RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Telecommunicatie  

RB 2883

Youtuber presenteert betaalde SMS-dienst op onjuiste wijze aan jonge kijkers

Zelfregulering (RCC, KOAG/KAG) 15 mei 2017, RB 2883; dossiernr. 2017/00208 (SMS-dienst AskBongo.com), https://reclameboek.nl/artikelen/youtuber-presenteert-betaalde-sms-dienst-op-onjuiste-wijze-aan-jonge-kijkers

Vz. RCC 15 mei 2017, RB 2883; dossiernr. 2017/00208 (SMS-dienst AskBongo.com) Bijzondere reclamecode. Uiting: Het gaat om een uiting in een YouTube-filmpje dat te vinden is met de link https://youtu.be/PtZ6imt3R1Q op het YouTube-kanaal met de naam ‘Kwartier Granzier’. Het betreft een zogenoemd ‘familiekanaal’ waarin de gezinsleden van een familie zogenoemde ‘videoweblogs’ plaatsen. Ten tijde van het indienen van de klacht werd in bovenvermeld videoweblog verwezen naar de betaalde SMS-dienst AskBongo.com. Deze verwijzing is niet langer te zien in de uiting. Klacht: Klager maakt er bezwaar tegen dat de ‘youtuber’ in het videoweblog haar smartphone laat zien en enthousiast spreekt over de SMS-dienst van adverteerder. Nadat zij een paar SMS-jes heeft voorgelezen vertelt zij de kijkers dat je deze SMS-jes kunt ontvangen door te SMS-en naar een bepaald nummer. Nergens wordt vermeld dat deze dienst geld kost (€ 3,- per item), aldus klager. De kijkers van dit Youtube-kanaal zijn volgens klager veelal jonge kijkers van 12-14 jaar. Hij vindt het een slechte zaak dat dergelijke betaalde SMS-diensten op deze manier worden gepresenteerd aan jonge kijkers.

 

RB 2871

Vodafone reclame "Eén bundel in Europa" moet wel alle landen omvatten

Zelfregulering (RCC, KOAG/KAG) 22 dec 2016, RB 2871; Dossiernr: 2016/00901 (Vodafone bundel ), https://reclameboek.nl/artikelen/vodafone-reclame-e-n-bundel-in-europa-moet-wel-alle-landen-omvatten

RCC 22 december 2016, RB 2871; dossiernr. 2016/00901 (Vodafone bundel) Misleiding ontbrekende informatie. Digitale marketing communicatie. Uiting: Het betreft de website www.vodafone.nl/zakelijk/kleinbedrijf/ van adverteerder waarop onder meer staat: ”Eén bundel in Europa […] Onbeperkt bellen, sms’en en 7 GB data in heel Europa” en onderaan “Eén bundel in Europa”. Klacht: In de uiting staat dat deze bundel “Kleinzakelijk” van toepassing is in heel Europa. Dat  klopt niet want in onder andere de Europese landen Oekraïne, Wit Rusland, Servië, Montenegro en Monaco is deze bundel niet geldig.

 

RB 2829

Vragen aan HvJ EU: Is opnemen bepaalde telefoondiensten op simkaart ongepaste beïnvloeding en agressieve handelspraktijk?

Rechtspraak (NL/EU) 22 sep 2016, RB 2829; (AGCM tegen Wind Telecomunicazioni; en tegen Vodafone Omnitel), https://reclameboek.nl/artikelen/vragen-aan-hvj-eu-is-opnemen-bepaalde-telefoondiensten-op-simkaart-ongepaste-be-nvloeding-en-agressi

Prej. vragen aan HvJ EU 22 september 2016, IEFbe 2120; IT 2250; RB 2829; C-54/17 - 1 (AGCM tegen Wind Telecomunicazioni) en C-55/17 (AGCM tegen Vodafone Omnitel) Verzoeksters zijn telecombedrijven. Verweerster AGCM (ITA NMa) heeft een handelwijze van verzoeksters bestaande in de activering van diensten (het instellen van een internet- en voicemaildienst) op simkaarten voor mobiele telefoons zonder dat de consumenten van tevoren daarover waren geïnformeerd en zonder dat zij daarvoor toestemming hadden gegeven, zodat zij niet wisten dat hun eventueel kosten in rekening konden worden gebracht, bij besluit van 06-03-2012 als agressieve handelspraktijk aangemerkt en beboet. Verzoeksters zijn daartegen opgekomen bij de bestuursrechter Lazio wegens onbevoegdheid van verweerster. De Rb wijst het beroep 18-02-2013 toe. De bevoegdheid om niet-gevraagde levering van diensten te bestraffen zou uitsluitend aan AGCOM (de CommunicatieAut) toekomen. Verweerster gaat in beroep en stelt dat de Rb het specialiteitsbeginsel onjuist heeft uitgelegd. De zaak ligt nu voor bij de ITA RvS.

