RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Reclame  

RB 1352

Beste skihal ter wereld

RCC 16 maart 2012, dossiernr. 2012/00061 (Beste skihal)

Adverteerder baseert de aanduiding “beste skihal/beste wintersportresort van de wereld” op onderzoek en publicaties van de Duitse site Skiresort.de. Hieruit blijkt echter dat SnowWorld Zoetermeer alleen maar de beste skihal is van het laatste testjaar, dat loopt van 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2011. In dit tijdvak zijn bovendien slechts drie skihallen getest. Klager acht de uitingen onjuist en misleidend.

RCC: Vast is komen te staan dat SnowWorld Zoetermeer door Skiresort.de, een beoordelaar van skigebieden, tot beste skihal “weltweit 2011” is verkozen. Gebleken is dat een testperiode loopt van 1 juli tot en met 30 juni, en dat de onderhavige beoordeling betrekking heeft op de periode 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2011. Gelet hierop acht de Commissie het niet onjuist of misleidend dat SnowWorld Zoetermeer tot de volgende testuitslag in reclame-uitingen, met bronvermelding, als “beste skihal ter wereld” wordt aangeprezen. Dat het onderzoek betrekking had op een relatief gering aantal skihallen leidt er niet toe dat adverteerder de testuitslag niet zou mogen gebruiken.

RB 1350

Lachende premier tussen fragmenten mag

Uitspraken ingezonden door Ebba Hoogenraad en Daan van Eek, Hoogenraad & Haak, advertising + IP advocaten.

Eerder Persbericht RCC: De Reclame Code Commissie heeft diverse klachten ontvangen over een televisiecommercial van de FNV. In deze televisiecommercial vertellen enkele mensen met een handicap dat zij zich zorgen maken over hun toekomstige situatie in verband met, kort gezegd, bezuinigingsplannen van het kabinet. Tussen de fragmenten door zijn beelden van een lachende premier Rutte en enkele lachende kabinetsleden gemonteerd. De klachten komen in essentie erop neer dat de commercial in strijd met de goede smaak en het fatsoen is, nu daarin premier Rutte en de kabinetsleden zich vrolijk lijken te maken over de zorgen die worden geuit. Ook wordt er over geklaagd over een verkeerde beeldvorming van de groep arbeidsgehandicapten.

De Reclame Code Commissie heeft een aantal klachten geselecteerd die als representatief voor alle ingediende klachten kunnen worden beschouwd. De Commissie heeft deze klachten (bekend onder dossiernrs. 2012/00284, 2012 00284A en 2012 00284B en 2012 00290) behandeld op 29 maart 2012. Bijgaand de uitspraken.

De RCC overweegt:

Bij de beoordeling van een uiting met een politiek onderwerp, waarover – uit de aard der zaak – de meningen sterk (kunnen) verschillen, stelt de Commissie zich niet alleen terughoudend op vanwege het onmiskenbaar subjectieve karakter daarvan, maar ook vanwege de in de Grondwet verankerde vrijheid van meningsuiting. Voorts is van belang dat in een uiting met een politieke lading de meningen doorgaans overdreven worden weergegeven.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak (Vrijheid van meningsuiting: (uit)lachende Rutte mag)
MediaReport (FNV Reclame lachende premier niet in strijd met de goede smaak)

SRC 2012/00284
SRC 2012/00284A
SRC 2012/00284B
SRC 2012/00290

RB 1344

Reclamefiets

Rechtbank Zutphen 21 maart 2012, LJN BV9370 (eiser tegen college B&W Elburg)

deStentor

Reclame op fiets, gemeente Elburg, last onder dwangsom Eiser heeft zijn fiets met handelsreclame twee maal geparkeerd aan de openbare weg. Daarmee heeft hij artikel 5:7 van de Apv overtreden, welk artikel verbiedt om een voertuig aan de opbare weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken. Het college van burgemeester en wethouders heeft vervolgens besloten dat eiser bij iedere volgende overtreding van artikel 5:7 van de Apv een dwangsom van € 152 is verschuldigd. Dat besluit wordt door de rechtbank vernietigd, omdat het onvoldoende duidelijkheid biedt.

 

2.3 Eiser heeft – voor zover hier van belang – het volgende betoogd. Hij gebruikt de fiets niet als reclameobject maar als vervoermiddel om klanten te bezoeken. De reclameborden zijn slechts ‘neveneffect’. De fiets is niet bewust ter hoogte van de rotonde gezet om reclame te maken, maar in het kader van een klantenbezoek in het huis tegenover de rotonde. Er is sprake geweest van het incidenteel parkeren van de fiets ter hoogte van de rotonde gedurende een relatief korte periode. Door verweerder is niet geconstateerd dat de fiets er langdurig heeft gestaan. Al deze feiten zijn door verweerder onvoldoende meegenomen en afgewogen. Artikel 5:7 van de Apv is niet overtreden. Het opleggen van een preventieve last onder dwangsom gaat ook te ver, omdat dan sprake moet zijn van een overtreding die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden en voldaan moet zijn aan de voorwaarde dat de overtreding kan worden omschreven met een mate van duidelijkheid die uit oogpunt van rechtszekerheid is vereist. Daaraan is in dit geval niet voldaan.

2.5 Geconstateerd is dat eisers fiets met handelsreclame twee maal geparkeerd heeft gestaan aan de Energieweg bij de rotonde met de Eperweg te ’t Harde, namelijk op 13 oktober 2010 en 9 november 2010. De fiets stond daarbij op zodanige wijze in de berm geparkeerd dat de daarop aanwezige reclametekst duidelijk zichtbaar was voor passerend verkeer. In de onmiddellijke nabijheid van de betreffende ‘parkeerplaats’ bevindt zich geen woning, kantoor of bedrijf. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de fiets ter plaatse stond geparkeerd met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser zijn andersluidende stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.

Nog los van de vraag of uit deze twee constateringen kan worden geconcludeerd dat artikel 5:7 van de Apv met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid opnieuw door eiser zal worden overtreden en eveneens los van de vraag of de last, die betrekking heeft op het gehele grondgebied van de gemeente, voldoende is toegespitst, is de rechtbank van oordeel dat de last in ieder geval niet de vereiste duidelijkheid biedt.
Immers zal bij het parkeren van de reclamefiets lang niet altijd op voorhand duidelijk zijn wanneer sprake is van een overtreding en wanneer niet. Niet ieder parkeren van de reclamefiets op de openbare weg is immers verboden. Of wordt gehandeld in strijd met de Apv zal afhangen van de vraag of de fiets ter plekke wordt geparkeerd met het kennelijke doel om reclame te maken, hetgeen van geval tot geval een beoordeling van alle relevante omstandigheden vergt en daarmee – bij gebreke van heldere aanknopingspunten – op voorhand onvoldoende duidelijkheid voor eiser biedt, welke duidelijkheid uit een oogpunt van rechtszekerheid wel is vereist.

2.6 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.

RB 1342

Valide reden voor spreiding

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 20 maart 2012, KG ZA 12-88 (Gillette Company tegen Wilkinson Sword)

Uitspraak ingestuurd door Micheline Don, NautaDutilh N.V..mede ingestuurd door Tobias Cohen Jehoram, Thomas Conijn en Maurits Jan Voogt, De Brauw Blackstone Westbroek.


In't kort: In navolging van IEF 10712. Zowel Gillette (MACH en MACH3) als Wilkinson (HYDRO3 en HYDRO 5) zijn producenten van scheersystemen voor natscheren. Er is geen sprake van misbruik van procesrecht door verschillende - te onderscheiden - uitlatingen over meerdere kort gedingen te spreiden.

Het wordt Wilkinson verboden om een hydraterende werking te claimen ten aanzien van haar HYDRO scheersystemen zonder een duidelijke en opvallende disclaimer 'hydraterend effect enkel tijdens het scheren' of 'hydraterend effect treedt enkel tijdens het scheren op. Deze disclaimer moet voldoende duidelijk en opvallend worden gevoerd, ook in de reclamefilm.

Interessant is de overweging rondom misbruik van procesrecht:

4.3. Wilkinson heeft aangevoerd dat Gilette door de uitlatingen niet in het in december 2011 gevoerde kort geding tussen partijen te betrekken, misbruik van procesrecht zou maken. Die stelling kan niet worden gevolgd. Er is geen rechtsregel die zich in zijn algemeenheid verzet tegen een "spreiding" van verschillende vorderingen (ze betreffen immers te onderscheiden uitlatingen) over meerdere kort gedingen. Bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken, maar die zijn gesteld noch gebleken. De voorzieningenrechter laat nog daar dat Gilette een valide reden voor spreiding heeft aangegeven inhoudende dat alle zaken in één kort geding te behandelen tot te zware belasting van dat kort geding zou leiden.

RB 1339

Ingebruikneming promotiematerialen

Rechtbank Haarlem 22 februari 2012, LJN BV8734 (Inpromo tegen V.V. Young Boys)

In't kort: Vraag of gedaagde sub 2 V.V. Young Boys onbevoegd heeft vertegenwoordigd behoeft geen beantwoording, nu de voetbalclub de verrichte rechtshandelingen door ingebruikneming van de bestelde en geleverde promotiematerialen heeft bekrachtigd. Young Boys wordt veroordeelt tot het betalen van het bedrag ad ruim €18.000.

4.2. Young Boys voert ten verwere aan dat [gedaagde sub 2] niet bevoegd was om haar te vertegenwoordigen, dat Inpromo dat had kunnen weten wanneer zij het handelsregister bij de Kamer van Koophandel had geraadpleegd, dat zij tegenover Inpromo niet de schijn heeft gewekt dat [gedaagde sub 2] namens haar opdrachten mocht verstrekken en dat zij de overeenkomsten evenmin heeft bekrachtigd. Young Boys is derhalve geen partij bij de overeenkomsten, zodat zij niet gehouden is tot betaling, aldus Young Boys.

4.5. Wanneer iemand zonder daartoe bevoegd te zijn als gevolmachtigde in naam van een ander heeft gehandeld, kan laatstgenoemde de rechtshandeling bekrachtigen en haar daardoor hetzelfde rechtsgevolg verschaffen, als zou zijn ingetreden wanneer zij krachtens een volmacht was verricht (artikel 3:69, eerste lid, BW). Bekrachtiging kan schriftelijk of mondeling gebeuren. Bekrachtiging kan ook stilzwijgend plaatsvinden of besloten liggen in gedragingen van de vertegenwoordigde. Op grond van het bepaalde in artikel 3:35 BW is de vertegenwoordigde gebonden, indien de wederpartij zijn verklaring of gedraging heeft opgevat en redelijkerwijs kon opvatten als bekrachtiging, ook indien de vertegenwoordigde aannemelijk kan maken dat hij niet bedoeld heeft te bekrachtigen.

4.6. De rechtbank stelt vast dat de door Inpromo geleverde goederen grotendeels naar hun aard (reclameborden en dergelijke) en naar hun uitvoering (bedrukt met de naam en/of een logo van Young Boys) waren bestemd om te worden gebruikt door Young Boys als voetbalvereniging. Voorts staat als onvoldoende weersproken vast dat Young Boys de door Inpromo geleverde goederen heeft behouden en in gebruik heeft genomen. Door [A] is ter comparitie in dit verband verklaard dat Young Boys bij de aflevering van de goederen - naar achteraf bleek ten onrechte - in de veronderstelling verkeerde dat deze goederen niet uit de clubkas, maar uit sponsorgelden, zouden worden betaald. Er was voor haar ten tijde van de aflevering dan ook geen reden om de geleverde goederen niet in gebruik te nemen, aldus [A]. Deze onjuiste veronderstelling regardeert echter Inpromo niet, nu dit uitsluitend een (interne) kwestie binnen Young Boys betreft.

Verder staat vast dat Young Boys niet kort na de aflevering van de goederen noch direct na ontvangst van de aan haar adres gestuurde facturen aan Inpromo heeft laten weten zich niet gebonden te achten. Door dit na te laten heeft Young Boys in het licht van genoemde omstandigheden, naar het oordeel van de rechtbank de door [gedaagde sub 2] met Inpromo gesloten overeenkomsten bekrachtigd, althans heeft zij in ieder geval tegenover Inpromo de schijn gewekt deze te bekrachtigen. Dat Young Boys in december 2010 Inpromo alsnog heeft verzocht om geleverde materialen retour te nemen, doet hieraan niet af, nu zij dit na de (schijn van) bekrachtiging heeft gedaan. Tot slot staat vast dat Young Boys na december 2010 een tweetal betalingen op de facturen heeft verricht, hetgeen de (schijn van) bekrachtiging door Young Boys juist bevestigt.

RB 1331

Gevoelens van angst voor bijwerkingen

RCC 22 februari 2012, dossiernr. 2011/01208 (Remark groep Appeleren aan gevoelens van angst voor bijwerkingen geneesmiddelen; misleiding)

In een serie uitingen over geneesmiddelen is onder andere opgenomen: onder A. “Grijp niet direct naar een geneesmiddel als je ergens last van hebt. Ga niet direct iets slikken bij elk ongemak. Zeker als je probleem redelijk aan de buitenkant van je lichaam zit. Dan is het logischer en efficiënter een middel te gebruiken dat ter plekke zijn werk doet. Dat is minder belastend voor je lichaam. Zo voorkom je nare bijwerkingen. En het levert vaak betere resultaten.” Klager meent dat de tekst appelleert aan angstgevoelens, ex artikel 6 NRC, dat er sprake is van agressieve reclame en dat er op een denigrerend wijze gesproken wordt over geneesmiddelen. Tot slot zijn de I SAY-producten slechts hulpmiddelen, die niet door het CBG worden beoordeeld en de mededeling "vaak betere resultaten" is daarom misleidend ex artikel 8 NRC. In een uitgebreid oordeel worden de klachten voor het overgrote deel gegrond verklaard en een aanbeveling gedaan.


1. Tussen partijen is niet in geschil dat de producten waarop de bestreden uitingen betrekking hebben medische hulpmiddelen zijn in de zin van artikel 1 van de Wet op de medische hulpmiddelen (WMH). In reactie op de klacht is namens adverteerder aangevoerd dat de
i say producten een CE-markering met nummeraanduiding hebben. Het is de Commissie bekend dat een dergelijke CE-markering krachtens artikel 7 van het Besluit medische hulpmiddelen (BMH)  wordt  afgegeven door een aangewezen instantie die heeft geverifieerd of sprake is van conformiteit van het betreffende product met de essentiële eisen die op het product van toepassing zijn. Nu door Bayer echter niet wordt betwist dat de i say producten een CE-markering hebben, maar - kort samengevat - wordt gesteld dat de uitingen misleidend zijn en appelleren aan gevoelens van angst, kan de verleende CE-markering in de verdere beoordeling buiten beschouwing blijven.
 
2. Met betrekking tot het beroep van Bayer op artikel 6 NRC overweegt de Commissie het volgende.
Met de tekst “Grijp niet direct naar een geneesmiddel als je ergens last van hebt. Ga niet direct iets slikken bij elk ongemak. Zeker als je probleem redelijk aan de buitenkant van je lichaam zit. Dan is het logischer en efficiënter een middel te gebruiken dat ter plekke zijn werk doet. Dat is minder belastend voor je lichaam. Zo voorkom je nare bijwerkingen. En het levert vaak betere resultaten.” wordt naar het oordeel van de Commissie ingespeeld op gevoelens van angst voor “nare bijwerkingen” van geneesmiddelen. Hiervoor bestaat geen aanleiding. Daarom acht de Commissie de hiervoor aangehaalde tekst op de verpakkingen en de website in strijd met artikel 6 NRC, waarin is bepaald dat reclame zonder te rechtvaardigen redenen niet mag appelleren aan gevoelens van angst.
 
3. Naar het oordeel van de Commissie is tevens sprake van misleidende reclame. Van de naam “i say bye-bye..” in combinatie met het noemen van een kwaal gaat de suggestie uit dat de kwaal waarvoor het product bestemd is geheel weggaat. In de onder A t/m C aangehaalde uitingen wordt gesteld dat het gebruik van de i say producten logischer en efficiënter is dan het gebruik van geneesmiddelen, de i say producten minder belastend zijn voor het lichaam en de resultaten vaak beter zijn dan bij geneesmiddelen. Voorts wordt geclaimd dat de i say producten geen bijwerkingen kennen en “volkomen veilig” zijn. Nu deze stellingen door Bayer gemotiveerd zijn aangevochten, ligt het op de weg van adverteerder de juistheid ervan aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder daarin niet geslaagd. Ten aanzien van deze kwalificaties is immers geen inhoudelijk verweer gevoerd.
 
Gelet op het vorenstaande gaan de uitingen gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de voordelen van de i say producten als bedoeld in artikel 8.2. aanhef en onder b NRC. Omdat de Commissie voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument door de uitingen ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
 
4. Van agressieve reclame in de zin van artikel 14 lid 1 NRC is sprake als reclame door intimidatie, dwang, inclusief het gebruik van lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding de keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met betrekking tot het product aanzienlijk beperkt of kan beperken. Blijkens de toelichting bij artikel 14 NRC wordt onder ongepaste beïnvloeding verstaan het uitbuiten van een machtspositie ten aanzien van de consument om pressie uit te oefenen op een wijze die het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen, aanzienlijk beperkt. Een dergelijke situatie doet zich naar het oordeel van de Commissie in het onderhavige geval niet voor, zodat de klacht dat sprake is van agressieve en om die reden oneerlijke reclame in de zin van artikel 7 NRC wordt afgewezen.

 

RB 1327

De hoogste kwaliteitsnormen

RCC 16 februari 2012, dossiernr. 2012/00013 (LOI hoogste kwaliteit)

Uit de uitingen op de site www.LOI.nl volgt dat alle opleidingen voldoen aan de hoogste kwaliteitsnormen, dat het lesmateriaal makkelijke leesbaar en begrijpelijk is en  wordt er verzekerd dat het materiaal altijd up-to-date is. Klager heeft in de cursus Frans voor meergevorderden 100 fouten gevonden en zij bevat veel teksten die niet makkelijk leesbaar zijn. Klager voelt zich ondersteund door de vele negatieve kritieken van cursisten. Door het opschorten van de opleiding, erkent de adverteerder dat zij niet voldoet aan de normen.

RCC: Alle Bachelor-opleidingen zijn geaccrediteerd door de NVAO en het is voldoende duidelijk wat de adverteerder verstaat onder "de hoogste kwaliteitsnormen". Op grond van de ervaringen van de klager kan niet worden geconcludeerd dat het lesmateriaal in het algemeen niet 'extra duidelijk, makkelijk leesbaar en begrijpelijk' is. Dat het lesmateriaal voor de door klager aangevraagde cursus niet up-to-date is, betekent niet dat dat betrekking heeft op het gehele cursusaanbod van LOI. De klachten worden afgewezen.

Klachten:
1.    “Alle LOI-opleidingen voldoen aan de hoogste kwaliteitsnormen en staan continu onder controle van topfunctionarissen uit de praktijk. Niet voor niets is LOI Hogeschool de eerste afstandsopleider waarvan alle bacheloropleidingen zijn geaccrediteerd door de NVAO. Hét officiële kwaliteitskeurmerk van de overheid.”

2. “3. De hoogste kwaliteit
Bij de LOI staat kwaliteit voorop. Zowel waar het gaat om service, de begeleiding en inhoud van de opleidingen alsook de aansluiting van onze opleidingen op de examens en de arbeidsmarkt” (dit fragment is tevens te vinden op de website www.springest.nl/loi).
 
3. “Het lesmateriaal van de LOI is geschreven door professionele auteurs en bovendien extra duidelijk, makkelijk leesbaar en begrijpelijk. Want dankzij jarenlange ervaring in onderwijs weten we precies bij welke onderwerpen extra uitleg of praktijkvoorbeelden nét dat verschil maken” (tevens te vinden op de website www.springest.nl/loi)
 
4. “Daarnaast is al ons lesmateriaal losbladig, zodat we op elk moment aanpassingen kunnen doorvoeren. En zelfs tijdens je studie gratis updates kunnen toesturen. Bijvoorbeeld als er iets verandert in de exameneisen. Je bent er dus van verzekerd dat je lesmateriaal altijd up-to-date is en volledig aansluit op de exameneisen.”(tevens te vinden op de website www.springest.nl/loi).

RCC-uitgebreid:
Ad. 1.
In dit fragment wordt meegedeeld dat ‘alle opleidingen’ voldoen aan de hoogste kwaliteitsnormen. In de hierop volgende zin wordt meegedeeld dat ‘alle bacheloropleidingen zijn geaccrediteerd door de NVAO’, hetgeen als onweersproken is komen vast te staan. Aldus is naar het oordeel van de Commissie voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk wat adverteerder verstaat onder ‘de hoogste kwaliteitsnormen’. Dat klagers normen met betrekking tot de kwaliteit hoger liggen en dat één van de aangeboden cursussen niet aan zijn normen voldoet, leidt er niet toe dat de reclame op dit punt misleidend is.

Ad 2.
In het tweede fragment wordt de kwaliteit in algemene zin van het cursusaanbod weergegevenen wordt gesproken over de kwaliteit van onder meer de inhoud van de opleidingen en de begeleiding hierbij, hetgeen niet ontoelaatbaar is. Voor de gemiddelde consument is voldoende duidelijk dat het hier de persoonlijke mening van adverteerder betreft. Dat klager in de desbetreffende cursus verschillende fouten heeft ontdekt en dat hij ontevreden is over de begeleiding, service en inhoud van de cursus, brengt niet mee dat de kwaliteit van de opleidingen op die punten in het algemeen onvoldoende is, laat staan dat om die reden zou kunnen worden gezegd dat de uitingen misleidend zijn.

Ad 3.
Evenmin kan op grond van de ervaringen van klager worden geconcludeerd dat het lesmateriaal van de LOI in het algemeen niet ‘extra duidelijk, makkelijk leesbaar en begrijpelijk’ is.

Ad 4.
In dit fragment wordt uitgelegd op welke manier het lesmateriaal up-to-date wordt gehouden waarbij een relatie wordt gelegd met de exameneisen van dat moment. Het door klager gestelde dat het lesmateriaal van de door hem aangevraagde cursus niet geheel up-to-date is, leidt er niet toe dat de onderhavige reclame, die betrekking heeft op het gehele cursusaanbod van LOI, om die reden als misleidend moet worden beschouwd.

Dat adverteerder de desbetreffende cursus heeft opgeschort leidt niet tot een ander oordeel

RB 1323

Stoppen met roken niet meer vergoed

Vz (toewijzing) RCC 5 december 2011, dossiernr. 2011/01067 (stoppen-met-rokenorganisatie)

Prostop hanteert een uiting die misleidend is, aldus klager. Zonder feitelijke grondslag wordt gesuggereerd dat de dreiging groot is dat stoppen met roken volgend jaar niet meer vanuit het collectieve basiszorgpakket wordt vergoed. Klager stelt dat de meeste vormen van gedragsbegeleiding ook in 2012 onderdeel van het basiszorgpakket blijven en dat uitsluitend ondersteunende medicijnen in 2012 niet langer vergoed worden. De voorzitter wijst de klacht toe op basis van 8.2 NRC, onduidelijke informatie en daardoor oneerlijk ex 7 NRC.

De uiting spreekt over, o.a. “Het lijkt erop dat de vergoeding voor hulp bij stoppen met roken met ingang van 2012 weer wordt geschrapt.” en “Op dit moment wordt begeleiding bij het stoppen met roken vergoed door iedere zorgverzekeraar, ongeacht uw maatschappij of polis. Daarom is het verstandig om op tijd een afspraak te maken en gebruik te maken van deze regeling voordat de zorgverzekeraars deze ondersteuning in 2012 niet meer dekken.”

