dit oordeel van de Commissie en stelt dat de PvdA de inhoud van de StemWijzers en Groene Kieswijzer kon beïnvloeden. Dier&Recht heeft deze stelling onderbouwd door een e-mail d.d. 13 oktober 2015 van ProDemos over te leggen, de beheerder van de StemWijzer. Uit deze e-mail blijkt dat politieke partijen zelf de toelichtingen op standpunten bij een stelling verwoorden, zoals die in de StemWijzer wordt weergegeven. Dit is ook in overeenstemming met de werkwijze zoals die op de website van ProDemos wordt toegelicht, hetgeen eveneens blijkt uit de door Dier&Recht overgelegde stukken.

3. Het oordeel van de Commissie dat de StemWijzers ieder voor zich bepalen of en zo ja op welke wijze een zienswijze van een politieke partij zichtbaar wordt gemaakt en van invloed is op de uitkomst van een StemWijzer, sluit niet uit dat de Commissie zich bewust is geweest van het feit dat de PvdA teksten over de jacht heeft aangeleverd die (vrijwel) ongewijzigd als toelichting bij de stellingen over deze kwestie werden getoond. Indien de Commissie dit wist, kon zij echter niet met hiervoor weergegeven oordeel volstaan en had zij nader dienen te onderzoeken of in het kader van de StemWijzer en de Groene Kieswijzer sprake is geweest van aanprijzing van denkbeelden ten behoeve van de PvdA. Ook denkbeelden kunnen immers door een derde ten behoeve van een adverteerder worden aangeprezen. Dat de StemWijzer en de Groene Kieswijzer gerechtigd zijn bepaalde selecties toe te passen, heeft blijkbaar niet ertoe geleid dat de door de PvdA aangeleverde teksten niet werden getoond of wezenlijk zijn gewijzigd.

4. Uit het feit dat de PvdA teksten heeft aangeleverd die vervolgens in de StemWijzers en in de Groene Kieswijzer zijn opgenomen, volgt dat zij in staat is geweest de mededelingen die daarin namens haar worden gedaan in belangrijke mate te beïnvloeden. Niet kan worden gezegd echter dat de StemWijzers en de Groene Kieswijzer reeds daarom aanprijzingen van denkbeelden van de PvdA over de jacht bevatten. In het kader van de StemWijzer en de Groene Kieswijzer dienen de door de PvdA aangeleverde teksten te worden aangemerkt als een weergave van het standpunt van de PvdA. Dit dient te worden onderscheiden van het aanprijzen van een denkbeeld. Van het aanprijzen van een denkbeeld is geen sprake, nu de door de PvdA aangeleverde teksten zijn beperkt tot een zakelijke weergave van het standpunt van de PvdA over de jacht, toegespitst op een stelling van de StemWijzer of Groene Kieswijzer over dit onderwerp. Deze teksten kunnen om die reden en in dat specifieke kader niet als reclame in de zin van artikel 1 NRC worden aangemerkt.

5. De grieven kunnen blijkens het voorgaande niet tot het oordeel leiden dat de door de StemWijzer en de Kieswijzer gepubliceerde teksten van de PvdA als reclame in de zin van artikel 1 NRC dienen te worden aangemerkt. Het College onderschrijft dus het oordeel van de Commissie, evenwel met enige wijziging van gronden.

In het incidenteel appel ten aanzien van uiting IV (webpagina)
6. De grieven in het incidenteel appel komen, kort samengevat, neer op de stelling dat de Commissie niet bevoegd was te oordelen over de bestreden webpagina, omdat deze volgens PvdA geen reclame-uiting betreft. Indien deze stelling juist is, komt het College niet toe aan de vraag of de Commissie op inhoudelijk juiste gronden de klacht tegen de website heeft afgewezen, zoals in het principaal appel aan de orde is. Om die reden zal het College in de eerste plaats de incidentele grieven beoordelen en, afhankelijk van de uitkomst daarvan, eventueel het principaal appel ten aanzien van uiting IV.

7. Deze uiting betreft een webpagina die men, naar niet in geschil is, ziet nadat men op de homepage van de website van de PvdA op de link ‘standpunten’ klikt en, op de pagina die vervolgens opent, klikt op de link ‘Jacht”. In uiting IV staat, voor zover hier relevant, de volgende tekst waartegen Dier&Recht in het bijzonder bezwaar maakt: “De PvdA is geen voorstander van jacht. Tenzij het de enig overgebleven oplossing is om bijvoorbeeld problemen van overlast op te lossen. Maar ook dan alleen onder strikte voorwaarden. Eerst moeten alle andere maatregelen uit de kast zijn gehaald om die overlast door dieren tegen te gaan en schade te bestrijden. Door te zorgen voor minder voedselaanbod, ruimere natuurgebieden en in te zetten op alternatieve methoden is al veel te winnen.”

8. Voor het element aanprijzing speelt blijkens de toelichting bij artikel 1 NRC de totale uiting een rol. Dit betekent dat bij de beoordeling of sprake is van een aanprijzing een bepaalde webpagina niet kan worden geabstraheerd van de verdere inhoud van de website, maar dient te worden bezien in het kader van het grotere geheel, derhalve in dit geval inclusief de homepage. Deze homepage bevat de oproep om lid te worden van de PvdA in het kader van de gedachten “samen bereiken we veel meer dan ieder voor zich” respectievelijk “Iedere bijdrage telt!”, “De strijd gaat door” en de oproep zich samen met de PvdA in te zetten voor “een eerlijke verdeling van arbeid en zorg” en “Voor een zeker en goed contract.” Daarbij wordt ook melding gemaakt van het feit dat de PvdA zendtijd ter beschikking heeft gesteld aan een collectief van kunstenaars. De homepage heeft naar het oordeel van het College aldus onmiskenbaar een wervend karakter voor de PvdA in het algemeen en van het lidmaatschap van die partij in het bijzonder, alsmede van het denkbeeld deze partij te steunen voor een eerlijke verdeling van arbeid en zorg, respectievelijk voor een zeker en goed contract, voor en goed jeugdloon, en voor zendtijd voor kunstenaars. De homepage dient om die reden als reclame te worden aangemerkt. Dit oordeel brengt mee dat uiting IV dient te worden beschouwd als onderdeel van een reclame-uiting van de PvdA. Het feit dat uiting IV zelf geen aanprijzing van een denkbeeld bevat maar is beperkt tot een zakelijke weergave van de politieke visie van de PvdA over de jacht, doet daaraan niet af. Uiting IV kan immers niet los worden gezien van de verdere inhoud van de website, inclusief de aanprijzingen op de homepage. Het College onderschrijft om die reden het oordeel van de Commissie dat uiting sub IV een reclame-uiting is. De grieven in het incidentele appel falen derhalve.

In het principaal appel ten aanzien van uiting IV
9. Zoals reeds onder 8 is vermeld, is in uiting IV geen sprake is van een afzonderlijke aanprijzing van een denkbeeld over de jacht, maar van een tekst die dient te worden gezien als onderdeel van een algemene reclame-uiting voor de PvdA. In uiting IV wordt de visie van de PvdA over de jacht zakelijk samengevat in het kader van alle “standpunten” die op haar website staan vermeld. Hierbij wordt niet verwezen naar eerdere standpunten van de PvdA of naar reeds bereikte doelen.

