"Smeerbare boter" mag niet onder de naam 'boter' de markt op
HvJ EU 18 oktober 2012, zaak C-37/11 (Commissie tegen Tsjechische Republiek) - persbericht
Een melkproduct genaamd: ‘pomazánkové máslo’ (smeerbare boter) kan niet worden geclassificeerd onder de naam 'boter' door de Tsjechische Republiek. Het product voldoet niet aan de criteria, neergelegd in een lijst opgemaakt door de Commissie. De Tsjechische Republiek had niet zelf mogen oordelen over de classificatie van het product, dit is aan voorafgaande toestemming van de Europese Commissie onderworpen. Het Hof oordeelt dat de Tsjechische Republiek inbreuk heeft gepleegd op het Europese recht door toe te staan dat het product ‘pomazánkové máslo' onder de naam boter op de markt kan worden gezet. Ook op IPKat.
Verklaard voor recht: Door de verkoop van pomazánkové máslo (smeerbare boter) onder de benaming „máslo” (boter) toe te staan, hoewel dit product een melkvetgehalte van minder dan 80 % heeft en een gehalte aan water respectievelijk aan droge en vetvrije, van melk afkomstige stof van meer dan 16 % respectievelijk meer dan 2 % heeft, is de Tsjechische Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 115 van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”), gelezen in samenhang met punt I, lid 2, eerste en tweede alinea, van bijlage XV bij deze verordening en deel A, punten 1 en 4, van het aanhangsel bij deze bijlage.
Uit't persbericht: The Court examines the Czech Republic’s argument that products whose exact nature is clear from traditional usage and/or whose designation is clearly used to describe a characteristic quality of the product automatically benefit from that derogation without their inclusion in that list, and hence prior authorisation by the Commission, being necessary. The Court rejects this argument, pointing out that the regulation expressly empowers the Commission to draw up an exhaustive list of products to which the derogation may be applied, on the basis of the lists sent by the Member States, and holds that the application of the derogation therefore requires a prior decision by the Commission.
In those circumstances, the Court finds that the Czech Republic has failed to fulfil its obligations under the regulation, by allowing a milk product which cannot be classified as butter to be marketed under the sales designation ‘pomazánkové máslo’.The Czech Republic has infringed EU law, by allowing that product to be marketed under that designation.
Prijs reclameren (arrest)
HvJ EU 18 oktober 2012, zaak C-428/11 (Purely Creative e.a.) - persbericht
Prejudiciële vragen gesteld door Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division).
Uitlegging van bijlage 1, punt 31, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22) – Praktijk die erin bestaat een consument mee te delen dat hij een prijs heeft gewonnen, waarbij hem voor het reclameren van de prijs verschillende opties worden aangeboden en hij verplicht wordt kosten te maken waarvan de hoogte verschilt naargelang de gekozen optie.
Uit't persbericht: Agressieve praktijken van handelaars die bij de consument de bedrieglijke indruk wekken dat hij al een prijs heeft gewonnen, terwijl hij bepaalde kosten moet maken om deze te ontvangen, zijn verboden. Deze praktijken zijn verboden, zelfs indien de kosten die de consument dient te dragen, minimaal zijn ten opzichte van de waarde van de prijs of de handelaar geen enkele winst opleveren.
