Hunkemöller derde BH gratis actie geldt ook voor grote maten
RCC 6 mei 2011, Dossiernr. 2011/00298 (Hunkemöller)
Reclamerecht. Televisiecommercial Hunkemöller over actie "derde BH gratis." Klaagster kocht n.a.v. commercial een BH maar moest 17,50 euro afrekenen i.p.v. 15 euro omdat ze een grote maat had. Dit was volgens klaagster niet duidelijk aangegeven. Verweerder is niet duidelijk van welke actie klaagster gebruik wilde maken: "derde BH gratis" of "BH van de maand vanaf 15 euro" met grotere maat voor 17,50 euro. Bij eerstgenoemde actie zou klaagster derde BH gratis hebben gekregen, ongeacht de maat.
Commissie oordeelt dat verweerder stelling van klaagster, dat actie "derde BH gratis" niet geldt voor grote maten, heeft weersproken. Niet is komen vast te staan of klaagster gebruik heeft gemaakt van deze actie en grote maten daarvan uitgesloten zouden zijn. Geen grond voor toewijzing klacht dus wijst deze af.
In de bestreden televisiecommercial wordt reclame gemaakt voor de actie waarbij bij aanschaf van drie BH’s de derde BH gratis is. De stelling van klaagster dat deze actie niet geldt voor grote maten BH’s is door adverteerder weersproken. Uit de door klaagster weergegeven feitelijke gang van zaken is voor de Commissie niet komen vast te staan, dat klaagster daadwerkelijk van de in de commercial aangeprezen actie gebruik heeft willen maken en dat dat niet mogelijk was omdat grote maten BH’s - zonder een mededeling daaromtrent in de commercial - van deze actie uitgesloten zouden zijn. Gelet hierop ziet de Commissie geen grond voor toewijzing van de klacht.
"Niets is verser dan Iglo spinazie"
RCC 6 mei 2011, Dossiernr. 2011/00354 (Iglo diepvriesspinazie)
Reclamerecht. Televisiecommercial over Iglo diepvriesspinazie: "niets is verser dan Iglo spinazie". Deze claim is volgens klager onacceptabel aangezien het afbreuk doet aan verse groenten die naar de groenteboer gaan. Verweerder stelt dat in uiting geen vergelijking met verse groenten wordt gemaakt. Zelfs al zou dat wel zo zijn, dan is het feitelijk juist dat Iglo spinazie verser is nu het binnen 5 uur na oogst wordt ingevroren en het traject van oogst naar consumptie van verse spinazie langer is. Repliek: het gaat om de bewering "niets", welke onjuist is. Dupliek: bezwaar tegen wijzigen inhoud klacht, handhaaft standpunt en zekere mate van overdrijving is toegestaan.
Commissie oordeelt dat mededeling "niets is verser dan Iglo spinazie" niet onjuist is, nu Iglo spinazie binnen 5 uur wordt ingevroren en traject van commerciele verse spinazie aannemelijk langer is. Uiting suggereert niet verser te zijn dan spinazie vers van het land. Wijst klacht af.
De bestreden mededeling “Niets is verser dan Iglo spinazie” dient te worden beoordeeld in de context van de gehele commercial. Hierin wordt de snelle verwerking van Iglo spinazie benadrukt met als gevolg maximaal behoud van vitamines en mineralen, terwijl verse spinazie 14% vitamine C per dag verliest. Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de commercial opvatten als een aanprijzing van dit voordeel van ingevroren spinazie van Iglo ten opzichte van commercieel verkochte verse spinazie die – naar aannemelijk is - langer dan 5 uur na de oogst wordt verwerkt. In de uiting wordt niet gesuggereerd dat Iglo spinazie verser zou zijn dan spinazie die direct vers van het land wordt geconsumeerd.
Gelet op het vorenstaande en bezien in de context van de uiting acht de Commissie de mededeling “Niets is verser dan Iglo spinazie” niet onjuist.
