RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Berichten Reclamerecht  

RB 2450

Andere invulling Jumbo's Laagste Prijs Garantie voor de Slijterij

RCC 9 juli 2015, RB 2450; dossiernr. 2015/00522/I (Jumbo Jonge Graanjenever)
Aanbeveling. Alcohol. Laagste prijsgarantie. Ontbreken essentiële informatie. Het betreft een advertentie van Jumbo Brinkman Heerde in “Nieuws- en advertentieblad Schaapskooi” van 31 maart 2015. In de advertentie staat “Jumbo’s Laagste Prijs Garantie” en daarboven staat de tekst: “Laagste prijs garantie… Ook op onze Slijterij”. In de spelregels voor de laagsteprijsgarantie, die op de website jumbo.com staan, wordt de consument gewezen op de voor alcohol geldende uitzondering op de gratis verstrekking van producten met de volgende mededeling: “Geneesmiddelen, rookwaren, alcoholische dranken en zuigelingenvoeding (0-6 maanden) verstrekken we niet gratis vanwege wettelijke voorschriften.” Het verstrekken van een waardebon heeft het effect van het gratis maken van alcohol en is daarom evenmin in overeenstemming met de RVA.

Oordeel: (...) Alcoholische dranken blijken echter “vanwege wettelijke voorschriften” van de gratis verstrekking uitgezonderd te zijn. Bij deze producten betekent de laagsteprijsgarantie alleen een aanpassing van de prijs door Jumbo indien hetzelfde product door een andere supermarkt in de buurt voor een lagere vaste prijs wordt aangeboden.

2. Dat de geadverteerde laagsteprijsgarantie op slijterijartikelen op een wezenlijk beperktere manier wordt ingevuld dan bij het grootste deel van het assortiment van Jumbo supermarkten het geval is, betreft essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te kunnen nemen. Naar het oordeel van de Commissie dient de consument daarom al in de uiting te worden geïnformeerd over de invulling van de laagste-prijsgarantie met betrekking tot slijterijartikelen. In dit specifieke geval is een algemene verwijzing naar de spelregels van Jumbo onvoldoende om de gemiddelde consument attent te maken op een afwijkende invulling van de laagsteprijsgarantie voor alcoholhoudende dranken.

3. Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat in de onderhavige advertentie sprake is van het ontbreken van essentiële informatie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

4. Nu de bestreden advertentie Jumbo Brinkman als afzender vermeldt en als onweersproken vaststaat dat Jumbo Brinkman als franchisenemer de advertentie heeft ontwikkeld en geplaatst, houdt de Commissie alleen Jumbo Brinkman verantwoordelijk voor de hiervoor geconstateerde overtreding van de NRC. Voor zover de klacht is gericht tegen Jumbo, wordt de klacht afgewezen.

RB 2449

Metingen bodyscan niet onderbouwd

RCC 6 juli 2015, RB 2449; dossiernr. 2015/00591 (Broeders / Vitalec Global)
Claims zonder wetenschappelijk onderbouwing "meten is weten". Het betreft een advertentie in “dé Weekkrant” “Het Kanton” van 6 mei 2015. Daarin staat onder de aanhef: “Meten is weten! Doe nu een bodyscan” onder meer: “Wat doet Vitalec Global Diagnostics? (...) “Binnen 8 minuten voert het apparaat een nauwkeurige meting van meer dan 550 verschillende lichaamsfuncties uit”. De klacht: Het gaat om reclame voor een meetmethode waarvoor elke wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt. Er worden claims gehanteerd die niet kunnen worden waargemaakt, zoals bijvoorbeeld “duidelijk beeld van (…) uw gezondheid”. “Gezondheid” kan niet worden uitgedrukt in getalletjes of grafiekjes. De “uitvoerders” begeven zich op het terrein van diagnosestelling en behandeling, wat is voor behouden aan personen die BIG-geregistreerd zijn.