RB 2646

Reclame KPN onrechtmatig wegens ontbreken essentiële informatie contractsduur

RCC 17 december 2015, RB 2646; Dossiernr: 2015/00803 (KPN)
Misleidende omissie. Uiting: Het betreft de website www.kpn.com voor zover hierop een telefoon met abonnement wordt aangeboden, waarbij klager in het bijzonder verwijst naar de combinatie van een iPhone 6 en een internet/sms abonnement waarbij men onder “Looptijd” kan kiezen uit “1 jaar” of “2 jaar”. Op de desbetreffende pagina staat de totale prijs per maand en een eenmalig te betalen bedrag boven de knop “bestellen”.

Klacht: Er wordt geadverteerd met telefoonabonnementen voor 1 of 2 jaar. Het blijkt echter volgens de algemene voorwaarden in feite een contract voor onbepaalde tijd te zijn. De looptijd van 1 of 2 jaar is slechts een minimumduur. Klager acht dit misleidend. Indien men een overeenkomst voor 1 jaar sluit, mag men volgens hem erop vertrouwen dat de overeenkomst na dit jaar stopt in plaats van voor onbepaalde tijd te worden voortgezet. Ook andere telefoonproviders maken op dezelfde wijze als adverteerder misleidende reclame.

 

Commissie:

1) Uitgangspunt bij de beoordeling door de Commissie is artikel 8.4 NRC. Hierin is opgenomen dat op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende essentiële informatie moet worden verstrekt:

(…)

m. de duur van de overeenkomst, voor zover van toepassing, of, wanneer de overeenkomst voor onbepaalde duur is of stilzwijgend vernieuwd wordt, de voorwaarden voor het opzeggen van de overeenkomst;

(…)

2) In de bestreden reclame-uiting ontbreekt de essentiële informatie dat de overeenkomst gedurende de minimumduur niet kan worden opgezegd, alsmede de informatie dat de overeenkomst na de minimumduur stilzwijgend wordt voortgezet. De Commissie acht de reclame-uiting dan ook in strijd met artikel 8.4 aanhef en onder m NRC.

Dat KPN de ontbrekende informatie in haar algemene voorwaarden heeft opgenomen, maakt het voorgaande niet anders. Artikel 8.4 van de NRC is gegrond op Richtlijn 2011/83/EU en in die richtlijn is opgenomen, zoals ook door de voorzitter overwogen, dat de consument de bedoelde informatie kan zien en lezen onmiddellijk voordat hij de bestelling plaatst, zonder de pagina die hij hiervoor gebruikt te moeten verlaten (zie hoofdstuk 5.2.1 pagina 37 onderaan Leidraad betreffende Richtlijn 2011/83/EU). In de genoemde richtlijn is niet de eis opgenomen dat de gemiddelde consument door het ontbreken van de informatie ertoe wordt gebracht (of kan worden gebracht) een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Dit maakt dat de Commissie eveneens voorbij dient te gaan aan het bezwaar van KPN dat het de gemiddelde consument duidelijk is dat de contractsduur minimaal 1 of 2 jaar is en dat hij daarna de overeenkomst maandelijks kan opzeggen.

3) Dat KPN niet afwijkt van de wijze van adverteren door andere bedrijven in de branche en dat het hier een gangbare wijze betreft van communiceren in de markt, maakt het oordeel van de Commissie niet anders. Dit bezwaar van KPN is reeds meegewogen in de beslissing van de voorzitter dat een termijn van drie maanden om de aanbeveling op te volgen redelijk voorkomt. Genoemde termijn geeft de branche de mogelijkheid de reclame-uitingen aan te passen.

