RB
RB 3869
25 november 2024
Artikel

Laatste plekken: Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht op woensdag 27 november 2024

 
RB 3867
11 november 2024
Uitspraak

HvJ EU: Parfümerie Akzente

 
RB 3866
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
RB 1821

'Mooi, hoef ik niet naar de woonboulevard' is humor

Vz RCC 12 juni 2013, dossiernr. 2013/00379 (vanAnaarBeter)
Negatief beeld. Belangen. Humoristisch. Afwijzing. Het betreft een radiospotje waarin onder meer wordt gezegd: “Hallo dit is Kees met de min­der file berichten”. Hierna wordt melding wordt gemaakt van werkzaamheden aan de A27 in de periode van 7 tot 13 mei 2013 en wordt gezegd dat ook rond Hemelvaartsdag aan de weg zou wor­den gewerkt. Hierop roept iemand, kennelijk een wegwerker, “Mooi, hoef ik niet naar de woonboulevard”. Het spotje eindigt met de aansporing om goed voorbereid op weg te gaan en op vananaarbeter.nl te kijken.

De klacht - Klaagster, de brancheorganisatie voor onder meer ondernemers gevestigd aan woon- en meubelboulevards, stelt dat de uiting schade toebrengt aan deze ondernemers. De uiting wekt ten onrechte de indruk dat deze boulevards in de periode dat weg­werk­zaamheden plaatsvinden beter vermeden kunnen worden. De boulevards worden hier­door in een nega­tief daglicht gesteld. Naar woonboulevards gaan is immers volgens de uiting geen pretje. Dit is nodeloos kwetsend voor de leden van klaagster en kan het economisch gedrag van de consument verstoren, juist in een periode waarin de detailhandel enorm onder druk staat. Het past de rijksoverheid niet een oproep te plaatsen om woon- en meubelboulevards te mijden omdat dit kan leiden tot meer druk op de omzet en banenverlies bij de boulevards.

Het oordeel van de voorzitter
Kern van de klacht is dat de onderhavige uiting meubel- en woonboulevards in een negatief daglicht zet. (...) Naar het oordeel van de voorzitter is hier duidelijk sprake van een humoristisch be­doel­de uitspraak die een bepaalde persoon in de mond wordt gelegd.

Gelet op het feit dat de uiting is bedoeld om de aandacht op weg­werk­zaamheden te vestigen en in dat ver­band slechts ondergeschikte betekenis toekomt aan de als per­soonlijke mening van de wegwerker gepresenteerde reactie op het moeten doorwerken rond Hemelvaart, is de voor­zitter van oordeel dat niet te verwachten valt dat het spotje daadwerkelijk zorgt voor of bij­draagt aan een negatief beeld omtrent het bezoeken van meubel- en woon­boulevards om­trent Hemel­vaarts­dag. Ook overigens kan niet worden geoordeeld dat de uiting ondernemers die zijn ge­vestigd aan woonboulevards op ontoelaatbare wijze in hun belangen raakt.

Het voorgaande neemt overigens niet weg dat de voorzitter begrip heeft voor het standpunt van klaagster dat het de rijksover­heid niet past in een uiting waarin de aandacht op weg­werk­zaamheden wordt gevestigd, op een wijze als de onderhavige naar woonboulevards te verwijzen teneinde de uiting van een humoristische toon te voorzien. Dit is evenwel nog onvoldoende om de onderhavige uiting nodeloos kwetsend, misleidend of anderszins in strijd met de Nederlandse Reclame Code te achten. De klacht kan derhalve niet slagen.

Gelet op het bovenstaande wijst de voorzitter de klacht af.