Argeloze consumenten worden op kosten gejaagd, hen worden niet bestaande aandoeningen aangepraat en het risico bestaat dat men reguliere gezondheidszorg mijdt omdat de uitslag van de bodyscan goed zou zijn.

De “uitvoerders” appelleren aan de onbewuste angst voor sluimerende ziektes en liften mee op de hausse van zelfdiagnostiek en preventief onderzoek. Consumenten worden misleid.

Commissie:

De Commissie vat de klacht op in die zin dat klager bestrijdt dat de bodyscan van Vitalec Global Diagnostics de werking heeft die daaraan in de advertentie wordt toegeschreven. Gelet op de in de klacht aangehaalde tekstgedeelten gaat de Commissie ervan uit dat klager met name bezwaar maakt tegen de mededelingen “Hierdoor zijn in een vroeg stadium verstoringen in het lichaam te signaleren voordat er lichamelijke klachten optreden. Door deze metingen krijgt u een duidelijk beeld van hoe het is gesteld met uw gezondheid”.

Het lag op de weg van adverteerder om de juistheid van de in de uiting gestelde werking van het onderhavige meetsysteem aannemelijk te maken. Daarin is adverteerder naar het oordeel van de Commissie niet geslaagd. Adverteerder heeft gesteld dat de Vitalec Global Diagnostics “een officieel erkend medisch scanapparaat” is dat “door meerdere artsen en therapeuten in en buiten Nederland wordt gebruikt”. Adverteerder heeft deze stelling echter niet onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van desbetreffende gegevens aan de Commissie. Ook adverteerders stelling dat het afgelopen jaar vele klanten een bodyscan hebben laten uitvoeren en dat dit tot overwegend (hele) positieve reacties heeft geleid, maakt niet dat aannemelijk is geworden dat het bewuste  meetsysteem de werking heeft die daaraan in de advertentie wordt toegeschreven.

Gelet op het bovenstaande gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie omtrent de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2448

Verdubbeldagen alleen (onvermeld) voor nieuwe klanten

RCC 6 juli 2015, RB 2448; dossiernr. 2015/00645 (Simpel verdubbeldagen)
Ontbreken essentiële informatie. Het betreft een televisiecommercial waarin in woord en beeld het volgende - voor zover hier van belang - wordt meegedeeld: De verdubbeldagen van Simpel. Nú tijdelijk met dubbel zo veel belminuten (50 100), dubbel zo veel MB’s (500 1000) en onbeperkt sms’en voor maar € 9,50. Bestel snel op simpel.nl. De verdubbeldagen blijken niet te gelden voor bestaande abonnementen.

Commissie: Als erkend is komen vast te staan dat de ‘Verdubbeldagen’, waarbij tijdelijk het dubbele aantal belminuten en MB’s en onbeperkt sms’en voor € 9,50 wordt aangeboden, alleen gelden indien bij Simpel een nieuw abonnement voor 2 jaar wordt afgesloten of een bestaand abonnement bij Simpel na afloop van de contractperiode voor de duur van 2 jaar wordt verlengd.

Voor bestaande klanten van Simpel van wie de abonnementsperiode nog niet is afgelopen, is het dus niet mogelijk om van de actie gebruik te maken. Naar het oordeel van de Commissie is dit een belangrijke beperking van het aanbod, waarop de gemiddelde consument niet bedacht hoeft te zijn en waarop hij daarom in de uiting attent moet worden gemaakt. Dat wordt in het onderhavige geval niet gedaan. De commercial bevat geen (verwijzing naar een) voorbehoud voor geldigheid van de actie. De website simpel.nl, waarop de actievoorwaarden kennelijk zijn vermeld, wordt in de uiting slechts genoemd in het kader van het bestellen van de ‘Verdubbeldagen’.

