RB
RB 3869
25 november 2024
Artikel

Laatste plekken: Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht op woensdag 27 november 2024

 
RB 3867
11 november 2024
Uitspraak

HvJ EU: Parfümerie Akzente

 
RB 3866
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
RB 1561

Antwoord kamervragen over 'namaak' goede doelen

Antwoord op kamervragen over namaak goede doelen in de zorg, Aanhangel van de Handelingen II 2012-2013, 706.

Als antwoord op vier vragen:

Het kabinet vindt het ongewenst dat mensen worden misleid en dat foutieve medische informatie wordt verstrekt, of dit nu via sites van namaak goede doelen gebeurt of anderszins. Het kabinet vindt dat welwillende goede doelen niet mogen lijden onder de activiteiten van instellingen die zich weliswaar als goed doel presenteren, maar kwade bedoelingen hebben. In het convenant “Ruimte voor geven”2 dat de overheid met de Stichting Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF) heeft gesloten, is daarom afgesproken een gezamenlijke visie te presenteren over toezicht en transparantie in de filantropische sector. Deze visie is op 20 september 2012 aan de Tweede Kamer aangeboden3. Als uitgangspunt geldt: overheidsingrijpen waar het moet, zelfregulering waar het kan. De in de visie genoemde maatregelen leiden in de ogen van het kabinet tot een stelsel van transparantie en toezicht dat bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de sector. Met de gezamenlijke visie is een belangrijke vervolgstap gezet naar verdere verbetering, waar de sector ook van harte en serieus mee aan de slag gaat. Nu onmiddellijk, nog voordat enige ervaring is opgedaan met de implementatie van de visie, nieuwe eisen toevoegen aan het convenant past daarbij slecht.

RB 1560

Zo belangrijk als dagelijks een glas melk

BGH 5 december 2012, I ZR 36/11 (Monsterbacke)

Uit't (Duits vertaalde) persbericht: Gedaagde produceert en verkoopt zuivelproducten een vruchtenkwark genaamd "Monsterbacke". Op de bovenkant van de verpakking gebruikten ze de slogan "Net zo belangrijk als het dagelijkse glas melk". Verzoekster is van mening dat deze claim niet is toegestaan op grond van § 4 nr. 11 Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb, in samenhang met artikel 9 en 10 van de zogenaamde gezondheidsclaimsverordening [EG] nr. 1924/2006, omdat de slogan over zowel voedingswaarde als gezondheidsbetrokken claims voor levensmiddelen bevat, maar verdere informatie niet beschikbaar was. Voor het overiges is de slogan misleidend volgens § 11, lid 1 LFGB, omdat niet op de aanzienlijk toegenomen suikergehalte wordt gewezen ten opzichte van melk.

Er worden prejudiciële vragen gesteld.

RB 1559

Mother Pucker Lemonade in strijd met alcoholcode

Vz RCC 21 november 2012, dossiernr. 2012/00963 (mother pucker)

Het betreft een korte commercial (‘billboard’) waarin een drank met de naam ‘Mother Pucker’ wordt aangeprezen als ‘The Lemon Fresh Drink’. Klager stelt, kort samengevat, dat een limonade cq frisdrank met de naam ‘Mother
Fucker’ zeer ongepast is.

Er wordt (ten onrechte) de indruk gewekt dat het gaat om een frisdrank, terwijl het een alcoholische drank betreft. Het is daardoor in strijd met artikel 3 lid 2 RVA.

Adverteerder heeft toegelicht dat de naam ‘Mother Pucker’ niet te maken heeft met ordinaire of vulgaire zaken, maar letterlijk betekent ‘moeder plooi’, vandaar dat de oude dame met geplooid gezicht ook in beeld verschijnt tijdens de uiting.
Bovendien wijst adverteerder erop dat het geen frisdrank betreft en dat dit duidelijk wordt gecommuniceerd aan de kijker door het ‘geen 16 geen alcohol’ logo en door een limoentje waarop staat ‘10 procent alcohol’.

Bij de beantwoording van de vraag of de naam van het product in strijd is met criteria zoals de goede smaak of het fatsoen, stelt de RCC zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van die criteria.  De productnaam ‘Mother Pucker’ is een klaarblijkelijk humoristisch bedoelde verwijzing naar het (scheld)woord ‘Mother Fucker’, maar niet van dien aard dat daarmee de grens van het toelaatbare wordt overschreden.