10. Het feit dat bedoelde tekst over de jacht onderdeel is van een algemene reclame-uiting van de PvdA en om die reden valt onder de definitie van reclame in de zin van artikel 1 NRC, brengt mee dat deze tekst in beginsel aan de Nederlandse Reclame Code kan worden getoetst. Bij de beoordeling van politieke uitingen dient echter de nodige terughoudendheid te worden betracht (vgl. EHRM 13 juli 2012, NJ 2014, 39). Dit volgt uit het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting zoals onder meer verwoord in artikel 10 lid 1 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Dit grondrecht brengt mee dat politieke partijen aan de kiezer duidelijk moeten kunnen maken waar zij voor staan en welke doelen zij nastreven. Het College oordeelt dat het binnen de strikte kaders van artikel 10 lid 2 EVRM weliswaar niet is uitgesloten dat beperkingen worden gesteld aan de vrijheid van meningsuiting, maar dit kan niet tot gevolg hebben dat een politieke partij niet meer in staat is haar inhoudelijke visie over een onderwerp aan de kiezer duidelijk te maken. De PvdA dient derhalve in staat te zijn haar visie over de jacht en andere onderwerpen op de eigen website te vermelden, ongeacht de vraag in hoeverre zij in het kader van politieke processen in staat is geweest deze standpunten in beleid en in wetgeving te doen regelen. Een andersluidend oordeel zou het in feite voor de PvdA vrijwel onmogelijk maken standpunten op de eigen website te noemen, reeds omdat, zoals de Commissie terecht heeft geoordeeld, in het huidige Nederlandse politieke bestel niet één enkele partij het beleid zelfstandig kan bepalen. In plaats daarvan dienen in het kader van het politieke proces compromissen te worden gesloten die kunnen meebrengen dat afbreuk dient te worden gedaan aan eigen standpunten. Indien, zoals Dier&Recht stelt maar de PvdA betwist, de PvdA in het kader van het wetgevingsproces zou zijn afgeweken van het standpunt over de jacht zoals dat op haar website staat, brengt dat daarom niet mee dat de uiting om die reden in strijd met de Nederlandse Reclame Code is. Dit oordeel impliceert dat de Commissie terecht de inleidende klacht heeft afgewezen.

11. Ook de grieven in het principaal appel met betrekking tot uiting IV treffen geen doel. Om die reden wordt beslist als volgt.

Het College bekrachtigt de beslissing van de Commissie, zowel in het principaal als in het incidenteel appel, met enige wijziging van gronden. De klacht wordt afgewezen.

RB 2598

Zelfzorgproducten Tegenpijn.nl door presentatie aan te merken als geneesmiddelen

RCC 26 november 2015, RB 2598; Dossiernr: 2015/00999 (Tegenpijn.nl)
Aanbeveling. Gezondheid. Misleiding. Uiting: Het betreft een uiting op www.tegenpijn.nl. Daarin staat onder de aanhef:
“Tegenpijn.nl
Zelfzorgproducten voor spieren, huid en haar!” onder meer: “TEGENPIJN.NL. Uw webshop voor Zelfzorgproducten.

Tegenpijn.nl is een webwinkel gespecialiseerd in natuurlijke (zelfzorg) gezondheidsproducten uit Indonesië, Thailand, Finland. Denk aan vastzittende spieren, van nek of rug, (sport)blessures. Veel producten zijn op natuurlijke basis, zodat deze ook bij kinderen kunnen worden gebruikt.

Ons assortiment wordt regelmatig aangevuld met nieuwe producten.
* Zoekt u een product? Voer bij Zoeken het merk in en klik op Zoeken, u krijgt dan alle producten van dit merk onder elkaar.
* Voer bij zoeken bijv. migraine in, u ziet dan vervolgens alle producten op rij”.

Klacht: Klager maakt bezwaar tegen de urlnaam van Tegenpijn.nl, namelijk www.tegenpijn.nl.
Op www.tegenpijn.nl verkoopt Tegenpijn.nl voornamelijk gezondheidsproducten. Klager acht de naam www.tegenpijn.nl in strijd met artikel 84 van de Geneesmiddelenwet. Verder acht klager de uiting misleidend ten aanzien van de aard en de voornaamste kenmerken van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder a respectievelijk b van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

Klager licht zijn bezwaar als volgt toe. De naam van de website www.tegenpijn.nl. is reclame. Deze naam heeft immers als doel de verkoop van de producten op de betreffende site te bevorderen. Bovendien moet de naam worden beschouwd als een mededeling, gericht tot de potentiële consument, waarmee aan deze kenbaar wordt gemaakt dat hij onder die naam een website betreffende deze producten zal vinden.

De naam www.tegenpijn.nl is een medische claim. Voor gezondheidsproducten mogen geen medische claims worden gebruikt. Door onder een url www.tegenpijn.nl producten aan te bieden “die niet tegen pijn zijn”, handelt Tegenpijn.nl in strijd met artikel 84 van de Geneesmiddelenwet. Op grond van deze bepaling is reclame voor een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning is verleend verboden.

Verder zal de consument bij een url www.tegenpijn.nl denken dat hij producten tegen pijn zal aantreffen. Dit is misleidend.

Commissie:

De Commissie stelt voorop dat zij niet bevoegd is om te oordelen over de urlnaam www.tegenpijn.nl op zichzelf. Over deze naam, die op zichzelf genomen nog geen aanprijzing van een goed, dienst of denkbeeld is, kan zij zich uitsluitend uitlaten voor zover die wordt gebruikt in een reclame-uiting. Klager heeft bij de klacht een afdruk van één pagina van de website www.tegenpijn.nl overgelegd. Deze webpagina houdt een openbare aanprijzing in van de producten van de webshop Tegenpijn.nl en is om die reden reclame als bedoeld in artikel 1 NRC.

In deze reclame-uiting staat onder de aanhef:

“Tegenpijn.nl

 Zelfzorgproducten voor spieren,

 huid en haar!” onder meer:
“TEGENPIJN.NL. Uw webshop voor Zelfzorgproducten.

Tegenpijn.nl is een webwinkel gespecialiseerd in natuurlijke (zelfzorg) gezondheidsproducten uit Indonesië, Thailand, Finland. Denk aan vastzittende spieren, van nek of rug, (sport)blessures. Veel producten zijn op natuurlijke basis, zodat deze ook bij kinderen kunnen worden gebruikt.

Ons assortiment wordt regelmatig aangevuld met nieuwe producten.

* Zoekt u een product? Voer bij Zoeken het merk in en klik op Zoeken, u krijgt dan alle producten van dit merk onder elkaar.
* Voer bij zoeken bijv. migraine in, u ziet dan vervolgens alle producten op rij”.

Uit bovenstaande informatie zal de consument opmaken dat via de website www.tegenpijn.nl zelfzorgproducten voor in elk geval spieren, huid en haar worden aangeboden. Door de vermelding www.tegenpijn.nl in de bestreden uiting worden deze zelfzorgproducten gepresenteerd als geschikt voor het genezen of voorkomen van pijn bij de mens als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b 1 van de Geneesmiddelenwet en om die reden is er sprake van geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub b 1 Geneesmiddelenwet. Adverteerder heeft niet weersproken dat voor de op de site aangeboden producten geen handelsvergunning in de zin van artikel 84 Geneesmiddelenwet is verleend. Gelet hierop acht de Commissie de uiting in strijd met artikel 84 Geneesmiddelenwet en daardoor in strijd met de wet als bedoeld in artikel 2 NRC.

Bij verweer heeft adverteerder meegedeeld dat bij elk zelfzorgproduct op de productpagina staat dat het een zelfzorgproduct betreft en geen geneesmiddel. Verder heeft adverteerder meegedeeld dat via een link wordt gewezen op een pagina waarop onderscheid wordt gemaakt tussen zelfzorgproducten en geneesmiddelen. Dit verweer kan niet slagen en maakt het oordeel van de Commissie niet anders. Zoals klager ook bij repliek heeft meegedeeld, kunnen geneesmiddelen ook zelfzorgmiddelen zijn, zoals bijvoorbeeld paracetamol. 

Nu de uiting reeds om bovengenoemde reden in strijd is met de NRC, komt de Commissie niet toe aan beoordeling van de vraag of de uiting misleidend is.

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 2 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2582

Banner in bestelbevestiging niet zonder meer toegestaan

RCC 9 november 2015, RB 2582; Dossiernr: 2015/01048 (Bol.com)
Aanbeveling. Online shopping. Direct Marketing. Uiting: Het betreft de volgende door bol.com aan klager verzonden e-mailberichten:
a. bevestiging van 18 september 2015 van de door klager geplaatste bestelling
b. mededeling van 22 september 2015 dat klagers bestelling wordt verzonden.

Klacht: In de bestelbevestiging maakt bol.com reclame voor haar kinderkleding door middel van de banner met de tekst “Nieuw bij bol.com. De hipste mode voor (b)engeltjes”. Klager heeft bij bol.com niet eerder kinderkleding afgenomen. Hij heeft ook bekend gemaakt geen reclame te willen ontvangen.