RB 1820

Uitgangspunt voorschrijven bepaald geneesmiddel, beïnvloedt voorschrijfgedrag,maar is geen reclame

CGR Codecommissie geneesmiddelen 24 mei 2013, Advies AA13.030
In 2012 heeft zorgverzekeraar [B] aan zorgaanbieders de voorwaarden meegedeeld waaronder zij bereid is overeenkomsten voor medisch specialistische zorg te sluiten. Onderdeel van die voorwaarden zijn de zogenoemde “ziektespecifieke inkoopspecificaties”, waarin de zorgverzekeraar met de zorgaanbiedende instelling overeenkomt welke behandelingen worden vergoed. Advies over de volgende vragen:

1) Is de voorwaarde van [B], waarin de mogelijkheid tot het afsluiten van een contract onder de Zorgverzekeringswet afhankelijk wordt gesteld van het voorschrijven van één bepaald geneesmiddel, te beschouwen als beïnvloeding van hetvoorschrijfgedrag en dus reclame zoals bedoeld in de CGR-code en de Geneesmiddelenwet? (zie verdere vragen lees verder)

De voorwaarde die aan de Stichting worden gesteld om een overeenkomst aan te gaan waarin de behandeling van een aandoening wordt vergoed, namelijk het als uitgangspunt voorschrijven van [geneesmiddel D] voor die behandeling en behandeling met [geneesmiddel E] slechts als reservemiddel na machtiging, beïnvloedt weliswaar in de praktijk het voorschrijfgedrag van de arts, maar is geen reclame in de zin van de Richtlijn, de Geneesmiddelenwet en de Gedragscode.

2) Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, handelt [B] c.q. een arts in strijd met art. 2 van de CGR-code en art. 84 lid 3 Geneesmiddelenwet en/of het verbod op gunstbetoon, door een dergelijke voorwaarde in een overeenkomst op te nemen en aan te bieden c.q. te accepteren?
3) Maakt het voor de beantwoording van bovengenoemde vragen nog verschil dat de voorwaarde het off label gebruik van een geneesmiddel stimuleert, waardoor er immers sprake kan zijn van overtreding van art. 4.2 Gedragscode resp. art. 84 lid 2 Geneesmiddelenwet?
4) Is de Codecommissie het met mij eens dat het voor de beantwoording van bovengenoemde vragen geen verschil uitmaakt of [B] door de voorwaarde direct of indirect het voorschrijfgedrag beïnvloedt, in die zin dat de formele afspraak wordt gemaakt tussen zorgverzekeraar en het ziekenhuis waarin de arts werkzaam is, waarbij wel vaststaat dat de afspraak door het ziekenhuis moet worden “doorgegeven” aan de arts en ook die arts de financiële consequenties heeft van de afspraak?

De beoordeling

6. 1 Het voorgaande in aanmerking nemende kan de eerste door [X] gestelde vraag ontkennend worden beantwoord: de voorwaarde die [B] aan de Stichting stelt om een overeenkomst aan te gaan waarin de behandeling van [aandoening C] wordt vergoed, namelijk het als uitgangspunt voorschrijven van [geneesmiddel D] voor die behandeling en behandeling met [geneesmiddel E] slechts als reservemiddel na machtiging, beïnvloedt weliswaar in de praktijk het voorschrijfgedrag van de arts, maar is geen reclame in de zin van de Richtlijn, de Geneesmiddelenwet en de Gedragscode.

6.2 Daarmee behoeft de tweede vraag van [X] geen beantwoording meer.

6.3 Ook de derde vraag die [X] aan de Commissie heeft voorgelegd heeft als uitgangspunt dat sprake is van reclame als hiervoor bedoeld. Nu dat niet het geval is behoeft die vraag geen verdere behandeling. Overigens blijkt uit het hiervoor aangehaalde advies van [vereniging H] dat gebruik van [geneesmiddel D] voor [aandoening C] standaardprocedure is.

6.4 De vierde vraag van [X] berust op de kennelijke miskenning dat volgens de eigen beroepsgroep van [X] [geneesmiddel D] een veilig, effectief en doelmatig geneesmiddel is voor het overgrote deel van de patiëntengroep die kampt met de [aandoening C], zodat het uit een oogpunt van goede gezondheidszorg, waaronder te verstaan een optimaal gebruik van de beperkt beschikbare middelen voor die zorg, aangewezen is bij de wens tot vergoeding van een geneesmiddel uit de algemene middelen van dat geneesmiddel gebruik te maken, tenzij er bijzondere redenen zijn om van [geneesmiddel E] gebruik te maken, en op een zeker misverstand, namelijk dat de vrijheid van voorschrijven en het vergoedingsstelsel over hetzelfde spoor lopen. Vast staat dat het iedere arts op grond van zijn eigen afwegingen over goede zorg en onafhankelijkheid bij een behandeling van [aandoening C] vrij blijft staan altijd [geneesmiddel E] voor te schrijven, zij het dat dit middel dan slechts in bijzondere gevallen voor vergoeding door de zorgverzekeraar in aanmerking komt. Dat is de ene kant van de medaille van goede gezondheidszorg en de verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar daarbij. De andere kant is dat de zorgverzekeraar mag waken over de doelmatigheid van de aan hem toevertrouwde middelen voor de uitvoering van goede gezondheidszorg.

De vierde vraag ziet in dit verband op de relatie tussen de arts en de zorginstelling waarbinnen hij zijn zorg verleent.

In hoeverre de arts gebonden is aan voorschriften van zijn zorginstelling is een vraag van civiel recht, namelijk van (uitleg van) de overeenkomst die de arts met zijn zorginstelling heeft gesloten, waarin de vrijheid van handelen van de arts naar de maatstaven van goede gezondheidszorg gewaarborgd moet zijn. Of [B] de overeenkomst tot vergoeding van zorg afsluit met de zorginstelling of met de arts rechtstreeks is voor de beoordeling van de geoorloofdheid van het stellen van de in dit advies besproken voorwaarde echter niet van onderscheidend belang.

RB 1819

Antwoord kamervragen Second Love

Antwoord kamervragen over Second Love, Aanhangselen II, 2012/13, 2533.
Vraag 4 en 5 - Bent u van mening dat het onwenselijk is dat de publieke omroep wordt benut om actief relaties te ondergraven? Zo nee, waarom niet? Welke invulling moet in dit verband worden gegeven aan de verantwoordelijkheid die media volgens de wet hebben?

Antwoord 4 en 5
De overheid heeft geen inhoudelijke bemoeienis met en ook geen oordeel over reclame-uitingen. Dit om de vrijheid van meningsuiting en expressie te waarborgen. Adverteerders zijn zelf verantwoordelijk voor de inhoud van hun reclame-uitingen.
Reclame-uitingen worden beoordeeld door de Reclame Code Commissie [red. eerder was er reeds een afwijzing: 2012/00289; Er is een klacht ingediend bij de RCC]. Deze toetst aan de hand van de Nederlandse Reclame Code of reclame strijdig is met het algemeen belang, de openbare orde of de goede zeden. Het is aan een ieder die van mening is dat een reclame daarmee in strijd is, klachten in te dienen om de mogelijke overtreding vast te laten stellen.
Op grond van de Mediawet is de STER bij de Nederlandse Reclame Code aangesloten. De STER houdt zich strikt aan de normen van de Reclame Code Commissie.

 

Vraag 2 en 3
Onderkent u dat het voor de vitaliteit en draagkracht van de samenleving van cruciaal belang is dat burgers werken aan sterke relaties en gezinnen? Welke initiateven onderneemt u om het versterken van relaties juist te bevorderen?
Wat is uw visie op het feit dat Second love door middel van reclames een bom legt onder relaties, zelfs wanneer het goede huwelijken betreft? Bent u van mening dat dergelijke initiatieven onwenselijk zijn, mede in het licht van de eigen kracht van sociale verbanden, die in het kader van de decentralisatie van de jeugdzorg juist sterk wordt benadrukt?

Antwoord 2 en 3
Het oordeel dat Second love een bom legt onder relaties laat ik voor uw rekening.
Relaties en relatievorming maken naar het oordeel van het kabinet deel uit van het privédomein van individuele burgers. Het nemen van verantwoordelijkheid hiervoor kan door de overheid niet worden «opgelegd». Dit laat onverlet dat burgers die behoefte hebben aan relatieondersteuning adequaat geholpen worden.

De verantwoordelijkheid voor het realiseren van relatieondersteunend hulpaanbod is neergelegd bij gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin. Gemeenten hebben een belangrijke rol als het gaat om het beschikbaar stellen van lichtere vormen van hulpverlening en (in toenemende mate) de algemene regie op een goed op elkaar aansluitend pakket van beschikbare hulpverlening. Dit geldt ook voor hulpaanbod op het gebied van relatieondersteuning. De rol van gemeenten zal na de decentralisatie van de zorg voor jeugd op dit laatste terrein nog veel belangrijker worden.
Om gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin te ondersteunen bij het vormgeven van relatieondersteunend aanbod, is de handreiking «Relatieondersteunend aanbod voor (aanstaande) ouders» ontwikkeld. In deze handreiking is het in Nederland beschikbare hulpaanbod op het gebied van relatieondersteuning beschreven. Op de website www.voordejeugd.nl is de handreiking via de link https://www.voordejeugd.nl/actueel/nieuws/288-relatieondersteunend-aanbod-voor-aanstaande-ouders te downloaden.

RB 1818

Yoki drankenvergelijker is voldoende duidelijk

RCC 11 juni 2013, dossiernr. 2013/00349 (yoki drankenvergelijker)
Vergelijkende reclame. Kinderen. Vormgeving en aard product. Voldoende duidelijk. Afwijzing. Het betreft de “drankenvergelijker” op adverteerders website www.yoki.nl. In de uiting is een – uit de televisiereclame voor Yoki bekende – kat afgebeeld naast een rij glazen met verschillende dranken en een pak Yoki drink. Onder elke drank wordt de hoeveelheid suiker vermeld die de betreffende drank bevat. De kat bedient de hendel van een apparaat waarop, naast allerlei metertjes, de mededeling “Yoki 07,80 gr. suiker” is te zien.

De klacht - Door de afbeelding van een pak Yoki drink naast glazen met andere dranken wordt de indruk gewekt dat de onder de dranken staande grammen suiker voor een heel pak Yoki gelden en voor veel geringere hoeveelheden van de andere dranken. Onderin de uiting staat in kleine lettertjes, die slecht leesbaar zijn, dat de vergeleken cijfers per 100 ml zijn. Kinderen, op wie de site erg lijkt te zijn gericht, lezen nooit de kleine lettertjes. De aanduiding “drankenvergelijker” is misleidend omdat alleen de hoeveelheid suiker wordt vergeleken. Om een duidelijke en eerlijke vergelijking van de dranken te krijgen, zou ook het vetpercentage moeten worden vergeleken. De uiting is in strijd met artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code.

Het oordeel van de Commissie
2. Naar het oordeel van de Commissie is geen sprake van misleiding. In de uiting wordt voldoende duidelijk gemaakt dat de vergelijking betrekking heeft op het suikergehalte van de verschillende dranken en dat de weergegeven hoeveelheden zijn gebaseerd op grammen suiker per 100 ml. Het enkele gegeven dat van Yoki drink een pak is afgebeeld en van de andere dranken een glas wekt niet de indruk dat het voor Yoki drink genoemde suikergehalte van 07,80 gram niet de hoeveelheid per 100 ml betreft, zoals in de uiting uitdrukkelijk en naar het oordeel van de Commissie voldoende leesbaar wordt meegedeeld.
3. De Commissie acht de aanduiding “drankenvergelijker” evenmin misleidend. Met deze aanduiding wordt niet gesuggereerd dat de vergelijking van de verschillende dranken betrekking heeft op alle bestanddelen daarvan. Uit de uiting blijkt voldoende duidelijk dat de vergelijking alleen het suikergehalte betreft, om daardoor de aandacht te vestigen op het lage suikergehalte van Yoki drink in vergelijking tot vergelijkbare dranken. Overigens heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat Yoki drink - dat volgens adverteerder geen vet bevat - minder goed uit de vergelijking zou komen indien deze ook betrekking heeft op het vetpercentage van de verschillende dranken.
4. Voor zover klager de uiting misleidend acht omdat deze vooral op kinderen lijkt te zijn gericht, overweegt de Commissie dat de uiting door de vormgeving alsmede de aard van het aangeprezen product moet worden beschouwd als mede op kinderen ouder dan 7 jaar te zijn gericht. Voor zover deze kinderen zich door de reclame aangesproken voelen, acht de Commissie de uiting echter ook voor hen voldoende duidelijk en niet misleidend.

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.

RB 1817

Uiting Nationale Nederlanden absurd genoeg

RCC 11 juni 2013, dossiernr. 2013/00211A (persoonlijke schademanager)
Terzijdelegging van de klacht. Humoristische wijze. Bevoegdheid. Afwijzing. Het betreft een televisiereclame. De uiting toont een automobiliste (Merel) die bij het wegrijden zowel met de voorkant als de achterkant van de auto ergens tegen aanrijdt. Hierdoor raakt de auto (een Mini) beschadigd. Vervolgens “scheurt” de vrouw door een smalle steeg en neemt zij op gevaarlijke wijze een bocht. Eenmaal tot stilstand gekomen pakt zij de telefoon. Intussen wordt gezegd: “Omdat we willen dat u na schade zorgeloos verder kunt, heeft Nationale Nederlanden verzekering nummer 2: Altijd één vaste, persoonlijke schademanager. En dat schept een band”. Merel belt haar persoonlijke schademanager (Joost) aan wie ze desgevraagd vertelt dat “alles” “heel goed” met haar gaat en vraagt of hij die avond iets te doen heeft. De slotbeelden tonen de Mini die bij avond geparkeerd wordt en de tekst: “Echt iets aan de hand? Neem contact op met ons of uw verzekeringsadviseur”.

De klacht - De reclame zet aan tot misdrijf, namelijk “dood c.q. zwaar lichamelijk letsel door verkeersovertredingen”. In dit geval wordt onverantwoord hard en zonder uitkijken een straat opgereden vanuit een steeg, even smal als de auto. Er is derhalve geen uitzicht. Bij dergelijk roekeloos rijden wordt de schade aan de eigen auto overigens niet vergoed. De reclame is dus ook nog in strijd met de waarheid.

De beslissing tot terzijdelegging van de klacht
De klacht is niet in behandeling genomen omdat deze, naar het oordeel van de voorzitter, niet tot een aanbeveling zal leiden. De voorzitter heeft daartoe onder meer overwogen dat van de commercial niet de boodschap uitgaat dat men de getoonde situaties zou moeten navolgen. Voorts is overwogen dat het feit dat bij de getoonde schadeoorzaken de schade niet zal worden vergoed, niet meebrengt dat de uiting in strijd is met de Nederlandse Reclame Code. Naar het oordeel van de voorzitter wordt op absurde wijze tot uitdrukking gebracht dat men bij adverteerder een persoonlijke schademanager toegewezen krijgt.

Klager verzoekt de Commissie de uiting te verbieden en indien zij daartoe bevoegd is, de adverteerder een boete op te leggen.

Het oordeel van de Commissie
In de bestreden commercial wordt gewezen op het voordeel dat een verzekerde in geval van “verzekering nummer 2” een beroep kan doen op zijn persoonlijke schademanager. Dat gebeurt op duidelijk humoristisch bedoelde wijze, en wel door een situatie te tonen waarbij de verzekerde met plezier haar persoonlijke schademanager benadert, niet zozeer omdat zij schade heeft, maar gelet op de persoon van de schademanager. Gesuggereerd wordt dat ze moedwillig schade wil veroorzaken. In de uiting is duidelijk sprake van een absurde situatie, ook waar het betreft de gevaarlijke manoeuvres van de automobiliste. De Commissie acht het niet aannemelijk dat de uiting kijkers, meer in het bijzonder jongeren, zal aanzetten tot navolging van het gedrag van de vrouw. Ten overvloede overweegt de Commissie dat zij niet bevoegd is adverteerder een boete op te leggen, in het geval zij de klacht gegrond zou hebben geacht.

De beslissing
De Commissie bevestigt de beslissing van de voorzitter en wijst de klacht af.

RB 1816

Geen sprake van een redelijke beschikbaarheid

RCC 10 juni 2013, dossiernr. 2013/00288 (Korting notebooks)
Misleidend. Geen sprake van redelijke beschikbaarheid. Aanbeveling. Het betreft een reclamefolder (week 12) van Dixons op de voorzijde waarvan kortingspercentages staan van 15 tot 60%. Op pagina 2 staat bij de afbeelding van een notebook: “notebooks tot 25% korting”.

De klacht - Volgens de in de winkel aan klager gegeven informatie bleek op geen enkele laptop 25% korting te worden gegeven. Ook navraag bij Dixons NL leverde niets op. Klager zou gelijk hebben, maar men kon hem niet verder helpen.

Het oordeel van de Commissie
Volgens het verweer bij e-mail van 3 mei 2013 heeft adverteerder in het kader van de onderhavige actie notebooks aangeboden van de merken Acer en Samsung, met kortingen van respectievelijk 25,06% en 33,85%. Daargelaten dat dit hogere kortingen zijn dan 25%, zoals in de bestreden folder is vermeld, acht de Commissie de in de vertrouwelijke informatie genoemde aantallen beschikbare notebooks van dien aard, dat er geen sprake is van een redelijke beschikbaarheid als bedoeld in punt 5 van bijlage 1 bij artikel 8.5 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
 
De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1815

Overal op je tablet is niet elke tablet

RCC 6 juni 2013. dossiernr. 2013/00295 (Alles-in-een Ziggo)
Voornaamste kenmerken product. Ontbrekende informatie. Aanbeveling. Onduidelijk dat niet alle tablets geschikt zijn. Het betreft een televisiereclame waarin onder meer wordt gezegd: “Alles-in-1 van Ziggo is veel meer dan televisie, internet en bellen. Zo kun je overal in huis tv kijken op je tablet of smartphone (…)”.

De klacht - Klager heeft een tablet aangeschaft, zodat hij gebruik kon maken van de in de televisiereclame aangeboden app. Hoewel het een tablet (merk Cresta) met de nieuwste Android versie 4.1 betreft, werkt de app niet. In de reclame is niet vermeld dat de app slechts voor een enkel merk tablet is gemaakt. De reclame is misleidend.

Het oordeel van de Commissie
Volgens het verweer is de in de bestreden uiting aangeboden TV app geschikt voor de meest gangbare tablets, maar valt niet uit te sluiten dat er bepaalde apparaten op de markt worden gebracht die zodanig zijn gebouwd of technisch ingericht dat het niet mogelijk is om TV te kijken op het betreffende apparaat. Bij dupliek heeft adverteerder meegedeeld dat aan dit onderwerp aandacht wordt besteed op de website.
Naar het oordeel van de Commissie wordt in de bestreden televisiereclame de indruk gewekt dat met het product “Alles-in-1 van Ziggo” zonder meer overal in huis tv “op je tablet” kan worden gekeken; niet duidelijk is dat die mogelijkheid mede afhangt van de  bouw/inrichting van de tablet waarover men beschikt. Er wordt in het geheel geen informatie over gegeven, ook niet door bijvoorbeeld een verwijzing naar informatie op de website over de toepassingsmogelijkheden.

De beslissing 
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1814

Kassakorting in de genoemde prijzen verwerkt

RCC 10 juni 2013, dossiernr. 2013/00352 (kassakorting arke.nl)
Reisaanbieding. Korting reeds tijdens boekingsproces. Aanbeveling. Het betreft de aanbieding van een reis naar “Plaza Hotel Curaçao & Casino (Hotel)” in Willemstad (Curaçao) op de website www.arke.nl.

De klacht - In de uiting staat, boven enkele kenmerken van het hotel: “Nu 100,- Kassakorting p.p.”. In de prijstabel in de uiting worden de prijzen van de verschillende kamers bij verschillende bezettingen genoemd. Klaagster ging ervan uit dat de kassakorting van deze prijzen afgehaald zou worden. Bij het boeken bleek echter dat de korting van € 100,- per persoon reeds in de genoemde prijzen verwerkt was. In het boekingsproces is te zien hoe de in de uiting genoemde prijs eerst met € 100,- wordt verhoogd, waarna aan het eind een korting van € 100,- p.p. wordt toegepast. Klaagster acht de uiting misleidend.

Het oordeel van de Commissie
De bestreden uiting met boekingsmodule betreft een uitnodiging tot aankoop. Ingevolge het bepaalde in artikel IV lid 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) zijn aan­bieders van reisdiensten in hun uitnodigingen tot aankoop op dezelfde wijze als in reclame-uitingen conform artikel III lid 1 van die code gehouden tot het hanteren van correcte en duidelijke prijzen. Voor de Commissie is komen vast te staan dat de in de prijzentabel in de uiting weergegeven prijzen “correct” zijn, nu deze de daadwerkelijke prijzen betreffen die bij boeking tijdens de Kassakortingsactie gelden.
De weergave van de prijzen in de uiting voldoet naar het oordeel van de Commissie echter niet aan het vereiste van duidelijkheid. In de uiting wordt niet op dezelfde webpagina als de pagina waarop de prijzen zijn vermeld, meegedeeld dat de geadverteerde “Nu 100,- Kassakorting p.p.” reeds in de weergegeven prijzen is verwerkt. Evenmin wordt op de betreffende webpagina naar een dergelijke mededeling elders op de website verwezen. Hierdoor kan bij de gemiddelde consument de indruk ontstaan dat de “kassakorting” aan het eind van het boekingsproces, “bij de kassa”, alsnog op de genoemde prijzen in mindering wordt gebracht. Het is onvoldoende duidelijk dat de korting reeds in de weergegeven prijzen is verwerkt.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel IV lid 1 RR. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1813

Witte strepen verleden tijd is te absoluut

RCC 10 juni 2013, dossiernr. 2013/00343 (Dove Invisible Dry)
Misleidend. Voornaamste kenmerken product te absoluut: witte strepen verleden tijd. Aanbeveling. Het betreft de beschrijving van Dove Invisible Dry deodorant op de website www.nl.dove.com. Naast de afbeelding van de betreffende deodorantstick staat onder “Productomschrijving” onder meer: “Met Dove Invisible Dry deodorant zijn witte strepen verleden tijd. De microfijne anti-transpirant formule zorgt voor bescherming tegen witte strepen.”

De klacht - Er is sprake van misleidende reclame, omdat het product niet waarmaakt wat wordt beloofd. De deodorant laat wel witte strepen achter op donkere kleding, hoewel de naam Invisible Dry suggereert dat het product onzichtbaar is en op de website wordt vermeld dat witte strepen verleden tijd zijn.

Het oordeel van de Commissie
Klaagster maakt bezwaar tegen de uiting op de website, omdat de mededeling “Met Dove Invisible Dry deodorant zijn witte strepen verleden tijd” niet overeenkomt met klaagsters ervaringen met de deodorant. De Commissie vat deze klacht aldus op, dat klaagster de uiting misleidend vindt ten aanzien van de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC).
Deze klacht treft doel. Als erkend is komen vast te staan dat met Dove Invisible Dry deodorant de kans op het ontstaan van witte strepen in donkere kleding weliswaar wordt verkleind,  maar niet geheel valt uit te sluiten. Deze nuancering ontbreekt in de uiting en de gemiddelde consument zal hierop ook niet bedacht zijn. Door de combinatie van de naam “Invisible Dry” en de mededeling dat witte strepen “verleden tijd” zijn, wordt de indruk gewekt dat bij gebruik van de deodorant geen witte strepen zullen ontstaan. Bovendien is bij de mededelingen onder de kop “Productomschrijving” geen sprake van overdrijving die in reclame gebruikelijk en/of voor de gemiddelde consument als zodanig herkenbaar is.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1812

Annotatie Jan Kabel bij Purely Creative

J.J.C. Kabel, Annotatie bij Hof van Justitie van de EU 18 oktober 2012 (Purely Creative Ltd. e.a. / Office of Fair Trading), IER 2013-3, nr. 31, p. 273-281.
Bijdrage ingezonden door Jan Kabel, IvIR / DLA Piper.
De A-G heeft niet schriftelijk geconcludeerd. Ik kan het dus kort houden. Een lange voorgeschiedenis, een heldere en keiharde uitspraak, de eerste inhoudelijke uitspraak van het Hof over een zwarte-lijstbepaling, zo paternalistisch als wat, met enkele praktische nadelen en consequenties voor de Nederlandse praktijk.

(dit artikel is sterk ingekort)

Dit is de eerste inhoudelijke uitspraak over een zwarte-lijstbepaling en als het zo doorgaat kunnen we nog wat beleven. Het lijkt er immers op dat het Hof inderdaad voor rechtszekerheid en dus voor een harde uitleg gaat van deze bepalingen. Er hangt een Litouwse zaak voor (nr. C-515/12) waarin het Hof gevraagd wordt om uitleg van – alweer voor het gemak van de lezer – ons art. 6:193g onder n BW (piramidesystemen). Het gaat daar als ik goed zie om de uitleg van het woordje ‘eerder’. Piramidesystemen zijn verboden als de vergoeding die de consument tegen betaling ontvangt ‘eerder voortkomt uit het aanbrengen van nieuwe consumenten in het systeem dan uit de verkoop of het verbruik van goederen.’

Als het om verkoop of gebruik van goederen gaat, hebben we te maken met multilevel marketing en niet met piramidesystemen. Zie voor het onderscheid MvT Wijziging Wet op de Kansspelen Kamerstukken II 25 523, nr. 3 en HR 8 februari 2005, LJN AR8424. Het woordje ‘eerder’ lijkt zich als zodanig niet goed voor een hard and fast rule te lenen. Daar moet dus een knoop worden doorgehakt en gelet op de uitspraak in Purely Creative zal dat ook wel gebeuren. De zwarte lijst staat overigens bol van bepalingen die wel nooit in praktijk zullen worden gebracht. Keirsbilck laat voor België zien dat het in ieder geval in de rechtspraak eigenlijk alleen maar gaat om praktijken die toch al verboden waren (lokkertjes, advertorials, piramedespelen), Zie B. Keirsbilck, ‘Vijf jaar toepassing van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken in België’, SEW 2012/11, p. 455-456. Had het niet anders gemoeten? Het Europees Parlement heeft uitdrukkelijk het woordje ‘bedrieglijk’ toegevoegd. Heeft het daarmee niet bedoeld dat tegenover de niet bedrieglijk geïnformeerde consument niet oneerlijk wordt gehandeld? Het Hof legt hier voorts een verbodsbepaling extensief uit, maar had dat niet restrictief gemoeten, zoals het hoort bij verbodsbepalingen? Als bij aanbiedingen die als gratis worden voorgesteld wel onvermijdelijke kosten mogen worden gevraagd, waarom dan niet bij prijzen? Voor hetzelfde geld had het Hof de kostenoptie uit de zwartelijstbepaling over gratis aanbiedingen bij wijze van analogie mee kunnen nemen in zijn uitleg van de onderhavige zwarte-lijstbepaling. Nu is het zo dat ook duidelijk gecommuniceerde onvermijdelijke kosten al over de schreef gaan vanuit een tamelijk paternalistische opvatting over consumenten die bij het horen van het woordje ‘prijs’ al van de wijs raken. Maar duidelijk is het wel, dat is waar.