Colloïdaal zilverwater als alternatief voor antibiotica?
RCC 11 september 2012, dossier 2012/00618 (Colloidaalzilver)
De advertentie voor Sciocare colloïdaal zilverwater in Apotheek en Gezondheid van maart 2012; en de aanprijzing van Sciocare Hoog Energetisch Colloïdaal Zilverwater op de website https://www.sciocare.nl/. Na verweer legt klaagster een afdruk over van een factsheet betreffende colloïdaal zilver van het National Center for Complementary and Alternative Medicine (NCCAM), waarin wordt geconcludeerd dat colloïdaal zilver geen enkele ziekte geneest en ernstige bijverschijnselen kan veroorzaken.
De Keuringsraad KOAG/CAG laat dat er geen preventieve toetsing is geweest en dat de (toespelingen op) medische claims c.q. geneeskundige aanprijzingen strijd opleveren met art. 10 CAG en 19 Warenwet, bovendien bevat de advertentie - in strijd met art. 25 CAG - een aanbeveling van een beroepsbeoefenaar.
De mededelingen dat colloïdaal zilverwater “kan worden gebruikt als alternatief voor de farmaceutische antibiotica”, “zowel een remedie als een preventie blijkt te zijn voor allerlei infecties en fermentatieprocessen veroorzaakt door bacteriën, schimmels en virussen” en ”kan worden gebruikt als antiseptische gorgeldrank” dienen te worden opgevat als verboden claims in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. Gelet hierop zijn de uitingen in strijd met artikel 2 NRC.
Of voor de publicatie van de advertentie in Apotheek en Gezondheid door adverteerder is betaald, is niet van belang voor de beoordeling of er sprake is van reclame. De adverteerder heeft de juistheid van de reclame niet aannemelijk gemaakt. De uiting bevat aldus onjuiste informatie ex 8.2 aanhef en onder b NRC en wordt tevens in strijd met art. 20 lid 2 sub a Warenwet gevoerd.
Nu de in de uitingen geclaimde werking van colloïdaal zilver(water) door klaagster gemotiveerd is aangevochten, dient adverteerder de juistheid van de reclame aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder hierin niet geslaagd. In de stukken die adverteerder - zonder nadere toelichting - heeft overgelegd heeft de Commissie geen bewijs gevonden voor de in de uitingen geclaimde geneeskrachtige werking van Sciocare colloïdaal zilver. Dit impliceert dat het ervoor moet worden gehouden dat de uiting onjuiste informatie bevat over de van het aangeprezen product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC, welke resultaten als een van de voornaamste kenmerken van het product moeten worden beschouwd. Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de bestreden uiting tevens misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Voorts handelt adverteerder - voor zover colloïdaal zilver van Sciocare mede wordt aangeprezen als een voor orale nut(“inwendige toepassing”) door de mens bestemd middel - in strijd met artikel 20 lid 2 sub a van de Warenwet, nu moet worden geoordeeld dat in de bestreden uitingen aan het product eigenschappen worden toegeschreven inzake het voorkomen, behandelen of genezen van een ziekte van de mens, of dat op zodanige eigenschappen toespelingen worden gemaakt. De mededelingen dat colloïdaal zilverwater “kan worden gebruikt als alternatief voor de farmaceutische antibiotica”, “zowel een remedie als een preventie blijkt te zijn voor allerlei infecties en fermentatieprocessen veroorzaakt door bacteriën, schimmels en virussen” en ”kan worden gebruikt als antiseptische gorgeldrank” dienen te worden opgevat als verboden claims in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. Gelet hierop zijn de uitingen in strijd met artikel 2 NRC.
Colloïdaal zilver heeft geen aangetoonde werking
RCC 11 september 2012, dossier 2012/00618 (Colloidaalzilver)
In de bestreden uiting wordt gesteld dat colloïdaal zilver “het Eérste Redmiddel bij Virussen, Bacteriën, Schimmels, Parasieten en Prionen” is. Klaagster legt een monografie van de Natural Medicines Comprehensive Database betreffende colloïdaal zilver over. Uit de onder “Effectiveness” weergegeven conclusie blijkt dat er geen bewijs is voor de werkzaamheid van colloïdaal zilver, ook in de medische literatuur is niets hierover te vinden.
