Actualiteitenlunch Recente IE-zaken uitgelicht
De Balie, Amsterdam, woensdag 23 april, 12.00 tot 14.00 uur. The Pirate Bay weer toegankelijk, hyperlinken en embedden toegestaan en niet meer betalen voor secundaire openbaarmaking; in drie recent gewezen arresten gaat het auteursrecht, zoals we dat kennen, op de schop. In twee uur tijd lichten Arnoud Engelfriet, Christiaan Alberdingk Thijm en Bas Le Poole de praktische toepassing van deze arresten toe.
Hier aanmelden |
In Nederland werd The Pirate Bay blokkade opgeheven voor een aantal providers [IEF 13467], met andere providers is een (voorlopige) schikking getroffen. Volgens het Hof van Justitie EU staan grondrechten een websiteblokkade zonder precisering van de maatregelen niet in de weg [IEF 13690]. Wat zal het eindoordeel van de Hoge Raad worden, nu cassatie wordt overwogen?
Hyperlinken naar beschermde werken kan zonder toestemming [IEF 13540], maar onder welke omstandigheden? Is embedded linken nu wel of niet een toegestane handeling. Door de uitspraak in de zaak Svensson/Retriever lijkt iedere band met het auteursrecht doorbroken [IEF 13705]. Wat doet de meer recente jurisprudentie hiermee [IEF 13685]?
Ook de vergoeding voor het secundair openbaarmakingsrecht lijkt van de baan, het heruitzenden van programma's is niet (meer) gebonden aan een verplichte vergoeding [IEF 13696]. Heeft dit effect op de verdere (en vrije) verspreiding van radio- en televisieprogramma's via andere kanalen?
Deze cursus biedt verdieping en verbreding voor de specialist met voorkennis. Er is volop gelegenheid tot discussie.
Programma
11.45 - 12.00 Intekenen/lunch
12.00 - 12.40 Hof Den Haag The Pirate Bay-blokkade en opheffing, Arnoud Engelfriet, ICTRecht.
12.40 - 13.20 HvJ EU Svensson e.a./Retriever, Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis.
13.20 - 14.00 HR Norma/NL Kabel, Bas Le Poole, Houthoff Buruma.
Er zijn 2 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten.
Locatie
De Balie, Kleine-Gartmanplantsoen 10 te Amsterdam. Klik hier voor adres, route en parkeren op 2 minuten loopafstand.
Kosten deelname
€ 225,00 per persoon,
€ 185,00 sponsors IE-Forum, en
€ 100,00 rechterlijke macht/wetenschap (fulltime).
Genoemde prijzen zijn excl. BTW, inclusief lunch, koffie, thee en documentatie. Komt u in aanmerking voor korting, selecteer de juiste prijs in het bestelformulier, uw factuur wordt direct toegezonden als bevestiging.
Hier aanmelden |
Diabetes type 2-Folder aan huisartsen is geen reclame
CGR 10 april 2014, K14-001 (Van der Linde tegen MSD)
MSD heeft geen reclame gemaakt voor haar geneesmiddelen door aan huisartsen folders te sturen over de werking van haar middelen tegen diabetes.
6.3 In de onderhavige uiting wordt op pagina 1 en pagina 2 een weergave gegeven van de NHG-standaard Diabetes mellitus type 2 (2013) en op pagina 3 en pagina 4 de Position statement ADA/EASD (2012). In deze weergave worden geen merknamen van geneesmiddelen genoemd. De actieve stof sitagliptine van Januvia® en Janumet® wordt niet vermeld. Voorts is niet gebleken dat in de uiting aan de klasse van DPP-4 remmers een specifieke voorkeur wordt gegeven in de behandeling ten opzichte van andere bloedglucoseverlagende middelen. Tot slot worden in de uiting geen claims vermeld die een aanprijzend karakter hebben. De vermelding van MSD Diabetes op de achterzijde van de uiting maakt dit niet anders.