Antwoord: Paragraph 31, second indent, of Annex I to Directive 2005/29/EC of the European Parliament and of the Council of 11 May 2005 concerning unfair business-to-consumer commercial practices in the internal market and amending Council Directive 84/450/EEC, Directives 97/7/EC, 98/27/EC and 2002/65/EC of the European Parliament and of the Council and Regulation (EC) No 2006/2004 of the European Parliament and of the Council (‘the Unfair Commercial Practices Directive’) must be interpreted as prohibiting aggressive practices by which traders, such as those at issue in the main proceedings, give the false impression that the consumer has already won a prize, while the taking of any action in relation to claiming that prize, be it requesting information concerning the nature of that prize or taking possession of it, is subject to an obligation on the consumer to pay money or to incur any cost whatsoever;
It is irrelevant that the cost imposed on the consumer, such as the cost of a stamp, is de minimis compared with the value of the prize or that it does not procure the trader any benefit;
It is also irrelevant that the trader offers the consumer a number of methods by which he may claim the prize, at least one of which is free of charge, if, according to one or more of the proposed methods, the consumer would incur a cost in order to obtain information on the prize or how to acquire it;
It is for the national courts to assess the information provided to consumers in the light of recitals 18 and 19 in the preamble to Directive 2005/29 and Article 5(2)(b) thereof, that is to say, by taking into account whether that information is clear and can be understood by the public targeted by the practice.
Total Body Scan speelt niet op gevoelens van angst in
Vzr. RCC 2 oktober 2012, zaaknr. 2012/00824 (klager tegen adverteerder Total Body Scan)
Meer pre-Scan jurisprudentie IEF 100727, IEF 10122.
De bestreden reclame-uiting:
Per post toegezonden reclame-uiting in briefvorm van Prescan met onderwerp “Geniet gerust van onze speciale prijs voor de Total Body Scan”. Klager maakt bezwaar tegen de “aanbieding” voor een medisch onderzoek, omdat deze inspeelt op gevoelens van angst en tegen het ongewenst toesturen van de geadresseerde reclame, terwijl hij geen toestemming voor toezending van de reclame heeft gegeven.
In de uiting: “(…) hebben velen hierdoor erger kunnen voorkomen. Anderen genieten na afloop geruster, hetgeen ook vaak als gezondheidswinst wordt ervaren” en “de kans op genezing is groter als een ziekte eerder wordt ontdekt! (Bron: KWF Kankerbestrijding)”.
Volgens de voorzitter kan van deze mededelingen, gelet op de aard van het product en de context waarin de mededelingen worden gedaan, niet worden gezegd dat deze zonder te rechtvaardigen redenen appelleren aan gevoelens van angst in de zin van artikel 6 van NRC. Dit gedeelte van de klacht wordt daarom afgewezen.
Voor zover de klacht gaat over het ongevraagd toezenden van de reclame-uiting wordt de klacht afgewezen. Niet is gesteld of gebleken dat klager aan Prescan schriftelijk heeft meegedeeld geen geadresseerde reclame meer te willen ontvangen, zoals bedoeld in artikel 14 van de Code Brievenbusreclame, Huissampling en Direct Response Advertising (CBR).
De auto gaat niet op elektrische kracht 500 km
RCC 3 oktober 2012 zaaknr.2012/00810 (klager tegen adverteerder)
Misleidende reclame. Elektrische auto Opel Ampera.
Beelden van de televisiecommercial voor de Opel Ampera tonen een drietal extreme sportprestaties (zoals o.a. duiken tot 101 meter diep in 1 adem) afgewisseld met beelden van een Opel Ampera.
Een voice-over zegt: “Alleen echte pioniers gaan verder dan alle anderen. De nieuwe Opel Ampera. Dé elektrische auto die je verder brengt.” In beeld verschijnt de tekst: “Opel Ampera. Elektrisch aangedreven, rijdt 500 km.”
De klacht isdat het elektrisch rijdend bereik van de Opel Ampera slechts 60 kilometer bedraagt. Daarna rijdt de auto op benzine, en is de auto vanwege zijn gewicht relatief onzuinig. De auto rijdt dus niet 500 kilometer elektrisch zoals in de commercial wordt gesuggereerd.
Door beide eigenschappen gecombineerd te noemen als in de laatste zinsnede, wordt naar het oordeel van de Commissie bij de gemiddelde consument de indruk gewekt dat de elektrisch aangedreven Ampera geen fossiele brandstof nodig heeft om 500 kilometer te kunnen rijden. Deze indruk wordt versterkt door de context van de uiting, waarin de nieuwe Opel Ampera - naast de getoonde beoefenaars van extreme sporten.