Ad i) Ten aanzien van de aanprijzing van de drank als ‘The Lemon Fresh drink’ en de vermelding van het woord ‘Lemonade’ op het logo en het etiket, oordeelt de voorzitter dat deze in strijd is met artikel 3 lid 2 van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken (RVA) 2012, waarin wordt bepaald dat reclame voor een alcoholhoudende drank, met inbegrip van de merknaam, niet de indruk mag wekken dat er sprake is van frisdrank, limonade of andere niet-alcoholhoudende drank.

Ad ii) Bij de beantwoording van de vraag of de naam van het product in strijd is met criteria zoals de goede smaak of het fatsoen, stelt de Re­clame Code Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van die cri­teria.  Gelet op deze terughoudendheid acht de voorzitter de productnaam ‘Mother Pucker’, een klaarblijkelijk humoristisch bedoelde verwijzing naar het (scheld)woord ‘Mother Fucker’, niet van dien aard dat daarmee de grens van het toelaatbare wordt over­schre­­den.

De beslissing van de voorzitter

RB 1558

De gratis fles wijn is niet gratis

Vz. RCC 19 november 2012, dossiernr. 2012/00870  (GRATIS fles wijn)
 Het betreft een huis-aan-huis verspreide flyer, waarin onder meer het volgende staat:
“Bent u, of wilt u Gall & Gall kaarthouder worden? Lever dan deze bon ingevuld in en ontvang een fles wijn v/d maand gratis!” Onder het gedeelte waarin NAW-gegevens kunnen worden ingevuld staat het woord “GRATIS”. Op de andere zijde van de uiting staan, bij een afbeelding van een fles en een wijnglas, het logo van Gall&Gall en tweemaal het woord “GRATIS”. De indruk wordt gewekt dat men gratis kaarthouder van Gall&Gall de Wolf kan worden. De kaart blijkt € 10,- te kosten. Dit wordt niet in de flyer vermeld en evenmin op uitingen betreffende de kaart die zich in de winkel bevinden. De voorzitter van de RCC verwijst naar artikel 8.5 in combinatie met de aanhef en punt 19 van Bijlage 1 bij de Nederlandse Reclame Code,  het niet is toegestaan een product als “gratis” te omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten. De voorzitter doet een aanbeveling.

De individuele reclameactie van adverteerder had tot doel nieuwe klanten voor de Gall&Gall klantenkaart te trekken. Achteraf bezien erkent adverteerder dat de uiting “multi-interpreteerbaar” is. Op instructie van Gall&Gall B.V. heeft adverteerder de reclame-uiting direct teruggetrokken. Adverteerder heeft contact opgenomen met klaagster en haar aangeboden het eventueel betaalde bedrag te verrekenen.

Gelet op het voorgaande is sprake van een misleidende wijze van reclame maken als bedoeld in artikel 8.5 in combinatie met de aanhef en punt 19 van Bijlage 1 bij de Nederlandse Reclame Code (NRC), op grond waarvan het niet is toegestaan een product als “gratis” te omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod en het product af te halen dan wel dit te laten bezorgen. Nu de reclame-uiting misleidend is, is deze oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
 
De voorzitter heeft er kennis van genomen dat de reclame-uiting inmiddels is ingetrokken. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel met betrekking tot de bestreden uiting.
 
De beslissing van de voorzitter acht de bestreden reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.  Hij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 1557

Plicht tot ompakken vanwege onrechtmatig gebruik certificeringsnummer

Vzr. Rechtbank Alkmaar 15 november 2012, KG nummer 141107 / KG ZA 12-371 (Saint-Gobain Adfors tegen Graham & Brown)

Uitspraak ingezonden door Christel Jeunink, Van Iersel Luchtman Advocaten.

Onrechtmatige gebruik van certificeringsnummer/ keurmerk. Plicht tot ompakken. Eiseres houdt zich bezig met de vervaardiging van glasvezelbehang en glasvliesbehang. Zij heeft voor deze producten een Oeko-tex certificaat. Door gedaagde wordt het certificeringsnummer van de Tsjechische onderneming Saint-Gobain Adfors CZ s.r.o. op de verpakking van de glasvezelbehangproducten gebruikt. Deze producten zijn bij Gamma en Karwei terecht gekomen.