6.4 Alles overziende, daarbij rekening houdend met de context en de totaliteit van de uiting, komt de Codecommissie tot het oordeel dat de folder “De patiënt centraal in NHG-standaard Diabetes mellitus type 2 (2013) & Position statement ADA/EASD (2012)” geen aanprijzend karakter heeft en aldus niet is aan te merken als reclame in de zin van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.
Last tot sluiting Chinees restaurant niet disproportioneel
CBb 2 april 2014, ECLI:NL:CBB:2014:127 (X tegen Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)
Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen. Appellant exploiteert een Chinees restaurantbedrijf. Deze is gecontroleerd op naleving van de hygiënevoorschriften. Het constateren van overtredingen is voor NVWA aanleiding geweest het bedrijf van appellant te selecteren voor het project “Hard waar het moet”. Ook deze inspecties resulteerden telkens in het opleggen van een boete. Daarop is de appellant opgedragen onmiddellijk een zestal maatregelen te nemen, waaraan niet is voldaan. Naar aanleiding hiervan heeft de minister appellant gelast zijn bedrijfsruimten onmiddellijk te sluiten en gesloten te houden. Na herinspectie mocht appellant de bedrijfsruimten weer openen. Bij besluit heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit tot sluiting ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt over de stelling dat het opleggen van de last tot sluiting disproportioneel is geweest, dat de met de wettelijke voorschriften strijdige hygiënische omstandigheden daartoe voldoende aanleiding vormden. Het betoog van appellant dat de minister hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, is terecht verworpen. Appellante is voldoende in de gelegenheid gesteld. Het beroep is ongegrond.
5.6 Het College ziet, gezien hetgeen tijdens de inspecties op 4 mei 2010 en 10 juni 2010 is waargenomen, geen grond voor het oordeel dat de naleving door appellant van de algemene hygiënevoorschriften op laatstgenoemde datum zozeer was verbeterd dat de minister in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om appellant te gelasten de bedrijfsruimten te sluiten en gesloten te houden. In het feit dat appellant zijn bedrijf na herinspectie op 17 juni 2010 weer mocht openen, ziet het College geen aanwijzing dat het met de naleving van de hygiënevoorschriften door appellant beter was gesteld dan waarvan de minister is uitgegaan. De stelling van appellant dat de hygiëne in het bedrijf beter moet zijn geweest dan in het proces-verbaal van 15 juni 2010 wordt beschreven, omdat de daarin genoemde tekortkomingen onmogelijk in twee dagen kunnen worden hersteld, gaat naar het oordeel van het College niet op. Niet aannemelijk is gemaakt dat de keuken en het magazijn die in een staat van verontreiniging verkeerden als beschreven in het proces-verbaal van 15 juni 2010, niet binnen twee dagen kunnen worden schoongemaakt. Het feit dat de sluiting niet onverwijld na de inspectie op 10 juni 2010 is gelast, dwingt niet tot de aanname dat het, zoals appellant stelt, met het gevaar voor de voedselveiligheid moet hebben meegevallen. De stelling van appellant dat het disproportioneel is geweest om de naleving van de algemene hygiënevoorschriften af te dwingen door middel van het opleggen van de last tot sluiting, onderschrijft het College gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen niet. De met de wettelijke voorschriften strijdige hygiënische omstandigheden in de bedrijfsruimten en het ondanks herhaalde aansporingen volharden in de weigering daar verbetering in aan te brengen, vormden daartoe voldoende aanleiding.
5.7 Het betoog van appellant dat de minister hem voorafgaand aan het besluit van 15 juni 2010 ten onrechte niet - overeenkomstig artikel 4:8, eerste lid, van de Awb - in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, heeft de rechtbank terecht verworpen. Uit de stukken blijkt dat appellant de dag na de inspectie van 10 juni 2010 per e-mail uitgebreid heeft uiteengezet waarom hij zich niet met het hem na afloop van de inspectie aangekondigde besluit tot sluiting kan verenigen. Dezelfde visie had appellant ook reeds naar voren gebracht ten tijde van het uitreiken van het besluit van 27 mei 2010 (toen appellant ervoor was gewaarschuwd dat het niet voldoen aan de opdracht om maatregelen ter bevordering van de hygiëne tot sluiting van de bedrijfsruimten zou leiden) en tijdens het naar aanleiding van de inspectie op 10 juni 2010 gehouden verhoor. Het telkenmale door appellant ingenomen standpunt is in het proces-verbaal van dat verhoor als volgt verwoord: “Ik heb geen extra schoonmaakwerkzaamheden verricht, zoals ik u tijdens uw inspectie al heb verteld. Ik zie namelijk uw geconstateerde tekortkomingen niet in relatie tot de voedselveiligheid. In het verleden deden uw collegae ook niet moeilijk hierover.” Naar het oordeel van het College kan in dit geval niet staande worden gehouden dat appellant niet de gelegenheid heeft gehad ten aanzien van de feiten en belangen die hem betreffen zijn zienswijze naar voren te brengen.
'11 HD-zenders' misleidend nu klager op basis van postcodecheck geen HD-zenders kan ontvangen
RCC 20 maart 2014, dossiernummer 2013/00952 (KPN Alles-in-1)
Gedeeltelijke aanbeveling. Het betreft: Een uiting op https://bestellen.kpn.com waarin na het uitvoeren door klager van een postcodecheck onder de aanhef “Alles-in-1 Standaard Internet, TV en Bellen van KPN” onder meer verscheen: “Geselecteerd: Alles-in-1 Thuis Standaard. Dit pakket is beschikbaar op jouw adres. In dit pakket zit: internet tot 40 Mb/s + draadloos modem (…) 60 tv-, 11 HD- en 90 radiozenders (…)”. De klacht: Door de beperkte bandbreedte kan op klagers adres (en op duizenden andere adressen) geen 40 Mb/s, maar slechts maximaal 13 Mb/s worden geleverd. Ook de beloofde 11 HD-zenders kunnen niet worden geleverd. Adverteerder heeft erkend dat klager geen HD-zenders kan ontvangen. Dat desondanks op basis van de postcodecheck in de uiting op de website is vermeld: “11 HD-zenders” betekent dat onjuiste informatie wordt verstrekt ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden van het product als bedoeld in artikel 8.2 NRC aanhef en onder b. Uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
In de uiting op de website is op basis van de door klager uitgevoerde postcodecheck vermeld dat het pakket Alles-in-1 Thuis Standaard op klagers adres beschikbaar is, en wel met onder meer internet “tot 40 Mb/s” en “11 HD-zenders”.Weliswaar wordt gesproken over “tot” 40 Mb/s, zodat duidelijk is dat mogelijk een geringere snelheid zal worden geleverd, maar adverteerder heeft niet weersproken dat op klagers adres slechts maximaal 13 Mb/s kan worden geleverd. Nu het begrip “tot” in de uiting op de website niet nader is toegelicht, terwijl de snelheid in werkelijkheid veel lager dan 40 Mb/s kan zijn, acht de Commissie de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden van het product als bedoeld in artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) aanhef en onder b. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Adverteerder heeft erkend dat klager geen HD-zenders kan ontvangen. Dat desondanks op basis van de postcodecheck in de uiting op de website is vermeld: “11 HD-zenders” betekent dat onjuiste informatie wordt verstrekt ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden van het product als bedoeld in artikel 8.2 NRC aanhef en onder b. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting ook in dit opzicht misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.
De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de uiting op de website in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
De klacht tegen de televisiereclame wijst de Commissie af.