Weer aanprijzing Q10 als middel tegen paradontitis
RCC 11 mei 2011, Dossiernr. 2011/00333 (Co-enzym Q10)
Reclamerecht. Aanprijzing product Co-enzym Q10 op website: goed middel tegen paradontitis. Klager stelt dat uiting misleidend is, want geen geneesmiddel terwijl die suggestie wel wordt gewekt. Ook geen bewijs dat Q10 helpt tegen paradontitis. Verweerder heeft geconstateerd dat informatie op site niet aan eisen Keuringsraad KOAG/KAG voldoet en heeft na ontvangst klacht deze informatie verwijderd.
Commissie oordeelt dat het aangeprezen product onder de Warenwet valt. Sprake van verboden medische claim (art. 20 lid 2 onder a Warenwet). Ook wordt het zodanig aangeprezen dat het onder art. 1 onder b Geneesmiddelenwet valt en is het verbod art. 84 Geneesmiddelenwet overtreden. Leidt tot strijd met art. 2 NRC. Nu verweerder werking Q10 t.a.v. paradontitis niet aannemelijk heeft gemaakt is er sprake van onjuiste informatie (art. 8.2 aanhef en onder b NRC). Daarom strijd met art. 7 NRC. Doet aanbeveling.
1) Op het in de bestreden uiting aangeprezen product Co-enzym Q10 van Elvitaal, dat in de vorm van capsules in de handel wordt gebracht en om die reden kan worden aangemerkt als een voor orale nuttiging door de mens bestemd middel, is de Warenwet van toepassing. Ingevolge artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet is het verboden eet- en drinkwaar aan te prijzen met gebruikmaking van vermeldingen of voorstellingen, die aan de waar eigenschappen toeschrijven inzake het voorkomen, behandelen of genezen van een ziekte van de mens, of die toespelingen maken op zodanige eigenschappen. De mededeling “Co-enzym Q10 is onder meer een goed middel tegen paradontitis: bloedend of ontstoken tandvlees” dient naar het oordeel van de Commissie te worden opgevat als een verboden medische claim in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. De uiting is daarom in strijd met artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC).
2) Voorts is de Commissie van oordeel dat het product Co-enzym Q10 van Elvitaal op zodanige wijze wordt aanbevolen, dat het dient te worden aangemerkt als een geneesmiddel in de zin van artikel 1 onder b van de Geneesmiddelenwet. Op grond van artikel 84 van de Geneesmiddelenwet is het verboden om reclame te maken voor geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning is verleend. Niet is gesteld of gebleken dat ten aanzien van Co-enzym Q10 van Elvitaal een dergelijke vergunning is verleend. Ook om deze reden is de uiting in strijd met artikel 2 NRC.
3) Op klagers stelling dat er geen bewijs is voor een heilzame werking van Q10 bij parodontitis, heeft adverteerder niet aannemelijk gemaakt dat het product Co-enzym Q10 van Elvitaal wel de in de uiting daaraan toegeschreven heilzame werking ten aanzien van parodontitis heeft. Dit impliceert dat de uiting onjuiste informatie bevat over de van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC, welke resultaten als een van de voornaamste kenmerken van het product moeten worden beschouwd. Om die reden is de uiting tevens misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Lees de gehele uitspraak hier (link / pdf)
Regelingen: NRC art. 2, art. 7, art. 8.2 aanhef en onder b; Warenwet art. 20 lid 2 onder a; Geneesmiddelenwet art. 1 onder b, art. 84
Soortgelijke uitspraken: RB 896; RB 919
Nestlé Groeie Start reclame voldoet aan zuigelingenvoeding richtlijn
RCC 10 mei 2011, Dossiernr. 2011/00165 (Nestlé)
Reclamerecht. Televisiereclame voor Nestlé Groeie Start met L.Comfortis. Klaagster stelt dat het lijkt alsof reclame voor jonge baby's bedoeld is en dat mededeling over borstvoeding beter dan kunstvoeding bijna onleesbaar is en kort in beeld. Lijkt volgens klaagster in strijd met WHO regels. Verweerder stelt dat verbod reclame voor jonge baby's niet volgt uit WHO regels maar uit art. 14 Richtlijn 2006/141/EG. Baby's in uiting zijn ouder dan 6 maanden, onderbouwd met e-mail reclamebureau. Uiting over borstvoeding is volgens verweerder 6 seconden in beeld.
