RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Reclame  

RB 1519

Total Body Scan speelt niet op gevoelens van angst in

Vzr. RCC 2 oktober 2012, zaaknr. 2012/00824 (klager tegen adverteerder Total Body Scan)

Meer pre-Scan jurisprudentie IEF 100727, IEF 10122.

De bestreden reclame-uiting:
 
Per post toegezonden reclame-uiting in briefvorm van Prescan met onderwerp “Geniet gerust van onze speciale prijs voor de Total Body Scan”. Klager maakt bezwaar tegen de “aanbieding” voor een medisch onderzoek, omdat deze inspeelt op gevoelens van angst en tegen het ongewenst toesturen van de geadresseerde reclame, terwijl hij geen toestemming voor toezending van de reclame heeft gegeven.

In de uiting: “(…) hebben velen hierdoor erger kunnen voorkomen. Anderen genieten na afloop geruster, hetgeen ook vaak als gezondheidswinst wordt ervaren” en “de kans op genezing is groter als een ziekte eerder wordt ontdekt! (Bron: KWF Kankerbestrijding)”.

Volgens de voorzitter kan van deze mededelingen, gelet op de aard van het product en de context waarin de mededelingen worden gedaan, niet worden gezegd dat deze zonder te rechtvaardigen redenen appelleren aan gevoelens van angst in de zin van artikel 6 van NRC. Dit gedeelte van de klacht wordt daarom afgewezen.

Voor zover de klacht gaat over het ongevraagd toezenden van de reclame-uiting wordt de klacht afgewezen. Niet is gesteld of gebleken dat klager aan Prescan schriftelijk heeft meegedeeld geen geadresseerde reclame meer te willen ontvangen, zoals bedoeld in artikel 14 van de Code Brievenbusreclame, Huissampling en Direct Response Advertising (CBR). 

RB 1517

Vragenlijst over waardering geneesmiddel valt onder reclame

CGR 27 september 2012, Advies AA12.075

Reclame. Onderzoek wetenschappelijk verantwoord. Vragenlijst.

Wereldwijd lijden volgens opgave van [X] naar schatting 300 miljoen mensen aan [aandoening B]. Het doel van het onderzoek is vast te stellen aan welk  middel, [C] of een eerder door de patiënt gebruikt concurrerend middel, de  voor [aandoening B] behandelde patiënten de voorkeur geven in de dagelijkse praktijk. Dit onderzoek wordt gedaan met een vragenlijst waarop de patiënt op een schaal van zeven kan aangeven hoe hij het gebruik van [middel C] in de onderzoeksperiode waardeert ten opzichte van een eerder door hem gebruikt vergelijkbaar geneesmiddel.

Door de wijze waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd en het betreffende geneesmiddel daardoor onder de aandacht van artsen wordt gebracht kan onder omstandigheden sprake zijn van reclame voor dat geneesmiddel. Blijkens de Gedragscode Geneesmiddelen Reclame wordt onder reclame verstaan: iedere aanprijzing van geneesmiddelen en daarmee samenhangende diensten of denkbeelden, daaronder begrepen het aanbieden of vragen van diensten of goederen in de omgang tussen vergunninghouders en beroepsbeoefenaren. Dergelijke onderzoeken zijn daarom slechts toelaatbaar indien de dienst die van de arts tegen beloning voor zijn medewerking wordt gevraagd “van belang is voor de uitoefening van de geneeskunst, de farmacie, de tandheelkunst of de verloskunst” (art. 94 onder a Geneesmiddelenwet) en indien het betreffende onderzoek niet leidt tot ”irrationeel voorschrijfgedrag” (art. 5 onder b Uitwerking). Het voorgenomen niet-WMO-plichtig onderzoek voldoet niet aan de eisen van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame en 94a Geneesmiddelenwet.

 

2.4 Zowel ten aanzien van de vraag of deelname aan dit onderzoek door artsen die daarvoor een beloning ontvangen in het belang is van een goede uitoefening van de geneeskunde als ten aanzien van de vraag of de opzet van het onderzoek, afgezet tegen het belang van de geneeskunde bij dit onderzoek, voldoende wetenschappelijk verantwoord is zijn bij de Commissie ernstige bedenkingen gerezen die resulteren in een negatief advies.

De slotsom is dat het door [X] voorgenomen niet-WMO-plichtig onderzoek niet voldoet aan de eisen die de Gedragscode Geneesmiddelenreclame en artikel 94 a Geneesmiddelenwet aan een dergelijk onderzoek stellen.

RB 1514

Geen reële vacatureadvertenties

Vz RCC 25 september 2012, dossiernr. 2012/00825 (leerkrachtvacature)

Het betreft een uiting op adverteerders website www.fairflex.nl met als kop “Groepskrachten Regulier Basisonderwijs”. Klaagster heeft zich ingeschreven bij adverteerder als werkzoekende leerkracht, maar komt erachter dat de vacatures slechts wervende teksten zijn en geen reële advertenties betreffen. Uit de opzet en de tekst volgt voldoende dat het gaat om een oproep tot inschrijving als invalkracht.