De gedaagde wordt veroordeeld tot het staken en gestaakt houden van het onrechtmatig gebruik van de Oeke-tex certificeringsnummers van eiseres. Tevens wordt ze bevolen om de producten om te (doen) pakken en het nummer te verwijderen, afnemers schriftelijk te verzoeken producten terug te zenden en tot rectificeren op de website.

RB 1556

Er zouden meer klachten zijn ingediend als het algemeen publiek de uiting ongepast zou vinden

Vz. RCC 19 november 2012, zaaknr.2012/00908 (The Possession)

Het betreft het op het station Haarlem geplaatste billboard waarop reclame wordt gemaakt voor de film “The Possession”. De klager meent dat de uiting een confronterend beeld bevat uit een horrorfilm, dat aansprekend is voor de doelgroep, maar ongepast is voor en ongewenst voor een groot deel van het algemeen  publiek, waaronder kinderen.

Volgens de RCC overschrijdt de uiting naar huidige algemene maatschappelijke opvattingen niet de grens van het toelaatbare en tast de goede zeden niet aan. In een dergelijk geval dient immers te worden getoetst aan subjectieve normen waarbij, anders dan bij objectieve normen, de persoonlijke waardering een belangrijke rol speelt, die van persoon tot persoon kan verschillen. Indien een groot deel van het algemeen publiek de uiting ongepast of ongewenst zou vinden, dan zouden daartegen bij de Commissie meer klachten zijn ingediend, maar dat is niet gebeurt.

De uiting is aansprekend en herkenbaar voor de doelgroep waarvoor de uiting bestemd is en voldoet daarmee aan artikel 11 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Uit de strekking van artikel 11 NRC volgt voorts dat indien de reclame-uiting herkenbaar is voor de doelgroep, zoals in dit geval, aan de beantwoording van de vraag of de uiting door anderen dan de doelgroep als ongewenst of ongepast wordt beschouwd, niet meer wordt toegekomen.

Het oordeel van de voorzitter
De voorzitter vat de klacht aldus op, dat klager de reclame-uiting in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen acht als bedoeld in artikel 2 NRC. Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met (een van) deze criteria stelt de Commissie zich terughoudend op. In een dergelijk geval dient immers te worden getoetst aan subjectieve normen waarbij, anders dan bij objectieve normen, de persoonlijke waardering een belangrijke rol speelt, die van persoon tot persoon kan verschillen.
 
Met inachtneming van deze terughoudend­heid acht de voorzitter de on­der­havige uiting naar huidige maatschappelijke opvattingen niet van dien aard dat de grens van wat in het licht van de NRC toelaatbaar moet worden geacht, is overschreden. Dat de uiting ook door kinderen te zien is, maakt dit niet anders.

Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de voorzitter het billboard niet in strijd met de goede smaak en het fatsoen zoals bedoeld in artikel 2 NRC. De voorzitter heeft er overigens begrip voor dat sommigen de onderha­vige uiting smakeloos zullen vinden. Dit kan evenwel niet tot een andere beslissing leiden.
Gelet op het vorenstaande wijst de voorzitter de klacht af.

RB 1555

Niet ontoelaatbare spot met Bijbelverhaal van Noach door Axe

RCC 20 november 2012, zaaknr.2012/00962 (Happy End of the World)

Het betreft de commercial voor Axe 2012 “Happy End of the World”. In de commercial is een man te zien die, terwijl anderen gehaast in volgepakte auto’s stappen, op het land een houten schip bouwt. Als het schip klaar is, spuit de man, staand op de voorplecht van het schip, Axe 2012 op zijn bovenlichaam. Kennelijk hierdoor aangetrokken, komt een lange rij jonge vrouwen, die, terwijl de lucht betrekt,  het schip ingaan. De voice-over: “Happy End of the World, Axe 2012, the final edition.”

Volgens de klager wordt in de reclame spot gedreven met het Bijbelverhaal van Noach, die een ark bouwde omdat de zondvloed kwam. Klaagster acht de commercial kwetsend voor iedereen die het echte verhaal van Noach kent, en daarom in strijd met “de reclame code”.

