RB

Bescherming van privacy  

RB 1744

Met behulp van affiliates gemaakte reclame

RCC 1 mei 2013, dossiernr. 2012/00816; RCC 1 mei 2013, dossiernr. 2012/00816-I; RCC 1 mei 2013, dossiernr. 2012/00816-II; RCC 1 mei 2013, dossiernr. 2012/00816-III  (Supermarkt coupon)
Box o' couponsMisleidende reclame. Bijzondere Reclamecode. Agressieve reclame. Digitale marketing. Betreft een op 31 juli 2012 verzonden e-mail van be@n4c.nl, waarin onder meer staat: ''DOE MEE EN MAAK KANS OM EENSUPERMARKT COUPON TER WAARDE VAN 450 EUR TE Winnen'' en ''Wij betalen uw boodschappen! klik hier... Wij hebben u geselecteerd om kosteloos boodschappen te kunnen doen deze maand. (...) U ontvangt dit bericht omdat u lid bent van de Nieuws Voor Consumenten Nieuwsbrief''. Klaagster klikte op de link en diende vervolgens een zeer gemakkelijke vraag te beantwoorden, maar na antwoorden diende zij haar gsm nummer op te geven, waarna bleek dat het om een abonnementsdienst ging. Zij vindt de e-mail misleidend en meent dat zij recht heeft op de waardebon.

De Commissie stelt vast dat First Impressions bij verweer heeft meegedeeld dat zij deze e-mail heeft verzonden, op verzoek van Immediato B.V., die First Impressions als “adverteerder” aanmerkt. Aldus de Commissie is sprake van een klacht tegen grensoverschrijdende reclame als bedoeld in Bijlage 1 bij het Reglement RCC en het College van Beroep, nu de e-mail afkomstig is van het in Nederland gevestigde First Impressions, en is ontvangen door klaagster, die in België woont.

Nadat de Commissie in haar eerste tussenbeslissing (van 27 november 2012) heeft geoordeeld dat de bestreden e-mail in strijd is met artikel 3.1 Reclamecode SMS-dienstverlening, dat er sprake is van agressieve reclame en dat de e-mail in strijd is met de waarheid, dient nog de vraag te worden beantwoord wie verantwoordelijk moet worden geacht voor de bestreden e-mail.

(...)

Weliswaar is niet gebleken dat Immediato, overeenkomstig de door haar gehanteerde voorwaarden, toestemming heeft gegeven om de bestreden e-mail te verzenden, maar wel is komen vast te staan dat Immediato gebruik heeft gemaakt van marketing met behulp van affiliates. Niet is gesteld of gebleken dat Immediato aan neergelegde verplichtingen omtrent affiliates heeft voldaan. Gelet hierop acht de Commissie Immediato mede verantwoordelijk voor de inhoud van de bestreden, met behulp van affiliates gemaakte reclame.

(...)

Zoals is vermeld in de tweede tussenbeslissing (van 5 februari 2013) heeft het e-mail marketingbureau Sevbo MD B.V. (hierna Sevbo) meegedeeld dat zij de bestreden e-mail heeft verzonden naar de Belgische leden. Naar het oordeel van de Commissie dient bij zodanige verzending, waarbij Sevbo bekend kan worden verondersteld met de inhoud van die e-mail, in elk geval Sevbo verantwoordelijk te worden geacht voor die inhoud. Ten aanzien van First Impresssions en Scoort Media worden de klachten afgewezen.

RB 1725

Geldboetes in beroep ten onrechte gematigd

College van Beroep voor het Bedrijfsleven 4 april 2013, LJN BZ7807 (Consumentenautoriteit tegen A B.V.)
Consumentenrecht. Verkoop via e-mail. Matiging geldboete.

A hield zich bezig met de uitoefening van een postorderbedrijf. Zij biedt online voedingssupplementen (Pet's Energy), afslankproducten (Slim+ en TopForm), tandverzorgingsproducten (StarBright en Super White) en erotische producten (Lively Spirit) aan. Daarnaast maakte A gebruik van callcenters en e-mails waarin producten werden aangeboden, al dan niet in combinatie met een (eenvoudige) prijsvraag. Toezichthouders van de Consumentenautoriteit hebben de naleving van verplichtingen uit de Whc onderzocht. De Consumentenautoriteit heeft bij besluit (23 januari 2008) vier boetes opgelegd van in totaal € 130.000. Het bezwaar van A werd gegrond verklaard voor zover de opgelegde boete werd verlaagd. De rechtbank heeft het beroep van A tegen dit besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit deels vernietigd.

Volgens het College is er sprake van een overtreding van artikel 8.2 en 8.5 Whc. Het College is van oordeel dat het hoger beroep van A niet slaagt, maar dat van de Consumentenautoriteit wel. Het College is van oordeel dat de geldboetes in beroep ten onrechte zijn gematigd. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd voor wat betreft de hoogte van de daarbij aan A opgelegde geldboete en de proceskostenveroordeling.