Claim “Van Nederland naar Tirol op één tank” niet misleidend
RCC 20 maart 2014, dossiernummer 2014/00143 (Citroën C1)
Afwijzing. Het betreft de televisiecommercial waarin onder meer wordt gezegd: “Van Nederland naar Tirol op één tank, in de zuinige Citroën C1”. Aan het eind verschijnt onder in beeld onder meer de tekst: “Citroën C1, 1:23,3, Gem.verbr. 4,3-4.5 l/100 km, 22,2-23,3 km/l”. In de commercial wordt niet vermeld dat sprake is van een theoretisch rekenvoorbeeld. De toegepaste NRDC-meetmethode, waarmee het gemiddelde brandstofverbruik van auto’s wordt vastgesteld, geeft een onrealistisch beeld van het daadwerkelijke verbruik op de openbare weg. De Commissie begrijpt de klacht aldus dat klager de commercial misleidend acht, omdat daarin niet duidelijk wordt gemaakt dat de claim “Van Nederland naar Tirol op één tank” alleen geldt indien wordt uitgegaan van de officiële verbruikscijfers, en niet haalbaar is met een daadwerkelijk brandstofverbruik dat “boven 4,9 l/100 km” ligt. Deze klacht kan niet slagen.
Onder ideale testomstandigheden rijdt de zuinigste uitvoering C1 binnen de bebouwde kom 5,1 l/100 km en buiten de bebouwde kom 3,8 l/100 km (gecombineerd 4,3 l/100 km). De slogan “Van Nederland naar Tirol op één tank” is - blijkens adverteerders website -gebaseerd op de afstand van de molen van Nuenen naar Reutte in Tirol en bedraagt 715 kilometer. Uitgaande van een volle benzinetank (35 liter) en het ideale verbruik buiten de bebouwde kom (3,8 l/100 km) zou de C1 met 27,2 liter (715/100*3,8) Tirol kunnen bereiken. Maar met een daadwerkelijk brandstofverbruik dat boven 4,9 l/100 km ligt, wordt Tirol niet gehaald.
Het oordeel van de Commissie
De Commissie stelt voorop dat ingevolge artikel 2 lid 1 van de Code voor Personenauto’s (CVP) in reclame-uitin¬gen voor nieuwe personenauto’s het brandstofverbruik uitsluitend in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit Etikettering energiegebruik personenauto’s mag worden vermeld. Krachtens dit Besluit dient in reclame het officiële brandstofverbruik van het desbetreffende model personenauto te worden vermeld, waarbij onder officieel verbruik wordt verstaan het brandstofverbruik dat door de typegoedkeuringsinstantie overeenkomstig bepaalde Europese richtlijnen is vastgesteld. Niet in geschil is dat de in de commercial genoemde verbruiksgegevens van de Citroën C1 het officiële brandstofverbruik als bedoeld in genoemd Besluit betreffen.
De Commissie begrijpt de klacht aldus dat klager de commercial misleidend acht, omdat daarin niet duidelijk wordt gemaakt dat de claim “Van Nederland naar Tirol op één tank” alleen geldt indien wordt uitgegaan van de officiële verbruikscijfers, en niet haalbaar is met een daadwerkelijk brandstofverbruik dat “boven 4,9 l/100 km” ligt. Deze klacht kan niet slagen. De Commissie acht voldoende aannemelijk geworden dat de afstand van 715 kilometer, overeenkomend met de afstand van Nuenen in Nederland naar Reutte in Tirol, niet alleen volgens de officiële (“theoretische”) verbruikscijfers door de C1 overbrugd kan worden zonder onderweg te tanken, maar dat dit ook in de praktijk haalbaar is. In het artikel in Autoweek 12/2013, waarin een journalist verslag doet van zijn reis naar Tirol in de C1, wordt immers geconcludeerd: “Citroën heeft niet gelogen; Tirol is inderdaad zonder tankstop haalbaar vanuit Nederland”. Gelet op het voorgaande wordt de gemiddelde consument door de commercial niet op het verkeerde been gezet ten aanzien van de zuinigheid in brandstofverbruik van de C1 in de praktijk.
De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.
HvJ EU: informatievermeldingsplichten waren al in 2010 van kracht
HvJ EU 10 april 2014, zaak C-609/12 (Ehrmann tegen Wettbewerbszentrale) - dossier
Zie eerder RB 1991. Uitlegging van de artikelen 10, leden 1 en 2, 28, lid 5 en 29 van [claimsverordening EG nr. 1924/2006]. Gezondheidsclaims. Specifieke voorwaarden. Temporele werkingssfeer. Het Hof verklaart voor recht:
[ClaimsVerordening] moet aldus worden uitgelegd dat de in artikel 10, lid 2, van die verordening neergelegde informatieverplichtingen reeds in 2010 van kracht waren voor de gezondheidsclaims die niet verboden waren op grond van artikel 10, lid 1, juncto artikel 28, leden 5 en 6, van die verordening.
Gestelde vraag:
Moesten de vermeldingsplichten in de zin van artikel 10, lid 2, van verordening (EG) nr. 1924/2006 reeds in 2010 worden nageleefd?
Uit "Lidl de beste in groente en fruit" blijkt niet dat GfK-onderzoek zich beperkt tot supermarkten
RCC 20 maart 2014, dossiernummer 2014/00137 (Lidl groente en fruit)
Aanbeveling. Misleiding. Het betreft a. een radioreclame waarin onder meer wordt gezegd: “Voor de vierde keer op rij, de beste in groente en fruit (…)” b. een gedrukte uiting, waarin staat “De beste in groente en fruit. GfK Versrapport 2010/2011/2012/2013”. Lidl zegt, onder verwijzing naar het GfK Versrapport dat jaarlijks wordt uitgevoerd, “de beste in groente en fruit” te zijn. Het GfK Versrapport is echter een rapport waarin producten in verschillende supermarkten met elkaar worden vergeleken. Andere verkoopkanalen, zoals groentespeciaalzaken, marktkoopmannen, boerderijwinkels en natuurwinkels worden buiten beschouwing gelaten. In voorgaande jaren noemde Lidl zich “de beste supermarkt in groente en fruit”, maar nu suggereert Lidl het beste verkoopkanaal te zijn en dat is nog niet getest.
Het oordeel van de Commissie
Tussen partijen is niet in geschil dat in de Versrapporten van de jaren 2010 tot en met 2013, bevattende het resultaat van het door GfK jaarlijks onder bezoekers van supermarkten uitgevoerde onderzoek inzake de versproducten vlees, brood en groente en fruit, Lidl als “beste supermarkt in de categorie groente en fruit” uit het onderzoek is gekomen.
Het onderzoek van GfK beperkt zich dus tot supermarkten. Andere verkoopkanalen van groente en fruit blijven daarbij buiten beschouwing. Deze beperking blijkt niet uit de gewraakte reclame-uitingen, waarin Lidl, zonder enig voorbehoud, claimt “de beste in groente en fruit” te zijn. Gelet hierop is de gewraakte zinsnede onjuist en zijn de reclame-uitingen misleidend.
Met betrekking tot de gedrukte reclame-uiting beroept adverteerder zich op de bronvermelding, doch dit neemt het misleidend karakter van de uiting niet weg, aangezien, naar het oordeel van de Commissie, de gemiddelde consument er niet van op de hoogte is dat GfK zich in het Versrapport beperkt tot supermarkten.
Blijkens het voorgaande is onjuiste informatie verstrekt als bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uitingen in strijd met artikel 7 NRC en beveelt zij adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Claims eiwitrijke dieetproducten met suggestie afvallen in strijd met Claimsverordening
RCC 18 maart 2014, dossiernummer 2013/00734 (Slim System)
Aanbeveling. Gezondheidsclaims. Het betreft diverse uitingen voor producten op de websites www.slimsystem.nl, www.betaalbaarafslanken.nl en www.afslanken.nl en in folders. De uitingen bevatten diverse claims over eiwitrijke producten met de suggestie van afvallen/afslanken/gewichtsbeheersing/-verlies en in relatie tot ‘geen hongergevoel’ en ‘verzadigd gevoel’. Op de websites wordt gesteld dat “Het afslankende effect van Slim System is wetenschappelijk bewezen”, bevat diverse claims over de stof L-carnitine zoals bijvoorbeeld “L-carnitine stimuleert de vetverbranding” en “Omdat L-carnitine de vetten sneller omzet naar energie” en diverse claims over de ‘afslankdrank’ Reasons MegaBurner zoals bijvoorbeeld “helpt (..) het hongergevoel te onderdrukken” en “De vetverbranding kan nog geoptimaliseerd worden”.
De Keuringsraad KOAG/KAG heeft onder meer medegedeeld dat het gaat om gezondheidsclaims die in strijd zijn met artikel 13.1 EG 1924/2006, de Europese Verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (hierna: Claimsverordening). Claims over eiwitrijke producten en/of L-carnitine, maaltijden of diëten in relatie tot verzadiging, gewichtsverlies en onderdrukking van het hongergevoel staan op de lijst van afgekeurde claims in het EU-register. Voorts zijn gezondheidsclaims die zinspelen op de snelheid of mate van gewichtsverlies in strijd met artikel 12 van de Claimsverordening.
Naar het oordeel van de Commissie betreffen vorenbedoelde mededelingen alle gezondheidsclaims die niet voorkomen op de lijst van toegestane gezondheidsclaims (Verordening EG/432/2012. Deze claims zijn in strijd met artikel 10 lid 1 Claimsverordening en daardoor in strijd met artikel 2 NRC.
Nu de uitingen opgenomen in de bijlagen 1, 2, 3, 5 en 6 reeds in strijd zijn met de NRC, wegens strijd met de wet, komt de Commissie niet toe aan toetsing van deze uitingen aan het in de klacht genoemde artikel 8.2 aanhef en onder b NRC.
Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.
De beslissing
Op grond van hetgeen hiervoor in het oordeel onder 5 is overwogen acht de Commissie de uitingen opgenomen in de bijlagen 1, 2, 3, 5 en 6 in strijd met artikel 2 NRC en de uitingen opgenomen in bijlage 4 in strijd met 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.
Vordering verboden onjuiste etikettering voedingssupplementen afgewezen
Vzr. Rechtbank Rotterdam 27 maart 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:2601 (Omega Pharma tegen Procter & Gamble)
Procter & Gamble brengt sinds medio januari 2014 voedingssupplementen (multivitaminen) op de markt onder de naam Vibovit. Omega Pharma vordert een verbod onjuiste etikettering en misleidende claims, TVC en verpakkingen (tenzij afgestickerd), recall en meer. Het gaat om claims als "100% natuurlijke kleurstoffen" en "geen synthetische kunstmatige/kleurstoffen", "geen conserveringsmiddelen", Omega-3- en ijzerclaims en onjuiste etikettering voor "sucrose". De voorzieningenrechter wijst het gevorderde af.
Mede gelet op het zeer substantiële verschil tussen de aangewende hoeveelheid kaliumsorbaat en de hoeveelheid die nodig zou zijn om te kunnen spreken van een conserveermiddel, is naar voorlopig oordeel geen sprake van misleidende reclame.
“100% natuurlijke kleurstoffen” en “geen synthetische kunstmatige/ kleurstoffen
4.13. Omega Pharma stelt nog in haar pleitnota dat zij in voormelde productie 6 niet kan lezen dat het standpunt van de NVWA is dat titaniumdioxide en ijzeroxide niet synthetisch zijn. De voorzieningenrechter leest dat er echter wel in.
4.14. Aan het standpunt van NVWA en de Voedingsraad komt zwaarder gewicht toe dan aan dat van Omega Pharma. Dit zijn twee onafhankelijke organisaties.
“Geen conserveringsmiddelen” (kaliumsorbaat)
4.18 (...) Mede gelet op het zeer substantiële verschil tussen de aangewende hoeveelheid kaliumsorbaat en de hoeveelheid die nodig zou zijn om te kunnen spreken van een conserveermiddel, is naar voorlopig oordeel geen sprake van misleidende reclame.
Claims in strijd met de Claimsverordening (Vo. nr. 116/2010): Omega 3-vetzuren
4.21. Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat Omega Pharma op dit onderdeel geen voldoende belang (meer) heeft. Procter & Gamble heeft pas recentelijk vernomen van de beleidswijziging van de KOAG/ KAG en spoedig daarop kon Procter & Gamble al de nieuwe, aangepaste verpakkingen tonen. Het is begrijpelijk dat Procter & Gamble zich heeft verlaten op het standpunt van de KOAG/KAG. In het oordeel wordt voorts betrokken dat de KOAG/ KAG kennelijk een zodanig gezag toekomt dat de NVWA, naar Procter & Gamble stelt en Omega Pharma erkent, althans lijkt te erkennen (in haar pleitnota sub 7.27), het beleid hanteert dat zij, de NVWA, geen sancties pleegt op te leggen aan ondernemingen die een reclame-uiting hebben gedaan die volgens de NVWA weliswaar niet door de beugel kan, maar die de KOAG/ KAG wel preventief heeft goedgekeurd. Het is overigens maar zeer de vraag of Omega Pharma in een eventuele bodemprocedure geoordeeld zal worden dat Procter & Gamble gehandeld heeft in strijd met de Claimsverordening.
claims in strijd met de Claimsverordening (Vo. nr. 116/2010): ijzer
De voorzieningenrechter ziet geen reden om te oordelen dat Procter & Gamble haar toezegging in deze niet zal waarmaken. Het eerder daaromtrent gegeven oordeel wordt hier overgenomen. Voorts is van belang dat Procter & Gamble zich ook hier heeft mogen verlaten op de preventieve toets door de Keuringsraad van de KOAG/KAG, die leidde tot goedkeuring op 29 maart 2013.
gebrekkige etikettering: sucrose
4.28. Afgezien hiervan is naar voorlopig oordeel het bezigen van de term “sucrose” niet ongeoorloofd. Artikel 15 van het -thans vigerende- Warenwetbesluit Suikers bepaalt hieromtrent, zulks ter uitvoering van de Richtlijn 2001/111/EG van de raad van 20 december 2001 inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde suikers (art. 2), respectievelijk van de Warenwet: (...)
Stichting Reclame Code publiceert jaarverslag 2013
Stichting Reclame Code Jaarverslag 2013
De zelfregulering van reclame bestaat inmiddels 50 jaar. Dit jubileum is door de SRC aangegrepen om in 2013 activiteiten op te starten die bijdragen aan een visie op zelfregulering in het digitale tijdperk.
Zo is aan Trendbox opdracht gegeven tot een onderzoek onder adverteerders en reclamedeskundigen (kwalitatief) en onder een landelijk representatieve groep consumenten (kwantitatief). Aan adverteerders is gevraagd naar hun houding ten aanzien van verantwoorde commerciële communicatie en het inzetten van digitale mediadragers, en de rol die zelfregulering daarbij speelt of zou moeten spelen. Aan consumenten zijn vragen voorgelegd die te maken hebben met de herkenbaarheid van digitale reclame-uitingen. De resultaten van het onderzoek worden op 3 april 2014 gepresenteerd tijdens het internationale jubileumseminar over de toekomst van zelfregulering dat de SRC in het Rijksmuseum organiseert.
Het belang van de bijdrage van adverteerders (zowel inhoudelijk als financieel) aan verantwoorde reclame door middel van zelfregulering blijft onverminderd groot. De actualisering van bijzondere reclamecodes, het hoge compliancecijfer (96%) en het feit dat adverteerders de financiële bijdrage aan de SRC ook in 2013 weer hebben voldaan (zie het financieel overzicht), tonen aan dat er een groot draagvlak is voor zelfregulering en de rol van de Stichting. Of we over 50 jaar een nieuw jubileum kunnen vieren, zal moeten blijken. Gelet op het grensoverschrijdende karakter van de digitale marketingontwikkelingen, moet de discussie over de toekomst van zelfregulering in elk geval ook op Europees en internationaal niveau worden gevoerd. De SRC blijft dan ook actief binnen EASA, de European Advertising Standards Alliance, die internationaal het belang van zelfregulering bevordert.
Ik nodig u van harte uit kennis te nemen van onze activiteiten en de belangrijkste ontwikkelingen in 2013 aan de hand van dit jaarverslag.
Namens het bestuur,
Willem van der Mee