Gelet op het voorgaande is in de televisiecommercial sprake van het ontbreken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de commercial misleidend als bedoeld in de aanhef en onder c van artikel 8.3 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2444

Voor telemarketingboete is een verbinding tot stand brengen noodzakelijk

CBb 14 juli 2015, RB 2444; ECLI:NL:CBB:2015:197 (Loterijen tegen ACM)
Boete i.v.m. telemarketing voor het overbrengen van communicatie via de telefoon, ook als deze ongevraagd is (inschrijving in bel-me-niet-register), is in ieder geval noodzakelijk dat een verbinding tot stand wordt gebracht. Naar het oordeel van het College betekent dit, dat ACM, bij gebreke van het directe bewijs van de communicatie zelf, tenminste dient aan te tonen dat het gebruik van de contactgegevens er toe heeft geleid dat een verbinding tot stand is gebracht. Ook ten aanzien van de boete op grond van artikel 11.7, twaalfde lid van de Tw (oud), geldt dat ACM (onder meer) dient aan te tonen dat het gebruik van de contactgegevens ertoe heeft geleid dat er een verbinding tot stand is gebracht.

Zoals het College heeft geoordeeld in haar uitspraak van 10 juli 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:245), hoeft het recht van verzet immers alleen te worden aangeboden indien het gebruik van de contactgegevens ertoe leidt dat een verbinding met de abonnee tot stand wordt gebracht en met deze wordt gecommuniceerd. Het College kan uit de in de procedure overgelegde stukken en databestanden niet het bewijs putten dat telkens een verbinding tot stand is gebracht. Achter de telefoonnummers die in de databestanden zijn opgenomen zijn soms data en tijdstippen opgegeven. Echter, en anders dan ACM betoogt, ontbreken resultaatscodes, resultaatformulieren of andere gegevens – zoals de gespreksduur – waaruit kan worden geconcludeerd dat een verbinding tot stand is gebracht. De enkele, algemene bevestiging door de loterijen dat de telefoonnummers in de belbestanden zijn gebruikt, is ontoereikend als bewijs dat met dat gebruik een verbinding tot stand is gebracht. ACM heeft zodoende niet aangetoond dat de loterijen communicatie hebben overgebracht.

Op andere blogs:
Dirkzwager

RB 2442

Bayer moet vergelijkende NOAC-notitie rectificeren

CGR 16 juni 2015, LS&R 1148; K15.002 (Boehringer Ingelheim tegen Bayer)
Klacht gegrond. Vergelijkende reclame. BI brengt het geneesmiddel Pradaxa. Bayer brengt het geneesmiddel Xarelto (werkzame stof: rivaroxaban) in Nederland op de markt. Pradaxa en Xarelto behoren beide tot de nieuwe orale anticoagulantia (NOAC’s) en zijn rechtstreeks met elkaar concurrerende UR-geneesmiddelen. Bayer dient haar uiting die begin 2015 onder cardiologen is verspreid met de titel “Het dabigatran debacle” (“Notitie”) te rectificeren: Hierin wordt onder meer een vergelijking gemaakt met rivaroxaban en worden beschuldigingen geuit jegens Boehringer Ingelheim samengevat inhoudende dat zij willens en wetens informatie uit klinisch onderzoek zou hebben achtergehouden voor de registratieautoriteiten waaruit zou blijken dat dabigatran een hoger risico geeft op bloedingen dan met monitoring het geval zou kunnen zijn, althans dat Boehringer Ingelheim deze informatie grotendeels zou hebben gebagatelliseerd.

De Codecommissie van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame heeft in een uitspraak van 16 juni 2015 (K15.002) geoordeeld dat de Notitie als (vergelijkende)reclame moet worden beschouwd en dat:
 de inhoud van de Notitie niet accuraat, waarheidsgetrouw en in zijn onderdelen juist en controleerbaar is en dat de daarin gemaakte vergelijking van de onderhavige middelen niet wetenschappelijk aantoonbaar juist en dus misleidend is;
 in de Notitie niet de omzichtigheid wordt betracht die ten opzichte branchegenoten geboden is, de Notitie niet voldoet aan de geldende normen van goede smaak en fatsoen, de Notitie afbreuk doet aan de reputatie van de farmaceutische industrie en haar producten, de Notitie onnodig afbreuk aan de waarde van dabigatran en dat Boehringer Ingelheim in de Notitie onnodig in diskrediet wordt gebracht;
 er sprake is van een ernstige schending van de bepalingen van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.
RB 2439

IJsjes: een verleiding voor jong en oud

Column door Ebba Hoogenraad & Christine Fontaine, Hoogenraad & Haak. Zon, zee, strand….en ijs! In de zomermaanden kunnen we niet om de reclames voor ijsjes heen. Heerlijk. Na het volgen van een dieet om in die mooie bikini te passen worden we verleid in een hoorntje te happen. Op een warme zomerdag ‘smeken’ onze kinderen hartstochtelijk om die koele lekkernij. De aantrekkingskracht van ijs is en blijft groot. Vooral in de zomer. Reclamemakers spelen daar in deze tijd van het jaar natuurlijk op in. Logisch. Maar reclame voor een ijsje maak je niet zo maar. IJsjes zijn nu eenmaal voedingsmiddelen, met hele specifieke reclameregels.
Lees verder

RB 2435

Voedingsclaim „natriumarm-zoutarm” is verboden voor natuurlijk mineraalwater

Conclusie AG 9 juli 2015 RB 2435; C‑157/14; ECLI:EU:C:2015:460 (Neptune Distribution tegen Ministre de l’Économie et des Finances)
Voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Natuurlijk mineraalwater – Berekeningsbasis voor de ‚overeenkomstige waarde voor zout’ van het natrium in een levensmiddel – Inaanmerkingneming van enkel de hoeveelheid natriumchloride (tafelzout) of van het totale natriumgehalte – Richtlijnen 2000/13/EG en 2009/54/EG – Etikettering van en reclame voor levensmiddelen – Verkoop van natuurlijk mineraalwater – Verbod van de vermelding van een laag zoutgehalte – Artikel 6 VEU – Artikelen 11 en 16 van het Handvest voor de grondrechten van de Europese Unie – Vrijheid van meningsuiting en informatie – Vrijheid van ondernemerschap. Conclusie:

1)      De bepaling van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1924/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen, die betrekking heeft op de voorwaarden voor de toelating van de voedingsclaim „natriumarm/zoutarm” is niet van toepassing op natuurlijk mineraalwater. Deze bijlage verbiedt daarentegen uitdrukkelijk het gebruik van de claim „zeer laag natriumgehalte/zoutgehalte” voor natuurlijk mineraalwater.

2)      Artikel 9, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2009/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater alsmede bijlage III bij deze richtlijn, zijn geldig.

Gestelde vraag:

1)      Bestaat de berekeningsbasis voor de met het natriumgehalte in een bepaald levensmiddel ‚overeenkomstige waarde voor zout’, in de zin van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1924/2006, alleen uit de hoeveelheid natrium die – in verbinding met chloride-ionen – natriumchloride of tafelzout vormt, dan wel uit het totale gehalte aan natrium, in al zijn vormen, van het levensmiddel?

2)      Indien dit laatste het geval is, leveren artikel 2, lid 1, van richtlijn 2000/13/EG en artikel 9, leden 1 en 2, van richtlijn 2009/54/EG, junctis bijlage III bij deze richtlijn, bezien tegen de achtergrond van de door de bijlage bij verordening (EG) nr. 1924/2006 vastgestelde gelijkwaardigheidsverhouding tussen natrium en zout, dan schending op van artikel 6, lid 1, eerste alinea, [VEU], gelezen in samenhang met artikel 11, lid 1, (vrijheid van meningsuiting en van informatie) en artikel 16 (vrijheid van ondernemerschap) van het [Handvest], alsook van artikel 10 [EVRM], door het een distributeur van natuurlijk mineraalwater te verbieden om op zijn etiketten en in zijn reclameboodschappen op enigerlei wijze een vermelding aan te brengen betreffende het – mogelijkerwijs weliswaar juiste – lage zoutgehalte van zijn product, dat echter wel een hoog bicarbonaatgehalte heeft, omdat deze claim de koper kan misleiden over het totale natriumgehalte van dit water?