In citaten:

3.2 (...) Voor het College staat vast dat A degene is in wiens opdracht de commerciële communicatie in de zin van artikel 8.2, tweede lid, Whc geschiedde. Dat sluit op zichzelf een zekere vrijheid in de vormgeving door derden op de websites en in de advertenties niet uit. Met de rechtbank acht het College van belang dat A degene is die de contracten met de consumenten aanging. De activiteiten waren gericht op verkoop door haar en niet door de affiliates. A blijft dan ook als opdrachtgever verantwoordelijk voor het naleven van de artikelen 8.2 en 8.5 Whc en de achterliggende bepalingen uit het BW. Niet gebleken is dat A haar affiliates vrijheid heeft gegeven op punten die voor de hier aan de orde zijnde overtredingen van belang zijn.

Conclusie is dat A als overtreder is aan te merken en dat haar als zodanig een verwijt kan worden gemaakt. Deze beroepsgrond van A slaagt derhalve niet.

 

3.4 (...) De omstandigheid dat A, naar zij heeft gesteld, nadat zij met de resultaten van het onderzoek van de Consumentenautoriteit werd geconfronteerd, de overtredingen heeft gestaakt, noopt naar het oordeel van het College evenmin tot matiging van de hoogte van de boetes.

Het College ziet, gelet op het vorenoverwogene, aanleiding om inzake de hoogte van de boetes voor de onderscheiden door A begane overtredingen als volgt te overwegen.

- Met betrekking tot de overtredingen vermeld in rubriek 3.3 onder A heeft A stelselmatig, op grote schaal en op verschillende manieren niet aan haar wettelijke informatieplicht voldaan, hetgeen voor de Consumentenautoriteit terecht reden heeft gevormd A voor deze overtredingen tezamen een boete op te leggen van € 30.000, zijnde iets minder dan de helft van het ten tijde van de overtredingen (per overtreding) geldende boetemaximum. De redenering van de rechtbank heeft het College er niet van kunnen overtuigen dat matiging van dit bedrag is aangewezen.

- Datzelfde geldt voor de boete van € 10.000 die de Consumentenautoriteit aan A heeft opgelegd voor de onder B vermelde overtreding.

- Voor wat betreft de overtredingen vermeld onder C verbindt het College aan de vaststelling dat ter zake van de vervolgzendingen A ten onrechte de onder a genoemde overtreding is verweten het gevolg dat de door de Consumentenautoriteit voor dit samenstel van overtredingen opgelegde boete van € 50.000 met een bedrag van € 10.000 dient te worden gematigd.

- Voor de onder D vermelde overtreding acht het College een boete van € 30.000 passend.

Bij het voorgaande is het College op basis van de discussie tussen partijen nog uitgegaan van het door de Consumentenautoriteit bij het primaire besluit gehanteerde wettelijke maximum boetetarief van € 74.000. Bij de beslissing op bezwaar heeft de Consumentenautoriteit echter onder ogen gezien dat de maximumboete ten tijde van de overtredingen € 67.000 bedroeg. Bij een straftoemeting als hier aan de orde is het strafmaximum een belangrijke parameter.  De Consumentenautoriteit heeft in dat lagere strafmaximum geen reden gevonden tot verlaging van de door haar toegemeten boetes. Naar het oordeel van het College staan de hier aan de orde zijnde boetebedragen in een zodanige verhouding tot het maximumbedrag, dat een vermindering in het licht van dat lagere maximum wel degelijk geboden is. Gelet daarop acht het College een vermindering van € 10.000 op het totale boetebedrag van € 110.000 aangewezen.

Al met al is het College van oordeel dat, gelet op de ernst en duur van de overtredingen, de mate waarin de overtredingen A kunnen worden verweten en de omstandigheden van dit concrete geval, een boete van in totaal € 100.000 passend en geboden is.

 

3.5 (...) Naar het oordeel van het College rechtvaardigt de feitelijke complexiteit van de zaak, de regeltechnische bewerkelijkheid ervan en het feit dat een besluit tot het opleggen van bestuursrechtelijke boetes op grond van de Whc niet eerder ter beoordeling stond, dat in het kader van een veroordeling in de proceskosten het gewicht van de zaak als zwaarder dan gemiddeld is aangemerkt. Een factor 1,5 is in het voorliggende geval echter meer op zijn plaats.

RB 1722

Onrechtmatig handelen met de webshop internet-bikes

Ktr. Rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht 18 april 2013, zaaknr. 311744 CV EXPL 12-9765 (Se tegen Tom Bikes)
Uitspraak ingezonden door Arne ten Hoeve, Ten Hoeve & Van der Horst Incasso.

Consumentenkoop. Koop op afstand. Se heeft voor zichzelf en als lasthebber van de Vereniging Consument en Recht gedagvaard, de vorderingen van de Vereniging zijn ingetrokken. Tom is een groothandel met retail inkooporganisatie, fysieke en webwinkels. Se heeft een bestelling geplaatst op 26 juni voor een driewieler via internet-bikes.com en op 7 juli de bestelling geannuleerd.  In reactie daarop werd aangekondigd dat retourneren enkel mogelijk is ná ontvangst en dat het enkel mogelijk is te ruilen. De vorderingen worden toegewezen.

Tom bikes handelt onrechtmatig ex artikel 7:46d BW door niet in de ontbinding vóór levering te berusten en slechts ruiling te bieden en niet de gedane vooruitbetaling ongedaan te maken. Ook is het onrechtmatig dat annulering, ontbinding en/of herroepen slechts binnen 7 dagen na bestelling als verzending nog niet heeft plaatsgevonden, dat in afwijking van 7:23 BW een onderzoeksplicht wordt opgelegt en dat de klachttermijn beperkt wordt en dat er in keuze uit de wet ex 7:21BW wordt ontnomen. Volledige vooruitbetaling in algemene voorwaarden is ook onredelijk bezwarend.

13. Uit hetgeen over en weer is gesteld staat naar het oordeel van de kantonrechter onbetwist vast dat TOM vóór de aan haar uitgebrachte dagvaarding de door Se ingeroepen ontbinding van de koop van de driewielerfiets niet heeft geaccepteerd, slechts een ruil heeft aangeboden in plaats van het accepteren van de retourzending van de fiets met terugbetaling van hetgeen is betaald, en dat TOM ten onrechte in haar aanbod in haar webwinkel heeft vermeld dat annulering, ontbinding en/ofherroeping van een bestelling slechts mogelijk is binnen zeven dagen na bestelling als verzending nog niet heeft plaatsgevonden. Daarnaast staat als niet dan wel onvoldoende bestreden vast dat de bedingen in de algemene voorwaarden van TOM, zoals opgenomen in artikel 8 lid 4, artikel 8 lid 4 juncto lid 6 en artikel 8 lid 7 in strijd zijn met voor consumenten dwingendrechtelijke bepalingen van artikel 7:23 en 7:21 van het Burgerlijk Wetboek.
Voormelde gedragingen en het opnemen c.q. laten staan van voormelde bepalingen in haar algemene voorwaarden kunnen dan ook als zijnde in strijd met de wet worden beschouwd als onrechtmatig.

In de hoofdzaak:
I . verklaart voor recht:
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld door niet in de ontbinding ex artikel 7:46d BW vóór levering te berusten;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld door na ontbinding ex artikel 7:46d BW slechts ruiling te bieden en niet de gedane vooruitbetaling ongedaan te maken;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld door in haar aanbod in haar webwinkel te vermelden dat annulering, ontbinding en/o f herroeping van de bestelling slechts mogelijk is binnen zeven dagen na bestelling als verzending nog niet heeft plaatsgevonden;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld met het beding onder artikel 8 lid 4 in haar algemene leveringsvoorwaarden dat aan eiseres in afwijking van artikel 7:23 lid 1 BW een onderzoeksplicht oplegt;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en heeft gehandeld met het beding onder artikel 8 lid 4 juncto lid 6 in haar algemene leveringsvoorwaarden dat de klachttermijn van eiseres bij non-conformiteit beperkt tot minder dan de termijn die voortvloeit uit artikel 7:23 lid 1 BW;
- dat gedaagde onrechtmatig handelt en/ of heeft gehandeld met het beding onder artikel 8 lid 7 in haar algemene leveringsvoorwaarden dat aan eiseres de keuze uit de mogelijkheden in artikel 7:21 lid 1 BW ontneemt voor zover de wet daarin voorziet;
- dat de algemene voorwaarde die eiseres volledige vooruitbetaling oplegt onredelijk bezwarend is;

Op andere blogs:
DirkzwagerIEIT (Webshophouder handelt onrechtmatig door vermelding onjuiste informatie en onjuiste algemene voorwaarden)

RB 1680

Retour ongewenste geadresseerde reclame

RCC 4 maart 2013, dossiernr. 2012/00966 (Nationale Postcode Loterij / Ongewenste geadresseerde reclame ongewenste post oude bewoner ondanks bezwaar)

Paying Taxes 4-14-09Het betreft een geadresseerde reclamefolder op het adres van klager onder de naam van de vorige bewoner van 12 jaar geleden.

Klager stelt, kort samengevat, dat hij geadresseerde post van adverteerder vele malen retour heeft gestuurd met de melding: onbekend op dit adres. Tevens heeft klager meerdere brieven gestuurd met het verzoek om ermee te stoppen. Klager overlegt ter onderbouwing een brief van 8 juni 2012 gericht aan adverteerder, en post van adverteerder waarop klager het adres heeft doorgekruist en heeft geschreven “RETOUR”.

Adverteerder is niet bekend met de brieven en retour gezonden enveloppen van klager, maar heeft na een vorige klacht die zij van klager ontving via de Stichting Reclame Code de naam van de vorige bewoner direct op haar uitsluitingslijsten geplaatst en post aan dit adres handmatig proberen tegen te houden bij de drukker.

Klager heeft naar het oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk gemaakt dat hij geadresseerde reclame heeft ontvangen op zijn adres, ten minste drie maanden nadat hij adverteerder kenbaar heeft gemaakt dat hij dergelijke reclame niet meer wenst te ontvangen. Dit is in strijd met artikel 14 van de Code Brievenbus Reclame (CBR).
RB 1635

Tweet met link naar advertentie waarin persoonsgegevens staan

Rechtbank ´s-Hertogenbosch 31 januari 2013, LJN BZ2126 (eiser tegen veilingdeurwaarder.nl)

Persoonsgegevens. Verwerking. Advertentie. Executoriale verkopen. Link. Informatieplicht.

Eiser heeft Veilingdeurwaarder verzocht om een overzicht van alle haar betreffende persoonsgegevens en een overzicht van degene aan wie deze gegevens zijn verstrekt. Veilingdeurwaarder is houdster van de website www.veilingdeurwaarder.nl. Op de website kunnen gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders advertenties plaatsen ter aankondiging van de executoriale verkopen. Door de deurwaarder is ten laste van eiser beslag gelegd op een auto. Van de openbare veiling is melding gemaakt door publicatie daarvan op de website.

Aan haar verzoek legt eiser ten grondslag dat Veilingdeurwaarder haar betreffende persoonsgegevens verwerkt door deze op de website te plaatsen en vervolgens geïnteresseerden van de op de website geplaatste advertentie op de hoogte te stellen door middel van een e-mailservice of een tweet, waardoor die geïnteresseerden door op een link te klikken direct in de advertentie komen waarin de naam van eiser en het kenteken van de auto zijn vermeld.

Als uitgangspunt geldt dat degene die persoonsgegevens verwerkt verantwoordelijk is voor de verwerking. In de overgelegde advertentie staan onder RDW-gegevens (die Veilingdeurwaarder volgens haar eigen stellingen dus zelf ophaald) het kenteken van de auto en de naam van de kentekenhouder vermeld. De rechtbank is van oordeel dat Veilingdeurwaarder als verantwoordelijke in de zin van de Wbp moet worden aangemerkt voor het plaatsen van de persoonsgegevens op de website, aangezien zij de RDW-gegevens zelf in de advertentie plaatst. Het verzenden van een e-mail of tweet met daarin een directe link naar de advertentie waarin de persoonsgegevens zijn vermeld  levert tevens het verwerken van persoonsgegevens op. Ook het verzenden van een hyperlink moet worden beschouwd als een andere vorm van terbeschikkingstelling.

Als verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens is Veilingdeurwaarder in beginsel verplicht aan het verzoek op grond van artikel 35 van de Wbp te voldoen. Veilingdeurwaarder heeft echter terecht opgemerkt dat zij op grond van artikel 43 onder e van de Wbp niet hoeft te voldoen aan haar informatieplicht. De rechtbank is met Veilingdeurwaarder van oordeel dat Veilingdeurwaarder niet gehouden is naam- en adresgegevens te verstrekken van alle ontvangers van de nieuwsbrief omdat daarmee een verregaande inbreuk op de privacy van die ontvangers zou worden gemaakt.

4.4.  De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt dient te gelden dat degene die persoonsgegevens verwerkt verantwoordelijk is voor de verwerking, tenzij deze aantoont dat dat niet het geval is. Veilingdeurwaarder heeft niet aangegeven welke gegevens zij door de deurwaarder krijgt aangeleverd en welke gegevens zij zelf aanvult vanuit het RDW-register. In de door [eiser] als voorbeeld overgelegde advertentie staan onder RDW-gegevens (die Veilingdeurwaarder volgens haar eigen stellingen dus zelf ophaalt) het kenteken van de auto en de naam van de kentekenhouder vermeldt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat Veilingdeurwaarder deze gegevens zelf in de advertentie plaatst en daarmee als verantwoordelijke voor de verwerking heeft te gelden. Veilingdeurwaarder heeft weliswaar betoogd dat deze gegevens niet als persoonsgegevens moeten worden beschouwd, maar dit verweer wordt verworpen. In het richtsnoer van het CBP is opgenomen dat het bekendste direct identificerend gegeven de combinatie van voor- en achternaam is en als voorbeeld van bekendste indirect identificerende gegevens wordt het kenteken genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank levert een combinatie van achternaam met voorletters en het kenteken zeker een persoonsgegeven in de zin van de Wbp op. De rechtbank is van oordeel dat Veilingdeurwaarder als verantwoordelijke in de zin van de Wbp moet worden aangemerkt voor het plaatsen van de persoonsgegevens op de website.

4.5.  De rechtbank is tevens van oordeel dat het verzenden van een e-mail of tweet met daarin een directe link naar de advertentie waarin de persoonsgegevens zijn vermeld het verwerken van persoonsgegevens oplevert. Artikel 1 onder d van de Wbp bepaalt immers dat onder verwerking moet worden verstaan: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens. De rechtbank is van oordeel dat het verzenden van een hyperlink beschouwd moet worden als een andere vorm van terbeschikkingstelling. Ook voor deze verwerking moet Veilingdeurwaarder als verantwoordelijke worden aangemerkt.

4.7.  Aangezien Veilingdeurwaarder als verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens van [eiser] dient te gelden, is Veilingdeurwaarder in beginsel verplicht aan het verzoek op grond van artikel 35 van de Wbp te voldoen. Veilingdeurwaarder heeft echter terecht opgemerkt dat zij op grond van artikel 43 onder e van de Wbp niet hoeft te voldoen aan haar informatieplicht, indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De rechtbank is met Veilingdeurwaarder van oordeel dat Veilingdeurwaarder niet gehouden is naam- en adresgegevens te verstrekken van alle ontvangers van de nieuwsbrief omdat daarmee immers een verregaande inbreuk op de privacy van die ontvangers zou worden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan Veilingdeurwaarder volstaan met het verstrekken van categorieën van ontvangers, welke mogelijkheid uitdrukkelijk is toegestaan op grond van artikel 35. Het verzoek van [eiser] zal dan ook met die restrictie worden toegewezen.

Op andere blogs:
SOLV (linken naar persoonsgegevens is een verwerking)

RB 1565

Geen winnaar, maar kanshebber op iPad2

Vz RCC 6 december 2012, dossiernr.2012/00588-I (SMS 8258)

Betreft de op klagers mobiele telefoon (mobiele) website met de aanhef: “Gefeliciteerd Winnaar!
U heeft zojuist won een iPad2 direct!” In het door klager ontvangen bericht wordt zonder voorbehoud meegedeeld dat klager de winnaar is van een iPad2. Bij het doorklikken kom je op een webpagina waaruit blijkt dat je bij het abonneren op een betaalde dienst en door het beantwoorden van een vraag slechts "kans maakt" op een iPad2.

Klager acht de uiting misleidend. MundoMedia betreurt de gang van zaken van haar affiliate Sam Media en zal haar best doen om ervoor te zorgen dat dit niet meer gebeurt. De Voorzitter oordeelt dat de Mundo Media verantwoordelijk gehouden wordt voor de overtredingen van Sam Media. Nu Mundo Media niet heeft gereageerd op het uitdrukkelijke verzoek de gegevens van de betreffende affiliate te verstrekken, is niet aannemelijk gemaakt dat Mundo Media heeft voldaan aan de verplichtingen om de maximale inspanning te verrichten om ervoor te zorgen dat de affiliate (Sam Media)  de regels naleeft. Hij beveelt Mundo Media aan om voortaan niet meer op een dergelijke wijze reclame te (laten) maken.

2. In dossier 2012/00588 heeft de voorzitter beslist dat Sam Media, de aanbieder van de SMS-dienst, niet voor de hiervoor geconstateerde overtredingen van de regelgeving verantwoordelijk kan worden gehouden. De voorzitter is van oordeel dat Mundo Media wel als verantwoordelijke voor de overtredingen kan worden aangemerkt. Analoog aan de bepalingen betreffende marketing door aanbieders van SMS-diensten met behulp van affiliates in artikel 10 van de Reclamecode SMS-Dienstverlening wordt ook Mundo Media geacht te zijn gehouden om actief op te treden tegen overtredingen van de relevante wet- en regelgeving door de afzonderlijke bij haar aangesloten affiliates en zich in te spannen om mogelijke overtredingen door deze affiliates te voorkomen. Nu Mundo Media niet heeft gereageerd op het uitdrukkelijke verzoek de gegevens van de betreffende affiliate te verstrekken, is niet aannemelijk gemaakt dat Mundo Media heeft voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van artikel 10 van de Reclamecode SMS-Dienstverlening en de redelijkerwijs te verwachten maximale inspanning heeft verricht om ervoor te zorgen dat de affiliate de regels naleeft.

 3. Gelet op het vorenstaande wordt Mundo Media verantwoordelijk gehouden voor de onder 1 geconstateerde overtredingen van de Reclamecode SMS-Dienstverlening en de NRC, en wordt als volgt beslist.

De voorzitter acht de bestreden uiting in strijd met het bepaalde in de artikelen 3.1 en 3.4 van de Reclamecode SMS-Dienstverlening en de artikelen 2 en 7 NRC. Hij beveelt Mundo Media aan om voortaan niet meer op een dergelijke wijze reclame te (laten) maken.

RB 1552

Prejudiciële vraag: toepassing EEX wanneer partij gebruik maakt van binnenlandse contractpartner?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 24 oktober 2012, zaak C-478/12 (Maletic tegen lastminute.com gmbh en TUI Österreich GmbH) - dossier

Reclamerecht. Internationale bevoegdheid. Koop op afstand.

Vraag: Moet artikel 16, lid 1, [EEX verordening (EG)] op grond waarvan de bevoegde rechtbank die is van de woonplaats van de consument, aldus worden uitgelegd dat wanneer de andere partij (in casu een reisbureau waarvan de zetel zich in het buitenland bevindt) gebruik maakt van een contractpartner (in casu een reisorganisator waarvan de zetel zich in het binnenland bevindt), in het geval van rechtsvorderingen waarbij beide betrokken zijn artikel 16, lid 1, van deze verordening ook van toepassing is op de binnenlandse contractpartner?

Casuïstiek: Maletic c.s. boeken voor begin 2012 een vakantiereis naar Egypte via de website lastminute.com GmbH. De zetel van dit bedrijf bevindt zich in München/Duitsland, maar de reis wordt volgens mededeling op de website georganiseerd door lastminute.coms in Wenen/Oostenrijk gevestigde partner TUI Österreich GmbH. Verzoekers voldoen de reissom aan lastminute.com en krijgen bevestiging van TUI, een paar dagen voor vertrek. Op die bevestiging staat een ander hotel genoemd dan bij de boeking, namellijk Jaz Makadi Star Resort Spa (in plaats van het geboekte Jaz Makadi Golf & Spa). Overigens wordt niet onthuld of verzoekers dat toen direkt in de gaten hadden, of pas na aankomst ter plekke.

Na terugkeer dagen verzoekers beide partijen en eisen bij het gerecht binnen welk ressort zij wonen een schadevergoeding van ieder € 1208,38 + rente omdat zij pas in Egypte vernemen dat lastminute.com bij TUI het andere hotel heeft geboekt dan zij hebben gereserveerd. Om toch in het door hun gereserveerde hotel te kunnen verblijven hebben zij € 1036,- bijbetaald. Omdat alles pas na drie dagen onaangenaam verblijf rond komt vragen zij ook een bescheiden bedrag aan smartegeld (het verschil tussen € 1208 en € 1036).

Lastminute.com beroept zich op territoriale en internationale onbevoegdheid van de geadieerde Rb en ook TUI stelt dat de Rb te Bludesch territoriaal niet bevoegd is.

In eerste instantie worden verzoekers in het ongelijk gesteld voor wat betreft de bevoegdheid van de Rb in Bludesch, en oordeelt de rechter dat de twee verweerders onafhankelijk van elkaar handelen; door op te treden als reisbureau (eerste verweerster) respectievelijk als reisorganisator (tweede) is er sprake van twee overeenkomsten.

In hoger beroep stellen verzoekers nogmaals dat het door eerste verweerster aangeboden verblijf alleen via tweede verweerster geboekt kon worden en dat dit derhalve als een één geheel vormende rechtshandeling moet worden beschouwd.

De verwijzende Oostenrijkse rechter vraagt zich af of het hier om een louter binnenlandse situatie gaat en of een consument in gevallen als de onderhavige een vordering tegen beide ondernemingen kan instellen bij de rechtbank van zijn woonplaats. Hij stelt het HvJEU de bovenstaande vraag:

RB 1531

Privacygegevens terechtgekomen bij andere site dan Digi-ID zijn niet beschermd

Beantwoording Kamervragen over DigiD-gegevens die terecht zijn gekomen bij een reclamebureau en mensen die geen DigiD-code hebben 1 november 2012, Kamerstukken II 2012-2013, Kenmerk 2012Z16919

Antwoorden van minister Spies (BZK) op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Oosenbrug (PvdA) over DigiD-gegevens die terecht zijn gekomen bij een reclamebureau en mensen die geen DigiD-code hebben. Een korte samenvatting van de vragen volgt:

Vraag 2: Kunt u waarborgen dat de privacygegevens van de burgers die bij Digi-D terecht zijn gekomen beschermd zijn? Zo ja, hoe kunt u dit waarborgen? Zo nee, wat gaat u er aan doen? Kunt u de gegevens vorderen van de personen die hun gegevens onwetend aan de verkeerde instantie gestuurd hebben?
 Antwoord: Nee.

Als burgers –abusievelijk- hun inloggegevens hebben verstrekt aan reclamebureau Digi-d, dan kan ik niet waarborgen dat hun privé-gegevens beschermd zijn. Het is voor mij niet mogelijk om bij het reclamebureau de gegevens te vorderen die burgers zelf -abusievelijk- aan het reclamebureau hebben verstrekt, en derhalve niet mogelijk om deze groep actief te benaderen. Voor zover ik dat kan beoordelen lijkt het systeem van het bedrijf zodanig te zijn ingericht dat foutieve inlogpogingen van DigiD gebruikers en de bijhorende DigiD gegevens (persoonsgegevens) worden geregistreerd en opgeslagen. Uit privacywetgeving volgt onder meer dat persoonsgegevens slechts mogen worden bewaard als dit strikt noodzakelijk is voor de doelstelling van, in dit geval, het reclamebureau. Als per abuis (voor het reclamebureau onbekende) DigiD gegevens worden ingevoerd, zou volstaan moeten worden met het weigeren van de toegang tot de website. Ik zie de noodzaak en daarmee de juridische grond niet om per abuis ingevoerde DigiD accountnamen en wachtwoorden op te slaan. Ik zal het bureau daarom vragen haar systeem naar de toekomst toe zodanig in te richten dat de gegevens van mensen die geen klant van haar zijn niet meer worden opgeslagen, en zodoende risico’s voor burgers in de toekomst worden voorkomen. Ook zal ik vragen de gegevens die het bureau eerder al heeft opgeslagen, te vernietigen. Voorts wordt langs de volgende lijnen gewerkt aan het voorkomen van verwarring:
1.
Op de website www.zuinigopuwdigid.nl is een lijst van instanties geplaatst die in de communicatie onbedoeld het woord Digi-d schreven. Het is mogelijk dat burgers hierdoor contact hebben opgenomen met het reclamebureau, en hun DigiD-gegevens aan het bureau hebben gemaild. Ik heb inmiddels alle op DigiD aangesloten instanties gevraagd hun communicatie en schrijfwijze van DigiD te controleren en zonodig aan te passen. Overigens wordt vanuit DigiD richting burgers altijd gecommuniceerd dat een DigiD privé is en dat DigiD nooit vraagt om gebruikersnaam en wachtwoord. Ook wordt benadrukt om deze nooit per mail dan wel per post toe te zenden.
(...)

4.
Logius werkt continue verder aan het vergroten van de bekendheid van het profiel en onderscheidend vermogen van DigiD. In de publiekscampagnes speelt het herkenbare logo (beeldmerk) van DigiD een prominente rol.

5.
Als burgers zich bij DigiD melden en aangeven dat hun gegevens mogelijk in verkeerde handen zijn gevallen, wordt geadviseerd om een nieuwe DigiD-account aan te vragen. Ook burgers die melden dat zij hun gegevens bij het reclamebureau hebben achtergelaten wordt dit advies gegeven.

Vraag 6
Bent u op de hoogte van de berichtgeving dat zo’n 1,6 miljoen Nederlanders geen DigiD bezitten op dit moment? 2) Kloppen deze gegevens en wat zijn de gevolgen voor toegang tot overheidsdienstverlening?

Antwoord: Ja. Op dit moment hebben ca. 9 milj. burgers een persoonlijke DigiD-account. Het is juist dat nog een groot aantal (volwassen) burgers niet beschikt over een DigiD-account. Deels gaat het om personen die nog geen aanleiding hebben gezien om een DigiDaccount aan te vragen. En deels gaat het om categoriën van personen voor wie het bezwaarlijk of onmogelijk kan zijn om zelfstandig langs digitale weg met de overheid te communiceren. Voor de overheidsdienstverlening heeft dit tot gevolg dat –nog- niet alle voordelen vandigitale dienstverlening door alle burgers benut kunnen worden. Zij zullen –noggebruik moeten maken van de voorzieningen voor burgers zonder DigiD. Voor de overheid betekent dit dat –nog- niet de volledige efficientiewinst gehaald kan worden die met digitaal verkeer wordt beoogd.

Vraag 7
Deelt u de mening dat het een taak van de overheid is om deze groep te stimuleren om een DigiD aan te vragen om te voorkomen dat ze buiten de boot gaan vallen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: De achterliggende vraag die hier bij hoort is hoever de overheid kan en wil gaan in het digitaliseren van haar dienstverlening. Het beleid van de regering is in toenemende mate er op gericht om het gebruik van digitale dienstverlening te stimuleren. Zowel uit oogpunt van dienstverlening, waar de meeste burgers ook om vragen, als uit het oogpunt van efficiëntie en kostenbeheersing. Daarbij is sprake van een zeker groeiproces. De overheid heeft echter ook de taak om ervoor te zorgen dat de minder digitaal vaardige burgers of burgers voor wie het vooralsnog bezwaarlijk is om langs digitale weg te communiceren, niet buiten de boot vallen. Voor die burgers zullen er alternatieve voorzieningen moeten blijven bestaan of zal anderszins ondersteuning geboden dienen te worden. Overigens blijkt uit cijfers van het UWV dat inmiddels bijna 90% van de WWgerechtigden een uitkering elektronisch aanvraagt. Verder gebruik van de mogelijkheid om de WW aanvraag elektronisch te doen en elektronisch te communiceren wordt gestimuleerd, onder meer door ondersteuningsmogelijkheid op het werkplein en een publiciteitscampagne.Voor de belastingdienst geldt dat inmiddels 95 % van de aangiftes voor de inkomstenbelasting langs elektronische weg plaatsvindt. Uiteraard hebben deze ontwikkelingen ook tot gevolg dat het gebruik van DigiD wordt gestimuleerd.

RB 1522

De iPhone refurbished is een reeds gebruikte iPhone

RCC 3 oktober 2012, dossiernr. 2012/00803, dossiernr. 2012/00803-I (klager tegen Groupon)

Het betreft de aanbieding van een ”iPhone4 16 GB refurbished, inclusief accessoires (waarde € 599)” voor € 399,- plus € 10,- verzendkosten op adverteerders website www.groupon.nl,

“Deze iPhones zijn refurbished, dit betekent dat de producten na fabricage een kwaliteitstest niet goed doorstaan hebben. Na reparatie zijn deze opnieuw gecertificeerd door de fabrikant. Ze zijn dan ook qua kwaliteit geheel te beschouwen als nieuw, zo zit er bijvoorbeeld ook gewoon garantie van een 1 jaar op, geleverd door Eprokom.”

De klacht gaat over dat de iPhone niet nieuw bleek te zijn, maar duidelijk sporen van gebruik vertoonde. De Commissie acht zowel Groupon als Eprokom verantwoordelijk voor de bestreden uiting met daarin het aanbod van de iPhone4 16 GB refurbished. De RCC oordeelt dat de uiting onjuist informatie verstrekt over voornaamste kenmerken van het product, dat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet genomen had. De commissie beveelt de adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

In de uiting wordt als toelichting op de aanduiding “refurbished” meegedeeld: “dit betekent dat de producten na fabricage een kwaliteitstest niet goed doorstaan hebben. Na reparatie zijn deze opnieuw gecertificeerd door de fabrikant. Ze zijn dan ook qua kwaliteit geheel te beschouwen als nieuw, zo zit er bijvoorbeeld ook gewoon garantie van een 1 jaar op, geleverd door Eprokom.” Naar het oordeel van de Commissie wordt door deze omschrijving de indruk gewekt dat de aangeboden iPhones direct na fabricage, voordat zij in gebruik zijn genomen, zijn gereviseerd. Het is echter - als door Groupon in dossier 2012/00803 erkend - komen vast te staan dat de iPhones al gebruikt (kunnen) zijn en daarvan sporen (kunnen) vertonen.

Gelet op het vorenstaande gaat de bestreden uiting gepaard met onjuiste informatie over een van de voornaamste kenmerken van het aangeprezen product, te weten de uitvoering, als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de Commissie voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 1502

Handgeschreven fax over tariefsverhoging

RCC 11 september 2012, dossiernr. 2012/00761, (klager tegen Eelco)

Dinosaur ActHerkenbaarheid reclame-uiting, misleidende reclame. Het betreft de op 30 juli 2012 per fax aan klager toegezonden antwoordkaart met als kop “Ik wil vanaf nu ook profiteren van alle voordelen van Zakelijk Onbeperkt.” Boven de kaart staat “handgeschreven”: “Klopt het dat u deze nog niet heeft ingevuld? De antwoordkaart moet voor 31/7 binnen zijn in verband met de tariefsverhoging op het abonnement van KPN. Groet, Eelco”. Met de bovenstaande reclame-uiting wordt de indruk gewekt dat de geadresseerde vergeten is iets in te vullen.

Adverteerder is bereid aan te tonen dat de onderhavige uiting deel uitmaakt van een geheel en als zodanig dient te worden beoordeeld. Er ligt echter veel tijd tussen de toezending van de verschillende uitingen, de kleine letters aan de zijkant van de antwoordkaart [deze brief maakt onderdeel uit van brief met kenmerk ZT06-01] maakt dit op dit punt onvoldoende duidelijk. De uiting is onvoldoende als reclame herkenbaar en daarom in strijd met 11.1 NRC.

Namens adverteerder wordt aangevoerd dat adverteerder desgewenst bereid is om (te proberen) aan te tonen dat de eerste twee mailings ook aan klager zijn gezonden. De onderhavige uiting vormt daarmee één geheel en dient als zodanig beoordeeld te worden. Overigens is de bestreden uiting ook indien deze op zichzelf wordt beschouwd niet misleidend, omdat door de tekst en de kleurstelling voldoende duidelijk is dat deze niet afkomstig is van KPN maar van adverteerder. Handgeschreven marketing heeft een hogere attentiewaarde. Om verwarring bij de ontvanger te voorkomen is een vrouwenhandschrift gecombineerd met een mannennaam. Uit het feit dat klager adverteerder naar aanleiding van de uiting heeft gebeld blijkt dat hij wist dat sprake was van een van Zakelijke Telefonie afkomstige reclame.

Naar het oordeel van de Commissie dient de bestreden uiting op zichzelf te worden beoordeeld en niet, zoals door adverteerder aangevoerd, als één geheel te worden beschouwd met deze eerdere uitingen. In de eerste plaats ligt er veel tijd tussen het toezenden van de verschillende uitingen, waardoor het onderlinge verband de ontvanger gemakkelijk zal ontgaan. Bovendien bevat de laatste en hier aan de orde zijnde uiting geen duidelijk verwijzing naar de (inhoud van de) eerdere uitingen. De in kleine letters aan de zijkant van de antwoordkaart gedrukte tekst “Deze brief maakt onderdeel uit van brief met kenmerk ZT06-01” verschaft op dit punt onvoldoende duidelijkheid.

De Commissie vat de klacht aldus op, dat klager de uiting onvoldoende herkenbaar vindt als reclame. Artikel 11.1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) bepaalt dat reclame duidelijk als zodanig herkenbaar dient te zijn. Volgens de vaste lijn van beslissingen van de Commissie en het College van Beroep is aan dit vereiste voldaan indien het publiek waarvoor de uiting is bestemd zonder moeite kan vaststellen dat een bepaalde uiting reclame is. Naar het oordeel van de Commissie is dat bij de onderhavige uiting niet het geval.