De Voorzitter:

Aldus wordt naar het oordeel van de voorzitter in de reclame-uiting gesuggereerd dat vanuit de regering het voornemen is om met ingang van 2012 de vergoedingsregeling in verband met hulp bij stoppen met roken in zijn geheel te schrappen. Klager heeft echter gemotiveerd aangevoerd dat dit voornemen slechts geldt voor bepaalde onderdelen van de hulp bij het stoppen met roken. Adverteerder heeft klagers stelling niet, althans onvoldoende weersproken.

Gelet op het voorgaande is de in de uiting gewekte suggestie niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt en is de voorzitter van oordeel dat adverteerder onjuiste dan wel onduidelijke informatie verstrekt als bedoeld in artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit te nemen over een transactie, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 1319

Per 4 stuks, per 250 gram, per kilo

RCC 13 februari 2012, dossiernr. 2011/01192 (per 4 of per 250 gr).

Klacht: Het product AH Rundertartaar is geprijsd per 4 stuks, en het andere product per 250 gram/actieprijs per kilo. Klager vraagt zich af waarom de kiloprijs per 4 stuks niet is vermeld. In de Bonuskrant van week 1, 2012, werd bij AH Rundertartaar wederom geen kiloprijs vermeld. Volgens klager is dit geen vergissing, maar beleid.

RCC: Daargelaten de vraag of het feit dat in de bestreden uiting met betrekking tot het product AH Rundertartaar geen kiloprijs is vermeld, berust op een vergissing dan wel voortvloeit uit een door adverteerder gevolgd beleid, dient de vraag te worden beantwoord of er sprake is van strijd met de Nederlandse Reclame Code (NRC).
 
Naar het oordeel van de Commissie betekent het feit dat bij AH Rundertartaar, anders dan bij het product AH puur&eerlijk rundertartaar, geen kiloprijs is vermeld, niet dat de bestreden uiting in strijd is met de NRC. Uit de inhoud van de klacht blijkt bovendien niet dat het in dit verband relevante Besluit prijsaanduiding producten grondslag biedt voor een verplichting om in dit geval de kiloprijs te vermelden.

RB 1317

Annuleringsverzekering, een facultatieve extra

Conclusie AG HvJ EU 1 maart 2012, zaak C-112/11 (ebookers.com Deutschland)  - persbericht

Prejudiciële vragen OLG Keulen, Duitsland.

Volgens advocaat-generaal Mazák mag een reisbureau geen vliegtickets verkopen waaraan automatisch een annuleringsverzekering is gekoppeld. Dergelijke „facultatieve extra’s” mogen alleen worden aangeboden op een „opt-in”-basis

Vraag: „Ziet artikel 23, lid 1, van verordening [nr. 1008/2008], volgens hetwelk facultatieve prijstoeslagen op duidelijke, transparante en ondubbelzinnige wijze aan het begin van elk boekingsproces worden medegedeeld en door de passagier op een ‚opt-in’-basis moeten worden aanvaard, ook op kosten die in verband met vliegreizen voor diensten van derden (hier: de aanbieder van een annuleringsverzekering) zijn gemaakt en die de verkoper van de vliegreis in zijn totale prijs samen met de prijs van de vlucht aan de passagier aanrekent?”

Conclusie „Het begrip ‚facultatieve prijstoeslagen’ als bedoeld in artikel 23, lid 1, van verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (Herziening), moet in die zin worden uitgelegd dat daaronder vallen de kosten van door derden aangeboden diensten – bijvoorbeeld de kosten van het afsluiten van een annuleringsverzekering als die welke in het hoofdgeding aan de orde is – wanneer de dienst en de daarvoor aan te rekenen prijs worden aangeboden samen met een vlucht en kunnen worden geboekt in hetzelfde proces als de vlucht en wanneer die prijs aan de klant wordt aangerekend door de maatschappij die de vlucht verkoopt samen met het passagierstarief als deel uitmakend van een totale prijs.”