In de uiting wordt op een duidelijk overdreven en humoristisch bedoelde wijze het Axe effect op vrouwen onder de aandacht gebracht, waarbij een toespeling wordt gemaakt op het Bijbelverhaal van Noach, in welk verhaal de dieren de ark in gingen. Naar het oordeel van de Commissie worden met deze op het product afgestemde reclame en de manier waarop het verhaal van Noach hierin, op luchtige wijze, is verwerkt, de grenzen van het toelaatbare niet overschreden. De Commissie wijst de klacht af.

De Commissie vat klaagsters bezwaar dat de televisiecommercial in strijd is met “de reclame code artikel 2 punt 4” aldus op, dat klaagster de commercial in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen dan wel nodeloos kwetsend acht als bedoeld in de artikelen 2 en 4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met (één van) deze criteria stelt de Commissie zich terughoudend op, gezien het subjectieve karakter daarvan.

In de uiting wordt op een duidelijk overdreven en humoristisch bedoelde wijze het Axe effect op vrouwen onder de aandacht gebracht, waarbij een toespeling wordt gemaakt op het Bijbelverhaal van Noach, in welk verhaal de dieren twee aan twee de ark in gingen.
Naar het oordeel van de Commissie worden met deze op het product afgestemde reclame en de manier waarop het verhaal van Noach hierin, op luchtige wijze, is verwerkt, de grenzen van het toelaatbare niet overschreden.
De Commissie heeft er begrip voor dat niet iedereen de reclame zal waarderen, maar dit leidt niet tot een ander oordeel.

De beslissing
 
De Commissie wijst de klacht af.

RB 1554

Onbeperkt, alleen één dag in het weekend

Vz. RCC 27 november 2012, zaaknr.2012/00992 (1 dag gratis reizen)

De bestreden reclame-uiting betreft een banner voor de “treinkaartjesactie” in de elektronische nieuwsbrief van adverteerder. In de banner staat: “1 dag onbeperkt reizen door héél Nederland”. In de banner staat voorts de prijs van het product (€ 12,99) en een link (“klik hier”) naar de website van adverteerder waar meer informatie over de actie staat.

Klager heeft gebruik gemaakt van de treinkaartjesactie. Nadat hij twee tickets had gekocht, bleek dat deze alleen geldig zijn in het weekend. Deze voorwaarde staat niet in de banner. Klager voelt zich misleid nu hij niet tijdig over de voorwaarde is geïnformeerd, klager meende daardoor dat hij elke willekeurige dag van de tickets gebruik kon maken. Adverteerder verwijst naar de print van de webpagina waarnaar vanuit de banner wordt gelinkt en waar staat dat de treinkaartjes alleen op één zaterdag of één zondag geldig zijn. Aldus heeft zij de gemiddelde consument voldoende geïnformeerd. Adverteerder heeft in het verleden altijd dezelfde voorwaarde gehanteerd.

De RCC oordeelt dat deze informatie had niet mogen ontbreken omdat door het ontbreken van deze essentiële informatie in de banner zal de gemiddelde consument menen dat men elke dag van de week gebruik kan maken van het ticket. de gemiddelde consument zou hiertoe kunnen worden gebracht een transactie besluit te nemen, dat hij anders niet zou hebben genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

2)  Naar het oordeel van de voorzitter biedt de onderhavige ban­ner, gezien zijn formaat, evenwel voldoende ruimte om met zoveel woorden te vermelden dat men uitsluitend gedurende het weekend van de treinkaartjesactie gebruik kan maken. Deze informatie is essentieel. Het gaat immers om een belangrijke beper­king waarover de consument tijdig moet worden geïnformeerd. Door het ontbreken van deze essentiële informatie in de banner zal de gemiddelde consument menen dat men elke dag van de week gebruik kan maken van het ticket. Deze consument kan naar het oordeel van de voorzitter niet uit eigen wetenschap bekend worden verondersteld met het bestaan van deze beperking. Deze beperking blijkt ook niet uit de context van de uiting. Adverteerder had derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 8.4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) in verbinding met artikel 8.3 aanhef en onder c NRC, deze essentiële informatie in de banner dienen op te nemen. Adverteerder heeft dit evenwel nagelaten.

