Brede interpretatie van evenementen die van aanzienlijk belang worden geacht
Draft opinion of the Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs on the Implementation of the Audiovisual Media Services Directive, 2012/2132(INI).
The Committee on Civil Liberties, Justice and Home Affairs calls on the Committee on Culture and Education, as the committee responsible, to incorporate the following suggestions in its motion for a resolution:
1. Considers that concentration of media ownership may undermine freedom of information, and in particular the right to receive information, and therefore requests the Commission to specify the ownership relations existing among the 7 500 broadcasters it has identified in the EU, with the aim of singling out the potential challenges relating to plurality in these media services;
2. Requests the Commission to continue to monitor and address any violations of the 12- minute rule, to examine the real amount of advertising and to consider, in particular, whether there is a need for reducing the limit in view of possible complaints by consumers;
(...) 5. Welcomes the approach taken by the Commission and the European Court of Justice in relation to the interpretation of Article 14 of the AVMS Directive; calls for a continued broad interpretation of the term ‘events which are regarded as being of major importance for society’, including sports and entertainment events that are of general interest, and encourages Member States to draw up lists of such events;6. Highlights the fact that, in an increasingly digital environment, public media services play a crucial role in ensuring that citizens are able to access information online, and acknowledges in this regard that the provision of internet services by public media services contributes directly to their mission; (...)
8. Calls on the Commission to maintain, in the EU’s external trade agreements, the definitions of audiovisual media services of the Directive, thus ‘carving out’ those services.
Kick off meeting: Nieuwe zelfregulering reclame gezondheidsproducten
Met de komst van de Claimsverordening, waarvan de overgangstermijn 14 december aanstaande afloopt, heeft het bedrijfsleven dat gebruik maakt van gezondheidsclaims te maken met veranderende wetgeving.
Met een nieuw zelfregulerend systeem spelen we in op deze veranderingen. De zelfregulering die uitgevoerd wordt door de KAG heeft een nieuwe invulling gekregen. Naast nieuwe normen, geven we uitleg over een nieuw systeem van zelfregulering en werkwijzen. NVWA, VWS en de brancheorganisaties NPN en Neprofarm lichten het belang en de voordelen van zelfreguleren toe. Ook is er tijd om uw vragen te beantwoorden.
Inschrijven: link
Waar Hotel Newport Huizen
Wanneer donderdag 13 december 14:00 - 16:00
Prijs: gratis
Inclusief: borrel
Programma
13 December 2012
Programma onder voorbehoud
14.00-14.15 Opening: behoefte en belang zelfregulering
Saskia Geurts, NPN / Bernard Mauritz, Neprofarm
14:15-14.30 Zelfregulering en de overheid
Yvonne Huigen, NVWA / VWS, beleidsmedewerker
14.30 -15.00 Zelfregulering hoe gaat dat in zijn werk?
Janine Galjaard, Keuringsraad
15:00-15.30 Database voorbeeldbewoording, hoe werkt het?
Vincent Bouwmeester, Projectleider Zelfregulering
15:30-16.00 Vragen
16.00 Afsluiting met aansluitend borrel
"Heren stretch t-shirt" niet "altijd 6.50"
Vz RCC 20 november 2012, dossiernr. 2012/00926 (hema t-shirt altijd 6.50)
Vergelijkbaar met RB 1310.
Op de website hema.nl voor zover op die website een “heren stretch t-shirt” kan worden besteld met als prijsvermelding “altijd 6.50”. De tekst "altijd 6,50" is bovendien opgenomen in de disclaimer in de brochure en op bordjes die in de winkel zijn geplaatst bij de klantenservice.
Klager heeft geconstateerd dat adverteerder de “altijd”-prijs van witte shirts in 2012 twee keer heeft verhoogd. Volgens klager is dit in strijd met het woord “altijd”, nu dit woord betekent dat iets blijvend is en niet zal veranderen. Door het ontbreken van een duidelijke toelichting over die invulling mist de gemiddelde consument, essentiële informatie die hij nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Adverteerder stelt dat zij consumenten informeert over de invulling die zij geeft aan het woord “altijd” door de volgende tekst op haar website: “Hema doet haar uiterste best de ‘altijd’ prijzen zo lang mogelijk gelijk te houden, maar kan wijzigingen in prijs en uitvoering niet uitsluiten”. Deze informatie staat volgens adverteerder in de disclaimer op de website en onder het kopje “prijzen” op de pagina “over online winkelen”. De voorzitter heeft geconstateerd dat bedoelde tekst inderdaad op de desbetreffende webpagina’s staat. De voorzitter is evenwel van oordeel dat adverteerder daarmee nog niet heeft voldaan aan de eis dat de consument “duidelijk” over de invulling van het woord “altijd” wordt geïnformeerd.
