RB
RB 3897
28 april 2025
Uitspraak

Verbod tot gebruik van ‘laagste prijs garantie’ door Bauhaus in vergelijking met de producten van Hornbach toegewezen

 
RB 3894
17 april 2025
Uitspraak

Nordic Fire mag kritisch zijn op Milieu Centraal, maar moet oppassen met absolute milieuclaims

 
RB 3896
16 april 2025
Uitspraak

Greenpeace-lespakket onvoldoende herkenbaar als reclame, deels te stellig geformuleerd

 
RB 1235

Noot Essent/NLEnergie

Noot CVB 25 maart 2011, dossiernr. 2011/00075 (Essent/NLEnergie) m.nt. EHH in IER november 2011-5, p. 475-480.

Met dank aan Ebba Hoogenraad, Hoogenraad & Haak advertising + IP advocaten
In navolging van RB 765. Misleidende vergelijkende reclame over prijzen. Geen bewijssuggestie dat Essen ten gevolge van de overname de prijzen heeft verhoogd. Geen strijd met art. 8.2 aanhef en onder d want geen onjuiste informatie over eigen product. Wel strijd vereisten professionele toewijzing ex art. 7 NRC. De term ´de goedkoopste´ is een vergelijking ter opzicht van alle concurrenten, niet slechts ten opzicht van Essent, mede door overtreffende trap (goedkoopste) in plaats van vergrotende trap (goedkoper). Printreclame: op zichzelf toelaatbaar dat adverteerder goedkope aanvangsprijzen. Vereisten voor objectieve prijsvergelijking art. 13 aanhef en onder c NRC. Duidelijk maken klanten over beperkingen in tarief. Strijd met art. 13 aanhef en onder c. Tevens misleiding. Geen discriminatie. Uitspraak onder aandacht breed publiek gebracht.

RB 1234

Onduidelijk aanbod: Bierviltje of kleurplatengids?

Kantonrechter Rechtbank Groningen 23 november 2011, LJN BU9268 (Firma Q tegen Easycom b.v.)

Advertentieplaatsing, telefonisch geen overeenkomst, geen voldoende duidelijk aanbod.

Firma Q. heeft pas negen maanden na dato haar beklag gedaan. Die klacht is daarmee tardief. Er is geen sprake van agressieve verkooptechnieken, de advertentiecampagne heeft natuurlijk wel commerciële waarde. Het ging echter over een advertentie in een kleurplatengids ten behoeve van een goed doel voor in een ziekenhuis opgenomen kinderen. Medewerker was niet bevoegd om alleen overeenkomste met waarde hoger dan €2.268,90 aan te gaan die Firma Q kunnen binden. Subsidiair: de overeenkomst is nietig wegens strijd met de goede zeden of openbare orde. Meer subsidiair: er is geen rechtsgeldige overeenkomst vanwege een discrepantie tussen wil en verklaring:  Zou zij hebben geweten dat het ging om advertentieplaatsingen op bierviltjes dan zou zij die fax ook nimmer hebben geretourneerd.

5..3 Het meest verstrekkende verweer is dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen nu noch over de inhoud van de prestatie, advertentieteksten op bierviltjes, noch over de wijze van invulling van de verspreiding tevoren voldoende duidelijkheid is verstrekt. Uit de "Plaatsingsopdracht" is naar het oordeel van de kantonrechter niet, althans niet voldoende duidelijk, op te maken dat Firma Q. zich hiermee verbindt tot het in haar opdracht door Easycom laten vervaardigen van bierviltjes met daarop advertentieteksten.
Uit de verklaring van X. is evenmin op te maken dat in het telefoongesprek voldoende duidelijk is doorgenomen waartoe Firma Q. zich verbond en wat Easycom precies zou doen. Niet gesteld is dat die medewerker ter zake van het telefoongesprek nog meer of andere mededelingen zou kunnen doen dan in die verklaring is opgenomen. Al om die reden wordt ook niet aan bewijslevering toegekomen.
Firma Q. vindt dat de enkele vermelding "Verspreiding: regionaal" evenmin voldoende duidelijkheid geeft. De kantonrechter onderschrijft dat Easycom met die omschrijving eveneens onvoldoende duidelijkheid heeft geboden omtrent de aard en omvang van de door haar uit te voeren prestatie.

5.4 Nu aard en inhoud van de kennelijk door Easycom beoogde overeenkomst zich bepaald niet zonder meer niet uit de plaatsingsopdracht laten vaststellen, is er geen sprake van een voldoende duidelijk omschreven en bepaald aanbod. Easycom heeft ook zelf gesteld dat zij schriftelijk contracteert. Easycom benadert ongevraagd telefonisch klanten. Zij zal hebben te staan voor onduidelijkheden en eventuele misverstanden die daardoor kunnen ontstaan en daarvan het risico hebben te dragen.
Weliswaar dient ervan te worden uitgegaan dat opposante sub 5 de fax heeft ondertekend en geretourneerd maar gelet op dat onvoldoende duidelijke aanbod, kan niet worden geconcludeerd dat wilsovereenstemming tussen partijen bestond en dat daarmee tussen partijen een overeenkomst is ontstaan.