De reclame is in het oordeel van de commissie in strijd met Nederlands Reclame Code.
Vragenlijst over waardering geneesmiddel valt onder reclame
CGR 27 september 2012, Advies AA12.075
Reclame. Onderzoek wetenschappelijk verantwoord. Vragenlijst.
Wereldwijd lijden volgens opgave van [X] naar schatting 300 miljoen mensen aan [aandoening B]. Het doel van het onderzoek is vast te stellen aan welk middel, [C] of een eerder door de patiënt gebruikt concurrerend middel, de voor [aandoening B] behandelde patiënten de voorkeur geven in de dagelijkse praktijk. Dit onderzoek wordt gedaan met een vragenlijst waarop de patiënt op een schaal van zeven kan aangeven hoe hij het gebruik van [middel C] in de onderzoeksperiode waardeert ten opzichte van een eerder door hem gebruikt vergelijkbaar geneesmiddel.
Door de wijze waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd en het betreffende geneesmiddel daardoor onder de aandacht van artsen wordt gebracht kan onder omstandigheden sprake zijn van reclame voor dat geneesmiddel. Blijkens de Gedragscode Geneesmiddelen Reclame wordt onder reclame verstaan: iedere aanprijzing van geneesmiddelen en daarmee samenhangende diensten of denkbeelden, daaronder begrepen het aanbieden of vragen van diensten of goederen in de omgang tussen vergunninghouders en beroepsbeoefenaren. Dergelijke onderzoeken zijn daarom slechts toelaatbaar indien de dienst die van de arts tegen beloning voor zijn medewerking wordt gevraagd “van belang is voor de uitoefening van de geneeskunst, de farmacie, de tandheelkunst of de verloskunst” (art. 94 onder a Geneesmiddelenwet) en indien het betreffende onderzoek niet leidt tot ”irrationeel voorschrijfgedrag” (art. 5 onder b Uitwerking). Het voorgenomen niet-WMO-plichtig onderzoek voldoet niet aan de eisen van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame en 94a Geneesmiddelenwet.
2.4 Zowel ten aanzien van de vraag of deelname aan dit onderzoek door artsen die daarvoor een beloning ontvangen in het belang is van een goede uitoefening van de geneeskunde als ten aanzien van de vraag of de opzet van het onderzoek, afgezet tegen het belang van de geneeskunde bij dit onderzoek, voldoende wetenschappelijk verantwoord is zijn bij de Commissie ernstige bedenkingen gerezen die resulteren in een negatief advies.
De slotsom is dat het door [X] voorgenomen niet-WMO-plichtig onderzoek niet voldoet aan de eisen die de Gedragscode Geneesmiddelenreclame en artikel 94 a Geneesmiddelenwet aan een dergelijk onderzoek stellen.
Veel gedoe om niets
RCC 24 september 2012, dossienr. 2012/00716 (Klager tegen adverteerder)
Klager heeft bezwaar tegen de poster “Veel gedoe om niks” ter aankondiging van een toneelstuk van Shakespeare, waarop een dame is afgebeeld met een witte kap op haar hoofd en een kraag. De onderkant van haar borsten is ontbloot.
De klacht is dat deze poster discriminatie tegen de vrouw is, dat kinderen beschermd moeten worden tegen dergelijke posters en Christenen en Islamieten worden beledigd. Volgens de klager is de poster in strijd met de Reclamecode. Klagers bezwaren zijn door adverteerder serieus genomen. Voor zover het kon heeft adverteerder affiches en banieren verplaatst of verwijderd, met aandacht voor plaatsen waar dat eventueel voor kerkgangers en andere gelovigen ‘gevoelig zou kunnen zijn’. De Commissie bevestigt het oordeel van de voorzitter (niet in behandeling nemen).