3)  Blijkens het voorgaande is sprake van een omissie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC. Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht zou kunnen worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet zou hebben genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Dat de banner direct doorlinkt naar een website waarop wél met zoveel woorden staat dat het ticket geldig is op een zaterdag of zondag, doet daaraan niet af. Dit ontneemt immers aan de banner niet zijn zelfstandige karakter en doet evenmin af aan de verplichting om in dit geval reeds in de banner de noodzakelijke essentiële informatie op te nemen.
 
De beslissing van de voorzitter
Op grond van hetgeen hiervoor is vermeld, acht de voorzitter de gewraakte reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1553

Bij het aanbieden van "een vakantieproduct van lange duur" gelden vereisten

Rechtbank Rotterdam 30 oktober, LJN BY4734 (Verzoekers HotelGroup tegen Consumentenautoriteit)

Koop op afstand. E-commerce. HotelGroup Passport is een vakantieproduct van lange duur en geen klantenbindingsprogramma. Verzoekers hebben het vakantieproduct via telemarketing verkocht.

De Consumentenautoriteit heeft een boetes opgelegd en openbaar gemaakt omdat niet voldaan is aan de voor "een vakantieproduct van lange duur" geldende vereisten dat de consumenten geruime tijd voor het sluiten van de overeenkomst worden voorzien van de verplichte informatie en dat deze wordt verstrekt op een duurzame gegevensdrager die gemakkelijk toegankelijk is voor de consument. Daarnaast is de overeenkomst niet door beide partijen ondertekend en is bij de aanvang van het telemarketing gesprek het commerciële oogmerk niet meegedeeld. Verzoekers stellen dat dit besluit van de Consumentenautoriteit het faillissement van HotelGroup zal veroorzaken door de boetes op te leggen en het besluit openbaar te maken. Verzoekers beweren dat er geen sprake was van "een vakantieproduct van lange duur" , HotelGroup hoefde dus niet aan de vereisten te voldoen.

De Rechtbank maakt op uit de feiten dat verzoekers hier wel aan moesten voldoen en door het nalaten hiervan artikelen 8.5 en 8.6 van de Wet handhaving consumentenbescherming hebben overtreden. Hoogte dwangsommen niet onredelijk. Opgelegde boetes zijn passend en evenredig. Afwijzing verzoeken tot schorsing sanctiebesluit en publicatiebesluit.

19.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerster toereikend heeft gemotiveerd waarom sprake is van ernstige overtredingen. De opgelegde boetes zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter passend en evenredig. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking verweersters betoog ter zitting dat zij bij het vaststellen van de hoogte van de boete voor overtreding van de timeshare-regelgeving heeft meegenomen dat in artikel 50b, zevende lid, van het BW is bepaald dat de handelaar die in strijd handelt met dit artikel een oneerlijke handelspraktijk verricht als bedoeld in artikel 193b van Boek 6 van het BW. Het boetemaximum bij overtredingen die een oneerlijke handelspraktijk zijn, is € 450.000 en er worden veel hogere boetes voor opgelegd. De wetgever heeft echter nagelaten voor de overtreding van artikel 50b van het BW het boetemaximum aan te passen. Voor overtreding van artikel 8.5 Whc in samenhang met artikel 7:46h, eerste lid, van het BW heeft verweerster ook al eerder boetes van deze hoogte opgelegd voor dezelfde overtredingen. Dat het bij die boetes ging om grotere bedrijven met een grotere omzet doet daar - anders dan verzoekers stellen - niet aan af. De Whc voorziet immers niet in een boete gerelateerd aan de omzet.


20.  Verzoekers stellen dat de opgelegde boetes waarschijnlijk hun faillissement zullen veroorzaken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aan verzoekers is om in dit verband met controleerbare (financiële) bewijsstukken - voorzien van een accountantsverklaring - te komen. Verzoekers zijn tot nu toe niet met dergelijke gegevens gekomen. Ook de gegevens die zij ter zitting hebben overgelegd voldoen niet aan eerdergenoemde vereisten. Ter zitting heeft verweerster nog aangegeven bereid te zijn om - als de financiële gegevens daarvoor aanleiding geven - met verzoekers een betalingsregeling overeen te komen. Verzoekers dienen ook in dat kader dan wel (alsnog) financiële stukken, voorzien van een accountantsverklaring, over te leggen. In de door verzoeksters gestelde financiële omstandigheden is om die reden thans geen reden gelegen om een voorlopige voorziening te treffen.