Commissie oordeelt dat verbod uit art. 14 Richtlijn niet is overtreden omdat in uiting meerdere malen wordt gesproken over opvolgmelk. Geen reden om aan mededeling verweerder over leeftijd baby's te twijfelen. In uiting duidt geen mededeling in het bijzonder op baby's jonger dan 6 maanden. Geen wettelijke verplichting uiting over borstvoeding te vermelden bij opvolgmelk, dus klacht ongegrond. Wijst klacht af.
Ad 1. Tussen partijen staat vast dat geen reclame mag worden gemaakt voor volledige zuigelingenvoeding voor baby’s jonger dan 6 maanden. Naar adverteerder onweersproken heeft meegedeeld, volgt dit verbod niet uit “de WHO regels”, maar uit artikel 14 van de Europese Richtlijn over zuigelingenvoeding, richtlijn 2006/141/EG, welke regelgeving is geïmplementeerd in de “Warenwetregeling Zuigelingenvoeding 2007”.
In artikel 14 van voornoemde richtlijn staat onder meer:
“Voor volledige zuigelingenvoeding mag slechts reclame worden gemaakt in gespecialiseerde publicaties op het gebied van babyverzorging en in wetenschappelijke publicaties”
en
in artikel 2 van voornoemde Warenwetregeling staat onder meer:
“Het (…) verhandelen van:
a. volledige zuigelingenvoeding
(…)
geschiedt met inachtneming van de artikelen (…) tot en met 14, van richtlijn 2006/141/EG”.Naar het oordeel van de Commissie wordt bovenbedoeld verbod in dit geval niet overtreden, omdat in de uiting meermalen wordt gesproken over “opvolgmelk”. Hierdoor is voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk dat de uiting een aanprijzing inhoudt van “opvolgmelk” en niet van volledige zuigelingenvoeding.
Ad 2. Ingevolge artikel 13 lid 4 van richtlijn 2006/141/EG dient de etikettering van volledige zuigelingenvoeding onder meer de volgende vermelding te bevatten:
“a) een verklaring dat borstvoeding te verkiezen is”. Ingevolge artikel 13 lid 8 sub b van de richtlijn geldt deze eis ook voor “de reclame”. Een dergelijke verplichting is niet in de richtlijn opgenomen voor opvolgmelk, ofwel, zoals in de richtlijn aangeduid, “opvolgzuigelingenvoeding”.
Adverteerder heeft meegedeeld dat zij heeft besloten om bovenbedoelde verklaring ook toe te voegen aan haar communicatie over opvolgmelk, zonder dat daartoe een wettelijke verplichting bestaat. Naar adverteerder stelt, is aan het begin van de bestreden televisiereclame 6 seconden in beeld:
“borstvoeding is de meest geschikte voeding voor zuigelingen”.
Naar het oordeel van de Commissie kan men van mening verschillen over de leesbaarheid van deze mededeling, maar dat leidt, nu niet is gebleken van een (wettelijke) verplichting tot zodanige vermelding, niet tot het oordeel dat de klacht, dat wat dit betreft “de WHO regels” worden overtreden, gegrond is.
Lees de gehele uitspraak hier (link en pdf)
Regeling: Richtlijn Zuigelingenvoeding (2006/141/EG) art. 13 lid 4, art. 14
Spaarrente van 4% niet oneindig
Rechtbank Amsterdam 18 mei 2011, LJN BQ6506 (Stichting Misrekening tegen ING Bank N.V.)
Oneerlijke handelspraktijk. ING/Postbank vermeldt in Folder niet uitdrukkelijk dat 4% rente op de Toprekening een variabele rente is. Onjuiste informatie, dan wel essentiële informatie niet verstrekt althans deze op onduidelijke wijze verstrekt. Verklaring voor recht gevraagd om schadevergoeding voor spaarder te verkrijgen. Omdat het voor de gemiddelde consument duidelijk moet zijn geweest dat spaarrente van 4% niet oneindig zou duren, daarbij in Handleiding en op website en ook in voorwaarden staat dat rente variabel is. Vorderingen worden afgewezen.
