RB

Algemene regels  

RB 1199

Bewijs actieproducten wel aanwezig

CVB 10 november 2011, dossiernr. 2011/00307 (kruidvat / 4 flessen fructies €5,00 product niet aanwezig)

Bewijs ten aanzien van hoeveelheden actieproducten in specifiek filiaal gedurende de gehele actieperiode. Het betreft de voor de periode 22 t/m 27 maart 2011 aangekondigde aanbieding van 4 stuks Fructis shampoo of conditioner voor € 5,00 in de huis-aan-huis verspreide folder van Kruidvat. In citaten:

Oordeel van de Commissie:
Op basis van het totale en het gemiddelde aantal verkochte actieproducten valt echter niet te beoordelen of de voor een afzonderlijk filiaal beschikbare voorraad redelijk was. Nu klaagster bekend heeft gemaakt welk Kruidvat-filiaal door haar is bezocht, had het op de weg van adverteerder gelegen na te gaan welke voorraad Fructis actieproducten voor dit filiaal beschikbaar was. Adverteerder heeft dit achterwege gelaten. Gelet hierop acht de Commissie niet aannemelijk geworden dat de aangeprezen Fructis actieproducten in voldoende mate aanwezig zijn geweest in het Kruidvat-filiaal Dijkcentrum te Roosendaal.

Tussenbeslissing 3. Nu geïnti­meerde concreet heeft geklaagd over het feit dat, naar zij stelt, in het door haar bezochte filiaal gedurende de gehele actieperiode geen Fructis actieproducten te koop waren, alsmede dat deze producten tijdens de actie ook niet werden aange­vuld, terwijl de actieproducten daarna weer in de schappen lagen, lag het op grond van het voorgaande op de weg van Kruidvat om aanne­melijk te ma­ken dat in het des­betreffende filiaal tijdens de ac­tie de Fructis actieproduc­ten kon­den wor­den ge­kocht. Kruid­vat diende daartoe gegevens van het desbetreffende filiaal over te leg­gen. Uit die gege­vens zou dienen te blijken dat de actie­producten in het filiaal aan­we­zig waren in een hoe­veelheid die, rekening houdend met het product, de omvang van de voor het pro­duct gevoerde reclame en de aan­geboden prijs redelijk is.

4. Kruidvat heeft tot op heden geen inlichtingen verschaft over de voorraad Fructis actieproducten in het desbetreffende filiaal. Het College acht het aangewezen om Kruid­vat alsnog in staat te stellen door middel van stukken aannemelijk te maken dat gedurende de actieperiode in het desbetreffende filiaal de Fructis actie­pro­ducten in voldoende mate te koop waren.

Eindbeslissing 5. Voorts is het College van oordeel dat uit de overgelegde gegevens blijkt dat de actieproducten in het desbetreffende filiaal aanwezig waren in een hoeveelheid die, rekening houdend met het product, de omvang van de voor het product gevoer­de reclame en de aangeboden prijs, redelijk is. Hierbij acht het College met name van belang dat er bij het einde van de actie een voorraad van 48 actieproducten was, waarbij bovendien ook nog diverse combinaties mogelijk waren.

RB 1202

Gijzeling en overval

RCC 29 september 2011, dossiernr. 2011/00849 (Zalando gijzeling)

Commercial over schoenenwebwinkel Zalando. Waarin op humoristische wijze de passie voor mode van adverteerders klanten onderstreept. Gijzeling en overval mogen geen onderwerp van reclame zijn, zeker niet op een spottende manier als in het onderhavige geval. De commercial is kwetsend voor mensen die als slachtoffer een overval of gijzeling hebben meegemaakt, onder wie klaagster.

Verweer: De situatie is haast absurd, geen van de betrokken acteurs en actrices is daadwerkelijk angstig en niemand draagt een vuurwapen. Het scenario met een bankoverval wordt vaker gebruikt in reclames en is voorheen niet ontoelaatbaar geacht. De onderhavige commercial is door de Deutsche Werberat beoordeeld en goedgekeurd. Strijd met goede smaak wordt terughoudend getoetst vanwege subjectieve karakter. Afwijzing van de klacht volgt.

Het oordeel van de Commissie
 
De Commissie vat het bezwaar van klaagster aldus op, dat zij de bestreden televisie-commercial in strijd acht met de goede smaak en/of het fatsoen als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en nodeloos kwetsend als bedoeld in artikel 4 NRC.
Bij de beoordeling of een reclame-uiting in strijd is met de goede smaak en/of het fatsoen dan wel nodeloos kwetsend is, stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van deze criteria. Met inachtneming van deze terughoudendheid acht de Commissie de commercial niet van dien aard dat de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Uit het feit dat de vrouwen tijdens een als zeer grimmig te beschouwen situatie enthousiast over mode praten, blijkt reeds duidelijk dat de televisiecommercial niet realistisch is bedoeld. Dit laatste wordt versterkt door het slot van de commercial, waarin de vrouwen zich gillend op de overvallers storten om hen de bezorgde artikelen van adverteerder uit handen te nemen.
 
De Commissie heeft er overigens begrip voor dat niet iedereen, bijvoorbeeld wegens bepaalde persoonlijke ervaringen, de onderhavige televisiecommercial zal waarderen.
Dit kan evenwel niet tot een andere beslissing leiden.

Hier de YouTube Duitse versie

RB 1198

Kaarten in het buitenland kopen

CVB 10 november 2011, dossiernr. 2011/00520 (easyjet Goedkoopste / laagste tarief niet mogelijk in NL)

Goedkoopste tarieven kunnen niet in Nederland worden geboekt, boekingskosten blijven alleen met niet-Nederlandse credit cards onbetaald.

Tussen partijen staat vast dat het meermalen in de uiting vermelde tarief van € 33,99 voor een enkele reis alleen geldt indien een elektronische boeking wordt gedaan met een Visa electron card of een Carte Bleue en dat in andere gevallen een boekingstoeslag geldt. Adverteerder heeft erkend c.q. niet weersproken dat voornoemde kaarten in Nederland niet verkrijgbaar zijn. Adverteerder heeft meegedeeld dat men in het Verenigd Koninkrijk een Visa Electron card kan aanschaffen, en vervolgens van daaruit via easyJet.com/nl een boeking kan doen, zonder toeslag.

 

Onder deze omstandigheden acht de Commissie vermelding in de onderhavige -op Nederland gerichte- uiting van € 33,99 als laagste tarief, zonder dat daarbij direct een voorbehoud wordt gemaakt betreffende vrijwel altijd bijkomende kosten per boeking, niet correct en duidelijk. Artikel III RR luidt, voor zover hier van belang: “Aanbieders zijn gehouden tot het hanteren van correcte en duidelijke prijzen in hun reclame-uitingen”. Commissie doet aanbeveling en College van Beroep bevestigd het oordeel van college.

 

2. In beroep is geen grief gericht tegen het onder­deel van de bestre­den be­slis­sing waarin de Commissie heeft geoordeeld dat Visa Electron en Carte Bleue in Neder­land niet ver­krijg­baar zijn. Niet gesteld of gebleken is dat de Nederlandse con­su­ment deze kaarten in het buitenland koopt en daarmee bij easyJet betalingen doet.  Uit­gangs­punt is daarom dat indien de Neder­land­se consu­ment bij easyJet een reis boekt, dat ge­beurt met de in Nederland gebruikelijke betaalmiddelen. Voor die be­talingen zijn krachtens de voorwaarden van easyJet altijd de hiervoor bedoelde boe­kings­toeslagen verschuldigd.
 
3. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het Col­lege de wijze waar­op easyJet in de onderhavige uiting informatie over de prijs geeft, niet correct en dui­delijk. De in de uiting genoemde uitzonderingen waarbij geen boekingstoesla­gen in rekening worden gebracht, zijn voor de Ne­derlandse con­su­ment immers niet rele­vant en wekken bij deze consument ten onrechte de indruk dat die toeslagen op­tioneel zijn.
 
4. Dat de toeslagen per boeking gelden, is naar het oordeel van het College geen re­den om deze niet als vaste onvermijdbare kosten te beschouwen in de zin van het bepaalde onder III sub 1 RR. Wel kan in dit laatste, zoals ook uit de beslissing van de Commissie volgt, aanleiding worden ge­vonden het toelaatbaar te achten dat easyJet in reclame-uitingen de prijzen aldus publiceert, dat direct bij de prijs het voor­behoud wordt gemaakt dat de prijs dient te worden ver­meerderd met de bij­ko­mende, gespecificeerde, toeslagen per boeking. Nu de verplichting tot be­ta­ling van die toeslagen in het onderhavige geval evenwel niet direct uit de uiting blijkt, heeft de Commis­sie de uiting terecht in strijd met het bepaalde onder III RR geacht.

RB 1197

Hoogleraar noemt Campina zuivel gezond

 

Antwoord kamervragen inzake het bericht dat melk lang niet goed is voor elk (2011Z18932), kenmerk 100629-100123-VGP

13 Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een hoogleraar in dienst van Campina zuivel „gezond noemt‟, en dat Wageningen Universiteit dat onder u ressorteert, ongefundeerd promotie maakt voor zuivelproducten op onwetenschappelijke basis? Zo nee, waarom niet? Zo Ja, op welke wijze wilt u voorkomen dat dergelijke promotie van zuivel via een wetenschappelijke instelling opnieuw kan plaatsvinden?

[antwoord uit vraag 5: Het kabinet juicht het ook toe dat bedrijven en kennisinstellingen met elkaar samenwerken. De samenwerking wordt onder andere vormgegeven in gezamenlijke publiekprivate onderzoeksprogramma‟s en in de vorm van leerstoelen voor bijzondere hoogleraren. Beide samenwerkingsvormen dragen bij aan innovatie, valorisatie van kennis en aan de maatschappelijke oriëntatie in het universitaire onderwijs. Daarnaast draagt de samenwerking bij aan het streven van dit kabinet dat bedrijven meer investeren in R&D, zoals verwoord in het bedrijfslevenbeleid en het beleid voor de topsectoren. (...) Voor dit doel heeft de VSNU de Gedragscode voor Wetenschapsbeoefening ontwikkeld. Alle onderzoekers en wetenschappers behoren zich hieraan te houden.

14 Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar verweving van onderzoek, promotie en bedrijfsbelangen bij Wageningen Universiteit op basis van het uitgestuurde persbericht „Joris Driepinter had toch gelijk”? 10) Zo neen, waarom niet? Deelt u de mening dat het actief bevestigen van commerciële voorlichting vanuit het bedrijfsleven niet tot de taken van de universiteit zou moeten behoren en de geloofwaardigheid van de universiteit aantast als zij dit wel doet? Zo ja, bent u bereid de universiteit hierop aan te spreken? Zo neen, waarom niet?

14 Nee, er zal geen onderzoek worden ingesteld naar aanleiding van het persbericht van Wageningen UR. De motivatie hiervoor staat in antwoord 5. U geeft terecht aan dat commerciële voorlichting niet behoort tot de taak van universiteiten. De Reclame Code Commissie zal een oordeel uitspreken over de klacht die hierover is ingediend door Wakker Dier.

Zie ook RCC 23 maart 2011, RB 806 (melk is goed voor elk).
Persbericht is aangepast (Volkskrant)

RB 1195

De sanctie is een vrijwel dode letter

Bijlage bij Kamerstukken II 30 928, nr. 17 Rapport P.G.F.A. Geerts e.a., "Oneerlijke handelspraktijken: praktijkervaringen in België met de sanctie van artikel 41 WMPC", juni 2011 - hier

Oneerlijke handelspraktijk en de bijzondere sanctie van artikel 41 WMPC, rechtsvergelijking. Samenvatting uit het rapport.

Het Belgische recht kent met artikel 41 WMPC een bijzondere sanctie ten behoeve van de consument jegens wie een oneerlijke handelspraktijk is gepleegd. De centrale doelstelling van dit onderzoek was te achterhalen hoe de Belgische sanctie van artikel 41 WMPC in de praktijk werkt. Meer bijzonder diende de vraag beantwoord te worden of zij doeltreffend was in de zin dat zij jegens handelaren afschrikwekkende werking had en dat het voor consumenten aantrekkelijk was om daarvan gebruik te maken.

Ter beantwoording van deze vragen werden de remedies geanalyseerd die consumenten naar Nederlands en Belgisch recht ter beschikki ng staan wanneer zij slachtoffer zijn geworden van een oneerlijke handelspraktijk. De conclusie luidt dat artikel 41 WMPC met name door zijn punitieve strekking verschilt van het bestaande Nederlandse verbintenissenrecht waarin schadevergoeding en herstel centraal staan. Dit wil niet zeggen dat een dergelijke sanctie niet zou passen in het Nederlandse verbintenissenrecht, maar wel dat zij daaraan een nieuw element zou toevoegen.

Door middel van rechtspraakonderzoek en interviews werd de praktische werking van artikel 41 WMPC in kaart gebracht. Aanschrijving van alle tot toepassing van artikel 41 WMPC bevoegde Belgische gerechten (246 in totaal) leverde geen uitspraken op en evenmin werden gepubliceerde uitspraken gevonden. Interviews met 9 personen die werkzaam zijn in verschillende sectoren (advocatuur, bedrijfsleven, consumentenorganisaties en overheid) genereerden een aantal mogelijke verklaringen voor het ontbreken van rechtspraak.

De uitkomst van het onderzoek is dat de sanctie van artikel 41 WMPC een vrijwel dode letter lijkt te vormen. Er is geen rechtspraak gevonden waarin artikel 41 WMPC wordt toegepast en uit de interviews is evenmin gebleken dat deze sanctie in het kader van onderhandelingen tussen consumenten en ondernemingen vaak wordt ingeroepen door of namens consumenten. Evenmin lijken ondernemingen zich bij hun optreden te laten afschrikken door artikel 41 WMPC. Niet uitgesloten kan worden dat de sanctie van artikel 41 WMPC toch af en toe wordt ingeroepen, maar dat dit gebruikelijk zou zijn, is onaannemelijk.

De oorzaken die hiervoor mogelijkerwijs verantwoordelijk zouden kunnen zijn, hangen niet samen met de aard van de sanctie als zodanig, maar zijn vermoedelijk in belangrijke mate toe te schrijven aan de redactie van artikel 41 WMPC (onduidelijke toepassingsvoorwaarden), aan het feit dat consumentengeschillen veelal een gering financieel bedrag betreffen in combinatie met de kosten van een procedure en het risico om in geval van verlies in een gedeelte van de kosten van de wederpartij te worden veroordeeld, aan het feit dat ondernemingen uit commerciële overwegingen (reputatie is los van eventuele juridische sancties van belang) zullen schikken of zich zullen onthouden van oneerlijke handelspraktijken, aan handhaving door concurrenten en de Belgische Consumentenautoriteit en aan de geringe bekendheid die artikel 41 WMPC geniet, mede door een onlogische plaatsing in de wet.

RB 1194

De terugbetaling van de inleg op de einddatum

Rechtbank 's-Gravenhage 2 november 2011, LJN BU3900 (eiser tegen Staalbankiers N.V.)

Misleidende informatie over bankproduct. Bodemzaak. Aansprakelijkheid Bank voor schade die cliënt lijdt als gevolg van een garantieproduct, waarbij het debiteurrisico werd gelopen op Lehman Brothers. Bank niet zelf als garant aansprakelijk voor dit product en er is ook geen sprake van misleidende informatie over dit product. De bank heeft wel haar bijzondere zorgplicht geschonden, omdat het in dit geval ging om pensioengelden van cliënt. Staalbankiers wordt veroordeeld in proceskosten ad €9.306,93.

Onjuiste of misleidende informatie / dwaling?
4.3.De rechtbank is, anders dan [eisers c.s.], van oordeel dat de aan [eisers c.s.] verstrekte informatie over het product Staalbankiers Garantiebeheer ten aanzien van de werking van de note en de aan de note verbonden risico's correct, duidelijk en niet misleidend is. Uit deze informatie volgt dat ten aanzien van de terugbetaling van de inleg op de einddatum een garantie is afgegeven door Lehman Holding. Dat aan de door Lehman Holding verstrekte garantie het risico verbonden is dat zij kan failleren en dat zij in dat geval niet (geheel) zal kunnen uitkeren, behoeft geen uitdrukkelijke vermelding, maar spreekt voor zich. In de verstrekte informatie is ook vermeld dat men een debiteurenrisico op Lehman Holding liep. Voorts is in de verstrekte informatie opgenomen dat Lehman Holding een A+ rating had en dat dit stond voor een uitstekende kredietwaardigheid. Dit is juist en niet misleidend. Weliswaar zou uit de aanduidingen "100% van de hoofdsom retour " en "de zekerheid van een hoofdsomgarantie op einddatum" in de toelichting "Staalbankiers Garantiebeheer" op zichzelf genomen afgeleid kunnen worden dat de belegger steeds zijn inleg terug zou ontvangen, maar indien deze aanduidingen worden bezien in het licht van de rest van de in deze toelichting opgenomen informatie, moet ook voor een niet professionele belegger het bij lezing duidelijk zijn geweest dat het een door Lehman Holding verstrekte garantie was, waarvan de aard en omvang van de daarmee verstrekte zekerheid één op één samenhing met de kredietwaardigheid van die bank. Verder hebben [eisers c.s.], zoals hiervóór al is overwogen, ook niet redelijkerwijs mogen aannemen dat de hoofdsomgarantie door Staalbankiers werd afgegeven.

4.4.Gelet op een en ander is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat Staalbankiers onjuiste dan wel misleidende informatie over het product Staalbankiers Garantiebeheer heeft verstrekt. Bijgevolg kan het beroep van [eisers c.s.] op dwaling op deze grond niet slagen. [eisers c.s.] hebben ook geen andere feiten en omstandigheden gesteld die een beroep op dwaling kunnen rechtvaardigen. De subsidiaire vorderingen zijn dus evenmin toewijsbaar.

Lees het vonnis hier (LJN / pdf)

RB 1193

Aantal vrienden terugbrengen

RCC 10 oktober 2011, dossiernr. 2011/00746-I (Prijs delen met 5 vrienden (of toch 3)?)

Kansspelen. Wijziging na introductie waarvan deelnemers zijn geadverteerd, wijziging abuisievelijk niet opgenomen in advertentie. Onjuiste informatie strijd met Reclamecode voor Kansspelen.

Advertentie mag aan vijf vrienden worden gegeven, er aangeboden om voor Stichting Humanitas mee te spelen. In een brief heeft de VriendenLoterij aangegeven dat slechts drie vrienden prijs kunnen krijgen.

Verweer Vriendenloterij: Enkele maanden na de introductie van de Vriendenloterij is besloten het aantal vrienden dat in aanmerking kan komen voor een prijs terug te brengen van vijf naar drie. Over deze wijziging, die is ingegaan per de trekking van mei 2011, is op 16 mei 2011 een brief verstuurd naar alle deelnemers van de loterij, onder wie klager. Verweer Humanitas: Deze wijzigingen zijn abusievelijk niet opgenomen in de advertentie van 26 juli 2011.

 

Commissie: Wat er zij van de communicatie over wijzigingen in het prijzenpakket van de VriendenLoterij, vast is komen te staan dat in de advertentie wordt gezegd dat gewonnen prijzen ook aan vijf deelnemende vrienden mogen worden gegeven, terwijl deze regel ten tijde van plaatsing van de advertentie niet meer (onverkort) gold. De uiting gaat derhalve gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code. Omdat de Commissie voorts van mening is dat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en om die reden oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. De uiting is tevens in strijd met het bepaalde in artikel II.3 van de Reclamecode voor Kansspelen (RVK).

RB 1191

Ik wil nu rente op mijn betaalrekening

RCC 4 oktober 2011, Dossiernr. 2011/00792 (SNS-bank als wenige rente)

Uiting op ikwilnurenteopmijnbetaalrekening.nl. ASN en Friesland geven (ook) rente over positief saldo op betaalrekening. De klacht gaat voorbij aan de woorden “Van alle grote banken”. Adverteerder, zelf een grote bank, verwijst in de uiting naar de (andere) grote banken van Nederland. Duidelijk zal zijn dat het hier gaat om ING, ABN AMRO/Fortis en Rabobank. Friesland Bank en ASN worden niet tot de grote banken gerekend. De kwalificatie ‘Grootbank’ of ‘grote bank’ ter onderscheiding van de overige -kleine- banken mag als bekend worden verondersteld en wordt ook gebruikt door De Nederlandsche Bank. 

Het oordeel van de Commissie
Klager gaat ervan uit dat in de uiting wordt gesteld dat SNS Bank de enige bank is die rente geeft over een betaalrekening. Dit uitgangspunt is onjuist, omdat in de radioreclame wordt gezegd: “Van alle grote banken krijgen nu alleen klanten van SNS Bank rente op hun betaalrekening met SNS Betalen”. Klager heeft niet gesteld noch is  anderszins gebleken dat SNS Bank niet de enige grote bank is die rente op betaalrekeningen geeft.
Derhalve wordt als volgt beslist.

RB 1189

Definitie van een advertorial

Antwoord vragen Huizing en Van Miltenburg over het vermeende ontbreken van regelgeving voor en toezicht op advertorials in televisieprogramma’s ten aanzien van financiële producten, Aanhangsel Handelingen II 2011-2012, nr. 520.