Nu de geclaimde werking niet aannemelijk is gemaakt, bevat de uiting onjuist informatie. De werking geschiedt door orale nuttiging en wordt daarmee in strijd met 20 lid 2 sub a Warenwet gedaan. Er volgt een aanbeveling.
Nu de in de uiting geclaimde werking van colloïdaal zilver bij “virussen, bacteriën, schimmels, parasieten en prionen” door klaagster gemotiveerd is aangevochten, ligt het op de weg van adverteerder deze werking en daarmee de juistheid van de uiting aannemelijk te maken. Adverteerder heeft dit niet gedaan. (...)
Voorts handelt adverteerder - voor zover colloïdaal zilver mede wordt aangeprezen als een voor orale nuttiging (“inwendige toepassing”) door de mens bestemd middel - in strijd met artikel 20 lid 2 sub a van de Warenwet, nu moet worden geoordeeld dat in de bestreden uiting aan het product eigenschappen worden toegeschreven inzake het voorkomen, behandelen of genezen van een ziekte van de mens, of dat op zodanige eigenschappen toespelingen worden gemaakt. De mededeling dat colloïdaal zilver “het eerste redmiddel bij virussen, bacteriën, schimmels, parasieten en prionen” is en de vermelding van ziekten op de lijst waarbij colloïdaal zilver kennelijk inwendig dient te worden toegepast, dienen te worden opgevat als verboden claims in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. Gelet hierop is de uiting in strijd met artikel 2 NRC.
Online leeftijdscontrole onder de loep
Maarten Braun op Webwinkelrecht: Ik heb al een paar blogjes gewijd aan het online verkopen van alcohol. Daaruit bleek al dat de wetgeving in mijn ogen niet geheel voldoet. Ondertussen is het vermeldenswaardig dat de Drank en Horecawet definitief is aangepast en de wijzigingen zijn ingevoerd. Ik heb in de vorige blogs aangegeven dat de eisen om (sterke) drank te mogen verkopen niet zomaar toepasbaar zijn op de verkoop vanuit een webwinkel. De eisen zijn namelijk nogal gericht op “offline verkoop”.
Lees verder hier.
Staatsloterij: trekking alleen uit verkochte loten
Klager acht de mededeling "wij trekken alleen uit verkochte loten" onjuist, omdat dat de Jackpot niet bij iedere trekking valt.
Voorzitter: Onderscheid dient te worden gemaakt tussen het vallen van de Jackpot en de aanwijzing van de winnende lotnummercombinatie. De Jackpot valt niet bij iedere trekking, maar alleen indien voorafgaand aan de trekking het symbool is getrokken dat bepaalt dat de Jackpot valt. Wordt dit symbool niet getrokken dan valt bij deze trekking geen Jackpot. Vervolgens wordt de winnende lotnummercombinatie uitsluitend uit de verkochte lotnummers getrokken.
Uit't verweer: Van een consument die meespeelt mag verwacht worden dat hij zich in de spelregels heeft verdiept.
Het winnende lot wordt, zoals gesteld in de uiting, alleen uit de verkochte loten getrokken. Eerst wordt echter bepaald of bij een trekking de Jackpot valt. Dit gebeurt door een trekking uit 7 symbolen, zodat de valkans 1 op 7 is. Valt de Jackpot niet, dan wordt het getrokken symboool niet meegenomen naar de eerstvolgende trekking, zodat de valkans van de Jackpot met 1 wordt verhoogd, dat wil zeggen dat de kans dat de Jackpot valt dan 1 op 6 is. In de uiting wordt niet gezegd dat de Jackpot bij iedere trekking valt. Wanneer is bepaald dat de Jackpot valt, wordt die ook alleen uit de verkochte loten getrokken. Voor de gemiddelde consument is duidelijk dat een Jackpot niet bij iedere trekking valt.
Van een consument die meespeelt mag verwacht worden dat hij zich in de spelregels heeft verdiept. Als klager de op adverteerders website staande Deelnemersreglement zou hebben gelezen, zou bij hem geen onjuist beeld zijn ontstaan. Hij had dan kunnen zien dat de Jackpot niet bij ieder trekking valt. Wie zich niet voldoende heeft geïnformeerd, kan zich niet met succes op misleiding beroepen.