RB 1233
RB 1232

De beste scheerbeurt

Rechtbank 's-Gravenhage 22 december 2011, KG ZA 11-1312 (The Gillette Company tegen Energize Group/Wilkinson Sword GmbH)

Met gelijktijdige dank aan Tobias Cohen Jehoram, Thomas Conijn en Maurits Jan Voogt , De Brauw Blackstone Westbroek

Reclamerecht. Merkenrecht. Vergelijkende reclame. Claims. Zowel Gillette (MACH en MACH3) als Enigizer Group / Wilkinson (HYDRO3 en HYDRO 5) zijn producenten van scheersystemen voor natscheren. Wilkinson gebruikt de tekst "scheert BETER dan MACH 3" en "de BESTE SCHEERBEURT voor je HUID" op haar producten [zie afbeelding].

Uit marktonderzoek blijkt nog niet dat de claim "de BESTE SCHEERBEURT voor je Huid" door respondenten wordt opgevat als een daadwerkelijk op waarheid gebaseerde vergelijking en ook niet als een – niet serieus te nemen – overdrijving. Omdat dit niet als productclaim, maar als de puffery claim c.q. slogan wordt aangemerkt, is vermelding van deze tekst geen vergelijkende reclame en dus evenmin misleidend. De claim "scheert BETER dan MACH 3" wordt niet op een voor de consument inzichtelijke wijze kenbaar gemaakt en dus is de vordering inzake deze claim toewijsbaar. De vordering merkinbreuk wordt toegewezen voor wat betreft ongeoorloofde vergelijkende reclame.

Wilkinson staat op de verpakking en daarom zijn de vorderingen ten opzichte van haar ook toewijsbaar. Het verbod beperkt zich tot Nederland.

4.3. Nu voorshands niet aannemelijk is geworden dat de tekst “de BESTE SCHEERBEURT voor je HUID” door het publiek wordt opgevat als een productclaim, is deze tekst aan te merken als puffery claim c.q. een slogan. De vermelding daarvan op haar verpakking, dan wel in haar point-of-sale reclame, is Wilkinson toegestaan nu deze niet is aan te merken als vorm van vergelijkende reclame. Om dezelfde reden is de reclame evenmin misleidend in de zin van artikel 6:193b lid 1 en 3 jo. 6:193c en 6:194 BW, zodat de vorderingen van Gillette ten aanzien van deze reclamezin zullen worden afgewezen.

4.6 *(...) Er wordt op de verpakking nergens duidelijk gemaakt dat het deze punten zouden zijn waarop de HYDRO 3 beter scoort dan de MACH 3 en de gemiddelde consument zou dit er dan ook niet uit afleiden.

4.7 (...) De onderbouwing van de claim moet bovendien zien op de prestaties van de vergeleken producten in de praktijk omdat dit ook de wijze is waarop de claim door de gemiddelde consument zal worden opgevat. Voorshands oordelend is Wilkinson daarin met voornamelijk verwijzingen naar de theoretische voordelen, zoals die zouden blijken uit de door haar overgelegde onderzoeken, in aanmerking genomen de resultaten van de onderzoeken van de onafhankelijke consumentenorganisaties StiWa en Que Choisir, niet geslaagd.

4.8 4.8. Een en ander leidt tot de voorlopige conclusie dat Wilkinson de producten HYDRO 3 en MACH 3 niet op objectieve en controleerbare wijze met elkaar vergelijkt, zodat de vergelijkende reclame die zij met de claim maakt alleen al daarom ongeoorloofd is. Daarnaast geldt dat zij, gelet op de daartegen ingebrachte rapporten van Gillette, voorshands haar claim onvoldoende kan onderbouwen. In ieder geval zijn de gronden van haar claim naar voorlopig oordeel niet op een voor de consument inzichtelijke wijze kenbaar gemaakt, ook niet door de informatie op de achterkant van de verpakking. De vordering van Gillette ten aanzien van de claim “scheert BETER dan MACH 3” zal derhalve worden toegewezen zoals in het dictum bepaald.

4.9. Nu voorshands vaststaat dat Wilkinson op ongeoorloofde wijze vergelijkende reclame maakt, is het gebruik van de aanduiding ‘MACH (3)’ eveneens merkgebruik dat in strijd is met het verbod geformuleerd in artikel 9 lid 1 sub a GMVo. Of het merkgebruik ook in strijd is met artikel 9 lid 1 sub c GMVo kan bij deze stand van zaken in het midden worden gelaten. De vordering tot een verbod op merkinbreuk zal derhalve eveneens worden toegewezen, doch nadrukkelijk beperkt tot gebruik van het merk in de ongeoorloofde vergelijkende reclame als in dit geding door Gillette bestreden. 4.10. De vorderingen zijn, anders dan Wilkinson heeft aangevoerd, eveneens toewijsbaar ten opzichte van Wilkinson Sword. Op de verpakking staat (uitsluitend) Wilkinson Sword als verantwoordelijke fabrikant genoemd zoals blijkt uit de rood omkaderde tekst in onderstaande foto van de zijkant van de verpakking.

4.11. Het verbod tot onrechtmatig handelen zal worden beperkt tot Nederland, zoals door Wilkinson aangevoerd nu deze een nationaal rechtelijke grondslag heeft. Het merkinbreukverbod zal daarentegen, zoals gevorderd, jegens beide gedaagden pan-Europees worden toegekend. In dit kader stelt de voorzieningenrechter voorop dat zijn bevoegdheid niet is betwist, zodat er ingevolge HvJ EU in DHL/Chronopost1 in beginsel is uit te gaan van een pan-Europees verbod. Er is namens Wilkinson niet gesteld noch is anderszins gebleken dat de merkinbreuk zich beperkt tot het grondgebied van Nederland of dat één van de uitzonderingsituaties als voorzien door het HvJ EU in DHL/Chronopost zich voordoet. Teneinde executiegeschillen te voorkomen wordt overwogen dat het merkinbreukverbod zich niet uit zal strekken tot gebruik in de ongeoorloofde vergelijke reclame in andere talen dan het Nederlands. In de procedure zijn door Gillette immers uitsluitend de Nederlandse teksten aan de orde gesteld, terwijl er over sommige andere taalversies in andere Europese landen procedures zijn of worden gevoerd, waaronder Frankrijk en Duitsland, zodat ervan uit is te gaan dat het gevraagde verbod als beperkt tot de in het Nederlands gestelde tekst moet worden opgevat.

RB 1231

Puzzelvertier advertentie-overeenkomst

Kantonrechter Rechtbank Zwolle-Lelystad 29 november 2011, LJN BU8826 (gemachtigde Direct Incasso B.V. tegen museumbeheerder)

Civiel overig. Advertentie-overeenkomst. Geen op het sluiten van een tweede overeenkomst gerichte wil aangenomen. Geen bescherming van vertrouwen bij advertentieverkoper, gelet op de kennelijk bewuste handelwijze om in de eerste opdrachtbevestiging een fout te verwerken en na reactie daarop een tweede opdrachtbevestiging te zenden die op een andere advertentie ziet.

8. Op basis van de stukken en het ter comparitie tussen partijen gevoerde debat is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komen vast te staan dat ten aanzien van het plaatsen van een advertentie in ‘PuzzelVertier’ bij [GEDAAGDE PARTIJ] geen sprake was van een op het sluiten van een overeenkomst gerichte wil. Daartoe is het volgende van belang.

8.1. [GEDAAGDE PARTIJ] heeft ter comparitie onweersproken gesteld dat [EISENDE PARTIJ] haar, in de persoon van [S], telefonisch heeft voorgesteld om vier keer een advertentie te plaatsen in ‘een boekje voor een goed doel’ voor een bedrag van € 999,00 en dat [S] daarop te kennen heeft gegeven dat [GEDAAGDE PARTIJ] nooit advertenties plaatst voor een bedrag van meer dan € 250,00. Onweersproken heeft [S] ook aangevoerd dat hij niet gemachtigd is om voor [GEDAAGDE PARTIJ] verplichtingen aan te gaan voor bedragen groter dan € 300,00. Partijen hebben uiteindelijk afgesproken dat de betreffende advertentie eenmalig geplaatst zou worden. Vast staat dat [EISENDE PARTIJ] naar aanleiding van dit telefoongesprek op 2 april 2010 een opdrachtbevestiging aan [GEDAAGDE PARTIJ] heeft gezonden voor ‘plaatsing van een advertentie in ‘KleurVertier’ (kleurwedstrijd voor kinderen)’. In het afgedrukte voorbeeld van de advertentie zoals die door [EISENDE PARTIJ] zou worden geplaatst, stond een foute postcode vermeld. [GEDAAGDE PARTIJ] heeft toegelicht dat zij de opdracht heeft geaccordeerd en teruggestuurd, met daarbij de vermelding dat de postcode onjuist was. Voldoende aannemelijk is geworden dat [GEDAAGDE PARTIJ], toen zij op 14 april 2010 wederom een opdrachtbevestiging toegestuurd kreeg met daarin de juiste postcode, in de veronderstelling verkeerde dat de inhoud daarvan dezelfde was als die haar op 2 april 2010 was toegestuurd, namelijk plaatsing van een advertentie in ‘KleurVertier’, alleen nu voorzien van de juiste postcode. Daarbij is van belang dat, zoals tijdens de comparitie onweersproken is gesteld, voorafgaand aan deze toezending niet opnieuw telefonisch contact tussen [EISENDE PARTIJ] en [GEDAAGDE PARTIJ] heeft plaatsgevonden en dat [EISENDE PARTIJ] evenmin op andere wijze aan haar duidelijk heeft gemaakt dat het om een andere opdracht, namelijk plaatsing van een advertentie in ‘PuzzelVertier’, ging. Het voorgaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat [GEDAAGDE PARTIJ] door de handelwijze van [EISENDE PARTIJ] in de waan is gebracht dat zij, door ondertekening van de opdracht voor ‘PuzzelVertier’ alsnog tekende voor advertentieplaatsing in ‘KleurVertier’. Waar het gaat om ‘PuzzelVertier’ is dan ook geen sprake geweest van een op het sluiten van een overeenkomst gerichte wil.

9. De vraag of [EISENDE PARTIJ] de ondertekening van de tweede opdrachtbevestiging onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht opvatten als instemming met advertentieplaatsing in ‘PuzzelVertier’ moet ontkennend worden beantwoord. [EISENDE PARTIJ] heeft ter zitting niet weersproken dat tijdens het eerste telefoongesprek is afgesproken dat één advertentie geplaatst zou worden, namelijk een advertentie in ‘KleurVertier’, en dat zij [GEDAAGDE PARTIJ] na dat eerste gesprek niet opnieuw heeft benaderd voor het plaatsen van een advertentie in ‘PuzzelVertier’. Als [EISENDE PARTIJ] vervolgens een verbeterde advertentie toestuurt, afgedrukt op een opdrachtbevestiging die identiek lijkt aan de eerste, maar waarop enkele gegevens zijn gewijzigd, dan kan zij de ondertekening daarvan redelijkerwijs niet opvatten als een uiting van de wil van [GEDAAGDE PARTIJ] gericht op advertentieplaatsing in ‘PuzzelVertier’. De kantonrechter kan zich ook niet aan de indruk onttrekken dat [EISENDE PARTIJ] opzettelijk de werkwijze hanteert van het sturen van twee afzonderlijke opdrachtbevestigingen met een tussenpoos van minder dan twee weken, waarbij in de eerste opdrachtbevestiging een fout in de advertentie zit en dat [EISENDE PARTIJ] met deze handelwijze probeert te bewerkstelligen dat de opdrachtgever met de bevestiging voor de tweede opdracht in de veronderstelling verkeert akkoord te verlenen voor de eerste gecorrigeerde opdracht. Opvallend is in elk geval dat [EISENDE PARTIJ] vaker een identieke handelwijze blijkt te volgen (zie het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden d.d. 9 september 2011, LJN BT2369).

10. Gelet op het bovenstaande moet worden geoordeeld dat ten aanzien van het plaatsen van een advertentie in ‘PuzzelVertier’ geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen.

RB 1230

100% groene energie

RCC 1 december 2011, dossiernr. 2011/00872 (GreenChoice 100% groene energie)

Een advertentie in De Telegraaf van 2 september 2011 met als kop: “Greenchoice de enige energieleverancier van 100% groene energie”. Echter de claim “100% groen” kan niet worden waargemaakt. Greenchoice zegt op haar website de CO2-uitstoot te compenseren, maar dat is niet 100% groen. De Commissie wijst klacht af voor wat betreft groene stroom, maar doet aanbeveling voor wat betreft de gaslevering op basis van art. 2 en 3 Milieu Reclame Code.

De mededeling “100% groene energie” moet worden aangemerkt als een milieuclaim in de zin van artikel 1 van de Milieu Reclame Code (MRC). Krachtens artikel 2 MRC mogen milieuclaims geen mededelingen bevatten waardoor de consument misleid kan worden over milieuaspecten van het aangeprezen product. In artikel 3 MRC is bepaald dat een milieuclaim aantoonbaar juist dient te zijn, waarbij de bewijslast op de adverteerder rust en zwaardere eisen aan het bewijsmateriaal worden gesteld naarmate de milieuclaim absoluter is geformuleerd.

 
Stroom wordt gekwalificeerd als groene stroom indien bij het opwekken ervan gebruik wordt gemaakt van duurzame bronnen zoals wind, waterkracht, zon en biomassa. Blijkens het bij het verweer overgelegde stroometiket levert Greenchoice uitsluitend groene stroom. Met betrekking tot de geleverde stroom is de claim “100% groen” derhalve juist.
 
Naar het oordeel van de Commissie is dat niet het geval voor zover de claim “100% groen” betrekking heeft op het door Greenchoice geleverde gas. Voor gas bestaat nog geen formele, als zodanig gecertificeerde, groene variant. Greenchoice noemt het gas groen omdat – blijkens het overgelegde stroometiket 2010 – 0,03% bestaat uit biogas en 99,97% uit gas waarvan de CO2-uitstoot, die wordt veroorzaakt door het gebruik van aardgas, wordt gecompenseerd. Naar het oordeel van de Commissie is het gebruik van de absolute claim “100% groen” voor een situatie waarin sprake is van CO2-gecompenseerd aardgas met, aldus Greenchoice in de bijlage bij het verweer, als “Resultaat: minimale impact op klimaat, nl geen nadelige invloed op balans aan broeikasgassen”, niet juist. Hieruit kan immers worden afgeleid dat CO2-gecompenseerd gas niet geheel onschadelijk is voor het milieu en met name het klimaat. 
 
Gelet op het vorenstaande acht de Commissie de absolute claim “100% groene energie”
in strijd met het bepaalde in de artikelen 2 en 3 MRC.

RB 1229

Imperial Tobacco Blauw

College van Beroep 15 december 2011, dossiernummer 2011/00784 (Imperial Tobacco uiting voor Drum Blauw)

Met samenvatting van Carja Mastenbroek, DLA Piper. 

Aanbeveling bevestigd met wijziging van gronden.

De bestreden reclame-uiting betreft de verpakking van Drum Blauw waarop de tekst voorkomt: "Je hebt nu originele Drum in handen. Puur en vers! Je ruikt 't al bij het openmaken, voelt 't bij het rollen en proeft 't bij het opsteken. Geef je eigen draai aan de excellente blende van goudgele Virginia-, diepbruine Kentucky-, en kruidige Orient tabak. Geniet van het enige echte origineel."

Volgens klaagster is reclame voor tabak verboden, en wordt de verplichte gezondheidswaarschuwing op de verpakking ondermijnd door deze aanprijzende tekst. Imperial stelt dat het reclameverbod uit artikel 5 Tabakswet niet geldt voor de verpakking van het product, en dat de tekst pas zichtbaar is nadat een consument het pakje heeft aangeschaft en geopend. Voorts zou de tekst betrekking hebben op (de kwaliteit van) het product Drum zelf, en wordt niet gesuggereerd dat Imperial roken aanmoedigt. 

De Commissie begrijpt uit de Nota van wijziging bij de Tabakswet is bedoeld om verpakkingen van tabaksproducten uitgezonderd is van het verbod om reclame te maken, en dat dit betekent dat verpakkingen (die op zichzelf voldoen aan de ruime definitie van reclame in de Tabakswet) niet geheel verboden konden worden, en niet dat het toegelaten zou zijn om de pas na opening van het pakje zichtbare achterzijde van de verpakking te gebruiken als zelfstandige drager van een reclame-uiting als de onderhavige.

Voor zover de reclame toch toegelaten zou zijn, overweegt de Commissie nog (ten overvloede) dat artikel 5.1 van de in dat geval van toepassing zijnde Reclamecode voor Tabaksproducten ("RvT") bepaalt dat reclame het gebruik van tabaksproducten of het beginnen met dit gebruik niet mag stimuleren, noch het matig gebruik ervan tot voorbeeld stellen of bagatelliseren. Volgens de Commissie houdt de bestreden uiting een zodanige aanprijzing van het product in, dat deze het gebruik van dit product of het beginnen met dit product stimuleert. Indien de CvT van toepassing was, dan zou de reclame daarmee in strijd zijn.

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met artikel 2 NRC (jo artikel 5 Tabakswet). Aanbeveling om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Imperial meent dat de Commissie niet tot dit oordeel had kunnen komen. De bestreden uiting gaat het kader, om rokers in staat te stellen onderscheid te maken tussen de verschillende tabaksproducten, niet te buiten. De uiting is niet bedoeld om niet-rokers over te halen om te gaan roken, maar om de merkwaarden te communiceren naar klanten. Andere fabrikanten gebruiken vergelijkbare teksten. Uitingen op de verpakkingen zijn op grond van artikel 5 Tabakswet vrijgesteld; het maakt daarom ook niet uit waar de tekst staat. Juist het feit dat de tekst pas zichtbaar is na het kopen, stimuleert de tekst niet-rokers niet om te gaan roken, en bovendien is de tekst zo opgesteld dat een roker hooguit blijft kiezen voor Drum Blauw in plaats van een concurrerend product. De uiting is dus ook niet in strijd met 5.1 RvT.

Volgens het College is elke presentatie die verder gaat dan de reguliere presentatie van een tabaksproduct verboden. Dit betreft echter wel gesloten verpakkingen. De verpakking van Drum Blauw valt niet onder het verbod uit de Tabakswet, omdat de tekst pas leesbaar is na kopen van het product, en na opening van de sluiting (dit besluit zij na lezing van het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2011, LJN BS8874, "Agio vs. de Staat").

Echter, op grond van artikel 5.1 RvT mag reclame gebruik of het beginnen met gebruik van tabaksproducten niet stimuleren. De tekst zelf is volgens het College echter wel stimulerend, en verdergaand dan het onderscheiden van het product Drum Blauw van andere producten. Gezien de ruime definitie van reclame, vallen ook mededelingen op een dergelijke plek onder deze definitie. De roker ziet de tekst elke keer dat hij de verpakking opent, en niet-rokers kunnen er ook kennis van nemen.

Daarom luidt de conclusie dat de beslissing van de Commissie wordt bekrachtigd, voor zover zij de uiting in strijd met artikel 5.1 RvT heeft geoordeeld. Zij beveelt Imperial alsnog aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Het College komt dus tot hetzelfde oordeel als de Commissie, maar dan op andere gronden. Hoewel de uitkomst acceptabel is, is het de vraag of uit het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2011 volgt dat het verbod om verder te gaan dan de reguliere presentatie, de binnenkant van de verpakking niet raakt.

RB 1228

Flitskredieten die regels onduiken

Antwoord Minister De Jager op kamervragen van het lid Karabulut (SP) aan de minister van Financien over verstrekkers van flitskredieten die de regels ontduiken (ingezonden 11 november 2011), Aanhangsel Handelingen II, 827.

Vraag 1 - 5 Wat is uw reactie op het artikel «Geen leenrente, maar intussen...» waarin staat dat de aanbieders van flitskredieten op slinkse wijze onder de wetswijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft) uitkomen door geen rente of administratiekosten te vragen, maar na zeven dagen al bijzonder hoge vorderingskosten via een incassobureau te vragen?1
Op welke wijze worden de klanten van de verstrekkers van flitskredieten geïnformeerd in de precontractuele fase over het kostenpercentage van een dergelijke regeling en hoe wordt de kredietwaardigheidtoets uitgevoerd bij de aanbieders van flitskredieten? Is dit conform de Wft en de richtlijn Consumentenkrediet?2
Is dit voor u – in tegenstelling tot voor uw voorganger – wel een aanleiding om een verbod op flitskredieten in te voeren in Nederland? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om een einde te maken aan de absurd hoge kosten die aan deze flitsleningen verbonden zijn?3
Hoe verhouden deze praktijken van verstrekkers van flitskredieten zich tot het wetsvoorstel Normering buitengerechtelijke incassokosten dat voor besluitvorming in de Eerste Kamer ligt?4
Hoe verhouden dergelijke praktijken van aanbieders van flitskredieten zich tot de ambitie van het kabinet om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen?
Antwoord 1, 2, 3, 4 en 5

Flitskredieten zijn kredieten met een korte looptijd (minder dan drie maanden) die vaak via internet worden aangeboden. Sinds 25 mei jl. vallen ook de aanbieders van dergelijke kredieten onder de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dat betekent ten eerste dat flitskredietaanbieders een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) moeten hebben. Onder druk van de AFM heeft inmiddels een aantal aanbieders haar activiteiten gestaakt. Een beperkt aantal flitskredietaanbieders is nog in gesprek met de AFM over een eventuele vergunningaanvraag. De AFM beschikt over een breed instrumentarium om op te treden tegen aanbieders die in strijd handelen met de vergunningplicht. Zo kan de AFM boetes opleggen en instellingen door middel van een last onder dwangsom dwingen hun activiteiten te staken.
Daarbij heeft de AFM consumenten gewaarschuwd om geen flitskredieten af te sluiten bij aanbieders zonder vergunning.5 Of een flitskredietaanbieder een vergunning heeft, is in het register op de website van de AFM vindbaar. Alleen voor kredieten met een looptijd korter dan drie maanden, waarbij niet meer dan onbetekenende kosten worden berekend, kent de Wft een uitzondering.