 26.  Zoals reeds eerder is overwogen - onder meer in de uitspraak van 4 mei 2011 (LJN: BQ3528) - heeft publicatie van het sanctiebesluit geen punitief karakter. Het publicatiebesluit is niet gericht op leedtoevoeging, maar op waarschuwing van in het onderhavige geval consumenten. Het eventueel daardoor ontstaan van economisch nadeel voor verzoekers is geen leedtoevoeging in vorenbedoelde zin.


Beslissing: De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.

RB 1552

Prejudiciële vraag: toepassing EEX wanneer partij gebruik maakt van binnenlandse contractpartner?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 24 oktober 2012, zaak C-478/12 (Maletic tegen lastminute.com gmbh en TUI Österreich GmbH) - dossier

Reclamerecht. Internationale bevoegdheid. Koop op afstand.

Vraag: Moet artikel 16, lid 1, [EEX verordening (EG)] op grond waarvan de bevoegde rechtbank die is van de woonplaats van de consument, aldus worden uitgelegd dat wanneer de andere partij (in casu een reisbureau waarvan de zetel zich in het buitenland bevindt) gebruik maakt van een contractpartner (in casu een reisorganisator waarvan de zetel zich in het binnenland bevindt), in het geval van rechtsvorderingen waarbij beide betrokken zijn artikel 16, lid 1, van deze verordening ook van toepassing is op de binnenlandse contractpartner?

Casuïstiek: Maletic c.s. boeken voor begin 2012 een vakantiereis naar Egypte via de website lastminute.com GmbH. De zetel van dit bedrijf bevindt zich in München/Duitsland, maar de reis wordt volgens mededeling op de website georganiseerd door lastminute.coms in Wenen/Oostenrijk gevestigde partner TUI Österreich GmbH. Verzoekers voldoen de reissom aan lastminute.com en krijgen bevestiging van TUI, een paar dagen voor vertrek. Op die bevestiging staat een ander hotel genoemd dan bij de boeking, namellijk Jaz Makadi Star Resort Spa (in plaats van het geboekte Jaz Makadi Golf & Spa). Overigens wordt niet onthuld of verzoekers dat toen direkt in de gaten hadden, of pas na aankomst ter plekke.

Na terugkeer dagen verzoekers beide partijen en eisen bij het gerecht binnen welk ressort zij wonen een schadevergoeding van ieder € 1208,38 + rente omdat zij pas in Egypte vernemen dat lastminute.com bij TUI het andere hotel heeft geboekt dan zij hebben gereserveerd. Om toch in het door hun gereserveerde hotel te kunnen verblijven hebben zij € 1036,- bijbetaald. Omdat alles pas na drie dagen onaangenaam verblijf rond komt vragen zij ook een bescheiden bedrag aan smartegeld (het verschil tussen € 1208 en € 1036).

Lastminute.com beroept zich op territoriale en internationale onbevoegdheid van de geadieerde Rb en ook TUI stelt dat de Rb te Bludesch territoriaal niet bevoegd is.

In eerste instantie worden verzoekers in het ongelijk gesteld voor wat betreft de bevoegdheid van de Rb in Bludesch, en oordeelt de rechter dat de twee verweerders onafhankelijk van elkaar handelen; door op te treden als reisbureau (eerste verweerster) respectievelijk als reisorganisator (tweede) is er sprake van twee overeenkomsten.

In hoger beroep stellen verzoekers nogmaals dat het door eerste verweerster aangeboden verblijf alleen via tweede verweerster geboekt kon worden en dat dit derhalve als een één geheel vormende rechtshandeling moet worden beschouwd.

De verwijzende Oostenrijkse rechter vraagt zich af of het hier om een louter binnenlandse situatie gaat en of een consument in gevallen als de onderhavige een vordering tegen beide ondernemingen kan instellen bij de rechtbank van zijn woonplaats. Hij stelt het HvJEU de bovenstaande vraag: