RB

Algemene regels  

RB 1111

Elke 2e kaart gratis

Vz RCC 23 augustus 2011, dossiernr. 2011/00701 (WEWILLROCKYOU-kaarten)

Uiting betreft een televisiereclame en  tegens op internet via www.wewillrockyou.nl wordt gezegd:

“na meer dan 400 staande ovaties en 500.000 verkochte kaarten stopt “We will rock you” definitief op 13 augustus. Om u te bedanken voor een fantastisch jaar boekt u alleen vandaag nog elke 2e kaart gratis voor voorstellingen tot en met 31 juli. Boek nu op 0900-1353 of op wewillrocky.nl”. In beeld verschijnen onder meer de teksten: “elke 2e kaart gratis”, “nog maar 6 weken te zien!” en “Boek nu op 0900-1353 of op wewillrockyou.nl”.

Klachten
1. "alleen vandaag" is onjuist
2. nu blijkt dat niet ieder 2e kaartje gratis is, dit geldt alleen voor 1e, 2e en 3e rang niet voor de 4e en 5e rang.
3. Bij de prijs wordt ook nog bijna €5 reservering/administratiekostn gerekend.

Commissie. Oordeelt dat"alleen vandaag" onjuist is, eveneens is het tweede kaartje niet altijd gratis en de extra kosten en dat men via een ticketbureau koopt hadden niet onvermeld mogen blijven. Strijd met artikel 7, 8.2 aanhef en 8.2 onder b NRC.

Ad 1: Aangezien adverteerder besloten heeft de periode, waarin van de aanbieding gebruik gemaakt kan worden, te verlengen, is de gewraakte tekst, voor zover deze uiting ook na die ene dag nog openbaar is gemaakt, niet juist.    
 
Ad 2: Anders dan in de uiting wordt gesteld, geldt niet ten aanzien van iedere rang dat het 2e kaartje gratis is. Deze mededeling is derhalve niet juist. Dat de aanbieding slechts voor een relatief klein aantal stoelen niet geldt, leidt niet tot een ander oordeel.

Ad 3: Dat per ticket een bedrag van € 4,90 ter zake van reserveringskosten betaald moet worden, had niet onvermeld mogen blijven. De voorzitter verweegt daartoe dat deze kosten onlosmakelijk verbonden zijn aan de aanschaf van een kaartje nu niet is gebleken dat kaarten ook op andere dan in de uiting genoemde wijze, zonder reserveringskosten, besteld kunnen worden. Bovendien blijkt uit de in de uiting genoemde wijzen waarop men kan boeken niet men niet rechtstreeks bij adverteerder kan boeken, maar dat gebruik wordt gemaakt van een ticketbureau.
 
Op grond van bovenstaande overwegingen is in de uiting voor de gemiddelde consument onjuiste dan wel onvolledige informatie verstrekt als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 1110

Kans op pas na klikken

RCC 16 augustus 2011, dossiernr. 2011/00530 (iDNA B.V. (maak kans op) gratis cadeaubon)
RCC 16 augustus 2011, dossiernr. 2011/00530-I (Scoot Media (maak kans op) gratis cadeaubon)

Klaagster ontvangt een email waarin een GRATIS CADEAUBON van €500,- naar keuze voor mediamarkt.nl, wehkamp.nl of bol.com wordt aangeboden. Pas na het klikken volgt dat men kans maakt hierop. Hoewel in de email vier maal wordt gewezen op de gratis cadeaubon.

Commissie acht dat er in de combinatie van iDNA en Scoot Media beiden verantwoordelijk zijn voor de uiting. De uiting wordt in strijd met de waarheid beoordeeld  ex artikel 2 NRC:

In de e-mail wordt de ontvanger daarvan vier maal gewezen op het ontvangen van een cadeaubon, meer in het bijzonder een “GRATIS CADEAUBON naar keuze”, “ter waarde van 500,- euro”, waarbij de indruk wordt gewekt dat men daartoe slechts hoeft te “klikken” en zijn e-mail adres dient in te vullen. In werkelijkheid -zo blijkt uit de webpagina die verschijnt na “klikken”- maakt men slechts kans op de bewuste cadeaubon. Nu de e-mail aldus onvoldoende voorbehoud bevat met betrekking tot het ontvangen van de cadeaubon, acht de Commissie deze in strijd met de waarheid als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Dat uit de webpagina waarop men na aanklikken belandt, wel blijkt dat men slechts kans maakt op het winnen van een cadeaubon, leidt niet tot een ander oordeel.

De Commissie acht beide verweerders verantwoordelijk voor de uiting, en overweegt daartoe het volgende. 
De uiting betreft een door iDNA georganiseerde actie. Weliswaar heeft iDNA het handelen van affiliates waarvan zij gebruik maakt bij haar acties gereguleerd door middel  van algemene voorwaarden. Op grond daarvan mogen bijvoorbeeld
-samengevat- door iDNA aangeleverde uitingen niet door affiliates worden gewijzigd. In het geval van de bestreden uiting acht de Commissie deze echter, ook voor zover slechts het door iDNA aangeleverde deel zou worden beoordeeld, in strijd met de waarheid, bij gebreke van voldoende voorbehoud met betrekking tot het ontvangen van een cadeaubon.
 
De Commissie acht Scoot Media verantwoordelijk voor de uiting omdat Scoot Media de uiting, na toevoeging van een tekst aan de van iDNA ontvangen banner, in de onderhavige vorm heeft doen uitgaan. Het verweer van Scoot Media dat de vraag kan worden gesteld of klager erop mocht vertrouwen dat het een reëel aanbod betrof, doet niet af aan het oordeel van de Commissie dat de uiting in strijd is met de waarheid.

RB 1108

Concrete en individuele reproductiecapaciteit

HvJ EU 6 september 2011, Zaak C-442/09 (Bablok c.s. tegen Bayern en Monsanto c.s.)

Prejudiciële vragen van het Bayerische Verwaltungsgerichtshof, Duitsland

Een stof die geen reproductiecapaciteit meer bezit (stuifmeel in honing) en niet in staat is tot overdracht van het daarin aanwezige genetische materiaal, valt niet onder artikel 2 punt 5 Vo 1829/2003. Niet mutatis mutandis een tolerantiedrempel toepassen inzake etikettering als een levensmiddel zonder concrete en individuele reproductiecapaciteit.

1. Dient het begrip "genetisch gemodificeerd organisme" of "GGO" in de zin van artikel 2, punt 5, van verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(1), aldus te worden uitgelegd dat het ook betrekking heeft op materiaal van genetisch gemodificeerde planten (in casu stuifmeel van de genetisch gemodificeerde maïslijn MON 810), dat weliswaar genetisch gemodificeerd DNA en genetisch gemodificeerde eiwitten (in casu Bt-toxine) bevat, maar op het tijdstip waarop het in een levenmiddel (in casu honing) terechtkomt of voor voedingsdoeleinden/als voedingssupplement wordt gebruikt, geen concrete en individuele reproductiecapaciteit (meer) bezit?

2. Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord:
a) Is het om te kunnen spreken van levensmiddelen die "met GGO's geproduceerd" zijn in de zin van artikel 2, punt 10, van verordening (EG) nr. 1829/2003, in ieder geval voldoende dat het levensmiddel materiaal uit genetisch gemodificeerde planten bevat dat vroeger een concrete en individuele reproductiecapaciteit bezat?
b) Zo ja:
Dient het begrip "met GGO's geproduceerd" in de zin van de artikelen 2, punt 10, en 3, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 1829/2003 aldus te worden uitgelegd, dat het niet vereist dat tijdens het productieproces bewust en doelgericht GGO's worden gebruikt, en dat het ook de ongewilde en onvoorziene opname van (vroegere) GGO's in een levensmiddel (in casu honing, of stuifmeel als voedingssupplement) omvat?

3. Indien de eerste of de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord:
Dienen de artikelen 3, lid 1, en 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 1829/2003 aldus te worden uitgelegd, dat elke opname van op rechtmatige wijze in de natuur aanwezig genetisch gemodificeerd materiaal in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, zoals honing, tot gevolg heeft dat daarvoor een vergunning moet worden verleend en daarop toezicht moet worden uitgeoefend, of kunnen drempelwaarden uit andere bepalingen (bvb. die van artikel 12, lid 2, van de verordening) mutatis mutandis worden toegepast?

Antwoord:

1)      Het begrip genetisch gemodificeerd organisme in de zin van artikel 2, punt 5, van verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, moet aldus worden uitgelegd dat een stof zoals stuifmeel van een genetisch gemodificeerd maïsras, die geen reproductiecapaciteit meer bezit en niet in staat is tot overdracht van het daarin aanwezige genetische materiaal, niet meer onder dat begrip valt.

2)      De artikelen 2, punten 1, 10 en 13, en 3, lid 1, sub c, van verordening nr. 1829/2003, artikel 2 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, en artikel 6, lid 4, sub a, van richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer een stof zoals stuifmeel dat genetisch gemodificeerd DNA en genetisch gemodificeerde eiwitten bevat, niet kan worden beschouwd als een genetisch gemodificeerd organisme, producten zoals honing en voedingssupplementen waarin een dergelijke stof is opgenomen, „levensmiddelen [zijn] die [...] ingrediënten bevatten die [met GGO’s] zijn geproduceerd” in de zin van artikel 3, lid 1, sub c, van verordening nr. 1829/2003. Een dergelijke kwalificatie is mogelijk ongeacht of de betrokken stof opzettelijk dan wel onvoorzien is opgenomen.

3)      De artikelen 3, lid 1, en 4, lid 2, van verordening nr. 1829/2003 moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer op grond van deze bepalingen voor een levensmiddel een vergunning moet worden afgegeven en daarop toezicht moet worden uitgeoefend, op die verplichtingen niet mutatis mutandis een tolerantiedrempel kan worden toegepast als die waarin ter zake van etikettering is voorzien bij artikel 12, lid 2, van die verordening.

RB 1107

Ontwerp-besluit etikettering energieverbruik

Kamerbrief voorhang ontwerp-besluit etikettering energieverbruik energiegerelateerde producten

Voorhang van het ontwerpbesluit etikettering energieverbruik energiegerelateerde producten. Hier een kleine selectie van artikelen, ontwerpbesluit: definitie reclame, verplichtingen handelaar, misleidende of verwarrende informatie, informatievereisten

- reclame: iedere mededeling bij de afzet van, het adverteren voor en het bevorderen van de
verkoop, verhuur of huurkoop van een specifiek model van een energiegerelateerd product;

§ 4. Verplichtingen handelaar
Artikel 5
Een handelaar stelt in een brochure of in andere schriftelijke informatie over een aangewezen product, een in de Nederlandse taal gesteld fiche ter beschikking aan de eindgebruiker.

Artikel 6
Indien een handelaar een aangewezen product uitstalt, brengt hij op een bij gedelegeerde handeling of bij ministeriële regeling aangewezen plaats een etiket aan.

§ 5. Misleidende of verwarrende informatie
Artikel 7
Het is een handelaar in of leverancier van een energiegerelateerd product verboden een etiket, merkteken, symbool of opschrift met betrekking tot het energieverbruik of het verbruik van andere belangrijke hulpbronnen van dat product aan te brengen dat kan worden verward met een etiket als bedoeld in dit besluit of met de op dat etiket vermelde merktekens, symbolen of opschriften.

 § 6. Informatievereisten
Artikel 8
1. Degene die reclame maakt waarin energiegerelateerde informatie of informatie over de prijs van een aangewezen product wordt vermeld, vermeldt de energie-efficiëntieklasse van dat product.
2. Degene die reclame maakt waarin de technische parameters van een energiegerelateerd product worden beschreven, vermeldt de energie-efficiëntieklasse of informatie over het energieverbruik van dat product.

Artikel 9
1. Degene die een bij ministeriële regeling aangewezen product te koop, te huur of in huurkoop aanbiedt op een wijze die inhoudt dat de potentiële eindgebruiker dat product waarschijnlijk niet uitgestald ziet, vermeldt de relevante gegevens die op het etiket en het fiche voor dit product worden vermeld.
2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden vermeld in de daarvoor in aanmerking komende taal.

RB 1106

Aanbieding = factuur

Vz RCC 17 augustus 2011, dossiernr. 2011/00656 (Aanbieding = factuur)

Brief met factuur ten bedrage van € 283,28, echter uit de kleine lettertjes blijkt dat er sprake is van een aanbieding. Misleiding volgens de zwarte lijst. Voorzitter oordeelt dta commissie de klacht zal toewijzen obv art. 7 en 8.5 NRC (nieuw):

Door de opmaak van de uiting, met name de in het oog springende vermelding van de bedragen inclusief korting en inclusief BTW en het totaalbedrag, wordt de indruk gewekt dat de geadresseerde voor een gedane aankoop het in de uiting vermelde totaalbedrag inclusief BTW van € 283,28 verschuldigd is. Deze indruk wordt versterkt door de vermelding van een referentienummer en de in geval van een factuur gebruikelijke mededeling van betaling binnen 14 dagen. Op grond van artikel 8.5 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), in verbinding met punt 20 van de in artikel 8.5 genoemde bijlage 1 van de NRC, is deze wijze van reclame maken onder alle omstandigheden misleidend. Gelet hierop is de uiting oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. De in kleine letters opgenomen tekst, waaruit kan worden afgeleid dat de uiting in werkelijkheid een aanbieding betreft, neemt de misleidende indruk dat sprake is van een factuur onvoldoende weg.

CC-BY-SA M.Minderhoud, wikipedia

RB 1104

Duidelijk een voorbeeld

CvB 25 juni 2009, dossiernr. 2008/01226
RCC 13 maart 2009, dossiernr. 2008/01226A (deze samenvatting hieronder)
RCC 13 maart 2010, dossiernr. 2008/01226B

Uiting: ”Dit is Brigitte Bakker. Brigitte ontdekte vorige week een knobbeltje in haar borst. Over twee weken kon ze pas terecht in het ziekenhuis. Daar zag ze zo tegenop, dat ze Menzis belde om haar te helpen. En dat lukte. Morgen kan ze langskomen. Menzis heeft dan ook speciale afspraken met ziekenhuizen waardoor je in zo’n geval binnen drie werkdagen geholpen wordt. Want elk mens is er één. Juist de mens die onzeker is.”

Klaagster stelt dat de commercial misleidend en onjuist is, omdat daarin ten onrechte wordt gesuggereerd dat:
1) adverteerder patiënten naar een ziekenhuis kan verwijzen (alleen een huisarts of medisch specialist kan patiënten naar een ziekenhuis verwijzen),
2) verzekerden van adverteerder altijd de volgende dag in een ziekenhuis terecht kunnen (in dagelijkse praktijk is dit doorgaans niet mogelijk),
3) verzekerden van adverteerder een voorrangspositie hebben ten opzichte van verzekerden bij andere zorgverzekeraars.

Commissie wijst de klachten af, er worden geen onware statistische gegevens genoemd. College van Beroep bevestigd oordeel van de commissie en voegt toe dat het gaat om presentatie van een individueel geval, in de reclame wordt duidelijk een voorbeeld gegeven. Wachttijden zijn aan veranderingen onderhevig; geen aanvoering van statistieken of de beperkte houdbaarheid daarvan.

1. Gelet op enerzijds de verwijzing van IKNO in het beroepschrift naar de repliek en de pleitnota in eerste aanleg en anderzijds de toelichting van IKNO ter vergadering,  vat het College de grieven op in die zin dat deze zich richten tegen de volgende drie oordelen van de Commissie, neergelegd in onderdeel 8.6 van de beslissing van de Commissie:
- er wordt geen onjuiste of misleidende reclame gemaakt;
- er worden geen onware statistische gegevens genoemd en
- er wordt niet op zodanige wijze reclame gemaakt, dat wordt geappelleerd aan gevoelens van angst.
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
 
2. In de gewraakte uiting wordt de aandacht gevestigd op de mogelijkheid om, na het ontdekken van een knobbeltje in de borst, binnen 3 werkdagen een ziekenhuis te bezoeken, en wel via bemiddeling door Menzis. Tussen partijen is niet in geschil dat Menzis in zodanige bemiddeling voorziet.
Ter aanprijzing hiervan wordt in de gewraakte reclame aangeknoopt bij het individuele geval van “Brigitte Bakker”, die pas over twee weken terecht “kon” in het ziekenhuis. IKNO heeft niet weerspoken dat het voorkomt dat patiënten met een knobbeltje in de borst twee weken moeten wachten, voordat zij in het ziekenhuis terecht kunnen. Meer in het bijzonder heeft de Commissie geoordeeld dat er op dit moment nog een reële mogelijkheid bestaat dat een persoon met een knobbeltje in de borst veertien dagen moet wachten voor een eerste consult in het ziekenhuis en heeft IKNO dat oordeel in hoger beroep niet bestreden.
Niet kan worden geoordeeld dat in de uiting de suggestie besloten ligt dat een wachttijd van twee weken gebruikelijk of gemiddeld zou zijn. In de reclame wordt duidelijk een voorbeeld gegeven.
Gelet op het bovenstaande kan niet worden geoordeeld dat in de uiting onjuiste informatie wordt gegeven als bedoeld in artikel 8.2 NRC.
 
3. In grief III stelt IKNO dat in de reclame niet wordt gewezen op “de beperkte geldigheid van de gebruikte statistieken (gegevens over toegangstijd)” en dat “het gegeven” “dat de wachttijd al snel twee weken bedraagt”, sterk aan verandering onderhevig is.
Zoals hiervoor overwogen, betreft de in de uiting genoemde wachttijd van twee weken duidelijk een voorbeeld. Niet kan worden geoordeeld dat deze vermelding  duidt op het gebruik van statistieken. Reeds daarom kan grief III niet slagen.
 
4. Van de wijze waarop Menzis de kijker attendeert op de door haar gemaakte “speciale afspraken met ziekenhuizen”, waardoor men, in geval van een knobbeltje in de borst, binnen drie werkdagen in een ziekenhuis terecht kan, kan niet worden geoordeeld dat daardoor wordt geappelleerd aan gevoelens van angst. Zoals hiervoor overwogen, ligt in de uiting niet de suggestie besloten dat een wachttijd van twee weken gebruikelijk zou zijn. Afgezien van het ene, desbetreffende voorbeeld laat Menzis zich in de gewraakte reclame niet uit over de wachttijd zoals die geldt, wanneer men geen gebruik maakt  van de regeling van Menzis. In het midden blijft of anders dan via Menzis ook een kortere wachttijd kan worden gerealiseerd.
Aan het bovenstaande doet niet af dat de bewuste televisiereclame betrekking heeft op een onderwerp, het ontdekken van een knobbeltje in de borst, dat onmiskenbaar gevoelens van angst en/of onzekerheid kan veroorzaken.     

RB 1103

Detox

RCC 15 augustus 2011, dossiernr. 2011/00583 (BowenHealth)

Klacht: claims Detox Bio-energy Colour Light Therapie zijn misleidend en kunnen niet worden onderbouwt.

Adverteerder presenteert een onderzoek: het onderzoek van CAM maakt meer dan aannemelijk dat de Detox machine “wel degelijk positief kan bijdragen bij een ruime verscheidenheid aan klachten aangezien vrijwel alle fysiologische processen in ons lichaam afhankelijk zijn van onze bloed- en energiehuishouding"

Nu adverteerder bovendien heeft meegedeeld dat het apparaat “SCIO Bio-feedback” recentelijk is verkocht en dat de desbetreffende pagina’s van de website zijn verwijderd, acht de Commissie klager op dit punt niet-ontvankelijk in zijn klacht. Commissie doet verder aanbeveling:

Van bovenstaande tekst gaat de suggestie uit dat de Detox Systems Bio-energy machine kan bijdragen aan het verminderen van klachten als gevolg van voornoemde, meer of minder ernstige lichamelijke aandoeningen. Onder verwijzing naar een bij het verweer overgelegd artikel in “CAM”, september 2005, heeft adverteerder meegedeeld dat voornoemde machine “positief kan bijdragen bij een ruime verscheidenheid aan klachten, aangezien vrijwel alle fysiologische processen in ons lichaam afhankelijk zijn van onze bloed- en energiehuishouding”. Daarmee is naar het oordeel van de Commissie echter niet, althans niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de in de uiting bedoelde klachten (mede) zijn verminderd als gevolg van het gebruik van voornoemde machine.