Gelet op het vorenstaande acht de voorzitter de mededeling “Wij trekken alleen uit verkochte loten” niet is strijd met de Nederlandse Reclame Code .
Per deelnameformulier en niet per speler
Conclusie A-G HvJ EU 20 september 2012, gevoegde zaken C-186/11 en C-209/11 (Stanleybet c.s. tegen Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon)
In kernwoorden: Artikel 49 en 56 EU-Verdrag. Is een nationale regeling waarbij, met het doel het aanbod van kansspelen te beperken, het uitsluitende recht tot de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen wordt verleend aan een enkele onderneming, die de vorm heeft van een ter beurze genoteerde naamloze vennootschap, verenigbaar met de artikelen 43 en 49 EG, wanneer deze onderneming bovendien reclame maakt voor de door haar georganiseerde kansspelen, haar activiteiten uitbreidt naar het buitenland, de spelers onbelemmerd deelnemen en de maximaal toegestane inzet en winst zijn bepaald per deelnameformulier en niet per speler?
For the reasons given above, I propose that the questions referred by the Symvoulio tis Epikrateias (Greece) should be answered as follows:
– Articles 49 and 56 TFEU must be interpreted as meaning that national legislation which grants the exclusive right to run, manage, organise and operate games of chance to a single undertaking which has the form of a public limited company and is listed on the stock exchange may be justified to the extent that that legislation actually pursues the objective of restricting the supply of games of chance or the objective of combating criminality related to gambling by channelling players into controlled systems and that it genuinely reflects a concern to attain those objectives in a consistent and systematic manner. It is for the national court to determine which of those objectives is in fact pursued by the national legislation at issue and whether that legislation genuinely meets the concern to attain that objective in a consistent and systematic manner. More particularly, in so far as the national court holds that the relevant objective of the national legislation at issue is that of restricting the supply of games of chance in Greece, that court cannot conclude that that legislation genuinely reflects a concern to attain that objective in a consistent and systematic manner if it finds that the holder of the monopoly actually pursues an expansionist policy and that the exclusive right granted to it results in an increase in the supply of games of chance rather than in a reduction. By contrast, in so far as the national court identifies the combating of criminality related to gambling by channelling players into authorised and regulated circuits as being the sole objective pursued by the national legislation at issue, a policy of expansion by the holder of the monopoly, characterised, inter alia, by the expansion of the supply of games of chance and by the advertising of those games, can only be considered as consistent to the extent that there is actually a problem of criminal and fraudulent activities on a significant scale linked to gambling in Greece which could be dealt with by the expansion of authorised and regulated activities. Moreover, the expansion of the supply of games of chance and the advertising of those games must, firstly, remain measured and strictly limited to what is necessary in order to channel consumers towards controlled gaming networks and, secondly, the supply of games of chance by the holder of the monopoly must be subject to strict control by the public authorities;
– to the extent that, according to the findings of the national court, the national legislation at issue granting the exclusive right to run, manage, organise and operate games of chance is incompatible with Articles 49 and 56 TFEU, because it does not contribute to limiting betting activities or to channelling players into controlled systems in a systematic and consistent manner, that legislation cannot continue to apply during a transitional period.
Vragen:
Is een nationale regeling waarbij, met het doel het aanbod van kansspelen te beperken, het uitsluitende recht tot de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen wordt verleend aan een enkele onderneming, die de vorm heeft van een ter beurze genoteerde naamloze vennootschap, verenigbaar met de artikelen 43 en 49 EG, wanneer deze onderneming bovendien reclame maakt voor de door haar georganiseerde kansspelen, haar activiteiten uitbreidt naar het buitenland, de spelers onbelemmerd deelnemen en de maximaal toegestane inzet en winst zijn bepaald per deelnameformulier en niet per speler?