 

RB 2434

Prijsindexering is geen wijzing in voorwaarden uit universeledienstenrichtlijn, mits...

Conclusie AG HvJ EU 9 juli 2015, RB 2434; C-326/14; ECLI:EU:C:2015:462 (Verein für Konsumenteninformation)
Richtlijn 2002/22 – Gebruikersrechten met betrekking tot elektronischecommunicatienetwerken en -diensten – Recht van abonnees om hun contract zonder boete op te zeggen – Recht van buitengewone opzegging – Prijswijzigingen uit hoofde van contractuele voorwaarden – Koppeling van prijzen aan een consumentenprijsindex – Verband met richtlijn 93/13/EEG.

Conclusie AG: Een prijswijziging als gevolg van de toepassing van een beding van prijsindexering is geen wijziging in de voorwaarden in de zin van artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn, mits de uitdrukking van de tegenprestatie ten laste van de abonnee als een ‚geïndexeerde prijs’ een voldoende mate van voorzienbaarheid, transparantie en rechtszekerheid biedt om te kunnen vaststellen dat de contractuele rechtspositie van de abonnee niet wordt gewijzigd. Het is aan de nationale rechter om hierover te oordelen, in het licht van de inhoud van de betrokken bedingen en de specifieke kenmerken van de overeenkomsten waarvan deze bedingen deel uitmaken.

Gestelde vraag: Is het in artikel 20, lid 2, van de Universeledienstrichtlijn voor abonnees bepaalde recht om de overeenkomst zonder boete op te zeggen ‚wanneer zij op de hoogte worden gesteld van wijzigingen in de [contractuele] voorwaarden’, ook van toepassing op het geval dat een aanpassing van de prijzen voortvloeit uit contractuele voorwaarden waarin reeds bij de sluiting van de overeenkomst is vastgelegd dat een aanpassing van de prijzen (verhoging/verlaging) in de toekomst zal plaatsvinden overeenkomstig de veranderingen van een objectief indexcijfer van de consumptieprijzen, dat de waardeontwikkeling van het geld weerspiegelt?
RB 2432

Website vormt een geheel en informeert voldoende over behandelmethode

RCC 2 juli 2015, RB 2432; dossiernr. 2015/00564 (KPRI) + uiting
Beslissing ingezonden door Jacqueline Schaap, Visser Schaap & Kreijger. Afwijzing. Behandelmethode nek-rugklachten. Adverteerder is aanbevolen niet meer reclame te maken voor de behandeling van rug- en nekklachten in strijd met artikel 7 NRC [dossier 2014/0039]. Volgens klaagster heeft adverteerder niet gereageerd en herhaalt klaagster haar klacht nu met betrekking tot adverteerders vernieuwde website. Volgens de website werkt de therapie met gebruik van zooltjes in schoenen door voor langere tijd, maar er zijn geen medische onderzoeken in PubMed te vinden over de verwijdering van de rug- en nekklachten door de Krullaards Perfect Reset plaat.

Het eerdere dossier had weliswaar betrekking op een uiting voor de Krullaards Perfect Reset, maar betrof een advertentie in een regionaal dagblad met een andere inhoud. Enkele pagina's van de bestreden website zijn overgelegd, maar de beoordeling dient plaats te vinden in de context van de gehele website, waarmee zij één geheel vormen. De gemiddelde consument wordt door de website voldoende geïnformeerd over de behandelig. Er wordt over een duurzame behandeling en idem resultaten gesproken, maar niet een garantie voor blijvende werkzaamheid gegarandeerd. De werkzaamheid van de behandeling is voldoende aannemelijk gemaakt door het aangevoerde empirische bewijs uit meet- en behandelgegevens van de fysiotherapeuten die de KPR-behandelingen uitvoeren.

RB 2430

Suit Supply's abriposter met seksueel getinte houding mag niet

CvB RCC 18 juni 2015, RB 2430; dossiernr. 2015/00171; 00171B; 00171C; 00171D (Suit supply Into the blue)
Beslissing ingezonden door Daniël Haije, Hoogenraad & Haak. Aanbeveling gedeeltelijk vernietigd. Goede smaak en fatsoen. Het betreft abriposters in het kader van adverteerders campagne ‘Suit Supply into the blue’ ter promotie van haar voorjaars- en zomercollectie 2015. Op de drie verschillende posters zijn een man en een vrouw afgebeeld die zich onder water bevinden. De man is gekleed in een pak en heeft een zonnebril op. In twee van de drie uitingen (hierna: ‘uiting 1’ en ‘uiting 2’) is te zien dat de vrouw alleen een bikinibroekje draagt, in de derde uiting (‘uiting 3’) is het naakte bovenlichaam van de vrouw te zien. Het College vernietigt de bestreden beslissing ten aanzien van de uitingen 2 en 3 en wijst in zoverre de klacht alsnog af.

Het College bevestigt de bestreden beslissing ten aanzien van uiting 1 [klik afbeelding voor vergroting] met wijziging van gronden. Naar het oordeel van het College komt aldus in uiting 1 een beeld naar voren dat zozeer duidt op seksueel contact tussen de man en de overwegend naakte vrouw in een seksueel getinte houding, dat deze op een abriposter in het straatbeeld niet in overeenstemming is met de goede smaak en het fatsoen.

Klacht: De uitingen, waarop volledig topless vrouwen zijn afgebeeld, betreffen softporno geplaatst op drukke, openbare plaatsen. Hierdoor wordt softporno opgedrongen aan iedereen, ook aan (jonge) kinderen. Het feit dat de man op de posters volledig gekleed is afgebeeld terwijl de vrouw bijna totaal naakt is, versterkt het seksistische beeld dat sommige mensen van vrouwen hebben.

 Het verweer is opgebouwd als volgt:
I. de RCC gaat ten onrechte uit van een wijziging in de maatschappelijke opvattingen
II. de RCC gaat ten onrechte uit van een 'functioneel bloot-criterium',
III. de RCC overweegt ten onrechte dat de naaktheid van de vrouw prominent in beeld wordt gebracht,
IV. de RCC hanteert ten onrechte een strengere maatstaf voor buitenreclame.

Beroep op een analogie met artikel 430a WvSr kan buiten beschouwing blijven.

Ten aanzien van uiting 1
14. De compositie en belichting benadrukken in deze uiting de naaktheid van de vrouw. In uiting 1 is zij frontaal afgebeeld, waarbij het meeste licht valt op haar naakte bovenlichaam dat hierdoor in het geheel van de uiting lijkt op te lichten. Daaraan draagt bij dat sprake is van een relatief donkere achtergrond. De man is gekleed in donkere kleding en valt optisch aanzienlijk minder op tegen de relatief donkere achtergrond. Voor wat betreft de houding van de vrouw valt op dat zij haar armen langs haar hoofd houdt terwijl zij zich uitstrekt en enigszins naar achteren lijkt te buigen. Haar ogen zijn gesloten en haar mond is wijd geopend. Deze houding kan in de compositie van de uiting seksuele overgave aan de man uitdrukken, mede gelet op haar geprononceerde naaktheid en het feit dat de man haar ter hoogte van haar linkerzij vasthoudt, blijkbaar op haar onbedekte huid. De gelaatsuitdrukking van de vrouw kan overkomen als een uitdrukking van seksueel genot. Hetgeen Suit Supply aanvoert over de specifieke filosofie achter de fotoreportage, kan niet tot een ander oordeel leiden, nog daargelaten dat het publiek dat op straat met uiting 1 wordt geconfronteerd niet bekend kan worden geacht met die filosofie en zich enkel op basis van de uiting een beeld kan vormen. Naar het oordeel van het College komt aldus in uiting 1 een beeld naar voren dat zozeer duidt op seksueel contact tussen de man en de overwegend naakte vrouw in een seksueel getinte houding, dat deze op een abriposter in het straatbeeld niet in overeenstemming is met de goede smaak en het fatsoen. Deze constatering en een bijpassende aanbeveling acht het College, in het licht van de klacht en gezien hetgeen hiervoor in 9 tot en met 12 is overwogen over de beoordelingsmarge van het College, noodzakelijk in verband met de bescherming van de gezondheid of de goede zeden en de bescherming van de rechten van anderen. Het College onderschrijft ten aanzien van uiting 1 dus het oordeel van de Commissie dat de uiting in strijd met artikel 2 NRC is, zij het op andere gronden.

Ten aanzien van uiting 2

15. In deze uiting valt naar het oordeel van het College de nadruk op het naakte bovenlichaam van de vrouw nu hierop het meeste licht valt. Zoals hiervoor in 11 is overwogen, is dit enkele gegeven onvoldoende om de uiting in strijd met de goede smaak en het fatsoen te achten. De vrouw is zijdelings afgebeeld en reikt haar rechterhand naar de man die daarop lijkt te reageren. Deze interactie wekt niet de indruk van een seksueel georiënteerd contact. Ook verder is geen sprake van een compositie die op sexualiteit duidt. Wel geldt dat het publiek in het straatbeeld met deze uiting in de vorm van een abriposter wordt geconfronteerd. Anders dan Suit Supply stelt, kan het publiek zich bij een op een dergelijke wijze gepubliceerde uiting niet aan confrontatie daarmee onttrekken. Weliswaar kan men, indien men dat wenst, zijn blik afwenden, maar dit zal men doen nadat men de uiting al gezien heeft. Het College oordeelt evenwel dat de uiting, door de daarin getoonde niet seksueel georiënteerde interactie tussen man en vrouw, niet van dien aard is dat deze niet in overeenstemming zou zijn met de goede smaak en het fatsoen. Het College is daarom, anders dan de Commissie, van oordeel dat de inleidende klacht tegen uiting 2 geen doel treft en zal om die reden de klacht in zoverre alsnog afwijzen.

Ten aanzien van uiting 3

16.In deze uiting staat naar het oordeel van het College de man meer centraal dan in uitingen 1 en 2. De man is in uiting 3 frontaal afgebeeld en de zijdelings gefotografeerde vrouw speelt in het totaal van de uiting een aanzienlijk minder grote rol dan in de andere uitingen. De vrouw kijkt de man onderzoekend aan. Er is geen sprake van enige vorm van seksuele interactie en het naakte bovenlichaam van de vrouw is in deze uiting minder prominent in beeld dan bij uitingen 1 en 2. Het College oordeelt dat de uiting, door de daarin getoonde niet seksuele interactie tussen man en vrouw, niet van dien aard is dat deze niet in overeenstemming zou zijn met de goede smaak en het fatsoen, zodat ook op dit punt anders wordt beslist dan de Commissie en in zoverre de klacht alsnog zal worden afgewezen.

Conclusie
Het College vernietigt de bestreden beslissing ten aanzien van de uitingen 2 en 3 en wijst in zoverre de klacht alsnog af. Het College bevestigt de bestreden beslissing ten aanzien van uiting 1 met wijziging van gronden.

Op andere blogs:
Dirkzwager