Art. 7, 8.2 aanhef en onder b NRC.

RB 1105

Sperperiode

HvJ EU 30 juni 2011, Zaak C-288/10 (Wamo BVBA tegen JBC NV, Modemakers Fashion NV)

Reclamerecht. Oneerlijke handelspraktijken. Nationale regeling die aankondigingen van prijsverlagingen en suggesties  daarvan verbiedt tijdens de sperperiode (een periode van drie weken voorafgaand aan de koopjesperiode) is niet toegestaan.

Vraag:  „Verzet de [richtlijn oneerlijke handelspraktijken] zich tegen een nationale bepaling, zoals die van artikel 53 [WHPC], die aankondigingen van prijsverminderingen en suggesties daarvan gedurende welbepaalde periodes verbiedt?”

Antwoord: Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), moet aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale bepaling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die op algemene wijze aankondigingen van prijsverminderingen en suggesties daarvan tijdens de sperperiode verbiedt, voor zover deze bepaling de bescherming van de consumenten beoogt. Het staat aan de verwijzende rechter om te beoordelen of zulks het geval is in het hoofdgeding.

RB 1102

Op weg naar vereenvoudigde welstand

Raad van State 10 augustus 2011, LJN BR4620 (appellant tegen college B&W Groningen)

Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft het college geweigerd [appellant] reguliere bouwvergunning te verlenen voor het aanbrengen van een reclameframe op de gevel van het pand op het perceel [locatie] te Groningen. Dit op basis van welstandsnota Gemeente Groningen: Op weg naar vereenvoudigde welstand.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het advies van de welstandscommissie van 18 augustus 2009 niet ten grondslag mocht leggen aan zijn oordeel dat het bouwplan niet aan redelijke eisen van welstand voldoet, omdat daarin, nu de aanvraag tot verlening van een reguliere bouwvergunning strekt, ten onrechte is getoetst aan de sneltoetscriteria uit de welstandsnota 2008. Voorts heeft zij volgens hem miskend dat het frame niet geen gevelreclame, als bedoeld in de welstandsnota 2008, is, nu de aan te brengen reclameuitingen geen direct verband met de activiteiten in het pand houden.

2.2.1. Dat om verlening van een reguliere bouwvergunning is verzocht, brengt niet mee dat de in de welstandsnota 2008 opgenomen sneltoetscriteria voor gevelreclame op bedrijventerreinen geen rol mochten spelen bij de beantwoording van de vraag of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college het advies van de welstandscommissie van 18 augustus 2009 niet aan het besluit van 3 mei 2010 ten grondslag mocht leggen. Zij heeft evenzeer terecht niet aangenomen dat de term "gevelreclame" in de welstandsnota 2008 niet ziet op grootschalige reclameuitingen ten behoeve van derden, als waar het hier om gaat. De term noopt er niet toe. Ook anderszins is daarvoor geen reden.

Het betoog faalt.

RB 1101

Check met postcode huisnummer

RCC 2 augustus 2011, dossiernr. 2011/0575 (Eindelijkglasvezel in Montferland)

Uiting: onder “Eindelijk. Glasvezel opent een wereld aan nieuwe mogelijkheden.” Staat de tekst: “Montferland. Eindelijk. Montferland kan ‘Ja’ zeggen tegen glasvezel (…)” Klacht: niet in heel Montferland. Check met postcode en huisnummer is voldoende duidelijk.

Op de bestreden webpagina staat, direct naast de tekst “Eindelijk. Montferland kan ‘JA’ zeggen tegen glasvezel” een kader met de tekst: “POSTCODECHEK”, waarop de postcode en het huisnummer kan worden ingevoerd en de beschikbaarheid van glasvezel kan worden gecheckt. Gelet op het voorgaande acht de Commissie het voldoende duidelijk dat niet overal in Montferland glasvezel beschikbaar is en dient de klacht te worden afgewezen.