Zo neen, is een nationale regeling die als zodanig gericht is op de bestrijding van criminaliteit door de uitoefening van controle op de in de betrokken sector actieve ondernemingen om te verzekeren dat de betrokken activiteiten enkel worden uitgeoefend binnen aan deze controle onderworpen circuits, en daartoe het uitsluitende recht tot de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen verleent aan een enkele onderneming, ook dan verenigbaar met de artikelen 43 en 49 EG wanneer deze verlening een ongebreidelde uitbreiding van het aanbod daarvan tot gevolg heeft? Of dient, teneinde de betrokken beperking als ter verwezenlijking van het doel van bestrijding van de criminaliteit geschikt te kunnen beschouwen, de uitbreiding van het aanbod in ieder geval gecontroleerd te zijn, zodat zij binnen de grenzen blijft van hetgeen ter bereiking van dat doel noodzakelijk is? Indien de uitbreiding van het aanbod hoe dan ook gecontroleerd dient te worden, kan dan van een gecontroleerde uitbreiding worden gesproken wanneer een uitsluitend recht in de betrokken sector wordt verleend aan een lichaam met de in de eerste prejudiciële vraag vermelde kenmerken? En tenslotte, indien de verlening van genoemd uitsluitend recht geacht wordt te leiden tot een gecontroleerde uitbreiding van het kansspelaanbod, gaat de verlening ervan aan een enkele onderneming dan verder dan noodzakelijk is, in die zin dat hetzelfde doel eveneens op vruchtbare wijze kan worden gediend door de verlening van dat recht aan meer dan één onderneming?
Indien het antwoord op de twee voorgaande prejudiciële vragen zou luiden dat de onderhavige litigieuze nationale bepalingen inzake de verlening van een uitsluitend recht op de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen niet verenigbaar is met de artikelen 43 en 49 EG: a) is het dan in het licht van de genoemde bepalingen van het Verdrag aanvaardbaar dat de nationale autoriteiten gedurende een overgangsperiode die noodzakelijk is om met het Verdrag verenigbare regels vast te stellen, niet beslissen op aanvragen voor de uitoefening van de activiteiten in kwestie die worden ingediend door rechtmatig in andere lidstaten gevestigde personen? b) Zo ja, op grond van welke criteria wordt dan de duur van deze overgangsperiode vastgesteld? c) Indien geen overgangsperiode is toegestaan, op grond van welke criteria moeten de desbetreffende aanvragen dan door de nationale autoriteiten worden beoordeeld?
Recensie: Bescherming tegen ambush marketing
M. Arnoldus, Bescherming tegen ambush marketing, Amsterdam: deLex 2012.
Met recensie van Hanneke van Lith, UvA Master Informatierecht.
Van de hand van Merel Arnoldus is onlangs bij deLex het boekje ‘Bescherming tegen Ambush Marketing’ verschenen.
In dit boek(je, het telt 88 pagina’s) wordt een zoektocht uiteen gezet naar het antwoord op de vraag of de Nederlandse wet- en regelgeving op het moment van schrijven voldoende bescherming biedt tegen ambush marketing in overeenstemming met de door de organisatoren van sportevenementen gestelde eisen.
Aan de hand van summiere zogenoemde ‘vaderlandse’ rechtspraak op het gebied van ambush marketing wordt deze vraag onderzocht. Er wordt een vergelijking gemaakt met andere gastlanden van sportevenementen en hoe zij omgaan met het bieden van bescherming tegen ambush marketing. Op een heldere wijze zet Arnoldus uiteen wat ambush marketing inhoudt en welke vormen het kan aannemen, waarbij zij leuke voorbeelden uit de praktijk gebruikt. Ook wordt de rol van sociale media aangehaald en is een bespreking van de huidige juridische situatie in Nederland van belang. In het laatste hoofdstuk trekt zij de conclusie of Nederland, met de huidige stand van zaken, klaar is om adequate bescherming te bieden tegen ambush marketing.
Hot Topic
Ambush marketing is op het moment weer een hot-topic gezien het (voor Nederland ietwat vervroegd geëindigd) EK voetbal en de huidige Olympische Spelen in Londen. Deze vorm van marketing is een terugkerend fenomeen bij grote sportevenementen: 'niet-sponsoren die via een marketingstrategie zich verbinden aan een (groot) sportevenement'. Zie bijvoorbeeld het incident rondom de Bavaria-jurkjes tijdens het WK voetbal 2010. Nederland heeft de ambitie om organisator van de Olympische Spelen in 2028 te zijn. Dit duurt nog een hele tijd, maar of dit mogelijk is, gezien de juridische situatie in onze Lage Landen, wordt duidelijk na het lezen van deze scriptie.