Gelet op de inhoud van de klacht, begrijpt de Commissie dat klager de uiting in strijd met de goede zeden, de goede smaak en/of het fatsoen, dan wel nodeloos kwetsend acht. Deze criteria hebben een subjectief karakter en het oordeel of sprake is van strijd met één van deze criteria, is derhalve afhankelijk van de persoonlijke beleving van degene die met de reclame-uiting wordt geconfronteerd. Gelet hierop stelt de Commissie zich bij de beoordeling daarvan terughoudend op.De Commissie is van oordeel dat de manier waarop dit in de onderhavige uiting is geschied, de grenzen van het toelaatbare niet te buiten gaat. Het feit dat sprake is van buitenreclame, waardoor personen die de uiting niet waarderen er wellicht mee geconfronteerd worden, leidt niet tot een ander oordeel.
Speelt op Adidasschoenen terwijl matching right niet is verstreken
Als randvermelding. Contractrecht. Sponsorovereenkomst. Matchingright. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
Sinds een tijd speelt gedaagde op Adidas schoenen, terwijl de termijn waarbinnen Nike - als eerdere sponsor - het recht heeft om het aanbod van een potentiële andere sponsor te evenaren (het matching right) - niet is verstreken. Dat gedaagde Adidas schoenen is gaan dragen zonder een tegenprestatie, is niet aannemelijk. Aannemelijk is dat gedaagde reeds een zekere mate van overeenstemming met Adidas heeft bereikt.
Dat wil zeggen dat als gedaagde voortgaat op Adidas schoenen te spelen en pas na de beëindiging van de looptijd van het matching right van Nike meldt dat hij een aabod van Adidas heeft ontvangen, er van uit zal moeten worden gegaan dat hij de facto al eerder onder contract stond bij Adidas, maar heeft bewerkstelligd dat het (formele) aanbod van Adidas en dus de (formele) contractsluiting dan wel het openbaar maken van het contract is uitgesteld tot na het verstrijken van de looptijd van het matching right.
In die situatie zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn dat gedaagde Nike niet in de gelegenheid zou stellen het aanbod van Adidas te evenaren met een beroep op het verlopen zijn van het recht van Nike.Op straffe van een dwangsom wordt gedaagde veroordeeld tot nakoming van de verplichting het aanbod van de nieuwe sponsor aan Nike ter hand te stellen, ten einde Nike in staat te stellen gebruik te maken van haar matching right, zij het onder bepaalde voorwaarden (zie r.o.4.9).
4.6. Nike heeft gesteld dat voetballers die niet onder contract staan de gewoonte hebben schoenen te dragen waarvan het merk onzichtbaar is gemaakt. [A] c.s. heeft dat niet bestreden. Door wel Adidas schoenen te dragen geeft [A] daarom aanleiding te veronderstellen dat er ten minste contact tussen [A] c.s. en Adidas is geweest en dat [A] de Adidas schoenen thans draagt op grond van reeds gemaakte afspraken of ten minste in de verwachting met Adidas een afspraak te kunnen maken, welke gunstiger is dan de overeenkomst die Nike met hem wilde sluiten. Immers, dat [A] zonder tegenprestatie Adidas schoenen is gaan dragen, is voorshands onaannemelijk en dat [A] c.s. van Nike overstapt naar Adidas zonder daarvoor ten minste een vergelijkbare vergoeding te ontvangen als hij bij Nike zou hebben gekregen is voorshands eveneens onaannemelijk.
4.9. Het praktische gevolg van de uit te spreken veroordeling is dat er drie situaties denkbaar zijn:
- [A] c.s. heeft al een aanbieding ontvangen of ontvangt deze binnen 180 dagen na het einde van de Sponsorovereenkomst en stelt Nike in de gelegenheid haar matching right uit te oefenen;
- [A] c.s. heeft geen aanbieding ontvangen en toont dat aan doordat [A] gedurende 180 dagen op schoenen zonder merkaanduiding speelt; daarna is hij vrij een contract met een andere sponsor af te sluiten zonder dat Nike een matching right heeft;
- [A] blijft op schoenen van een ander merk spelen en [A] c.s. wordt dus geacht met een andere onderneming een sponsorcontract te hebben gesloten en heeft binnen 180 dagen na het einde van de Sponsorovereenkomst Nike niet in de gelegenheid gesteld haar matching right uit te oefenen; in dat geval verbeurt hij een dwangsom per dag dat hij Nike niet in de gelegenheid stelt het matching right uit te oefenen.
Op andere blogs:
Juridisch dagblad (Profvoetballer Mesut Özil (Real Madrid) moet contract met Nike nakomen vanwege 'matching right')
Geen reële vacatureadvertenties
Vz RCC 25 september 2012, dossiernr. 2012/00825 (leerkrachtvacature)
Het betreft een uiting op adverteerders website www.fairflex.nl met als kop “Groepskrachten Regulier Basisonderwijs”. Klaagster heeft zich ingeschreven bij adverteerder als werkzoekende leerkracht, maar komt erachter dat de vacatures slechts wervende teksten zijn en geen reële advertenties betreffen. Uit de opzet en de tekst volgt voldoende dat het gaat om een oproep tot inschrijving als invalkracht.
Uit de gevraagde gegevens over bevoegdheid en beschikbaarheid en een algemene beschrijving van de diensten van adverteerder, en uit de mededeling “Mail uw CV naar info@fairflex.nl en wij schrijven u gelijk in!" volgt dit. Voorzitter wijst de klacht af.
Klaagster heeft zich als werkzoekende leerkracht in juli 2012 ingeschreven bij adverteerder, een organisatie die vervangingen regelt in het onderwijs. Op de website staan veel vacatures; de bij de klacht gevoegde uiting is daarvan een voorbeeld. Toen klaagster vroeg waarom zij nog niets van adverteerder had gehoord en hoe zij op de vacatures kon reageren, werd haar meegedeeld dat dit geen reële vacatures zijn maar wervingsteksten om nieuwe leerkrachten aan te trekken. Klaagster vindt dit misleidend.
Uit de opzet en de tekst van de bestreden uiting blijkt voldoende duidelijk dat geen sprake is van een concrete vacature, maar van een oproep tot inschrijving als invalkracht in het reguliere basisonderwijs. Dit blijkt niet alleen uit de algemene beschrijving van de gezochte kandidaten, de gevraagde gegevens over bevoegdheid en beschikbaarheid en een algemene beschrijving van de diensten van adverteerder, maar tevens uit de mededeling “Mail uw CV naar info@fairflex.nl en wij schrijven u gelijk in!”. Ook door het ontbreken van concrete gegevens over bijvoorbeeld de school en de periode waarvoor een invalkracht wordt gezocht, is voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk dat de onderhavige uiting geen reële vacature is.
De Ravioli van New York pizza is vers
RCC 24 september 2012, dossiernr. 2012/00749 (klager tegen New York Pizza)
De klacht heeft betrekking op de reclame-uiting van New York Pizza:
"Nieuw! Ravioli spinazie & ricotta. Verse ravioli gevuld met spinazie en ricotta, bereid met een romige pestosaus, grilled chicken, parmazaanse kaas en verse rucola. Ook vegetarisch verkrijgbaar. en "Pesto Chicken Verbeterd recept! Verse pasta met grilled chicken met groene pesto. Ook vegetarisch verkrijgbaar. Bovenaan de website staat links en rechts van het logo van New York Pizza: FREAKIN FRESH".
De pasta is volgens de klager niet vers. Volgens het verweer worden de pasta's van adverteerder na bestelling altijd vers voor de klant bereid, waarbij bevroren pasta gedurende 45 seconden wordt gekookt. De Commissie acht het waarschijnlijk dat deze bevroren pasta verse pasta in bovengenoemde zin betreft. Dat klager de door hem in augustus 2012 bestelde pasta als hard, uitgedroogd en niet vers heeft ervaren, betekent niet dat de mededeling verse pasta in de bestreden uiting in het algemeen onjuist is.