 

In de e-mail waarin bol.com meedeelt dat de bestelling wordt verzonden zijn links opgenomen naar diverse andere producten van bol.com, te weten “Boeken, Muziek, DVD, Games, Speelgoed, Baby, Wonen, Koken & tafelen, Mooi & gezond, Sieraden & Horloges, Sport & Vrije tijd, Elektronica, Computer, Tuin, Klussen, Dier, Fotoservice”.

Commissie:

1. Klager maakt bezwaar tegen de toezending door bol.com van de hiervoor met a en b aangeduide e-mailberichten, omdat deze e-mails volgens klager reclame bevatten terwijl hij heeft meegedeeld dat hij geen reclame wenst te ontvangen. De Commissie gaat ervan uit dat klager bedoelt te zeggen dat bol.com heeft gehandeld in strijd met de Code reclame via e-mail 2012 (hierna: Code e-mail). Uit het verweer begrijpt de Commissie dat bol.com de klacht ook in deze zin heeft opgevat.

2. In haar uitspraak van 31 augustus 2015 (dossier 2015/00836) heeft de Commissie onder meer geoordeeld dat de toen aan de orde zijnde bestel- en verzendbevestigingen die bol.com aan klager had gezonden niet als reclame in de zin van artikel 1 NRC konden worden beschouwd, nu in die e-mails feitelijke informatie werd verstrekt over de status van klagers bestelling en de uitingen geen aanprijzend of wervend karakter hadden. Anders dan bol.com stelt, kan deze uitspraak niet zonder meer van toepassing worden verklaard op de uitingen waarop de onderhavige klacht betrekking heeft. In de eerder beoordeelde bestelbevestiging was niet de banner voor peuterkleding opgenomen waarover klager zich thans beklaagt. Voorts had klager in de voorgaande zaak niet specifiek bezwaar gemaakt tegen de in de verzendbevestiging opgenomen links naar het productassortiment van bol.com. De Commissie begrijpt dat klager zich op het standpunt stelt dat door de aanwezigheid van de banner voor peuterkleding in de bestelbevestiging en de links naar het productassortiment in de verzendbevestiging hem ongeoorloofde reclame per e-mail toegezonden is.

3. Met betrekking tot de verschillende uitingen oordeelt de Commissie als volgt.

De door bol.com aan klager gezonden e-mail van 18 september 2015 (uiting a) bestaat voor het grootste deel uit een bevestiging van de door klager geplaatste bestelling en informatie over het recht op en de mogelijkheid tot herroeping. In zoverre heeft deze e-mail geen wervend karakter en is deze niet aan te merken als reclame in de zin van artikel 1 NRC. Dit oordeel geldt niet voor de in de e-mail opgenomen banner met daarin, naast de afbeelding van enkele peuterkleertjes, de tekst “Nieuw bij bol.com. De hipste mode voor (b)engeltjes”. Deze banner bevat een specifieke aanprijzing van een nieuwe productcategorie waarop bol.com uitdrukkelijk de aandacht wil vestigen. De banner heeft een duidelijk wervend en aanprijzend karakter en gaat daarmee het kader van feitelijke informatie over de status van klagers bestelling te buiten.

4. Door het opnemen van de banner in de bestelbevestiging is sprake van toezending van (ongevraagde) reclame per e-mail aan klager. In artikel 1.3 sub a van de Code e-mail is bepaald - kort samengevat - dat reclame via e-mail in beginsel is toegestaan als de geadresseerde daartoe vooraf toestemming heeft verleend dan wel diens e-mailadres door de bestandseigenaar wordt gebruikt voor het aanbieden van eigen gelijksoortige producten of diensten en de geadresseerde geen gebruik heeft gemaakt van het recht van verzet. Klager heeft onweersproken gesteld aan bol.com te hebben meegedeeld geen reclame van haar te willen ontvangen. Gelet hierop heeft bol.com met het toezenden aan klager van de bestelbevestiging met daarin reclame gehandeld in strijd met artikel 1.3 sub a Code e-mail.

5. De Commissie volgt klager niet in zijn stelling dat de verzendbevestiging (uiting b) door de aanwezigheid van de links naar de productcategorieën van bol.com reclame bevat. Deze links vormen een algemene opsomming van de door bol.com geleverde diensten, zonder het aanprijzende karakter dat wel de hiervoor beschreven banner toekomt. Deze uiting kan naar het oordeel van de Commissie niet als reclame aangemerkt worden. Van toezending van reclame in strijd met de Code e-mail is daarom bij de verzendbevestiging geen sprake.

De Commissie acht toezending van de onder a) aangeduide e-mail in strijd met het bepaalde in artikel 1.3 onder a Code e-mail. Zij beveelt verweerder aan om niet meer in strijd met dit artikel te handelen. De Commissie wijst de klacht voor het overige af.

RB 2581

Promo Penoza niet geschikt voor jonge kinderen

RCC 9 november 2015, RB 2581; Dossiernr: 2015/01045 (Penoza)
Aanbeveling. Kinderen. Uiting: Het betreft een promo voor de misdaadserie ‘Penoza’.

Klacht: De reclame-uiting is uitgezonden direct na het programma ‘Taarten van Abel’ dat gericht is op (jonge) kinderen. Klaagster acht de promo vanwege het heftige geweld dat hierin wordt getoond niet bestemd voor de ogen van (jonge) kinderen.

Commissie:

De Commissie vat de klacht aldus op dat klaagster de reclame-uiting in strijd acht met de goede smaak en het fatsoen als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), voor zover deze wordt uitgezonden op tijdstippen waarop (jonge) kinderen televisie kijken. Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met de goede smaak en/of het fatsoen, stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van deze criteria. Met inachtneming hiervan oordeelt de Commissie als volgt.
In de reclame-uiting wordt een angstige sfeer, zowel qua beeld als geluid gecreëerd, mede vanwege het getoonde geweld. Zo komt er een auto met piepende banden aanrijden, is een gemaskerde man te zien, wordt er flink tegen elkaar geschreeuwd, een klap in het gezicht gegeven en tot slot wordt er een geladen pistool op het hoofd van een vrouw gezet en gezegd: “Geef me nou eens één goede reden waarom ik jou niet zou afschieten”. Gelet hierop acht de Commissie de promo niet geschikt om te worden uitgezonden op tijdstippen dat ook jonge kinderen daarvan kennis kunnen nemen en rondom programma’s die op kinderen zijn gericht. Volgens de vaste lijn van de beslissingen van de Commissie wordt in verband hiermee de grens van 20:00 uur gehanteerd. Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met de eisen van goede smaak en fatsoen en derhalve met artikel 2 NRC voor zover deze wordt uitgezonden vóór 20:00 uur.

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 2 NRC voor zover deze wordt uitgezonden vóór 20:00 uur. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2579

Misleiding door onvoldoende bewijs werking accupunctuur kussen

RCC 19 oktober 2015, RB 2579; Dossiernr: 2015/00944 (Instalife)
Aanbeveling. Gezondheid. Misleiding. Uiting: Het betreft een televisiecommercial van adverteerder waarin het product ‘Instalife’ wordt aangeprezen.

Klacht: In de uiting wordt gesuggereerd dat lage rugpijn verdwijnt door het gebruik van ‘Instalife’. In de brace van ‘Instalife’ zit een kussentje dat zou werken als accupunctuur en zo op je spieren zou werken. Hierdoor krijg je geen uitstraling van je rug (ischias) naar je benen. Volgens klaagster is deze uiting misleidend omdat een kussentje op de kuit nooit rugpijn en uitstraling vanuit de rug naar de benen kan doen verdwijnen. Ischias straalt weliswaar uit naar het been, maar het is iets wat in de rug zit.