4.9. In dit geval gaat het om informatie die betrekking heeft op de rente die zal worden vergoed op een spaarrekening. Anders dan de Stichting is de rechtbank met ING van oordeel dat het voor de gemiddelde consument - zeker vanaf het najaar van 2008 tegen de achtergrond van de mondiale kredietcrisis - duidelijk moet zijn geweest dat de aangeboden spaarrente van 4% niet tot in lengte van dagen ongewijzigd zou blijven, maar dat de hoogte daarvan ook afhankelijk zou kunnen zijn van zich wijzigende marktomstandigheden. Verder geldt dat alle spaarders, nadat zij de Toprekening hadden aangevraagd, de Handleiding hebben ontvangen waarin onder het kopje “over rente” wordt meegedeeld dat het te ontvangen rentepercentage is vermeld op het afschrift en dat het meest actuele rentepercentage is te vinden op de website van Postbank. Bij de Handleiding hebben de spaarders ook de Voorwaarden Toprekening ontvangen waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de op de Toprekening te ontvangen rente variabel is en eenzijdig door de bank kan worden gewijzigd.
4.10. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat, hoewel de in de Folder, de begeleidende brief en op de website opgenomen informatie over de te vergoeden rente op zichzelf genomen niet duidelijk is, de gemiddelde consument desondanks, op basis van de toegezonden Handleiding en de Voorwaarden Toprekening over voldoende informatie over de aard en omvang van de te vergoeden rente heeft kunnen beschikken om een geïnformeerd besluit te nemen al dan niet op de Toprekening te gaan sparen. Daarbij is van belang dat van de gemiddelde consument mag worden verwacht dat hij kennis neemt van de aan hem verstrekte informatie. Dit geldt in dit geval temeer ten aanzien van de informatie over de rente indien, zoals de Stichting betoogt, juist de na zes maanden te vergoeden rente en niet de bonus rente van 4,75%, voor de spaarders van doorslaggevende betekenis was voor de beslissing al dan niet een Toprekening af te sluiten.
Dit alles tezamen genomen met de omstandigheid dat het de spaarders na ontvangst van de Handleiding en de Voorwaarden geheel vrij stond binnen 14 dagen de overeenkomst te ontbinden en het hen ook overigens steeds geheel vrij stond hun geld niet op de Toprekening te storten dan wel daar weer van af te halen, leidt tot de slotsom dat door ING geen essentiële informatie is weggelaten of verborgen is gehouden, waardoor de spaarders een besluit over een overeenkomst hebben genomen of hebben kunnen nemen dat zij anders niet hadden genomen.
Lees het vonnis hier (link / pdf).
6:193b, 193c, 193d en 193j Burgerlijk Wetboek
Extra opties interactieve TV niet in prijs Superdeal Tele2
RCC 10 mei 2011, Dossiernr. 2011/000162 (Tele2 3-in-1 pakket)
Reclamerecht. Demo-filmpje over interactieve TV op website Tele2 3-in-1 Superdeal. Klaagster acht uiting misleidend nu "live TV pauzeren" en "TV opnemen" niet standaard onderdeel uitmaken van de Superdeal, terwijl dit wel in uiting zo wordt weergegeven. Verweerder stelt dat filmpje ziet op opties interactieve TV en niet op Superdeal. Elders op website staat meer informatie over extra kosten.
Commissie oordeelt dat niet voldoende duidelijk is dat de "live TV pauzeren" en "TV opnemen" extra opties zijn waarvoor extra betaald moet worden, bovenop kosten van Superdeal. Sprake van onduidelijkheid t.a.v. de prijs (art. 8.2 aanhef en onder d NRC) en dus in strijd met art. 7 NRC. Doet aanbeveling.
Naar het oordeel van de Commissie is niet voldoende duidelijk dat de elementen “Live TV pauzeren” en “TV opnemen”, zoals deze in het demofilmpje worden belicht, extra opties zijn van Interactieve TV, in die zin dat daarvoor extra moet worden betaald, bovenop de voorafgaand aan het demofilmpje genoemde bedragen van € 34,95 respectievelijk € 39,95 per maand voor de 3-in-1 Superdeal. In het filmpje wordt niet gesproken over “extra opties”, noch wordt een bijbehorende meerprijs genoemd.
Dat elders op de website wel wordt gesproken over “extra opties” en meerprijzen, neemt bovenbedoelde onduidelijkheid onvoldoende weg.
Lees de gehele uitspraak hier (link en pdf)
Regeling: NRC art. 7 en art. 8.2 aanhef en onder d
Soortgelijke uitspraak hier: RB 851
Olvarit peutermenu - toelaatbare overdrijving
RCC 11 mei 2011, Dossiernrs. 2011/00236 en 2011/00236A (Olvarit peutermaaltijd)
Reclamerecht. Televisiecommercial over Olvarit peutermenu. Daarin zie je peuters die hun bordje groenten niet opeten en wordt gezegd dat 79% van de peuters te weinig groente binnen krijgt. Klager 1 stelt dat er niet wordt gerefereerd aan wetenschappelijk onderzoek en dat er sprake is van overdrijving waardoor ouders schuldgevoel wordt aangepraat. Klager 2 stelt dat er sprake is van onjuiste weergave werkelijkheid omdat losse groenten worden afgezet tegen samengestelde maaltijd. Verweerder stelt dat uiting gebaseerd is op onderzoeksrapport RIVM, geen bedoeling om schuldgevoel te creëren, alleen groenten tegenover Olvarit afzetten is om boodschap duidelijk te maken, niet om te impliceren peuters alleen groenten voor te zetten.
Commissie oordeelt dat verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat percentage is gebaseerd op rapport RIVM, dit onderdeel van klacht 1 treft daarom geen doel. Ook is de grens van het toelaatbare niet overschreden als het gaat over aanpraten schuldgevoel. Wijst klacht 1 af. Commissie oordeelt over klacht 2 als volgt: sprake van duidelijke en herkenbare overdrijving dus toelaatbaar, wijst klacht 2 ook af.
2011/00236. Tegenover de niet onderbouwde ‘inschatting’ van klager dat het in de commercial genoemde percentage peuters dat te weinig groenten binnen krijgt niet juist is, heeft adverteerder naar het oordeel van de Commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat het genoemde percentage van 79% is gebaseerd op onderzoeksresultaten van het RIVM.
Dit onderdeel van de klacht treft daarom geen doel.
2011/00236A. In de commercial wordt meegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat 79% van de peuters te weinig groenten binnen krijgt. Deze boodschap wordt geïllustreerd met beelden van peuters die met de op hun bord liggende groenten spelen en deze niet opeten. Het tonen van enkel groenten op een bord is geen weergave van een werkelijke maaltijd zoals deze aan peuters zal worden voorgezet. Naar het oordeel van de Commissie maakt dit de uiting echter niet misleidend, nu de beelden een voor de consument duidelijke en herkenbare overdrijving bevatten om het onderwerp van de uiting -het eten van groenten door peuters- te benadrukken. Een dergelijke duidelijke en herkenbare overdrijving wordt toelaatbaar geacht.
Lees de gehele uitspraak 2011/00236 hier (link en pdf)
Lees de gehele uitspraak 2011/00236A hier (link en pdf )
BRITA Waterfilterkan appelleert ten onrechte aan angstgevoelens
RCC 11 mei 2011, Dossiernr. 2011/00303 (BRITA Waterfilterkan)
Reclamerecht. Advertentie in Telegraaf over BRITA Waterfilterkan: filtert lood, kalk en chloor uit kraanwater. Klager stelt dat deze uiting appelleert aan gevoelens van angst. Water voldoet aan eisen Waterleidingbesluit, er zit geen lood of chloor in. Verweerder heeft slogan "filter lood uit uw kraanwater" eenmalig gebruikt na brand bij Chemie Pack. Klager stelt dat na deze brand geen lood in drinkwater is terechtgekomen.
Commissie oordeelt dat er sprake is van onjuiste informatie (art. 8.2 aanhef en onder b NRC) nu er geen chloor in drinkwater voorkomt. Ook sprake van omissie (art. 8.3 onder c NRC) aangezien er maar beperkt risico is op lichte concentratie lood in drinkwater. Voldoende aannemelijk dat geen lood door brand in drinkwater terechtgekomen. Strijd met art. 7 NRC. Ten onrechte geappelleerd aan gevoelens van angst dus ook strijd met art. 6 NRC. Doet aanbeveling.
2. Als niet weersproken is echter komen vast te staan, dat waterleidingbedrijven in Nederland geen chloor als desinfectiemiddel gebruiken, zodat er geen chloor in het drinkwater voorkomt. Gelet hierop gaat de uiting gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de voornaamste kenmerken van het product, meer specifiek de voordelen, als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC).
3. Van de uiting met de in het oog springende kop “BRITA filtert lood uit uw kraanwater!” gaat de suggestie uit dat op grote schaal een voor de gezondheid schadelijke concentratie lood in het kraanwater kan voorkomen, die met de aangeprezen waterfilterkan uit het kraanwater gefilterd kan worden.
De Commissie acht echter voldoende aannemelijk geworden dat als gevolg van de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk geen lood in het drinkwater terecht is gekomen, niet in de directe omgeving van het bedrijf noch in verder gelegen gebieden, en dat er volgens officiële berichtgeving geen aanleiding bestond om te veronderstellen dat het drinkwater wel met lood verontreinigd zou zijn.
Niet is weersproken dat lood in Nederland in een zeer beperkt aantal gevallen en in een lichte concentratie in het leidingwater kan voorkomen, namelijk in geval van huizen met loden binnenleidingen. Het beperkte risico van de aanwezigheid van lood in het kraanwater is naar het oordeel van de Commissie essentiële informatie, die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over de aanschaf van de BRITA waterkan te nemen. Nu deze informatie niet in de uiting is opgenomen, is sprake van een omissie in de zin van artikel 8.3 onder c NRC.4. De Commissie is voorts van oordeel, op grond van hetgeen onder 2 en 3 is overwogen, dat de uiting de gemiddelde consument ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
5. Nu in de bestreden advertentie, die bewust korte tijd na de brand bij Chemie-Pack is geplaatst, wordt gesuggereerd dat in het Nederlandse drinkwater een voor de gezondheid schadelijke concentratie lood kan voorkomen, terwijl adverteerder – mede op grond van het door haar zelf overgelegde rapport – op de hoogte kon zijn van de onjuistheid van die suggestie, is in de advertentie zonder te rechtvaardigen redenen geappelleerd aan gevoelens van angst. Om deze reden acht de Commissie de uiting tevens in strijd met artikel 6 NRC.
Lees de gehele uitspraak hier (link en pdf)
Regeling: NRC art. 6, art. 7, art. 8.2 aanhef en onder b, art. 8.3 onder c
CV-ketel actie misleidend
RCC 16 maart 2011, Dossiernr. 2011/00035 (CV-ketel)
Reclamerecht. Advertentie in Voorburgse Courant over een CV-ketel. Klager heeft interesse maar blijkt niet gebruik te kunnen maken van actie omdat zijn ketel niet 1 op 1 uitwisselbaar is. Klager kan alleen duurder exemplaar aanschaffen. Verweerder beroept zich op de voorwaarden uit advertentie.
In de uiting stond "overal te plaatsen door zijn geringe afmetingen." Nu CV-ketel niet bij klager geplaatst kan worden is er sprake van onjuiste/onduidelijke informatie (art. 8.2 onder b NRC) en daarom in strijd met art. 7 NRC. Verwijzing naar voorwaarden in uiting leidt niet tot ander oordeel. Doet aanbeveling.
In de uiting wordt, onder het kopje ‘De voordelen van de Remeha Avanta’ onder meer het volgende voordeel genoemd:
“Overal te plaatsen door zijn geringe afmetingen”.
Dat bij klager de CV ketel niet kon worden geplaatst, verdraagt zich naar het oordeel van de Commissie niet met dit genoemde voordeel.Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat in de uiting onjuiste dan wel onduidelijke informatie is verstrekt met betrekking tot de voordelen van het product als bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht zou kunnen worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet zou hebben genomen. Aldus is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Lees de gehele uitspraak hier (link en pdf)
Regeling: NRC art. 7 en art. 8.2 onder b
Overtreding Woningwet alleen op betrekking op vervanging lamellen
Raad van State 18 mei 2011, LJN BQ4936 (Dagelijks bestuur stadsdeel centrum tegen sigarenmagazijn)
Reclamerecht. Sigarenmagazijn heeft o.a. rolluik vernieuwd en reclame aangebracht op zijpenanten van het pand. Stadsdeel heeft het magazijn opgedragen deze incl. gehele rolluikbak te verwijderen. De rechtbank heeft het het sigarenmagazijn in het gelijk gesteld op bovengenoemde punten en het stadsdeel gaat hiertegen in beroep.
Raad van State: Rechtbank heeft terecht overwogen dat de overtreding van art. 40 lid 1 aanhef en onder a Woningwet alleen betrekking heeft op vervanging lamellen en niet op gehele rolluik, nu het omhulsel al was aangebracht door eerdere huurder. Het betoog omtrent de reclame op de zijpenanten slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte het beroep op het gelijkheidsbeginsel beoordeeld. Deze grond was niet in het beroepschrift aan de orde gesteld en daarom hoefde het stadsdeel er geen rekening mee te houden dat het behandeld zou worden bij de rechtbank. Verklaart hoger beroep gegrond, vernietigt uitspraak rechtbank op het punt van de reclame op zijpenanten, bevestigt de uitspraak voor het overige voor zover aangevallen.
2.4.1. De overtreding waar de last op ziet betreft het bouwen zonder bouwvergunning, als bedoeld in artikel 40, eerste lid, aanhef onder a, van de Woningwet. Vast staat dat het vervangen van de lamellen door [sigarenmagazijn] aangemerkt dient te worden als bouwen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet en daarvoor een bouwvergunning is vereist. Het dagelijks bestuur was dan ook bevoegd om ten aanzien van [sigarenmagazijn] handhavend op te treden tegen de vervangen lamellen. Het dagelijks bestuur wordt niet gevolgd in zijn betoog dat, nu de rolluikbak en de lamellen tezamen als één bouwwerk dienen te worden beschouwd en dat voor het vervangen van de lamellen werkzaamheden aan de rolluikbak met de daarin bevestigde ophang- en oprolconstructie hebben plaatsgevonden, het ook bevoegd was om ten aanzien van [sigarenmagazijn] handhavend op te treden tegen de aan de voorgevel aangebrachte rolluikbak. De rolluikbak is niet aangebracht door [sigarenmagazijn] en het aanbrengen daarvan kan dan ook niet als een door hem begane overtreding worden aangemerkt. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de overtreding van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet door [sigarenmagazijn] slechts betrekking heeft op de vervanging van de lamellen.
(...)
2.6.1. Dit betoog slaagt. De rechtbank heeft ten onrechte het beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat [sigarenmagazijn] in strijd met de goede procesorde eerst ter zitting bij de rechtbank heeft gedaan, beoordeeld. Deze grond is niet in het beroepschrift aan de orde gesteld. Het dagelijks bestuur behoefde er niet op bedacht te zijn dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat eerder in de bezwaarprocedure wel onderdeel van het geding uitmaakte maar in het beroepschrift niet, ter zitting bij de rechtbank opnieuw en verder uitgebreid met nieuwe gevallen aan de orde zou worden gesteld. Daarbij valt ook niet in te zien dat [sigarenmagazijn] de door hem ter zitting aangedragen gevallen niet eerder naar voren heeft kunnen brengen, zodat het dagelijks bestuur daarop naar behoren had kunnen reageren.