2 Kunt u bevestigen dat aanbieders van financiële producten consumenten bij reclame-uitingen verplicht moeten wijzen op de risico’s die verbonden zijn aan een beleggingsproduct? Vindt u dat een ‘advertorial’ op tv gezien moet worden als een reclameuiting en daarom zou moeten vallen onder de regels van de Nederlandse Reclame Code? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
De Wet op het financieel toezicht (art. 52, lid 2 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen, Wft) bepaalt dat wanneer een aanbieder van financiële producten in een reclame-uiting via de televisie informatie over een complex product verschaft, deze dient te voorzien van informatie over de belangrijkste risico’s die met deze producten samenhangen. Een advertorial is een specifieke vorm van een advertentie en daarmee een reclame-uiting die
valt onder de regels van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en de Wft.

3 Wat is de definitie, in termen van de Nederlandse Reclame Code, van een advertorial?

Antwoord
De NRC hanteert de volgende definitie: Een advertentievorm waarbij het gaat om redactionele inhoud in de media, die mogelijk door de opmaak zich onvoldoende onderscheidt van de overige redactionele artikelen. Ter verduidelijking dient daarboven het woord advertorial geplaatst te worden om te voldoen aan art. 11 van de NRC (inzake herkenbaarheid
van reclame). Voor reclame in audiovisuele media dient deze herkenbaarheid gestalte te krijgen door optische en/of akoestische middelen waarmee deze duidelijk gescheiden wordt van de rest van het programma-aanbod.

4 Kunt u bevestigen dat in gedrukte media via de duidelijke toevoeging ‘advertorial’ aan de consument duidelijk gemaakt moet worden dat een als journalistiek gepresenteerd artikel in feite een advertentie is? Gelden voor televisie, radio en internet dezelfde regels? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie controleert en handhaaft de naleving van deze regels?

Antwoord
Ja. Uit art. 11 van de NRC volgt dat reclame (en dus ook een advertorial) duidelijk als zodanig herkenbaar dient te zijn, door opmaak, presentatie, inhoud of anderszins, mede gelet op het publiek waarvoor zij is bestemd. De NRC maakt daarbij geen onderscheid in platform; dit geldt dus zowel voor gedrukte media, televisie, radio alsook internet. Op grond van de Mediawet 2008 (art. 2.92 en art. 3.6) zijn zowel publieke als commerciële mediadiensten die reclame uitzenden verplicht aangesloten bij de NRC. Uit deze aansluitingsplicht vloeit voort dat zij daarmee gebonden zijn aan de regels van de NRC. Daarnaast is de eis van herkenbaarheid van reclame ook in de Mediawet 2008 opgenomen (art. 2.94, lid 1, en art. 3.7, lid 1) en is voor de publieke mediadiensten expliciet opgenomen dat de regels rond reclame ook van toepassing zijn op overige publieke mediadiensten, bijvoorbeeld op internet (artikel 2.98).

Toezicht op de naleving van de NRC gebeurt op basis van ingediende klachten door de Reclame Code Commissie. Het Commissariaat voor de Media ziet erop toe dat omroepen - voor zover ze onder de Nederlandse jurisdictie vallen- de Mediawet naleven.

5 Klopt het dat sommige televisieprogramma's bedrijven en anderen de mogelijkheid bieden om tegen betaling geïnterviewd te worden. Valt een op dergelijke wijze tot stand gekomen interview, naar uw oordeel onder de definitie van een advertorial? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord
Wanneer dit gebeurt en er wordt wervend gesproken over (specifieke) producten en diensten van deze bedrijven, dan betreft dit een reclame-uiting. Deze zal dan moeten voldoen aan alle regels die daarvoor gelden, voortvloeiend uit de Wft (in geval van financiële producten en/of diensten), de NRC en de Mediawet.

RB 1188

Inderdaad de waarschuwingszin

Beantwoording Kamervragen over voorschotje.nl, brief 2011Z20251 / 2011Z20257

7 Aangezien bij reclame over leningen de slogan “ Geld lenen kost geld” verplicht is, deelt u de mening dat ook deze waarschuwing op shirtreclame zichtbaar moet zijn?

Antwoord vraag 7. Bij reclames voor krediet is het verplicht om de waarschuwingszin „Let op! Geld lenen kost geld.‟ op te nemen. Reclame voor de (merk)naam van een onderneming, zoals een bank, zal in de regel geen reclame voor krediet zijn. Dan hoeft in de reclame niet de waarschuwingszin opgenomen te worden. Wanneer een sponsor op een shirt een wervende of aanprijzende tekst plaatst ten aanzien van een krediet zou inderdaad de waarschuwingszin opgenomen moeten worden.