Oordeel van de commissie over medische claims voor cosmetische producten
RCC 3 oktober 2016, dossiernr: 2016/00627; RB 2782 (bluemcare) Verpakking en etikettering. Medisch hulpmiddel. Aanbeveling. De klacht: BlueM producten zijn “niet geregistreerd als medical device klasse 2A en hebben geen status als medisch hulpmiddel”. Klager voert vergelijkbare producten, die wel de status van medisch hulpmiddel hebben. De in de bestreden uitingen gebruikte terminologie is alleen toegestaan bij medische hulpmiddelen en niet bij cosmetica, zoals de BlueM producten. De in de bestreden uitingen gebruikte opschriften zijn in strijd met “de Cosmeticawet”. Het gaat daarbij o.a. om uitingen op de website, zoals: “Bent u op zoek naar een product dat u helpt een gezonde mond te behouden en het genezingsproces van wonden in de mond versnelt? BlueM mondverzorgingsproducten op basis van actieve zuurstof zijn de beste keuze.” De commissie acht onder andere dat, ervan uitgaande dat voor geen van de betreffende geneesmiddelen een handelsvergunning is verleend, de uitingen op de website in strijd met artikel 84 van de Geneesmiddelenwet en daardoor in strijd met artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC).
Verzamelen en derdenverstrekking van e-mailadressen door ongevraagd opname in database is niet toegestaan
RCC 24 september 2016, Dossiernr 2016/00298; RB (Database Secretescapes) Database. Phising. Toewijzing. Klacht: In een mail van TicketSpy (waarop klager is geabonneerd) klikte klager op de oranje knop “Aanmelden en bekijken”. Vervolgens werd de website van Secret Escapes geopend, verscheen een pop up en kon klager een wachtwoord invullen. Klager heeft dit niet gedaan. Hij heeft de pop up weggeklikt, maar ontving binnen een paar minuten een mail van Secret Deals. Daarin stond dat klager was aangemeld en dat hij voortaan nieuwsbrieven zou ontvangen. Klager kon zich voor deze nieuwsbrieven afmelden, maar zijn mailadres is nu wel bekend bij Secret Escapes. Klager “zit” zonder zijn toestemming in de database van Secret Escapes. Volgens hem is dat in strijd met “de regels van email-marketing”. Klager vindt ook dat de uiting riekt naar phishing. De Commissie oordeelt dat het hier gaat om verzamelen van e-mailadressen voor derdenverstrekking, wat in strijd is met bepalingen uit de Code reclame.
Ervaringen van adverteerder zelf niet genoeg om mededeling te doen over de juistheid van diagnose
Vz. RCC 29 juli 2016, RB 2780; Dossier nr: 2016/00258 (bioresonantietherapie) Gezondheid. Misleiding. Bevestigend: toewijzing. Adverteerder heeft bezwaar gemaakt tegen een beslissing waarin de Commissie hem gezegd heeft niet meer op dergelijke wijze reclame te maken. De klacht had betrekking op een advertentie waarin gezegd werd dat vrijwel iedere denkbare aandoening succesvol gediagnosticeerd en behandeld kan worden met bioresonantietherapie en de BICOM (Optima). In het bezwaar hierop stelt de adverteerder dat de gedachte dat bioresonantie kwakzalverij is, een misvatting is. De indicatiestelling is zeer breed, doordat vanuit de patiënt wordt gewerkt. Het testen gebeurt energetisch, wat regulier een onbekend fenomeen is, maar voor mensen die ermee werken zeer waardevol is. Echter, de “ervaringen” van de adverteerder zelf “in de praktijk” en die van collega’s “in de verschillende landen" waarnaar in de uiting overigens niet uitdrukkelijk wordt verwezen, zijn naar het oordeel van de Commissie niet voldoende om aannemelijk te achten dat de mededelingen in de uiting over diagnosen en testen juist zijn.
Seminar: Juridische academisch schrijven: Geen Nood! Iedereen kan het leren
De redactie van het tijdschrift AMI organiseert met deLex het seminar: Juridische academisch schrijven: Geen Nood! Iedereen kan het leren.
Op donderdag 13 oktober 2016 organiseert deLex, in samenwerking met de redactie van AMI de Masterclass ‘Juridisch academisch schrijven’. Wie het seminar volgt, beschikt daarna over voldoende houvast voor het schrijven van een gedegen, maar prettig leesbare wetenschappelijke publicatie, een beschouwing over actuele ontwikkelingen of een annotatie. Bij de bevestiging van de inschrijving worden deelnemers uitgenodigd om hun idee voor een publicatie, of indien voorhanden een synopsis of zelfs conceptartikel in te brengen zodat in de cursus (desgewenst) optimaal kan worden ingespeeld op de behoeften en vaardigheden van de deelnemers. Bekende schrijvers en annotatoren geven uitleg:
Vragen aan HvJ EU: mogen verduidelijkende aanvullingen als tofuboter, sojamelk ondanks verkoopbenamingseisen?
Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 28 juli 2016, IEF 16282; IEFbe 1943; LS&R 1375; RB 2779; C-422/16 (TofuTown) Merknamen. Verkoopbenaming. Verzoekster is een vennootschap die vegetarische/vegane levensmiddelen produceert en distribueert onder benamingen als Tofubutter, pflanzenkäse, veggie-cheese e.d.. Verweerster is het Verband Sozialer Wettbewerb, een vereniging tot bestrijding van oneerlijke mededinging. Verweerster heeft een stakingsvordering tegen verzoekster ingesteld wegens schending van de DUI mededingingswet in samenhang met bijlage VII van Vo. 1308/2013. Het gaat om de benaming van de betreffende producten.
Ingezonden door: Ebba Hoogenraad, Hoogenraad & Haak advocaten
'Goody Good Stuff' als naam voor snoep is geen gezondheidsclaim
Vz. RCC 26 juli 2016, RB 2778; Dossiernr: 2016/00431 (Goody Good Stuff) Afwijzing. Misleidende reclame. Claimsverordening. De bestreden reclame-uiting: het betreft een uiting over “Goody Good Stuff Berry Mix. Dit zijn zachte zoete snoepjes met aardbei, framboos en cassis smaak. Volgens klager impliceert de naam “Goody Good Stuff” dat het een gezond of goed product is en dat het beter/gezonder is dan ander snoep. De voorzitter is van oordeel dat van misleiding geen sprake is. De gemiddelde consument zal de (merk) naam niet opvatten als een gezondheids- of voedingsclaim.
Het oordeel van de voorzitter
De voorzitter is van oordeel dat van misleiding geen sprake is. De gemiddelde consument zal de (merk) naam niet opvatten als een gezondheids- of voedingsclaim in de zin van de EU Verordening 1924/2006. Indien en voor zover bij de gemiddelde consument op basis van de naam “Goody Good Stuff” al de indruk zou ontstaan dat dit snoepgoed gezonder of beter is dan andere vergelijkbare producten, wordt deze indruk voldoende weggenomen door de ingrediëntenlijst op de website.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist. De beslissing van de voorzitter. Gelet op het bovenstaande wijst de voorzitter de klacht af.
Conclusie AG: Richtlijn OHP is beperkt en InfoSocrichtlijn verzet zich niet tegen nationale regeling inzake publiciteit voor tandverzorging
Conclusie AG HvJ 8 september 2016, IEFbe 1920; IEF 16228; RB 2776, C-339/15, ECLI:EU:C:2016:660(V.Z.W. tegen Vanderborght) Reclamerecht. Oneerlijke handelspraktijk. Verzoeker Luc Vanderborght is erkend tandarts en gespecialiseerd in cosmetische en implantaatbehandelingen. Hij wordt ervan verdacht reclame te hebben gemaakt voor zijn praktijk door middel van een reclamezuil ‘van onbescheiden afmeting’ en andere verboden reclamepraktijken te hebben verricht. Al in 2003 heeft het Verbond der Vlaamse Tandartsen (VVT) een klacht tegen verzoeker ingediend wegens zijn reclameactiviteiten. Op grond van een wet uit 1958 mag in België geen reclame voor tandartspraktijken gemaakt worden. Verzoeker stelt dat deze wet in strijd is met Europees recht. De verwijzende Belgische rechter constateert dat de wet van 1958 is ingesteld ter bescherming van de volksgezondheid (met name gericht tegen commerciële klinieken die schreeuwerige reclame maken) en gehandhaafd ook na implementatie van de door verzoeker genoemde richtlijnen. Hij stelt nog wel vragen over de juiste uitleg van Richtlijn 2005/29. Wat betreft richtlijn 2000/31 vraagt hij zich af of mond- en tandverzorging valt onder de definitie van diensten van de informatiemaatschappij.
Conclusie AG:
Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel (België) te antwoorden als volgt:
„1) Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (,richtlijn oneerlijke handelspraktijken’) moet aldus worden uitgelegd dat zij op grond van de beperkingen die de Uniewetgever uitdrukkelijk heeft neergelegd in artikel 3, leden 3 en 8, van die richtlijn niet van toepassing is op een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 1 van de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging, in de versie die gold ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, waarbij alle reclame voor tandheelkundige zorg wordt verboden, of een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 8 quinquies van het koninklijk besluit van 1 juni 1934 houdende reglement op de beoefening der tandheelkunde, in de versie die gold ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, waarbij de vereisten van bescheidenheid waaraan het uithangbord van een tandartspraktijk moet voldoen, worden vastgesteld.
2) Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (,richtlijn inzake elektronische handel’), en inzonderheid de artikelen 3, lid 1, en 8, lid 1, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 1 van de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging, in de versie die gold ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, die verstrekkers van tandheelkundige zorg in het kader van een vrij beroep of een tandartspraktijk verbiedt enige reclame voor hun diensten te maken via internet, aangezien die regeling ertoe strekt de eerbiediging van de beroepsregels te waarborgen en van toepassing is op een op het nationale grondgebied gevestigde dienstverlener.
3) Een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 1 van de wet van 15 april 1958 betreffende de publiciteit inzake tandverzorging, in de versie die gold ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, die verstrekkers van tandheelkundige zorg in het kader van een vrij beroep of een tandartspraktijk verbiedt direct of indirect enige op het publiek gerichte reclame voor hun diensten te maken, vormt een beperking van de vrijheid van vestiging en van de vrijheid van dienstverrichting in de zin van de artikelen 49 en 56 VWEU.
Deze beperking is gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de volksgezondheid indien de nationale wettelijke regeling aan de orde in het hoofdgeding dergelijke beroepsbeoefenaren niet verbiedt een eenvoudige en neutrale vermelding te doen opnemen in een telefoongids of in een ander openbaar informatiemedium teneinde aan hun bestaan als beroepsbeoefenaar bekendheid te geven, zoals een vermelding van hun identiteit, de activiteiten die zij mogen uitoefenen, de plaats waar zij deze uitoefenen, hun spreekuren en hun contactgegevens.”
Strijd met RvA door het aanbieden van alcoholhoudende drank met 50% korting
RCC 1 augustus 2016, RB 2775; Dossiernr: 2016/00520 (Wijnvoordeel) Aanbeveling. Reclame-uiting. De klacht: Er wordt wijn aangeboden met een korting van meer dan 50%. Klaagster vindt dit in strijd met de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken (RvA). Aangezien de alcoholhoudende drank tegen minder dan de helft van de normale verkoopprijs wordt aangeboden en er geen sprake is van een slijterij o.i.d. is de uiting naar oordeel van de Commissie inderdaad in strijd met de RvA.
Handelsvergunning vereist indien reclame voor product medische werking impliceert
Vz. RCC 23 augustus 2016, RB 2774; LS&R 1369; Dossiernr: 2016/00442 (bestreden reclame-uiting ‘rain product’) Toewijzing. Misleidende reclame. Medische claims. De klacht: Klager stelt dat op de website voor Rain Core en Rain Soul diverse gezondheidsclaims worden gebruikt die niet zijn toegestaan door de Europese Commissie. Hierdoor wordt de consument misleid. De uitingen vallen onder de competentie van de KOAG. De uitingen zijn niet ter preventieve toetsing aan de KOAG voorgelegd en niet van een toelatingsnummer voorzien. Indien de betreffende uitingen wel zouden zijn voorgelegd, had de Keuringsraad KOAG/KAG de ze niet van een toelatingsnummer voorzien, aangezien er gebruikt wordt gemaakt van diverse medische claims. Naar oordeel van de voorzitter is er er een handelsvergunning vereist indien een product medische werking impliceert.
HvJ EU: Koppelverkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software is geen oneerlijke handelspraktijk
HvJ EU 7 september 2016, IEFbe 1916; IT 2125; RB 2773; ECLI:EU:C:2016:633; C-310/15 (Deroo-Blanquart tegen Sony) Koppelverkoop. Oneerlijke handelspraktijk. Verzoeker Vincent Deroo-Blanquart koopt in december 2008 een computer met voorgeïnstalleerde software bij verweerster Sony France (nu Sony Europe). Hij vraagt verweerster tevergeefs terugbetaling van de kosten van de meegeleverde software en begint een procedure. Hij stelt dat dit verboden koppelverkoop is, een oneerlijke handelspraktijk. HvJ EU: Een handelspraktijk bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software zonder de mogelijkheid voor de consument om hetzelfde model computer zonder voorgeïnstalleerde software te kopen, vormt als zodanig geen oneerlijke handelspraktijk:
1) Een handelspraktijk bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software zonder de mogelijkheid voor de consument om hetzelfde model computer zonder voorgeïnstalleerde software te kopen, vormt als zodanig geen oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 5, lid 2, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), tenzij een dergelijke praktijk in strijd zou zijn met de vereisten van professionele toewijding en het economische gedrag van de gemiddelde consument met betrekking tot dat product wezenlijk verstoort of kan verstoren, wat aan de nationale rechter toekomt om te beoordelen rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van het hoofdgeding.
2) In het kader van een gezamenlijk aanbod bestaande in de verkoop van een computer met voorgeïnstalleerde software, vormt het ontbreken van een prijsaanduiding voor elk van de voorgeïnstalleerde softwareprogramma’s geen misleidende handelspraktijk in de zin van artikel 5, lid 4, onder a), en artikel 7 van richtlijn 2005/29.