Commissie: In de reclame-uiting wordt onder andere gezegd: “Instalife is een altijd werkend acupunctuur systeem dat u meteen kan helpen bij pijn in uw onderrug” en “met de ‘Instalife brace’ had ik geen pijn meer”. Klaagster heeft de werkzaamheid van ‘Instalife’ gemotiveerd bestreden. De Commissie is van oordeel dat het op de weg van adverteerder ligt om de juistheid van de in de uiting geclaimde werking van het aangeprezen product aannemelijk te maken. Daarin is adverteerder naar het oordeel van de Commissie niet in geslaagd. Adverteerder heeft in haar verweer volstaan met de mededeling dat Instalife veel tevreden klanten heeft opgeleverd en dat zij de stelling van klaagster ondersteunt dat de uitstraling bij lage rugpijn in de onderrug begint.

Gelet op het voorgaande gaat de bestreden uiting gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van ‘Instalife’ te verwachten resultaten als bedoeld in de aanhef en onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de Commissie voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2576

Televisiereclame voor horrorfilm alleen toegestaan na kinderbedtijd

RCC 3 november 2015, RB 2576; Dossiernr: 2015/01053 (Crimson Peak)
Aanbeveling. Bioscoopfilm. Kinderen. Uiting: Het betreft de televisiecommercial voor de bioscoopfilm Crimson Peak. In de commercial wordt door beeld, geluid en de tekst van de voice-over “Een huis zo oud als dit…wordt een levend wezen” de sfeer opgeroepen van een naargeestig en spookachtig landhuis waar enge en mysterieuze dingen gebeuren. Aan het eind van de commercial is te zien hoe een jonge vrouw die – duidelijk angstig – in bed ligt wordt vastgepakt door een zwarte skeletachtige hand.

Klacht: De reclame voor de film Crimson Peak lijkt klaagster niet voor kinderogen bestemd. Toch heeft klaagster de reclame om kwart voor acht ‘s avonds, om half negen en om half drie op verschillende RTL-zenders gezien. Haar zoontje heeft het over “die reclame met die enge zwarte hand”. Dit kan niet de bedoeling zijn, aldus klaagster.

Commissie:

1. De Commissie vat de klacht aldus op dat klaagster de commercial in strijd acht met de goede smaak en het fatsoen als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) voor zover de uiting wordt uitgezonden op tijdstippen waarop (ook) jonge kinderen televisie kijken. Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met (één van) deze criteria stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter daarvan. Met inachtneming hiervan oordeelt de Commissie als volgt.

2. Door de in de commercial opgeroepen spannende sfeer en met name door het slotbeeld waarin de angstige vrouw wordt vastgegrepen door een zwarte skeletachtige hand is de commercial dermate angstaanjagend, dat de Commissie deze niet geschikt acht om te worden uitgezonden op tijdstippen dat ook jonge kinderen daarvan kennis kunnen nemen. Volgens de vaste lijn van de beslissingen van de Commissie wordt in verband hiermee de grens van 20.00 uur gehanteerd. Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met de eisen van goede smaak en fatsoen en derhalve met artikel 2 NRC voor zover deze wordt uitgezonden vóór 20.00 uur.

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 2 NRC voor zover deze wordt uitgezonden vóór 20.00 uur. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2575

Onvoldoende grondslag relatie tussen chiropractie en ADHD

Vzr. RCC 3 november 2015, RB 2575; Dossiernr: 2015/00978 (Chiropractische behandeling ADHD)
Toewijzing. Gezondheid. Misleiding. Uiting: Het betreft een als advertorial omschreven uiting op de website www.destadamersfoort.nl met als titel “Neurologische chiropractie signaleert”. In de uiting staat onder meer:
“Afspraak maken zonder eerstelijnsverwijzing. Amersfoort. Chiropractie richt zich op de diagnose, behandeling en preventie van stoornissen in het bewegingsapparaat en de effecten hiervan op het functioneren van het zenuwstelsel en de algehele gezondheid. “Verzekeringstechnisch is deze geneeswijze erkend. Ook mondiaal door alle overheden”, aldus neurologisch chiropractor [naam] in zijn praktijkruimte. Nagenoeg alle leeftijden zijn op deze doordeweekse dag vertegenwoordigd in de wachtruimte (…) Opvallend is het aantal jonge kinderen dat naast hun moeders keurig op hun beurt wacht. (…)

“Chiropractie biedt een wetenschappelijk alternatief voor de behandeling van stoornissen in het bewegingsapparaat”, weet [naam] die voor het uitvoeren van deze geneeswijze een universitaire opleiding voltooide in Californië. (…)
Daarnaast kan ook de activiteit van de zenuw die de spier aanstuurt worden onderzocht. Op deze manier kunnen we stoornissen in het bewegingsapparaat en de effecten hiervan op het functioneren van het zenuwstelsel en de algehele gezondheid diagnosticeren. Bij kinderen kunnen we vaak de bron van oorontstekingen, ADHD, huilbaby’s en bedplassen in kaart brengen. In mijn 25-jarige loopbaan heb ik vaak gezien dat we kinderen kunnen helpen door de wervels licht te corrigeren. Na het onderzoek stellen we een behandelplan op. Het gevolg is dat na het voltooien van het behandelplan het zenuwstelsel beter laat functioneren, wat belangrijk is voor een goede gezondheid. Voor jong en oud.”

Klacht: Deze wordt als volgt samengevat en weergegeven. Klager maakt bezwaar tegen de uiting voor zover adverteerder reclame maakt voor chiropractische diagnose en behandeling van bepaalde aandoeningen bij kinderen. Adverteerder suggereert volgens klager dat oorontstekingen, ADHD, onophoudelijk huilen bij baby’s en bedplassen veroorzaakt worden door problemen met de wervels, en dat deze aandoeningen door chiropractische correctie van die wervels verholpen kunnen worden. Uit onderzoek in België blijkt echter dat er alleen enig bewijs is voor effectiviteit van chiropractie bij lage rugpijn en nekpijn. Voor andere indicaties is er geen bewijs van doeltreffendheid volgens de onderzoekers. De genoemde aandoeningen worden niet door problemen met de wervels veroorzaakt en correctie van de wervels is hierbij zinloos. De ruggengraat staat niet in verbinding met het oor en dat correctie van de wervels kinderen met oorontsteking zou kunnen helpen, is volgens klager een slag in de lucht. De precieze oorzaak van ADHD is onbekend. Dat ADHD iets te maken zou hebben met verschoven ruggenwervels en/of beklemde zenuwen, is onaannemelijk. Er is geen bewijs dat correctie van ruggenwervels bij kinderen met ADHD op enige wijze effectief is. Voorts is er volgens het Belgische Federaal Kenniscentrum geen enkel wetenschappelijk bewijs dat manuele therapieën een gunstig effect hebben op kolieken of aanverwante aandoeningen bij zuigelingen. Dit geldt ook voor chiropractie. In een review uit 2012 genaamd “Manupulative therapies for infantile colic” worden door de auteurs wel enige positieve resultaten genoemd als gevolg van manuele interventies (derhalve niet alleen van chiropractie), maar deze resultaten worden vervolgens weer genuanceerd en worden door een hoogleraar [naam] als volgt samengevat: “The current best evidence suggests that the small effects that emerge when we pool the data from mostly unreliable studies are die tot bias and therefore not real. This systematic review therefore fails tot show that manipulative therapies are effective.” In een in 2010 verschenen review genaamd “Effectiveness of manual therapies: The UK evidence report van Bronfort e.a.” zijn de conclusies ten aanzien van oorontstekingen (‘otitis media’) bedplassen (‘enuresis) en huilbaby’s niet eens positief te noemen. Klager noemt in dit verband de volgende tekst: “In children, the evidence is inconclusive regarding the effectiveness for otitis media and enuresis and it is not effective for infantile colic and asthma when compared tot sham manipulation”. De oorzaken van bedplassen zijn onbekend en deze aandoening heeft niets te maken met de ruggengraat. Concluderend stelt klager dat in de advertentie zonder bewijs de (scheef)stand van ruggenwervels wordt aangemerkt als oorzaak van oorontstekingen, ADHD, huilbaby’s en bedplassen en wordt chiropractie aangeprezen om deze aandoeningen te verhelpen. De reclame is daardoor misleidend, met name voor ouders die kinderen met de genoemde aandoeningen hebben en die zich daar vaak niet goed raad mee weten en dus kwetsbaar zijn. Aan de misleiding draagt bij dat adverteerder in de advertentie chiropractie een “wetenschappelijk alternatief” noemt en zich daarbij beroept op zijn “universitaire opleiding”. Voorts wordt in de uiting gezegd dat het aantal jonge kinderen dat op hun beurt wacht opvalt, waarmee de nutteloze diensten van adverteerder nog eens ‘in het zonnetje’ worden gezet.


Voorzitter:

1.  In de bestreden uiting wordt chiropractie omschreven als een “geneeswijze” die “verzekeringstechnisch” is erkend. Ook wordt chiropractie genoemd als “wetenschappelijk alternatief” waarbij over adverteerder wordt gezegd dat deze “een universitaire opleiding” voltooide “voor het uitvoeren van deze geneeswijze”. De klacht heeft in het bijzonder betrekking op het daarna volgende gedeelte van de uiting dat aanvangt met de tekst dat de activiteit van de zenuw die de spier aanstuurt, kan worden onderzocht en dat op deze manier stoornissen in het bewegingsapparaat en de effecten hiervan op het functioneren van het zenuwstelsel en de algehele gezondheid kunnen worden gediagnosticeerd. Direct hierna volgt de tekst dat adverteerder bij kinderen vaak “de bron van oorontstekingen, ADHD, huilbaby’s en bedplassen” in kaart kan brengen en dat adverteerder in zijn 25-jarige loopbaan vaak heeft gezien dat kinderen kunnen worden geholpen “door de wervels licht te corrigeren”.

2.  De gemiddelde consument zal, naar het oordeel van de voorzitter, door de eerdere verwijzing naar chiropractie als ”geneeswijze” die ”verzekeringstechnisch” is erkend en een “wetenschappelijk alternatief” wordt genoemd, uitgevoerd door een persoon “die voor het uitvoeren van deze geneeswijze een universitaire opleiding” voltooide, de mededelingen in verband met de hiervoor genoemde aandoeningen (oorontstekingen, ADHD, huilbaby’s en bedplassen) aldus opvatten, dat adverteerder in veel gevallen (“vaak”) in staat is te constateren (“diagnosticeren”) of die aandoeningen bij kinderen worden veroorzaakt door problemen met de wervels en, indien dat het geval is, deze aandoeningen vervolgens kan behandelen door de wervels licht te corrigeren waarbij in veel gevallen (‘vaak’) een verbetering wordt bereikt (‘kinderen helpen’). Adverteerder heeft, blijkbaar met het oog hierop, stukken overgelegd die, voor zover het betreft de door adverteerder als “ad 2” aangeduide stukken, blijkbaar extracten zijn van diverse onderzoeken naar het effect van een chiropractische behandeling op patiënten met de genoemde aandoeningen. De voorzitter leidt hieruit af dat ook adverteerder meent dat de boodschap van de advertentie is dat bij de genoemde aandoeningen door middel van een lichte correctie van wervels daadwerkelijk een verbetering kan worden bereikt.

3)  De voorzitter oordeelt dat in de uiting een behandeling door adverteerder in feite op één lijn wordt gesteld met de behandeling door een gespecialiseerde arts. Immers adverteerder stelt de oorzaak van deze aandoeningen bij (zeer) jonge kinderen te kunnen diagnosticeren en vaak met succes te kunnen behandelen. Aldus claimt adverteerder na een medische diagnose een medisch effect van zijn behandeling op bepaalde aandoeningen bij (zeer) jonge kinderen. Naar het oordeel van de voorzitter dienen dergelijke mededelingen met een zeer grote mate van omzichtigheid te worden gedaan, met name nu klager onweersproken heeft gesteld dat ouders die kinderen met de genoemde aandoeningen hebben zich daar vaak niet goed raad mee weten. Hierdoor bestaat het gevaar dat ouders op grond van de uiting zullen afzien van (verdere) medische behandeling van een (zeer) jong kind in de veronderstelling dat met de door adverteerder aangeboden (in feite alternatieve) behandeling hetzelfde effect kan worden bereikt. Met betrekking tot de van adverteerder te vergen onderbouwing is de voorzitter daarom van oordeel dat de in de uiting veronderstelde werking van een lichte correctie van de wervels bij jonge kinderen die aan genoemde aandoeningen lijden slechts dan als juist kan worden beschouwd, indien naar de huidige stand van de wetenschap onomstreden is dat door een dergelijke behandeling in veel gevallen daadwerkelijk per genoemde aandoening een positief effect kan worden bereikt.

4.  Het ligt op de weg van adverteerder om dit laatste in de vereiste mate te onderbouwen. Klager betwist immers gemotiveerd dat er een relatie is tussen de genoemde aandoeningen en problemen met de wervels, derhalve ook dat deze aandoeningen kunnen worden behandeld door de stand van de wervels licht te corrigeren. De voorzitter oordeelt over de vraag of op grond van de door adverteerder overgelegde stukken kan worden geoordeeld dat naar de huidige stand van de wetenschap onomstreden is dat van een dergelijke behandeling daadwerkelijk een positief effect kan worden verwacht als volgt.

5. Ten aanzien van oorontsteking (“otitis media”)
5.1.  Adverteerder beroept zich in dit kader op de volgende onderzoeken:
a)            “Ear infection: a retrospective study examining improvement from chiropractic care and analyzing for influencing factors.” Hierbij wordt “Froehle RM” als onderzoeker genoemd en als vindplaats “J Manipulative Physiol Ther. 1996 Mar-Apr; 19(3): 169-77”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang: “Although there were several limitations to this study (mostly because of its retrospection but also, significantly, because very little data was found regarding the natural course of ear infections), this study’s data indicate that limitation of medical intervention and the addition of chiropractic care may decrease the symptoms of ear infection in young children.”
b)           “The role of the Chiropractic Adjustment in the Care and Treatment of 332 Children with Otitis Media.” Hierbij wordt als onderzoeker genoemd: “Fallon J.M. DC FICCP” en als vindplaats: “Journal of Clinical Chiropractic Pediatrics 1997 (Oct);2(2)167-183”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang: “The results indicate that there is a strong correlation between the chiropractic adjustment and the resolution of otitis media for the children in this study. This pilot study can now serve as a starting point from which the chiropractic profession can begin to examine its role in the treatment of children with otitis media. Large scale clinical trials need to be undertaken”.
c)            “Chiropractic care for nonmusculoskeletal conditions: a systematic review with implications for whole systems research”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Hawk C, Khorsan R, Lisi AJ, Ferrance RJ en Evans MW” en als vindplaats: “J Altern Complement Med. 2007 Jun;13(5):491-512”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang, als volgt: “Evidence was promising for potential benefit of manual procedures for children with otitis media and elderly patients with pneumonia.”

5.2. Ten aanzien van deze onderzoeken oordeelt de voorzitter dat, los van de vraag welke wetenschappelijke waarde daaraan toekomt, deze onvoldoende grondslag bieden om te oordelen dat volgens de huidige stand van de wetenschap als onomstreden geldt dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van oorontsteking kan diagnosticeren en bij deze aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door een lichte correctie van wervels. Daarbij merkt de voorzitter met betrekking tot de sub a) tot en met en sub c) bedoelde onderzoeken op dat deze telkens weliswaar een positief effect van een chiropractische behandeling bij oorontsteking vermelden, maar dat bij elk van de onderzoeken dit op een terughoudende wijze gebeurt waardoor geen sprake lijkt te zijn van een eindresultaat maar van een indicatie of een mogelijk effect dat aanleiding kan zijn voor vervolgonderzoek. Deze onderzoeken zijn derhalve onvoldoende stellig. Ook in onderling verband en samenhang bieden voormelde onderzoeken naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag voor het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels bij kinderen op oorontsteking.

6. Ten aanzien van ADHD
6.1. Adverteerder beroept zich in dit kader op de volgende onderzoeken:
a)            “The chiropractic care of children with attention-deficit/hyperactivity disorder: a retrospective case series”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Alcantra J. en Davies J.” en als vindplaats: “Explore (NY). 2010 May-Jun;6(3):173-82”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “A retrospective case series of ADHD patient under chiropractic care is described. This provides supporting evidence on the benefits of chiropractic spinal manipulative therapy. We encourage further research in this area.”
b)           “Development delay syndromes: psychometric testing before and after chiropractic treatment of 157 children”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Cuthbert S.C. en Barras M” en als vindplaats: “J Manipulative Physiol Ther. 2009 Oct;32(8):660-9”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang: “This report suggests that a multimodal chiropractic method that assesses and treats motor dysfunction reduced symptoms and enhanced the cognitive performance in this group of children”.
c)            “Cervical Kyphosis is a Possible Link to Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder” met als onderzoekers genoemd: “Anthony V. Bastecki, DCa, Deed E. Harrison, DCb, en Jason W. Haas, DCc” en als vindplaats: “Journal of Manipulative and Physiological Therapeutics Vol. 27(8), Oct-2004:525”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover van belang: “The patiënt experienced significant reduction in symptoms.”
d)           “Chiropractic management using a brain-based model of care for a 15-year-old adolescant boy with migraine headaches and behavioral and learning difficulties: a case report”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Kuhna K.W. en Cambronb J.” en als vindplaats: “J Chiropr Med. 2013 Dec; 12(4): 274-280”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “The patiënt with migraine headaches and learning difficulties responded well to the course of chiropractic care.”

6.2. Ten aanzien van deze onderzoeken oordeelt de voorzitter dat, los van de vraag welke wetenschappelijke waarde daaraan toekomt, deze onvoldoende grondslag bieden om op grond daarvan te oordelen dat volgens de huidige stand van de wetenschap als onomstreden geldt dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van ADHD kan diagnosticeren en bij deze aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door een lichte correctie van wervels. Daarbij merkt de voorzitter met betrekking het sub a) bedoelde onderzoek op dat een retroperspectief onderzoek op basis van blijkbaar vier patiënt dossiers waarbij een deel van de patiënten kennelijk tijdens de chiropractische behandeling ook voedingssupplementen ontving, niet geschikt kan worden geacht om het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels op ADHD als wetenschappelijk vastgesteld én aanvaard te beschouwen. Dit geldt in sterkere mate voor de sub c) en sub d) bedoelde onderzoeken die beide slechts één patiënt betreffen, waarbij het ten aanzien van het sub d) bedoelde onderzoek voorts de vraag is in hoeverre dit onderzoek aan ADHD is gerelateerd. Met betrekking tot het sub b) bedoeld onderzoek merkt de voorzitter op dat dit onderzoek ook betrekking had op “dyspraxia, dyslexia, (…) and learning disabilities” en niet duidelijk is in hoeverre de resultaten van het onderzoek specifiek betrekking hebben op ADHD. Ook in onderling verband en samenhang bieden voormelde onderzoeken naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag voor het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels bij kinderen op ADHD.

7. Ten aanzien van “huilbaby’s” (bedoeld zijn in feite kolieken, ook aangeduid als ’Colic’)
7.1. Adverteerder beroept zich in dit kader op de volgende onderzoeken:
a)            “Efficacy of Chiropractic Manual Therapy on Infant Colic: A Pragmatic Single-Blind, Randomized Controlled Trial”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Joyce E. Miller, BS, DC, David Newell, Phd, and Jennifer E. Bolton, PhD” en als vindplaats “Journal of Manipulative and Physiological Therapeutics, Volume 35, Issue 8, October 2012, Pages 600-607”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “In this study, chiropractic manual therapy improved crying behavior in infants with colic.”
b)           “Compared with dimethicone, 2 weeks of spinal manipulation reduced infantile colic behaviour at 4-11 days after initial treatment”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Wiberg JMM, Nordsteen J en Nilsson N.” en als vindplaats “J Manipulative Physiol Ther 1999 Oct;22:517-22”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “2 weeks of spinal manipulation reduced infantile colic behaviour at 4-11 days compared with 2 weeks of dimethicone.”
c)            “The Chiropractic Care of Infants with Colic: A Systematic Review of the Literature.” Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Joel Alcantara, DC, Joey D. Alcantara, DC, Junjoe Alcantara, DC” en als vindplaats “Explore: The Journal of Science and Healing, Volume 7, Issue 3, May-June 2011, Pages 168-174”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “Chiropractic care is an alternative approach to the care of the child with colic. We encourage more research, both quantitative and qualitative, in this area of pediatric care.”
d)           “Chiropractic Management of Infantile Colic”. Hierbij wordt als onderzoeker genoemd: “Hipperson A.J.” en als vindplaats: “Clinical Chiropractic Volume 7, Issue 4, December 2004, Pages 180-186”. De conclusie van dit onderzoek, een case-studie naar 2 kinderen, luidt: “These cases suggest a possible association between birth trauma; the development of cranial and spinal segmental dysfunction and consequential manifestation of symptoms of infantile colic. Secondly, they demonstrate chiropractic treatment successfully restoring correct spinal and cranial motion, with an associated resolution of symptoms.”
e)           “Infantile colic treated by chiropractors: a prospective study of 316 cases”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Klougart N, Nilsson N, Jacobsen J” en als vindplaats: “J Manipulative Physiol Ther. 1989 Aug;12(4):281-8”. Bij dit onderzoek worden geen conclusies genoemd en is enkel een samenvatting beschikbaar, waarin onder meer staat: “A prospective, uncontrolled study of 316 infants suffering from infantile colic and selected according to well-defined criteria shows a satisfactory result of spinal manipulative therapy in 94% of the cases.”
f)            “Chiropractic care for nonmusculoskeletal conditions: a systematic review with implications for whole systems research”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Hawk C, Khorsan R, Lisi AJ, Ferrance RJ en Evans MW” en als vindplaats: “J Altern Complement Med. 2007 Jun;13(5):491-512”. De conclusie van dit onderzoek luidt, voor zover hier van belang: “Evidence from controlled studies and usual practice supports chiropractic care (the entire clinical encounter) as providing benefit to patients with asthma, cervicogenic vertigo, and infantile colic.”

7.2. Ten aanzien van de hiervoor genoemde onderzoeken oordeelt de voorzitter dat, los van de vraag welke wetenschappelijke waarde aan die onderzoeken toekomt, deze onvoldoende grondslag bieden om te oordelen dat volgens de huidige stand van de wetenschap als onomstreden geldt dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van kolieken kan diagnosticeren en bij deze aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door een lichte correctie van wervels. Ten aanzien van het sub a) bedoelde onderzoek merkt de voorzitter op dat kinderen zijn onderzocht met een “unexplained crying behavior”. Voor zover bij deze kinderen een positief effect in “crying behavior” is ontdekt, is het derhalve de vraag in hoeverre dit effect is te verklaren als gevolg van een correctie van de wervels. Ten aanzien van het sub b) bedoelde onderzoek merkt de voorzitter op dat het positieve resultaat is vastgesteld op basis van een onderzoek onder 25 kinderen van 2 tot 10 weken oud die zijn vergeleken met een controle groep. Het betreft een naar het oordeel van de voorzitter te kleinschalig onderzoek om daar de onderhavige verstrekkende claims op te baseren. Dit geldt des te meer voor het sub d) bedoelde onderzoek dat slechts twee kinderen betreft. Met betrekking tot het sub c) bedoelde onderzoek wordt melding gemaakt van de noodzaak van meer onderzoek, zowel kwantitatief als kwalitatief. Blijkbaar geldt dit ook voor het sub e) bedoelde onderzoek, waarin dit onderzoek wordt omschreven als een “prospective, uncontrolled study”. Met betrekking tot het sub f) bedoelde onderzoek is sprake van een onderzoek op basis van verschillende databanken. De voorzitter neemt aan dat daarbij wordt gerefereerd aan de sub a) tot en met e) bedoelde onderzoeken. Nu die onderzoeken evenwel onvoldoende basis bieden voor de onderhavige claims, geldt dit ook voor het sub f) bedoelde onderzoek. Ook in onderling verband en samenhang bieden voormelde onderzoeken naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag voor het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels bij kinderen op “kolieken” als oorzaak voor “huilbaby’s”.

8. Ten aanzien van bedplassen (‘enuresis’)
8.1. Adverteerder beroept zich in dit kader op de volgende onderzoeken:
a)            “Management of Pediatric Asthma & Enuresis with Probable Traumatic Etiology”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Bachman T.R. DC, Lantz C.A. DC PhD.” en als vindplaats: “ICA Rev. 1995 Jan/Feb;51(1):37-40”. Bij dit onderzoek wordt onder meer de volgende tekst, kennelijk als samenvatting, vermeld: “The chiropractic management of asthma and enuresis of traumatic etiologie in a two-year, ten-month-old male child. (…) Dramatic improvement of asthma and enuresis followed chiropractic management.”
b)           “Resolution of nocturnal enuresis following adjustment of vertebral subluxations: A case report”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Hafer C. DC, Alcantara J. DC” en als vindplaats: “J Pediatr Matern & Fam Health – Chiropr. 2015 Win;2015(1)”. De conclusie van dit onderzoek, gebaseerd op de behandeling van één kind, luidt: “This case report provides supporting evidence that patients with nocturnal enuresis may benefit from chiropractic care.”
c)            “Functional Nocturnal Enuresis”. Hierbij wordt als onderzoeker genoemd: “Blomerth P.R.” en als vindplaats: “J Manipulative Physiol Ther 1994; 17:335-8”. De conclusie van dit onderzoek, gebaseerd op de behandeling van één kind, luidt: “This patiënt’s enuresis resolved with the use of manipulation. This happened in a manner that could not be attributed to time or placebo effect.”
d)           “Chiropractic Management of Primary Nocturnal Enuresis”. Hierbij worden als onderzoekers genoemd: “Reed W.R., Beavers S., Reddy S.K., Kern G.” en als vindplaats “J Manipulative Physiol Ther. 1994 (Nov-Dec);17 (9):596-600”. De conclusie van dit onderzoek luidt: “Results of the present study strongly suggest the effectiveness of chiropractic treatment for primary nocturnal enuresis. A larger study of longer duration with a 6-month follow-up is therefore warranted.”

8.2. Ten aanzien van deze onderzoeken oordeelt de voorzitter dat, los van de vraag welke wetenschappelijke waarde daaraan toekomt, deze onvoldoende grondslag bieden om te oordelen dat volgens de huidige stand van de wetenschap als onomstreden geldt dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van bedplassen kan diagnosticeren en bij deze aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door een lichte correctie van wervels. Met betrekking tot de sub a) tot en met en sub c) bedoelde onderzoeken is de voorzitter van oordeel dat een op één persoon gebaseerd onderzoeksresultaat onvoldoende onderbouwing biedt om aan te nemen dat adverteerder door de wervels licht te corrigeren in veel gevallen daadwerkelijk een verbetering bij deze aandoening zal bereiken. Met betrekking tot het sub d) vermelde onderzoek merkt de voorzitter op dat de onderzoekers zelf naar de noodzaak voor verder onderzoek verwijzen en de resultaten van het onderzoek slechts als een aanwijzing aanmerken. Ook in onderling verband en samenhang bieden voormelde onderzoeken naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag voor het in de uiting veronderstelde positieve resultaat van een lichte correctie van de wervels op bedplassen.

9.  Op grond van het voorgaande is onvoldoende grondslag om aan te nemen dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van oorontstekingen, ADHD, kolieken (huilbaby’s) en bedplassen kan diagnosticeren en vervolgens per afzonderlijke aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door bij hen de wervels licht te corrigeren. Dit oordeel impliceert dat geen juiste informatie is verstrekt over de van een behandeling door adverteerder bij dergelijke specifieke aandoeningen bij jonge kinderen te verwachten resultaten als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC voor zover van deze uiting de boodschap uitgaat dat adverteerder bij jonge kinderen de oorzaak van oorontstekingen, ADHD, kolieken (huilbaby’s) en bedplassen kan diagnosticeren en per afzonderlijke aandoening daadwerkelijk een verbetering kan bereiken door de wervels licht te corrigeren.

De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op de hiervoor omschreven wijze reclame te maken.

RB 2572

Indrinken als bespaartip zet niet aan tot overmatig alcoholgebruik onder studenten

RCC 30 oktober 2015, RB 2572; Dossiernr: 2015/01000 (De Studenten Kortingskrant)
Afwijzing. Alcohol. Uiting: Het betreft een uiting op de pagina’s 4 en 5 van De Studenten Kortingskrant, Back to school editie // Leiden, Den Haag, Delft en Rotterdam // September 2015. Rechts bovenaan pagina 5 staat: “Nieuwe Studiefinanciering”.
In de uiting staat boven een tekst, geschreven door “Ewoud Berends”:

“Huisfeesten en zelfgesmeerde bammetjes // Hoe houd jij de financiële schade van studeren binnen de perken? // SK2 geeft samen met ING tips aan studenten om te besparen”. Hierbij zijn de woorden “financiële schade van studeren” en ING oranje gedrukt. In de betreffende tekst staat onder het kopje “Huisfeest i.p.v. kroeg” onder meer:

“Eén van de dingen waar de redactie een lans voor wil breken, is het besparen op de kroeg en het organiseren van meer huisfeestjes. Een cheap-ass kratje pils, plus een fles Chateau Migraine, een Facebook evenement aanmaken en tot diep in de nacht de buren wakker houden. Huisfeesten zijn minstens net zo gezellig als uitgaan, maar een stuk goedkoper. Zie het kader hierboven voor andere handige bespaartips van ING”.

In bedoeld kader staat onder het -oranje gedrukte- kopje “ING BESPAARTIPS” onder meer:

“Tequila. Neem een vast bedrag aan contant geld mee als je naar de kroeg gaat. Anders ga je dingen doen als rondjes Tequila uitdelen, terwijl je je dat niet kunt veroorloven. Indrinken is beter”.

Klacht: Het is goed dat er bespaartips worden gegeven, maar klaagster vindt het kwalijk dat de tip wordt gegeven om “buiten” minder uit te geven, door eerst thuis te gaan indrinken. Dronken over straat gaan is niet wenselijk noch handig of verstandig. Beter kan de tip worden gegeven om minder te drinken; dit is beter voor je hersenen, nodig bij je studie en beter voor je portemonnee. Klaagster kan zich niet voorstellen dat ING met “deze tips” komt en hier achter staat. De overheid steekt miljoenen in vooral op jongeren gerichte anti-alcohol campagnes, en ING geeft bespaartips door jongeren aan te zetten tot overmatig alcoholgebruik.

Commissie:

Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de bestreden uiting reclame is als bedoeld in artikel 1 NRC. De Commissie beantwoordt die vraag in bevestigende zin en overweegt daartoe het volgende. De uiting betreft een redactioneel ogend artikel over de “Nieuwe Studiefinanciering”, geschreven door Ewoud Berends, maar houdt tevens een (tenminste indirecte) aanprijzing in van producten en diensten van de bank ING. Bovenaan het artikel staat onder meer: “Hoe houd jij de financiële schade van studeren binnen de perken? // SK2 geeft samen met ING tips aan studenten om te besparen”, hetgeen duidt op enige betrokkenheid van ING en in het kader bovenaan pagina 5 worden “ING BESPAARTIPS” gegeven. Bij de opmaak van de uiting is gebruik gemaakt van de voor ING kenmerkende kleur oranje. Rechts onderaan pagina 5 staat bovendien: “Nieuwe stufi, wat betekent dit voor jou? Bekijk de video’s op ing.nl/nieuwestufi”, welke tekst ook duidelijk verwijst naar een dienst van ING.

De ING BESPAARTIP met het kopje “Tequila” houdt in dat men beter een vast bedrag aan contant geld mee kan nemen naar de kroeg, teneinde geen rondjes te geven die men zich niet kan veroorloven. In dit verband wordt tot slot gesteld: “Indrinken is beter”. De Commissie heeft er begrip voor dat niet iedereen deze mededeling zal waarderen, maar van strijd met de NRC is naar haar oordeel geen sprake. Meer in het bijzonder kan niet worden gezegd dat jongeren door deze mededeling worden aangezet tot overmatig alcoholgebruik.

Commissie wijst de klacht af.

RB 2571

Zakelijke ontvanger niet altijd verplicht tot betalen klachtengeld

Voorz. RCC 21 oktober 2015, RB 2570; Dossiernr: 2015/00953 (Ongewenste direct mailing)
Toewijzing. Direct mailing. Klachtengeld. Klacht: Klager heeft op 26 augustus 2015 door middel van het online klachtenformulier bezwaar gemaakt naar aanleiding van reclame via e-mail van afzender die hij op verschillende e-mailadressen ontving, dit omdat in de e-mails geen mogelijkheid wordt geboden om zich uit te schrijven voor reclame via e-mail en afzender geen gehoor geeft aan verzoeken van klager om hem uit de mailinglijst te verwijderen.

Voorzitter:

1)  Afzender heeft gesteld dat klager klachtengeld dient te voldoen omdat de klacht is ingediend in verband met een zakelijke kwestie, te weten openstaande facturen die klager zowel zakelijk als in privé zou hebben. Klager heeft in zijn reactie betwist dat afzender jegens hem zakelijk of in privé als incassobureau optreedt. Afzender heeft in reactie daarop verwezen naar de kredietregisters van onder andere Atradius maar geen stukken overgelegd die haar stellingen op dit punt onderbouwen. Afzender heeft verklaard dat zij op grond van “de privacy wetgeving” geen namen van haar opdrachtgevers kan noemen. De voorzitter beschikt hierdoor niet over stukken die het standpunt van afzender in enige mate onderbouwen. Op de (voorzitter van de) Reclame Code Commissie rust geen zelfstandige verplichting om verder onderzoek naar deze kwestie te doen. De voorzitter oordeelt op grond van het voorgaande dat vooralsnog onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager met de klacht enig ander doel nastreeft dan het beëindigen van ongewenste e-mails die hij en/of zijn bedrijf ontvangt.

2)  Dat de gewraakte e-mails blijkbaar mede zijn gericht aan een zakelijk adres (de door klager overgelegde e-mails vermelden als geadresseerde onder meer “info@bcon-pro.com”) leidt niet tot het oordeel dat reeds om die reden klachtengeld is verschuldigd. Ook zakelijke ontvangers kunnen zich immers op de Code reclame via e-mail 2012 beroepen. Het valt niet onder de strekking van artikel 28 lid 2 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep dergelijke situaties bij voorbaat aan te merken als situaties waarin de klacht wordt ingediend in het belang van de uitoefening van een beroep of bedrijf dan wel in een commercieel belang van een organisatie. De voorzitter oordeelt dat ook verder onvoldoende aanleiding bestaat om te oordelen dat klager klachtengeld is verschuldigd.

3)  Ten aanzien van het inhoudelijke geschil overweegt de voorzitter dat bij e-mail van 2 oktober 2015 aan partijen is meegedeeld dat uitsluitend zal worden beslist op de kwestie van het klachtengeld. Het komt de voorzitter evenwel aangewezen voor in dit stadium van de procedure, waarin de inhoudelijke standpunten van partijen voldoende zijn toegelicht, tevens inhoudelijk op de klacht te beslissen. Dienaangaande overweegt de voorzitter als volgt.

4)  Klager stelt uitdrukkelijk dat in de e-mails van afzender die hij op zijn privé en zakelijke e-mailadres heeft ontvangen niet de mogelijkheid werd geboden gebruik te maken van het recht van verzet als bedoeld in artikel 5.1 Code reclame via e-mail 2012 (Code e-mail). Klager heeft de bestreden e-mails overgelegd, waaronder de volgens hem originele versies daarvan. Afzender heeft daartegenover een e-mail overgelegd waarin wél de mogelijkheid van “uitschrijven” wordt genoemd. De voorzitter heeft echter niet kunnen vaststellen dat deze versie van de e-mail daadwerkelijk aan klager is verzonden. De door afzender overgelegde e-mail is immers niet aan klager gericht. Op grond van het voorgaande heeft afzender tegenover hetgeen klager gemotiveerd heeft gesteld onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in de aan klager verzonden reclame e-mails de mogelijkheid was opgenomen zich af te melden voor het gebruik van zijn e-mailadres voor reclame. De voorzitter oordeelt derhalve dat afzender in strijd met artikel 5.1 Code e-mail heeft gehandeld. Voorts heeft afzender in strijd met artikel 2.3 Code e-mail gehandeld, nu klager bij repliek onweersproken heeft gesteld dat afzender gebruik heeft gemaakt van een e-mailadres dat geen antwoord (reply) accepteert.

De voorzitter oordeelt dat klager geen klachtengeld is verschuldigd. Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzitter verder dat afzender heeft gehandeld in strijd met de artikelen 2.3 en 5.1 van de Code e-mail. De voorzitter beveelt afzender aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame per e-mail te (doen) verzenden.

RB 2569

Kosten voor bagageruim geen onvermijdbare kosten

RCC 22 oktober 2015, RB 2569; Dossiernr. 2015/00995 (Tui Pakketreis)
Afwijzing. Reclamecode Reisaanbiedingen. Te betalen prijs. Onvermijdbare kosten. Uiting: Het betreft de aanbieding van een 8-daagse pakketreis naar Zakynthos vanaf € 552,00 p.p. op adverteerders (toenmalige) website www.arke.nl (sinds 1 oktober 2015: www.tui.nl).

Klacht: Artikel III sub 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) regelt dat de consument de verplicht te betalen prijs uit de reclame-uiting moet kunnen opmaken, aldus klaagster. De aanbiedingsprijs moet inclusief alle de aanbieder op het moment van publicatie bekende onvermijdbare kosten zijn. In de bestreden uiting wordt op de ‘kassabon’ de totale reissom weergegeven, inclusief kosten Calamiteitenfonds en reserveringskosten. Daarbij wordt echter niet vermeld dat het weergegeven bedrag de reissom op basis van handbagage betreft. Pas onderaan de kassabon staat: “Handbagage inclusief. Ruimbagage bijboeken mogelijk”. Ook wordt pas tijdens het boekingsproces de hoogte van de kosten voor ruimbagage zichtbaar, hoewel de hoogte van die toeslag adverteerder al bij publicatie van de reisaanbieding bekend is. Met name bij een pakketreis vormen de kosten voor ruimbagage een onvermijdbare bijkomende kostenpost, aldus klaagster, en geen optionele extra toeslag.

Commissie:

1. Krachtens artikel III sub 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) 2014 dienen aanbieders van reisdiensten in hun reclame-uitingen correcte en duidelijke prijzen te hanteren, wat onder meer betekent dat zij hun prijzen publiceren inclusief de hen op het moment van publicatie bekende vaste onvermijdbare kosten. Naar het oordeel van de Commissie stelt adverteerder terecht dat het aan de consument is om te kiezen of hij al dan niet ruimbagage meeneemt, ook bij een 8-daagse pakketreis als in het onderhavige geval. De kosten voor ruimbagage zijn aan te merken als een vermijdbare kostenpost, die daarom niet in de aanbiedingsprijs opgenomen hoeven te zijn.

2. Van belang is dat de betreffende aanbieding van de reis op de website als een uitnodiging tot aankoop in verband met een overeenkomst op afstand moet worden beschouwd, waarvoor krachtens artikel 8.4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) verzwaarde informatieverplichtingen gelden. In artikel 8.4 onder i NRC is met betrekking tot de prijsvermelding bepaald dat in geval van extra kosten die redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, moet worden vermeld dat eventueel dergelijke extra kosten verschuldigd zijn.

In de onderhavige uiting wordt naar het oordeel van de Commissie aan deze informatieverplichting voldaan. Onder het bedrag van de reissom, die wordt getoond nadat voor een bepaalde reisdatum is gekozen, wordt vermeld: “Handbagage inclusief. Ruimbagage bijboeken mogelijk”. De Commissie acht voldoende aannemelijk gemaakt dat vervolgens, door op deze mededeling te klikken, informatie wordt verstrekt over de kosten die aan het meenemen van ruimbagage verbonden zijn, waarvan de hoogte kan variëren al naar gelang vliegtuigmaatschappij en gewicht van de bagage.

Commissie wijst de klacht af.