In genoemd artikel van de Volkskrant worden verschillende flitskredietaanbieders aangehaald die hun flitskredieten zo hebben vormgegeven dat er naar hun mening geen sprake is van kosten of in ieder geval slechts van onbetekenende kosten. Ik deel die mening niet. Kosten voor het krediet zijn niet alleen rente en administratiekosten maar alle kosten die een klant maakt met welke naam dan ook, dus ook bijvoorbeeld kosten voor (versnelde) afhandeling, latere terugbetaling of verplichte borgstelling. De AFM past de definitie van krediet ook op deze wijze toe en neemt actief contact op met flitskredietaanbieders die nog geen vergunningaanvraag hebben ingediend. Aangezien de vergunningplicht voor dergelijke kortlopende kredieten is geïntroduceerd per 25 mei jl., is het mogelijk dat er door de AFM nog gesproken wordt over de vergunningplicht met aanbieders. Over de aard van de contacten met specifieke flitskredietaanbieders kan ik u niets mededelen. Ik beschik niet over toezichtvertrouwelijke informatie.
Ten tweede betekent het onder de Wft vallen van dergelijke flitskredietaanbieders dat de kredieten aan de voorwaarden die in en op grond van deze wet worden gesteld, moeten voldoen. In de precontractuele fase betekent dat bijvoorbeeld dat in reclame voor het krediet, indien er wordt gesproken over een maandbedrag of er een rentepercentage wordt genoemd, het (jaarlijks) kostenpercentage van het krediet moet worden vermeld. Ook moet de klant voorafgaand aan het afsluiten van het krediet precontractuele informatie krijgen in een standaardformulier. Op dit formulier moet alle relevante informatie over het krediet worden opgenomen, waaronder de kosten. Verder geldt, ter voorkoming van absurd hoge kosten, de maximering van de jaarlijkse effectieve kredietvergoeding. Voor kredieten, waaronder flitskredieten, mag jaarlijks niet meer vergoeding worden gevraagd dan 12% plus de wettelijke rente (op dit moment 4%). Ook moet verplicht worden getoetst of het krediet past bij de financiële positie van de consument (de kredietwaardigheidstoets) voordat het krediet wordt verstrekt. De AFM houdt doorlopend toezicht op het voldoen aan deze verplichtingen. In de Wft is de richtlijn consumentenkrediet geïmplementeerd, de Nederlandse voorwaarden voldoen daar derhalve volledig aan. Doordat flitskredieten onder de Wft vallen kunnen mensen alleen nog een dergelijk krediet krijgen als het bij hun financiële positie past en is het verboden om mensen meer voor een dergelijk krediet te laten betalen dan het maximum dat ook geldt voor andere kredieten (zoals roodstanden). Dit past derhalve uitstekend binnen de ambitie om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen.
Naast de regels met betrekking tot kredieten gelden regels met betrekking tot de maximale incassokosten die gevraagd mogen worden. Met betrekking tot de incassokosten regelt het wetsvoorstel tot normering van buitengerechtelijke incassokosten (32 418) welke incassokosten maximaal bij een schuldenaar in rekening mogen worden gebracht. Deze regels zullen gelden voor geldvorderingen uit een overeenkomst. Ook kredieten zijn geldvorderingen uit een overeenkomst. De precieze toepasselijkheid van deze nieuwe regels op kredieten wordt nog onderzocht. In het genoemde wetsvoorstel wordt het huidige voorschrift in het Burgerlijk Wetboek dat alleen redelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking komen, ingekleurd. In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om de vergoeding van incassokosten bij algemene maatregel van bestuur (amvb) te normeren. De vergoeding omvat alle incassohandelingen, ongeacht de omschrijving van de kosten van die handelingen (bijvoorbeeld registratiekosten, intakekosten, beheerskosten). Wanneer de schuldenaar een consument is, mogen niet meer incassokosten worden gevraagd dan volgt uit de amvb. In andere gevallen, zoals bij vorderingen tussen bedrijven, kunnen partijen hogere incassokosten overeenkomen. Het wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer.

Vraag 6. Op welke wijze gaat de regering de aanbieders van deze flitskredieten en de incassobureaus aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid?

Antwoord 6
In de eerste plaats onderschrijf ik de oproep van de AFM aan consumenten om geen zaken te doen met aanbieders die niet beschikken over een vergunning van de AFM. De AFM van haar kant is op grond van de wettelijke mogelijkheden die sinds kort worden geboden druk bezig met het aanspreken van de aanbieders van flitskredieten die nog op de Nederlandse markt actief zijn. Ook kunnen consumenten zelf, op grond van de Wet op het consumentenkrediet, naar de rechter stappen als een aanbieder een te hoge kredietvergoeding rekent. Met betrekking tot incassobureaus geldt dat ook zij zich aan de nieuwe wettelijke regeling van incassokosten zullen moeten houden. In het wetsvoorstel over de incassokosten is voorgeschreven hoeveel totaal aan incassokosten bij een consument in rekening mag worden gebracht. Dit voorschrift geldt ongeacht door wie de vordering wordt geïnd, door de schuldeiser zelf of door een derde, zoals een incassobureau.

RB 1227

Vrije beroepers vallen onder de consumentenbescherming

Grondwettelijk Hof 15 december 2011, arrest nr. 192/2011 (prejudiciële vragen door de Vrederechter kanton Herne-Sint-Pieters-Leeuw)

Met samenvatting van Bart Van den Brande en Emilie Willems, Sirius Legal.

België. De Wet betreffende de Marktpraktijken en Consumentenbescherming (W.M.P.C.) regelt in België het geheel van toegelaten en verboden handelspraktijken zoals dit is opgelegd door de Richtlijn Oneerlijke Marktpraktijken 2005/29/EG. De wet is van toepassing op “ondernemingen”, wat volgens artikel 2, 1° omvat “elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen”. Artikel 3 sluit hiervan expliciet uit de beoefenaars van vrije beroepen (“elke onderneming die geen koopman is in de zin van artikel 1 van het Wetboek van koophandel en die onderworpen is aan een bij wet opgericht tuchtorgaan”).

Na een prejudiciële vraag van een lokale Vrederechter heeft het Belgische Grondwettelijk Hof op 15 december 2011 de grondwettelijkheid van deze uitsluiting onderzocht en het komt tot het besluit dat:

B.7.1. De beoefenaars van vrije beroepen hebben weliswaar een zekere maatschappelijke verantwoordelijkheid, beschikken over een eigen deontologie en worden gekenmerkt door een hoge graad van onafhankelijkheid en een op discretie steunende vertrouwensrelatie met de cliënt. 

Zelfs in de mate waarin die kenmerken en waarden verschillen van die van de ondernemingen die niet onder de definitie van het « vrij beroep » vallen, verantwoorden zij niet dat voor bepaalde door beoefenaars van vrije beroepen verrichte daden niet dezelfde bescherming van de consument en van de concurrent bestaat als onder de WMPC. Er wordt niet aangetoond op welke wijze de algemene toepasselijkheid van de WMPC de voormelde kenmerken en waarden in het gedrang zou kunnen brengen.

B.8. Om die redenen, het Hof zegt voor recht De artikelen 2, 1° en 2°, en 3, § 2, van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden in zoverre zij als gevolg hebben dat de beoefenaars van een vrij beroep van het toepassingsgebied van die wet zijn uitgesloten.

Met andere woorden:  vrije beroepers vallen wel degelijk onder de consumentenbescherming opgelegd door de Belgische W.M.P.C. en ook advocaten en dokters moeten er dus op letten om correct reclame te maken, prijzen te afficheren, 14 dagen bedenktermijn te geven bij verkoop op afstand… teneinde de consument te beschermen.

Update 27 december 2011: juridat: Prejudiciële vragen over de artikelen 2, 1° en 2°, en 3, § 2, van de wet van 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, gesteld door de Vrederechter van het kanton Herne-Sint-Pieters-Leeuw. Handelsrecht - 1. Misleidende reclame, onrechtmatige bedingen en overeenkomsten op afstand - a. Beoefenaars van vrije beroepen - b. Vordering tot staking - 2. Oneerlijke marktpraktijken - a. Beoefenaars van vrije beroepen waarvoor een bij de wet opgericht tuchtorgaan bestaat, tandartsen en kinesisten - Uitsluiting - b. Vordering tot staking - Territoriaal bevoegde rechtbank - Forumkeuze. # Europees recht - Oneerlijke handelspraktijken - Algemeen verbod - Richtlijn. Juridat link

RB 1226

Onderdeel van abonnement

RCC 24 november 2011, dossiernr. 2011/00913 (Code VOR n.v.t. Telegraaf abonnement)

Klager heeft een JA/NEE-sticker, maar maakt bezwaar dat De Telegraaf waarop hij is geabonneerd, wordt bezorgd inclusief recla­me­drukwerk. Volgens klager is dit laatste in strijd met de Code verspreiding omgeadresseerd reclame­drukwerk (Code VOR).

De reclamebijlagen zijn in cellofaanverpakking toegevoegd en maakt onderdeel uit van het abonnement op die krant (tijdschrift Vrouw).

Na een voorzittersafwijzing volgt bezwaar bij de RCC, echter de Commissie bevestigd de beslissing.

Niet is weersproken dat De Telegraaf en het daarbij behorende reclamedrukwerk uitsluitend bij betalende abonnees van De Telegraaf zijn bezorgd en dat de reclamebijlagen in cel­lo­faanverpakking waren gevoegd bij het tijdschrift Vrouw, dat eenmaal per week wordt meegeleverd bij De Telegraaf en dat onderdeel uitmaakt van het abonnement op die krant.
Op grond hiervan dient de bedoelde reclame­bijla­ge te worden aangemerkt als onderdeel van De Telegraaf en derhalve niet als ongeadresseerd reclamedrukwerk.
 
Met de voorzitter is de Commissie van oordeel dat, nu de Code VOR niet van toe­passing is, de op die code gebaseerde klacht niet kan slagen.