4) Tot slot passeert de Commissie het bezwaar van KPN dat in de beslissing van de voorzitter geen rekening is gehouden met het belang van de consument dat hij na de initiële contractsperiode niet abrupt geconfronteerd wenst te worden met beëindiging van zijn abonnement. De beslissing betreft uitsluitend de informatie die dient te worden verstrekt, maar heeft verder geen consequenties voor de inhoud van de contractuele verplichtingen.

De Commissie bevestigt de beslissing van de voorzitter.

RB 2552

Enkel handelsnaamgebruik Fiber Nederland betekent niet dat dienst overal via glasvezel is

RCC 28 juli 2015, RB 2552; dossiernr. 2015/00667 (Fiber Nederland)
Reclamerecht. Handelsnaam. Fiber levert andere, niet-vergelijkbare diensten dan Ziggo. Een Radio en TV-reclame waarin wordt gezegd: “Vanaf 1 juli is het feest. Maar niet voor u. Want Ziggo verhoogt voor UPC klanten alweer de prijzen. Daarom kunt u nu zonder gedoe overstappen naar Fiber Nederland met onze installatiegarantie. Kies voor snel internet, goedkoop bellen en interactieve televisie. En krijg lekker veel HD. (...) Ga naar Fiber.nl want u heeft nog tot 1 juli om over te stappen”. Klacht: In de reclame wordt men aangespoord om over te stappen op een product dat niet te vergelijken is met wat klager nu heeft. (...) Verder doet de naam van het bedrijf vermoeden dat het om glasvezel gaat. Glasvezel is echter niet beschikbaar op de postcode van klager en hij is dus aangewezen op (A)DSL. (A)DSL haalt op klagers postcode de door Fiber op de website vermelde snelheid niet.

Commissie:

In de bestreden uitingen wordt de consument geattendeerd op het feit dat men tot 1 juli 2015 kan overstappen naar Fiber Nederland voor “snel internet, goedkoop bellen en interactieve televisie” en “lekker veel HD”, waarbij de prijs gedurende 3 maanden € 34,95 per maand bedraagt. In de uitingen ligt niet de suggestie besloten dat Fiber Nederland een bepaalde snelheid zal bieden, meer in het bijzonder dezelfde snelheid die Ziggo biedt, noch dat bepaalde lokale zenders zonder meer beschikbaar zullen zijn.

Het enkele gebruik van de naam Fiber Nederland in de bestreden uitingen rechtvaardigt naar het oordeel van de Commissie niet de conclusie dat adverteerder haar diensten op ieder adres over glasvezel aanbiedt.
RB 2526

Uitgever Calatus beboet voor misleiding consumenten

ACM 14 september 2015, RB 2526, zaaknummer 15.0396.32 (Uitgever Calatus B.V. beboet voor misleiding consumenten)
Oneerlijke handelspraktijk. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) legt Calatus B.V., uitgever van onder andere het puzzelmagazine Editie Enigma, een boete op van in totaal 200.000 euro omdat zij oneerlijke handelspraktijken heeft verricht. Calatus gaf misleidende informatie en liet essentiële informatie over haar aanbod weg in telemarketinggesprekken. Consumenten konden het idee krijgen dat zij gebeld werden voor een gratis exemplaar van een puzzelblad. Het eigenlijke doel was hen een halfjaarabonnement te verkopen. Daarnaast legt ACM boetes op aan drie personen die feitelijk leiding hebben gegeven aan deze overtredingen.

RB 2518

Celldorado onthoudt consumenten van wezenlijke informatie

CBb 25 augustus 2015, RB 2518; ECLI:NL:CBB:2015:285 (ACM tegen Celldorado).
Hoger Beroep. Misleiding. Consumentenbescherming. Het CBb onderschrijft het oordeel van ACM dat de internet- en televisiecampagnes van sms-dienstaanbieder Artiq Mobile, handelend onder de naam Celldorado, misleidend zijn. In tegenstelling tot de rechtbank Rotterdam oordeelt het CBb dat de wijze waarop Celldorado zijn abonnementsdiensten op internet aanbood wel degelijk misleidend is, omdat moest worden gescrold om essentiële informatie over de aangeboden dienst te kunnen zien. Daar komt bij dat zulke uitingen op internet duidelijke informatie noodzakelijk is, aangezien de consument meestal vluchtig kennis neemt van de informatie op een beeldscherm, aldus het CBb. Ook de televisiereclames van Celldorado zijn volgens het CBb misleidend. Het CBb vernietigt wel een andere overtreding, namelijk het niet naleven van de gedragscode. Volgens het CBb is geen causaal verband aangetoond tussen het feit dat Celldorado de gedragscode niet naleefde en het besluit dat de consument neemt over een overeenkomst.