Korte bibliografie auteur
Merel Arnoldus heeft haar bachelor Rechtsgeleerdheid behaald aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, gevolgd door een master Ondernemingsrecht aan de Universiteit van Leiden. Na het behalen van haar masterbul en een reis door Zuidoost-Azië is zij zich verder gaan verbreden in het onderwerp ambush marketing. Dit heeft geresulteerd in een interessante, heldere scriptie.
Inzicht van de lezer
Het boek leest makkelijk weg en door de uiteenzetting van de verschillende intellectuele eigendomsrechten met betrekking tot ambush marketing stuit men op leuke voorbeelden uit de ambush-praktijk. Door het bespreken van de eisen die worden gesteld aan een groot sportevenement als het WK Voetbal door de FIFA, wordt al snel duidelijk dat het een ingewikkelde machtstrijd is tussen organisatoren en degene die aan ambush marketing doen. Voor velen was het oppakken van de ‘Bavaria-meisjes’ te overdreven, maar voor degene die een groot evenement als het WK Voetbal in goede banen moet leiden is ambush marketing een doorn in het oog. Al met al een erg interessant onderwerp en een leuke scriptie.
Het boekje is zeer geschikt voor iedereen die een ‘overview’ van de regels omtrent ambush marketing wil verkrijgen.
Bestel uw exemplaar voor € 20,00 (incl. btw, excl. Verzendkosten) hier, ook inbegrepen in het Praktijkgebied IE. Het is te prijzen dat deLex publicaties van scripties mogelijk maakt voor jonge alumni.
Google top ads voldoende herkenbaar als reclame
CvB 12 september 2012, dossiernr. 2012/00085 (Google top ads)
Principiële uitspraak. Reclame dient als zodanig duidelijk herkenbaar te zijn voor het publiek waarvoor zij is bestemd. Google is de meest gebruikte zoekmachine in Nederland, die door ruim 90% van de bevolking voor meer dan honderd zoekopdrachten per maand wordt gebruikt. De gemiddelde consument is dus zeer goed bekend met het uiterlijk en de werkwijze van Google. Deze gebruiker zal begrijpen dat Google inkomsten genereert door advertenties op zoekresultatenpagina’s en heeft dus niet de verwachting dat Google’s zoekmachine advertentievrij is.
Anders dan appellant stelt, dient bij deze beoordeling niet te worden uitgegaan van een specifieke groep gebruikers zoals visueel gehandicapten of dyslectici.
Naar het oordeel van het College kan het de gemiddelde gebruiker onder normaal te achten omstandigheden niet ontgaan dat, indien top-ads worden getoond, een deel van het scherm een gekleurde achtergrond heeft. Evenmin zal deze gebruiker ontgaan dat bovenaan het gekleurde vlak staat “Advertenties met betrekking tot [zoekterm]” en “Waarom deze advertenties”. Het College acht het op grond van het voorgaande voor de gemiddelde gebruiker voldoende duidelijk waarom sommige mededelingen zijn voorzien van een geelroze achtergrond en dat die mededelingen reclame betreffen. Eveneens acht het College aannemelijk dat deze gebruiker weet dat de informatie die geen specifieke achtergrondkleur heeft, bestaat uit organische zoekresultaten.
3. De Commissie stelt voorop dat zij de vraag of sprake is van voldoende herkenbaarheid van de top ads op de betreffende zoekresultatenpagina beoordeelt aan de hand van het computerscherm, nu Google - naar verweerder terecht heeft gesteld - een internetdienst is die uitsluitend op een computerscherm wordt geleverd. Voorts neemt de Commissie tot uitgangspunt dat de gemiddelde gebruiker van Google ervan op de hoogte zal zijn dat op een pagina met zoekresultaten ook advertenties getoond (kunnen) worden.
4. Anders dan de voorzitter is de Commissie van oordeel dat voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk is wat op de na het invoeren van de zoekopdracht “computer” getoonde zoekresultatenpagina advertenties en wat zoekresultaten zijn. Weliswaar blijkt dit onderscheid niet uit verschil in opmaak of inhoud van beide onderdelen, nu voor de advertenties en de zoekresultaten eenzelfde lettertype wordt gebruikt en de onder de top ads getoonde zoekresultaten ook een commerciële inhoud (kunnen) hebben.