4) Aan het voorgaande doet niet af dat, zoals adverteerder stelt, de tekst ook is opgenomen in disclaimers in brochures en op bordjes in de winkel. De website is immers een zelfstandige reclame-uiting die, los van de in de brochures en winkels te verstrekken informatie, aan de bepalingen van de Nederlandse Reclame Code dient te voldoen
De beslissing van de voorzitter
Op grond van hetgeen hiervoor is vermeld, acht de voorzitter de gewraakte reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Hof van Cassatie volgt HvJ EU inzake de Sperperiode
Hof van Cassatie 2 november 2012, nr. C.09.0436.N (Inno tegen UNIZO, Mode Unie en Couture Albert)
In navolging van HvJ EU C-126/11. Het hof van cassatie vernietigt het bestreden arrest inzake de in België bekend sperperiode (aankondigingen van prijsverminderingen te verrichten of te suggereren) voorafgaand aan de uitverkoop.
1. Het onderdeel voert aan dat het bestreden arrest ten onrechte oordeelt dat het verbod ingesteld door het artikel 53, § 1, eerste lid, van de wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (hierna: WHPC), zoals hier van toepassing, niet onder het toepassingsveld valt van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken.
3. Uit de vaststelling dat de wetgever met de invoering van artikel 53, § 1, eerste lid, WHPC, mede boogde de consument te beschermen, enerzijds, en het antwoord van het Hof van Justitie dat slechts de nationale wettelijke regelingen betreffende oneerlijke handelspraktijken die “alleen” de economische belangen van concurrenten schaden of betrekking hebben op transacties tussen handelaars uit de werkingsfeer van de richtlijn zijn gesloten, anderzijds, volgt dat voormelde bepaling onder het toepassingsveld van de richtlijn valt.
Het onderdeel is gegrond.
Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest in zoverre dit oordeelt over het hoger beroep en over de kosten.
Bij andere anti-aanbakpannen komen chemicaliën terecht in uw eten
RCC 6 november 2012 zaaknr. 2012/00809 (Ceramicore pannen)
Het betreft een televisiereclame voor Ceramicore pannen. Daarin wordt gesproken over een “keramische anti-aanbakpan” en wordt gesteld: “Met gewone anti-aanbakpannen komt de anti-aanbaklaag uit de pan in uw eten, waardoor er gevaarlijke anti-aanbakmaterialen en chemicaliën in uw eten komen. Met keramiek is er geen magie, geen mysterie, geen gevaarlijke chemicaliën”.
De klacht gaat over de stelling dat er bij gewone anti-aanbakpannen gevaarlijke chemicaliën vrijkomen, is niet juist en in strijd met artikel 6 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), ingevolge welke bepaling reclame niet mag appelleren aan gevoelens van angst of bijgelovigheid.
Naar oordeel van de Commissie heeft adverteerder niet de juistheid van de bestreden, absolute mededeling aangetoond. Door deze mededeling wordt de indruk gewekt dat bij gewone anti-aanbakpannen in alle gevallen diverse, gevaarlijke materialen in het eten terechtkomen. Commissie doet een aanbeveling.
Adverteerder heeft in reactie op de klacht, dat voornoemde stelling onjuist is, meegedeeld dat het gaat om de stof PFOA/C8, dat deze stof kan vrijkomen bij bepaalde temperaturen dan wel beschadigingen aan de anti-aanbaklaag, en dat er onderzoeken zijn die aantonen dat door de blootstelling aan PFOA/C8 “de kans op bepaalde ziekteverschijnselen mogelijk wordt vergroot”. Verweerder heeft echter geen onderzoeken waaruit zijn gelijk blijkt overgelegd, wat wel op zijn weg had gelegen. Hij heeft slechts verwezen naar een link betreffende -naar verweerder stelt- een onderzoek waarin “wordt geconcludeerd dat er een mogelijk verband bestaat tussen PFOA en diverse vormen van kanker”.
Aldus heeft adverteerder de juistheid van de bestreden, absolute mededeling niet aangetoond. Door deze mededeling wordt naar het oordeel van de Commissie de indruk gewekt dat bij gewone anti-aanbakpannen in alle gevallen diverse, gevaarlijke materialen in het eten terecht komen.
Gelet op het voorgaande gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de voordelen van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Gelet op bovengenoemde onjuistheid wordt door de reclame bovendien zonder te rechtvaardigen redenen geappelleerd aan gevoelens van angst als bedoeld in artikel 6 NRC.
Ten slotte constateert de Commissie dat zij met betrekking tot de onderhavige reclame op 22 mei 2012 reeds een aanbeveling heeft gedaan (dossier 2012/00368). Het betrof toen een ander onderdeel van de uiting.
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met de artikelen 6 en 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om ook niet meer op de in dit dossier bestreden wijze reclame te maken.
Stichting Stophersentumoren maakt misleidende reclame
RCC 6 november 2012 zaaknr. 2012/00957 (stop hersentumoren)
De klacht heeft betrekking op een commercial waarin de aandacht wordt gevestigd op het ontbreken van gedegen onderzoek naar hersentumoren. In beeld verschijnt een ouderpaar met een jong kind dat in het ziekenhuis tegenover een arts zit. De voice over zegt: “De dokter vertelt dat jullie zoontje een hersentumor heeft. En dat het iedereen kan overkomen. Jong en oud. En ook al sterven er vier mensen per dag aan, er is nog geen genezende behandeling mogelijk omdat er geen gedegen onderzoek wordt gedaan. Zonder onderzoek is dit gevecht dus al verloren, voordat jullie er aan beginnen. Hoogstwaarschijnlijk is je zoontje binnen 15 maanden dood. Zonder onderzoek geen kans. Zonder u geen onderzoek.”
Als ouder van een zoon met een hersentumor vindt klaagster dat het filmpje schokkende beelden laat zien en horen. Klaagster vraagt zich af waar de cijfers die worden genoemd op zijn gebaseerd. De zoon van klaagster leeft al 11 jaar met een niet operabele hersenstam tumor en heeft het afgelopen jaar zijn HAVO diploma gehaald. Verweer luidt dat het onderzoek is onderbouwd met feitelijke gegevens en deskundigenonderzoek.. De Commissie is van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, te weten het doneren van geld. Om die reden is de uiting op dit punt misleidend en daarmee oneerlijk zoals bedoeld in artikel 7 NRC.
De kwaadaardige hersentumor is een nog vrij onbekende ziekte. Met de campagne hoopt verweerder de ziekte uit de anonimiteit te halen. Dit wordt op indringende wijze gedaan, omdat verweerder gelooft dat het effect heeft om het grote publiek zeer direct te confronteren met de ernst van deze ziekte en het ontbreken van kennis over de oorzaak en de behandeling ervan.
Verweerder is ervan overtuigd dat sprake is van een integere reclame, waarbij het belang van meer onderzoek naar een betere behandeling van kwaadaardige hersentumoren volle aandacht krijgt. Verweerder is zich ervan bewust dat een dergelijke commercial onrust kan veroorzaken, maar vond het in belang van de (toekomstige) patiënt en hun naasten dat de ernst van de ziekte toch aandacht verdient rondom de Internationale Hersentumorweek.
De Commissie begrijpt uit de stelling van klaagster dat het voor haar niet duidelijk is waarop de in de commercial genoemde feitelijke gegevens zijn gebaseerd en dat zij op grond van ervaringen met haar eigen zoon, deze ook in twijfel trekt. Aldus begrijpt de Commissie haar klacht aldus dat volgens haar de reclame behalve schokkend, tevens misleidend is.In de reclame-uiting wordt echter zonder nadere nuancering gesproken over ‘een hersentumor’ die is geconstateerd, waarvan vervolgens wordt gezegd dat ‘er’ vier mensen per dag aan sterven. Tot slot wordt voorspeld dat het in de reclame bedoelde jongetje ‘hoogstwaarschijnlijk binnen 15 maanden dood’ is. In de gehele commercial wordt geen onderscheid gemaakt tussen kwaadaardige en goedaardige hersentumorentumoren of de verschillen in gradaties die hierin bestaan en de gevolgen voor de overlevingsperiode.Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de boodschap in de commercial daarom aldus opvatten dat deze betrekking heeft op iedere willekeurige vorm van een hersentumor en wordt de onjuiste indruk achtergelaten dat ten aanzien van een persoon (jong of oud) bij wie een hersentumor is geconstateerd, ongeacht in welke vorm, de kans buitengewoon groot is dat hij of zij binnen 15 maanden dood is.Gelet op het voorgaande gaat de commercial gepaard met voor de gemiddelde consument onduidelijke informatie zoals bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, te weten het doneren van geld. Om die reden is de uiting op dit punt misleidend en daarmee oneerlijk zoals bedoeld in artikel 7 NRC.
Bij de beantwoording van de vraag of een uiting in strijd is met deze criteria stelt de Commissie zich, gezien het subjectieve karakter daarvan, terughoudend op. Getoetst wordt immers aan subjectieve normen waarbij, anders dan bij objectieve normen, de persoonlijke waardering een belangrijke rol speelt, die per individu kan verschillen. Bij toetsing van een uiting aan subjectieve normen beoordeelt de Commissie of volgens huidige maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Daarbij kunnen verschillende factoren een rol spelen, zoals bijvoorbeeld de boodschap van de uiting, het daarmee beoogde doel en de wijze waarop dit in de uiting is uitgewerkt. Gelet hierop acht de Commissie -voornoemde terughoudendheid in acht genomen- de uiting niet van dien aard, dat daarmee de in dit verband genoemde artikelen van de Nederlandse Reclame Code worden overtreden. Dat niet iedereen de uiting zal waarderen, leidt niet tot een ander oordeel. Op dit punt wordt de klacht derhalve afgewezen.
Op grond van het hiervoor in het oordeel onder 1. bepaalde, acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder, voor zover nog nodig, aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.
In de praktijk kunnen wachtrijen voorkomen
Vz RCC 30 oktober 2012, zaaknr. 2012/00892 (Bobbejaanland geen wachtrijen)
De klacht verwijst naar elektronische toegangskaarten waarop staat vermeld “Bobbejaanland heeft veel overdekte attracties en kent geen wachtrijen”. Bij een bezoek van klager bleken er echter rijen te zijn van 45 minuten tot een uur.
Adverteerder stelt in zijn verweer niet te verwachten dat zijn reclame zo letterlijk wordt geïnterpreteerd. Uit onderzoek blijkt bovendien dat één van de grote voordelen van adverteerder ten opzichte van zijn concurrenten ligt in het feit dat het park van adverteerder weinig tot geen wachtrijen kent.
Adverteerder heeft niet weersproken dat in de praktijk wachtrijen kunnen voorkomen in haar attractiepark, in tegenstelling tot hetgeen wordt gesuggereerd in de uiting. De uiting bevat derhalve onjuiste informatie ten aanzien van een van de voornaamste kenmerken van het product, te weten de voordelen als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument door de uiting tevens ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Playboy weinig opvallend te midden van coverafbeeldingen
RCC 6 november 2012, dossiernr. 2012/00862 (Playboy in de Donald Duck)
Het betreft een bij het weekblad ‘Donald Duck’ ingesloten reclamefolder van adverteerder, waarin verschillende tijdschriften met korting worden aangeboden door het tonen van sterk verkleinde afbeeldingen van de covers van de betreffende tijdschriften, waaronder de Playboy. Op de cover staat een vrouw met ontblote borsten.
De Commissie is van oordeel dat met de onderhavige uiting de grenzen van het toelaatbare niet te buiten zijn gegaan. Weliswaar bevat de uiting een afbeelding van een vrouw met een ontbloot bovenlichaam, maar, gelet op de afmeting en plaats van deze afbeelding - weinig opvallend te midden van verschillende andere coverafbeeldingen - en mede in acht genomen wat de hedendaagse opvattingen zijn met betrekking tot het tonen van ‘bloot’ in reclame-uitingen, is de Commissie van oordeel dat de uiting niet in strijd is met de bovengenoemde criteria, ook niet voor zover deze onder ogen zou komen van (jonge) kinderen.
Niet discriminerend voor personen die niet werken
RCC 30 oktober 2012 zaaknr. 2012/00789B (VVD - Werkend Nederland)
De bestreden reclame-uiting komt voor in een commercial (in de periode voorafgaand aan de Tweede Kamerverkiezingen.) Een man komt in beeld en zegt: “Ja, waarom zou je nog werken? Als je niks doet word je in de watten gelegd en als je keihard werkt dan word je gepakt”. Vervolgens wordt door een voice over de volgende tekst gezegd: “Werkend Nederland verdient belastingverlaging. VVD.”
Klaagster acht de commercial onnodig grievend voor mensen die een uitkering krijgen. Klaagster meent dat er sprake is van stemmingmakerij en daardoor van aantasting van de burgerrechten. Klaagster stelt: “Er bestaat zelfs jurisprudentie over bij het Hof van Europa. Dat het discriminatie is en aantasting van de burgerrechten.”
Hoewel de Commissie er begrip voor heeft dat sommigen de wijze waarop de VVD haar visie op dit punt aan de man brengt niet zullen waarderen, kan, in het licht van de vergaande terughoudendheid die in acht dient te worden genomen bij de beoordeling van politieke uitingen, ook als dit reclame-uitingen zijn, naar objectieve maatstaven niet worden gezegd dat de uiting onnodig grievend of discriminerend is voor personen die niet werken.
Klaagster wijst erop dat de VVD de partij van de Minister President is en aldus een voorbeeldfunctie heeft. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de Minister President er ook is voor de niet werkende Nederlanders. Klaagster heeft er bezwaar tegen dat in de commercial een onderscheid wordt gemaakt tussen ‘werkers’ en ‘niet-werkers’. Zij stelt dat sprake is van een ‘criminaliserende’ ondertoon en dat de commercial aanzet tot haat en tweedracht. “Het maakt van de slachtoffers van de crisis daders, en de echter daders (banken etc) gaan vrijuit”, aldus klaagster.
Het oordeel van de Commissie
Evenals de voorzitter, is de Commissie van oordeel dat bij het beoordelen van de onderhavige commercial een vergaande terughoudendheid dient te worden in acht genomen. Het betreft immers een commercial van een politieke partij, de VVD, waarin zij haar standpunt tot uitdrukking brengt, te weten “werkend Nederland verdient belastingverlaging”. De wijze waarop dit gebeurt is, ook naar het oordeel van de Commissie, niet van dien aard dat de grens van het toelaatbare wordt overschreden. Hoewel de Commissie er begrip voor heeft dat sommigen de wijze waarop de VVD haar visie op dit punt aan de man brengt niet zullen waarderen, kan, in het licht van de vergaande terughoudendheid die in acht dient te worden genomen bij de beoordeling van politieke uitingen, ook als dit reclame-uitingen zijn, naar objectieve maatstaven niet worden gezegd dat de uiting onnodig grievend of discriminerend is voor personen die niet werken.
Hetgeen klaagster in haar bezwaar tegen de terzijdelegging en in haar mondelinge toelichting heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
De Commissie bevestigt de beslissing van de voorzitter.
De regels voor Facebook-wedstrijden
De regels voor Facebook-wedstrijden, ICTRecht.be 21 november 2012.
Een bijdrage van Christophe Meysmans, MyLex.
Samengevat zijn er vijf stelregels bij het organiseren van een facebook-wedstrijd:
1. Maak een aparte applicatie voor de wedstrijd.
2. Deelname mag enkel afhangen van het leuk vinden van een pagina, het inchecken bij een pagina of het maken van een connectie met je toepassing.
3. Stel een duidelijk wedstrijdreglement op met enkele door Facebook vereiste verplichte vermeldingen.
4. Vraag geen deelnamebijdrage.
5 Laat je wedstrijd niet hoofdzakelijk van het toeval afhangen.
Lees de gehele bijdrage (link)