10.3. ACM heeft op dit punt volstaan met een verwijzing naar haar verweer in eerste aanleg. Daarin heeft zij gesteld dat [naam 1] bij het aanbieden van de sms-diensten tekort is geschoten in het zorgvuldig informeren van consumenten. ACM wijst er in dit verband op dat dit laatste een door de SMS-Gedragscode nagestreefd doel is. [naam 1] heeft onzorgvuldig gehandeld wat betreft de informatievoorziening over geschikte toestellen en benodigde instellingen en door de onjuiste vermelding van de kosten van de IQtest Facebook, waardoor zij niet heeft voldaan aan de vereisten van professionele toewijding en het economische gedrag van de gemiddelde consument wezenlijk is verstoord.

12.4. Het College ziet zich voor de vraag gesteld of het naleven van door marktpartijen opgestelde gedragscodes zou moeten leiden tot het aannemen van verminderde verwijtbaarheid in het geval een marktpartij zich aan de gedragscode houdt, maar er wel een overtreding van de wettelijke bepaling wordt vastgesteld waaraan de gedragscode een nadere invulling geeft. Het College is van oordeel dat ACM zich in haar rol als toezichthouder niet bezig hoeft te houden met de inhoud van door marktpartijen opgestelde gedragscodes. ACM heeft, onder meer, tot taak toe te zien op de naleving van de voor deze marktpartijen geldende wettelijke normen. De regelgeving waarin deze normen zijn vervat en de gedragscodes staan inhoudelijk los van elkaar. De omstandigheid dat er gedragscodes zijn doet niet af aan de bevoegdheid van ACM om in geval van overtreding van de desbetreffende wettelijke normen, een boete op te leggen. Ook in een dergelijke situatie is de van toepassing zijnde wet- en regelgeving bepalend. Van een verminderde verwijtbaarheid van de geconstateerde overtredingen in algemene zin om reden dat [naam 1] en [naam 2] zich wel in overeenstemming met de SMS-gedragscode zouden hebben gedragen - daargelaten of dit inderdaad het geval is - is naar het oordeel van het College geen sprake, aangezien uit het vorenstaande duidelijk is dat [naam 1] en [naam 2] zich in elk geval op meerdere en ook belangrijke andere onderdelen niet aan de SMS-gedragscode hebben gehouden. Gelet hierop ziet de College geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan dat van de rechtbank in de aangevallen uitspraak.
De hogerberoepsgrond slaagt niet.
RB 2514

Noot onder HvJ EU 16 april 2015 Nemzeti/UPC

Noot onder HvJ EU 16 april 2015, ECLI:EU:C:2015:225 (Nemzeti/UPC).
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts. 1. In deze zaak zijn de volgende twee prejudiciële vragen aan het HvJ EU voorgelegd: (i) indien een handelspraktijk voldoet aan alle in art. 6 lid 1 Richtlijn oneerlijke handelspraktijken genoemde criteria om te kunnen spreken van een misleidende praktijk jegens de consument, moet dan nog nagegaan worden of die praktijk ook in strijd is met de vereisten van professionele toewijding in de zin van art. 5 lid 2 onder a Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, om de praktijk als oneerlijk en daarmee als verboden op grond van art. 5 lid 1 Richtlijn oneerlijke handelspraktijken te kunnen aanmerken (r.o. 61); en (ii) kan de verstrekking van onjuiste informatie door een handelaar aan één consument, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, worden aangemerkt als een misleidende handelspraktijk in de zin van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, ook al had die verstrekking van informatie slechts op één consument betrekking (r.o. 31).

2. Over de eerste vraag kan ik kort zijn: die vraag is in HvJ EU 19 september 2013, ECLI:EU:C:2013:574 (CHS Tour Services) immers al ontkennend beantwoord.1 Het HvJ EU volstaat derhalve met een herhaling van die beslissing (r.o. 61-63).

3. De tweede vraag wordt in het onderhavige arrest door het HvJ EU met een volmondig ja beantwoord. Dat antwoord kan gezien de ruime werkingssfeer van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken niet als een heel erg grote verassing worden aangemerkt. Sterker nog, Verkade had dit al verdedigd.2  Ik kan mij in deze beslissing van het HvJ EU dan ook goed vinden en meen dat het Hof terecht afstand neemt van zijn A-G (ECLI:EU:C:2014:2323), die het HvJ EU in overweging had gegeven om de vraag ontkennend te beantwoorden.

4. De A-G heeft twee redenen genoemd waarom de werkingssfeer van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zich niet uitstrekt tot gedragingen van een handelaar die uitsluitend gericht zijn tegen één consument. De eerste reden is gelegen in de term ‘praktijk’. Volgens de A-G ligt in die term een inherente beperking besloten: het gedrag van de handelaar moet een praktijk vormen. Daar is volgens de A-G alleen sprake van indien aan ten minste één van de volgende twee voorwaarden is voldaan: i) de gedraging is gericht tegen een onbepaalde groep consumenten; ii) de gedraging doet zich bij herhaling voor jegens meer dan één consument.

5. De tweede reden waarom de tweede prejudiciële vraag volgens de A-G ontkennend beantwoord dient te worden is wat ik maar even het ‘overkillargument’ noem. Indien de werkingssfeer van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zou worden uitgebreid tot op zichzelf staande gevallen zou dit volgens de A-G in de praktijk tot gevolg hebben: “dat een handelaar voor elke contractbreuk een publiekrechtelijke sanctie (in de vorm van een boete) zou kunnen worden opgelegd, en wel bovenop mogelijke contractuele verhaalmiddelen waarover de individuele consument beschikt. Met andere woorden, overeenkomstig de redenering van de partijen die opmerkingen van die strekking hebben ingediend, zou elke contractuele onrechtmatigheid automatisch tot publiekrechtelijke sancties leiden.”

6. Beide argumenten worden door het HvJ EU op overtuigende wijze verworpen. Het zal niet verbazen dat het HvJ EU begint om in herinnering te brengen dat de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken ertoe strekt een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen (r.o. 32) en dat deze richtlijn zich onderscheidt door een bijzonder ruime materiële werkingssfeer (r.o. 34-35).3  Volgens het Hof komt dat erop neer dat (r.o. 42): “De definities van de artikelen 2, onder c) en d), 3, lid 1, en 6, lid 1, van de richtlijn oneerlijk handelspraktijken noch de richtlijn als zodanig [aanwijzingen bevatten] dat de handeling of omissie aan de zijde van de handelaar herhaaldelijk moet plaatsvinden of meer dan één consument moet betreffen.”

7. Sterker nog: “44 Daarenboven zou het betoog van UPC dat een eenmalige gedraging van een handelaar, die slechts één consument betrof, niet kan worden aangemerkt als 'praktijk' in de zin van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken tot aanzienlijke nadelen kunnen leiden. 45 In de eerste plaats zijn in die richtlijn, wat de frequentie of het aantal getroffen consumenten betreft, geen drempelwaarden opgenomen bij overschrijding waarvan een handeling of omissie binnen het bereik van de richtlijn behoort te vallen, zodat de door UPC voorgestane stelling strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel. 46 In de tweede plaats zou in dat geval de consument moeten aantonen dat andere particulieren in hun belangen zijn geschaad door dezelfde aanbieder, ook al is dat bewijs in de praktijk heel moeilijk te leveren.”

8. Uit het vervolg van het arrest leren wij voorts dat:
− de omstandigheid dat een gedraging (als die in het hoofdgeding) beweerdelijk niet opzettelijk was, ook geheel irrelevant is (r.o. 47-49);
− de omstandigheid dat de aan de consument in rekening gebrachte extra kosten verwaarloosbaar zijn verder ook niet van belang is (r.o. 50-53); en
− de omstandigheid dat de consument in het onderhavige geval zelf de juiste informatie kon verkrijgen, ook irrelevant is (r.o. 54).

9. Gezien het doel en de strekking van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zijn dit in mijn ogen hele begrijpelijke overwegingen van het Hof. Het eerste argument van de A-G wordt door het HvJ EU dan ook terecht verworpen.

10. Het tweede argument van de A-G, het ‘overkillargument’, wordt eveneens door het HvJ EU verworpen (r.o. 56-59). Ook dat vind ik terecht. Uit de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken volgt slechts dat oneerlijke handelspraktijken verboden zijn. De Richtlijn oneerlijke handelspraktijken laat de lidstaten een beoordelingsmarge bij de keuze van de nationale maatregelen om oneerlijke handelspraktijken te bestrijden. Hieruit volgt − aldus het Hof − dat:
“58 (...) de lidstaten een geschikt sanctiesysteem moeten opzetten voor handelaars die gebruikmaken van oneerlijke handelspraktijken, en ervoor moeten zorgen dat de sancties met name voldoen aan het evenredigheidsbeginsel. Daarbij kan dan terdege rekening worden gehouden met factoren zoals de frequentie van de verweten praktijk, de vraag of opzet aanwezig is en de omvang van de door de consument geleden schade. 59 In de onderhavige zaak staat het aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle omstandigheden van de bij hem aanhangige zaak, te beoordelen of de gevolgen die volgens de nationale wettelijke regeling tot omzetting van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken voortvloeien uit het verbod op de door de handelaar in casu gebruikte misleidende handelspraktijk, in overeenstemming zijn met de eisen van die richtlijn en in het bijzonder met het evenredigheidsbeginsel.”

11. Met andere woorden: op papier bestaat wellicht het gevaar van overkill, maar dat zal in de praktijk niet zo'n vaart lopen omdat de lidstaten gezien het evenredigheidsbeginsel een uitgebalanceerd sanctiesysteem in het leven moeten roepen, en de nationale rechters bij het opleggen van sancties ‘ook nog eens’ met dat evenredigheidsbeginsel rekening dienen te houden. De praktijk in Nederland lijkt te bevestigen dat het met de ‘overkill aan sancties’ reuze meevalt en dit argument dus terecht onvoldoende gewicht in de schaal legt om te oordelen dat de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zich niet uitstrekt tot gedragingen van een handelaar die uitsluitend gericht zijn op één consument.

12. In zijn commentaar onder het onderhavige arrest heeft Jansen nog op een aardig punt gewezen.4  Art. 6:193j lid 3 BW bepaalt namelijk dat een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, vernietigbaar is. Hij vraagt zich nu af of dit ook betekent dat − indien de onderhavige Hongaarse casus in Nederland zou spelen − de consument zijn overeenkomst bij de nieuwe provider kan vernietigen, zodra blijkt dat de vorige provider zich aan een oneerlijke handelspraktijk schuldig heeft gemaakt. Naar de letter van de wet lijkt het antwoord bevestigend te moeten luiden. Maar zoals Jansen terecht opmerkt zou dat heel onbillijk zijn. Sterker nog: dat zou onaanvaardbaar zijn. Ik ben het dan ook met hem eens dat art. 6:193j lid 3 BW als volgt gelezen moet worden: “Een overeenkomst met de handelaar die als gevolg van een door hem gepleegde oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, is vernietigbaar.”

13. Tot slot nog dit. In het algemeen gedeelte van de Nederlandse Reclame Code (NRC) zijn de regels uit de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken opgenomen. Men dient zich echter goed te realiseren dat op grond van de NRC niet met succes geageerd kan worden tegen een-op-een-uitingen. Dat komt omdat art. 1 van de NRC onder reclame verstaat: iedere openbare en/of systematische directe dan wel indirecte aanprijzing van goederen, diensten en/of denkbeelden door een adverteerder of geheel of deels ten behoeve van deze, al dan niet met behulp van derden. In de toelichting op dit artikel lezen wij dat het vereiste van systematische aanprijzing ertoe dient om te vermijden dat alle zogenaamde een-op-een-uitingen zoals bijvoorbeeld individuele verkoopgesprekken onder de definitie van reclame vallen. Hoewel ik niet over een glazen bol beschik, denk ik dat de NRC naar aanleiding van het onderhavige arrest op dit punt niet zal worden aangepast.

1. Op het moment dat de verwijzende rechter zijn prejudiciële vragen stelde (14 mei 2013) was het CHS Tour Services-arrest van het HvJ EU nog niet gewezen.
2. Zie Verkade, Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten (Mon. BW 49a Kluwer 2009), nr. 21 en Verkade, Misleidende (B2B)reclame en vergelijkende reclame (Mon. BW 49b Kluwer 2011), nr. 23.
3. Zie in dit verband ook r.o. 52-53.
4. https://dirkzwagerieit.nl/2015/05/06/een-enkele-onjuiste-mededeling-aan-consument-tijdens-looptijd-contract-al-oneerlijke-handelspraktijk/.


Bijdrage is onlangs ook verschenen in IER; IER2015/33, p. 230-238.

RB 2448

Verdubbeldagen alleen (onvermeld) voor nieuwe klanten

RCC 6 juli 2015, RB 2448; dossiernr. 2015/00645 (Simpel verdubbeldagen)
Ontbreken essentiële informatie. Het betreft een televisiecommercial waarin in woord en beeld het volgende - voor zover hier van belang - wordt meegedeeld: De verdubbeldagen van Simpel. Nú tijdelijk met dubbel zo veel belminuten (50 100), dubbel zo veel MB’s (500 1000) en onbeperkt sms’en voor maar € 9,50. Bestel snel op simpel.nl. De verdubbeldagen blijken niet te gelden voor bestaande abonnementen.

Commissie: Als erkend is komen vast te staan dat de ‘Verdubbeldagen’, waarbij tijdelijk het dubbele aantal belminuten en MB’s en onbeperkt sms’en voor € 9,50 wordt aangeboden, alleen gelden indien bij Simpel een nieuw abonnement voor 2 jaar wordt afgesloten of een bestaand abonnement bij Simpel na afloop van de contractperiode voor de duur van 2 jaar wordt verlengd.

Voor bestaande klanten van Simpel van wie de abonnementsperiode nog niet is afgelopen, is het dus niet mogelijk om van de actie gebruik te maken. Naar het oordeel van de Commissie is dit een belangrijke beperking van het aanbod, waarop de gemiddelde consument niet bedacht hoeft te zijn en waarop hij daarom in de uiting attent moet worden gemaakt. Dat wordt in het onderhavige geval niet gedaan. De commercial bevat geen (verwijzing naar een) voorbehoud voor geldigheid van de actie. De website simpel.nl, waarop de actievoorwaarden kennelijk zijn vermeld, wordt in de uiting slechts genoemd in het kader van het bestellen van de ‘Verdubbeldagen’.

Gelet op het voorgaande is in de televisiecommercial sprake van het ontbreken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de commercial misleidend als bedoeld in de aanhef en onder c van artikel 8.3 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2434

Prijsindexering is geen wijzing in voorwaarden uit universeledienstenrichtlijn, mits...

Conclusie AG HvJ EU 9 juli 2015, RB 2434; C-326/14; ECLI:EU:C:2015:462 (Verein für Konsumenteninformation)
Richtlijn 2002/22 – Gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten – Recht van abonnees om hun contract zonder boete op te zeggen – Recht van buitengewone opzegging – Prijswijzigingen uit hoofde van contractuele voorwaarden – Koppeling van prijzen aan een consumentenprijsindex – Verband met richtlijn 93/13/EEG.

Conclusie AG: Een prijswijziging als gevolg van de toepassing van een beding van prijsindexering is geen wijziging in de voorwaarden in de zin van artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn, mits de uitdrukking van de tegenprestatie ten laste van de abonnee als een ‚geïndexeerde prijs’ een voldoende mate van voorzienbaarheid, transparantie en rechtszekerheid biedt om te kunnen vaststellen dat de contractuele rechtspositie van de abonnee niet wordt gewijzigd. Het is aan de nationale rechter om hierover te oordelen, in het licht van de inhoud van de betrokken bedingen en de specifieke kenmerken van de overeenkomsten waarvan deze bedingen deel uitmaken.

Gestelde vraag: Is het in artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn voor abonnees bepaalde recht om de overeenkomst zonder boete op te zeggen ‚wanneer zij op de hoogte worden gesteld van wijzigingen in de [contractuele] voorwaarden’, ook van toepassing op het geval dat een aanpassing van de prijzen voortvloeit uit contractuele voorwaarden waarin reeds bij de sluiting van de overeenkomst is vastgelegd dat een aanpassing van de prijzen (verhoging/verlaging) in de toekomst zal plaatsvinden overeenkomstig de veranderingen van een objectief indexcijfer van de consumptieprijzen, dat de waardeontwikkeling van het geld weerspiegelt?