Het College van Beroep:
1. Het College begrijpt dat volgens appellant niet is voldaan aan het bepaalde in arti-kel 11.1 NRC, omdat niet wordt toegelicht in hoeverre er onderscheid is tussen de achtergrondkleur van top-ads (de boven de zoekresultaten geplaatste advertenties) en de zoekresultaten, alsmede omdat de voor top-ads gebruikte achtergrondkleur onvoldoende opvallend is, waardoor niet duidelijk is waar de top-ads eindigen. Hierdoor kan volgens appellant bij een zoekopdracht met Google verwarring ontstaan met betrekking tot de vraag wat op het computerbeeldscherm reclame is en wat een zoekresultaat. Appellant heeft het beroep hierop toegespitst. Aldus dient te worden beoordeeld of de Commissie terecht de achtergrondkleur die wordt gebruikt voor de top-ads (het College kwalificeert deze kleur als geelroze) bij gebruik van een computerbeeldscherm voldoende onderscheidend heeft geacht, in deze zin dat uit het kleurgebruik in combinatie met de verdere inhoud en vormgeving van het zoekresultatenscherm in de volgens artikel 11.1 NRC vereiste mate blijkt waar op dit scherm de grens ligt tussen reclame en (organische) zoekresultaten.
2. Anders dan appellant stelt, dient bij deze beoordeling niet te worden uitgegaan van een specifieke groep gebruikers zoals visueel gehandicapten of dyslectici. Google richt zich immers op een algemeen publiek (kort gezegd: alle gebruikers met internet), zodat dient te worden beoordeeld of voor de gemiddelde gebruiker van dit publiek voldoende duidelijk is waar de grens ligt tussen reclame en zoekresultaten. Bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen van de geelroze achtergrondkleur dient voorts te worden uitgegaan van het beeld zoals dat op een computerscherm zichtbaar is. Vaststaat immers dat uitsluitend via een scherm kennis wordt genomen van de zoekresultaten en de getoonde advertenties. Voorts wordt uitgegaan van het beeld zoals de gemiddelde gebruiker dat ziet, rekening houdend met een normaal te achten beeldcontrast, lichtinval en kijkafstand, zittend recht voor het beeldscherm. Uitgaande daarvan oordeelt het College als volgt.
3. Naar het oordeel van het College kan het de gemiddelde gebruiker onder normaal te achten omstandigheden niet ontgaan dat, indien top-ads worden getoond, een deel van het scherm een gekleurde achtergrond heeft. Evenmin zal deze gebruiker ontgaan dat bovenaan het gekleurde vlak staat “Advertenties met betrekking tot [zoekterm]” en “Waarom deze advertenties”. Het College acht het op grond van het voorgaande voor de gemiddelde gebruiker voldoende duidelijk waarom sommige mededelingen zijn voorzien van een geelroze achtergrond en dat die mededelingen reclame betreffen. Eveneens acht het College aannemelijk dat deze gebruiker weet dat de informatie die geen specifieke achtergrondkleur heeft, bestaat uit organische zoekresultaten.
4. Ten aanzien van de begrenzing van het gekleurde vlak is het College van oordeel dat deze onder normaal te achten omstandigheden nog juist zodanig zichtbaar is, dat de gemiddelde gebruiker zonder moeite kan vaststellen waar dit vlak eindigt. Aldus is, zoals de Commissie terecht heeft geoordeeld, voldaan aan de eis van artikel 11.1 NRC dat reclame voldoende duidelijk herkenbaar dient te zijn door opmaak, presentatie, inhoud of anderszins, mede gelet op het publiek waarvoor zij is bestemd. Het feit dat het gekleurde vlak opvallender had gekund, doet aan het voorgaande niet af. Het geven van meetbare, (semi-)wetenschappelijke criteria of richtlijnen op dit punt behoort overigens niet tot de bevoegdheid van het College.
5. Op grond van het voorgaande zal de beslissing van de Commissie worden bevestigd. Het College constateert dat aldus niet is voldaan aan de voorwaarde waaronder het voorwaardelijk incidenteel appel is ingesteld, te weten voor het geval het College zou hebben geoordeeld dat de beslissing van de Commissie niet in stand kan blijven.
Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak (Internetter herkent Google-ads als reclame)
Geen dieet, geen oefeningen, toch afvallen
RCC 21 augustus 2012, dossiernr. 2012/00700 (Sweet & Slim)
“De mooie reclamebelofte over product Sweet & Slim houdt door gebrek aan feiten geen stand.”. Preventief KAG-advies niet ingewonnen, strijd met CAG, Warenwet, Geneesmiddelenwet. Misleidende reclame, bewijslast verdeling bij de adverteerder voor een geclaimde uiting; in strijd met art. 7 Nederlandse Reclame Code (hierna: NRC).
Voor het afslankproduct “Sweet & Slim” worden er uitingen in een huis-aan-huis folder gedaan over de speciale werking van het product om af te vallen zonder hiervoor een dieet te volgen en er oefeningen voor te doen. Het gaat hier om de volgende uiting:
“Sweet & Slim is speciaal ontwikkeld voor het bestrijden van zwaarlijvigheid, en het is zo’n krachtig werkend middel, dat ik het alleen kan voorschrijven in de allerkleinste hoeveelheden. U hoeft Geen Dieet te Volgen en U Hoeft Geen Oefeningen te Doen (…)”.
Klager heeft het product besteld. In de folder staat dat men geen dieet hoeft te volgen en uitsluitend de pillen dient te slikken om af te vallen. In de verpakking van het product zit echter een gebruiksaanwijzing waarin ook dieet-tips staan. Klager is van mening dat hij, wanneer hij een dieet volgt, geen pillen hoeft in te nemen.
De uiting is niet aan de KAG ter preventieve toetsing voorgelegd. Zou dat wel zijn gebeurd zouden er strijd met artikel 10 Code Aanprijzing Gezondheidsproducten (cfrm. 19 / 20 Warenwet) zijn. En daarbij strijd met 6 CAG en 84 Geneesmiddelenwet: - “(…)zorgt ook voor het verlagen van uw cholesterol en het vermindert ook het risico op een hartaandoening en andere organische aandoeningen”.
Voorts acht de Keuringsraad de volgende claims onaannemelijk en misleidend, en derhalve in strijd met de artikelen 7 en 35 CAG:
- “(…) gemakkelijk 15 kilo kwijtraakten in de proefperiode van 10 dagen, zonder diëten, oefeningen of een operatie”,
- “iedere proefpersoon raakte 15 kilo kwijt in 10 dagen en 0,2% van de proefpersonen viel zoveel af dat ze moesten stoppen” en
- “in dit geval is lichaamsbeweging niet noodzakelijk als hulp bij het afvallen”.
Tot slot: Adverteerder garandeert de werking van het product zoals die eveneens is verwoord in de advertentie. Het enkele innemen van de zoetstofkorrels conform de gebruiksaanwijzing leidt tot de beoogde gewichtsafname. Hoewel het volgen van een dieet derhalve niet noodzakelijk is om het beloofde resultaat te bereiken, heeft adverteerder algemene dieettips bij de verzending van zijn product ingesloten. Het is algemeen bekend dat een gezonde en evenwichtige voeding bijdraagt aan een gezonde levensstijl en er eerder toe zal bijdragen dat de beoogde resultaten behouden kunnen worden, terwijl het voedingspatroon evenwichtig blijft.
Commissie:
In de uiting wordt op verschillende plaatsen, al dan niet nadrukkelijk, meegedeeld dat het product, zonder dat men een dieet hoeft te volgen en zonder oefeningen te doen, ervoor zorgt dat men ‘flink wat overgewicht’ kwijt raakt.
Zo wordt onder meer meegedeeld: “Sweet Slim is speciaal ontwikkeld voor het bestrijden van zwaarlijvigheid, en het is zo’n krachtig werkend middel, dat ik het alleen kan voorschrijven in de allerkleinste hoeveelheden. U hoeft Geen Dieet te Volgen en U Hoeft Geen Oefeningen te Doen (…)”. Om in 10 dagen 15 kilo af te vallen, is, volgens de uiting, “alles wat u hoeft te doen”, ‘s ochtends, ’s middags en ’s avonds “één Sweet & Slim korrel” in te nemen.
Gelet op de klacht, waarin deze werking wordt betwist, lag het op de weg van adverteerder om de werking van het product aannemelijk te maken. Adverteerder heeft echter geen stukken overgelegd ter onderbouwing van de door haar geclaimde werking.
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Afmelden voor ongewenste reclame per postbusnummer
RCC 21 augustus 2012, dossiernr. 2012/00592 (NCRV Down Town Abbey)
Ongewenste reclame, opt-in/ opt-out beleid, vermelden van persoonsgegevens op internet voor marketing doeleinde, recht op verweer. Artikelen 1.1, 1.2 a, 4 en 5 Code Reclame via de e-mail 2012.
Het betreft een uiting op de website van de NCRV, waarop persoonlijke gegevens dienen te worden ingevuld door een prijsvraagdeelnemer onder vermelding van "De NCRV legt gegevens vast ter uitvoering van bovenstaande verzoek en om bestaande gegevens te verrijken en actualiseren. Ook kunnen we deze gegevens gebruiken om u te informeren over ons en onze producten. Als u op deze informatie geen prijs stelt, dan kunt u zich schriftelijk melden bij de NCRV, afd. relatiemarketing, Postbus 25000, 1202 HB Hilversum"
In het kader van de bewuste prijsvraag worden klagers gegevens gebruikt voor marketing, tenzij klager een brief stuurt naar een “niet-antwoordnummer adres”. Aldus wordt in de uiting een hoge drempel opgeworpen om van ongewenste reclame af te komen. Volgens klager mag dit niet meer sinds de nieuwe Code e-mail. Zijns inziens had op de webpagina de mogelijkheid moeten worden geboden om aan te vinken of men wel of niet wil dat zijn gegevens worden gebruikt voor marketingdoeleinden.
Commissie wijst de klacht af: omdat het geen reclame via email betreft. Het opgeven van een postbusnummer in plaats van een (gratis aan te verzenden) antwoordnummer, is geen overtreding van de NRC.
De Commissie:
deelt de opvatting van adverteerder dat de bestreden uiting geen reclame via e-mail betreft en dat de Code reclame via e-mail 2012 (hierna: Code e-mail) op grond van het toepassingsgebied daarvan, niet van toepassing is; artikel 1.1 Code e-mail luidt: “Deze Code is van toepassing op het toezenden van ongevraagde reclame via e-mail”.Overigens staat het adverteerder op zichzelf vrij om aan deelname aan de onderhavige prijsvraag de voorwaarde te verbinden dat adverteerder de deelnemer vervolgens per e-mail kan benaderen. Dat een postbusnummer en geen antwoordnummer is vermeld, om adverteerder te berichten in geval men geen prijs stelt op informatie “over ons en onze producten”, betekent niet dat de Nederlandse Reclame Code is overtreden.
Personalia juristen, leden bij de RCC
Vanaf 13 September zal mevrouw Sjoukje Rullmann, vice-president Rechtbank Amsterdam, zich als voorzitter bij de Reclame Code Commissie voegen. In een volgende nieuwsbrief zal zij nader geïntroduceerd worden.
De heer A. Bossema, lid van de RCC, is vanaf heden werkzaam bij Omega Pharma Nederland BV.
Nieuw bij Stichting Reclame Code
- Fabian Bloem, Compliance Coördinator, is in mei na 3 jaar vertrokken bij SRC voor een andere werkuitdaging.
Tot er een opvolger gevonden is zal zijn functie tijdelijk worden waargenomen door Prisca Ancion-Kors.
- Ook is in juni Wim Hoen aangetrokken als Hoofd Klachtenbehandeling. Wim werkte voorheen als jurist bij bij ondermeer Endemol en Sony Television, en zal nu leiding geven aan het team van secretarissen.
- Tot slot is Jessica Bookelmann, Marketing en Communicatie Coördinator, in september bij SRC vertrokken om zich in het zuiden van het land te vestigen. Haar functie is overgenomen door Laura van Lingen. Zij komt van ABN AMRO waar zij diverse rollen heeft vervuld waaronder persvoorlichter en communicatie adviseur van ABN AMRO MeesPierson en Sponsoring.