De beslissing: De Commissie wijst de klacht af.
Voor zover de klacht moet worden opgevat in die zin dat klager ook bezwaar maakt tegen het begrip “verse pasta”, voor zover hij de saus “waterig” en “ingevroren geweest” noemt, acht de Commissie de klacht ongegrond, omdat naar haar oordeel de aanduiding “vers” alleen wordt gebruikt in relatie tot de pasta op zichzelf.
Op andere blogs:
Mediareport (Ingevroren pasta mag ‘verse pasta’ genoemd worden)
SOLV (Halffabrikanten mogen zelfs “FREAKIN’ FRESH” heten, aldus de RCC)
Herkenbaarheid advertorials met op dezelfde pagina een prijsvraag
Prejudiciële vragen aan HvJ EU van 22 augustus 2012, zaak C-391/12 (RLvS Verlagsgesellschaft mbH tegen Stuttgarter Wochenblatt GmbH)
Prejudiciële vragen gesteld door het Bundesgerichtshof (Duitsland), pdf-verwijzingsuitspraak.
Herkenbaarheid van reclame. Onafhankelijke pers. Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, [98/27/EG] en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (Pb L 149, blz. 22)
Verweerster in de nu voorliggende procedure ‘Stuttgarter Wochenblatt’ (in de verwijzingsbeschikking met ‘verzoekster’ aangeduid) geeft een weekblad met diezelfde naam uit en de in Stuttgart gevestigde verzoekster RLvS geeft het advertentieblad “GOOD NEWS’’ uit. In het juninummer 2009 publiceert verzoekster twee gesponsorde artikelen in een roddelrubriek over aanwezigheid van VIPs bij een voetbalwedstrijd van Bundesligaclub VfB Stuttgart. Er staat een verhaal in over de verbouwing van de ‘Mercedes-Benz Arena’ en er wordt reclame gemaakt voor bio-olie. Het andere artikel is promotie voor Leipzig, en wordt gesponsored door ‘Germanwings’ dat op dezelfde pagina een prijsvraag publiceert waarmee onder meer vliegtickets naar Leipzig gewonnen kunnen worden.
Verzoekster stelt dat onvoldoende duidelijk is dat het hier om advertenties gaat. (zgn ‘advertorials’). Zij start een procedure tegen Good News en wordt in eerste instantie in het gelijk gesteld; verweerster krijgt een verbod opgelegd dergelijke publicaties te plaatsen zonder daarbij het woord ‘advertentie’ te vermelden. Hoger beroep mag verweerster niet baten. Zij verzoekt dan om een herzieningsprocedure omdat zij bij haar standpunt blijft dat verzoeksters vordering moet worden afgewezen omdat het door de rechter toegepaste artikel uit de perswet van de deelstaat Baden-Württenberg in strijd is met het Unierecht.
De verwijzende Duitse rechter stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Verzetten artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken en punt 11 van bijlage I daarbij juncto de artikelen 4 en 3, lid 5, van deze richtlijn zich tegen de toepassing van een nationale bepaling – in casu § 10 Landespressegesetz Baden- Württemberg – die niet alleen beoogt de consument te beschermen tegen misleiding maar ook ertoe strekt de onafhankelijkheid van de pers te beschermen, en in tegenstelling tot artikel 7, lid 2, van richtlijn 2005/29/EG en punt 11 van bijlage I daarbij iedere publicatie tegen vergoeding verbiedt – ongeacht het doel dat daarmee wordt nagestreefd, – indien deze publicatie niet met het woord „advertentie” is aangeduid, tenzij reeds uit de indeling en de opmaak ervan blijkt dat het een advertentie betreft?”