Uit de gevraagde gegevens over bevoegdheid en beschikbaarheid en een algemene beschrijving van de diensten van adverteerder, en uit de mededeling “Mail uw CV naar info@fairflex.nl en wij schrijven u gelijk in!" volgt dit. Voorzitter wijst de klacht af.

Klaagster heeft zich als werkzoekende leerkracht in juli 2012 ingeschreven bij adverteerder, een organisatie die vervangingen regelt in het onderwijs. Op de website staan veel vacatures; de bij de klacht gevoegde uiting is daarvan een voorbeeld. Toen klaagster vroeg waarom zij nog niets van adverteerder had gehoord en hoe zij op de vacatures kon reageren, werd haar meegedeeld dat dit geen reële vacatures zijn maar  wervingsteksten om nieuwe leerkrachten aan te trekken. Klaagster vindt dit misleidend.

Uit de opzet en de tekst van de bestreden uiting blijkt voldoende duidelijk dat geen sprake is van een concrete vacature, maar van een oproep tot inschrijving als invalkracht in het reguliere basisonderwijs. Dit blijkt niet alleen uit de algemene beschrijving van de gezochte kandidaten, de gevraagde gegevens over bevoegdheid en beschikbaarheid en een algemene beschrijving van de diensten van adverteerder, maar tevens uit de mededeling “Mail uw CV naar info@fairflex.nl en wij schrijven u gelijk in!”. Ook door het ontbreken van concrete gegevens over bijvoorbeeld de school en de periode waarvoor een invalkracht wordt gezocht, is voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk dat de onderhavige uiting geen reële vacature is.

RB 1513

De Ravioli van New York pizza is vers

RCC 24 september 2012, dossiernr. 2012/00749 (klager tegen New York Pizza)

De klacht heeft betrekking op de reclame-uiting van New York Pizza:
"Nieuw! Ravioli spinazie & ricotta. Verse ravioli gevuld met spinazie en ricotta, bereid met een romige pestosaus, grilled chicken, parmazaanse kaas en verse rucola. Ook vegetarisch verkrijgbaar. en "Pesto Chicken Verbeterd recept! Verse pasta met grilled chicken met groene pesto. Ook vegetarisch verkrijgbaar. Bovenaan de website staat links en rechts van het logo van New York Pizza: FREAKIN FRESH".

De pasta is volgens de klager niet vers. Volgens het verweer worden de pasta's van adverteerder na bestelling altijd vers voor de klant bereid, waarbij bevroren pasta gedurende 45 seconden wordt gekookt. De Commissie acht het waarschijnlijk dat deze bevroren pasta verse pasta in bovengenoemde zin betreft. Dat klager de door hem in augustus 2012 bestelde pasta als hard, uitgedroogd en niet vers heeft ervaren, betekent niet dat de mededeling verse pasta in de bestreden uiting in het algemeen onjuist is.

De beslissing: De Commissie wijst de klacht af.

Voor zover de klacht moet worden opgevat in die zin dat klager ook bezwaar maakt tegen het begrip “verse pasta”, voor zover hij de saus “waterig” en “ingevroren geweest” noemt, acht de Commissie de klacht ongegrond, omdat naar haar oordeel de aanduiding “vers” alleen wordt gebruikt in relatie tot de pasta op zichzelf.

Op andere blogs:
Mediareport (Ingevroren pasta mag ‘verse pasta’ genoemd worden)
SOLV (Halffabrikanten mogen zelfs “FREAKIN’ FRESH” heten, aldus de RCC)

RB 1511

Gevelreclame: een doorn in het oog of een inventieve manier van reclame maken?

A.A.A.C. van Nieuwenhuizen, ‘Gevelreclame: een doorn in het oog of een inventieve manier van reclame maken?’, Reclameboek nr. RB 1511.

Een bijdrage van Ady van Nieuwenhuizen, Ploum Lodder Princen.

In iedere grote stad is het fenomeen gevelreclame tegenwoordig te vinden. Naast reclame in bus- of tramhokjes, posters rondom lantaarnpalen of lichtreclameborden langs de kant van de weg, worden nu ook grote gebouwen als uithangbord gebruikt voor reclame-uitingen. Als u Rotterdam binnenrijdt via de Maasboulevard dan kan de gigantische reclame voor Unox rookworsten u niet ontgaan. Het kan ook zo zijn dat u wordt aangemoedigd om de nieuwe Galaxy Notebook van Samsung aan te schaffen of om de nieuwe variant van Lipton Ice Tea te proberen. Hoe groter hoe beter lijkt het motto te zijn. Maar de eerlijkheid gebied te zeggen dat deze vorm van reclame maken ook wel opvalt.

(...) Niet alleen de stadsdeelraad Centrum van Amsterdam is in opstand gekomen tegen gevelreclame. Zo maakt de ChristenUnie in 2007 bezwaar tegen de gevelreclame van Hunkemöller waarop een vrouw in een gouden bikini stond afgebeeld. (...)

Gevelreclame is daarnaast diverse malen het onderwerp geweest van juridische procedures. Opvallend hierbij is, zo blijkt uit de jurisprudentie, dat in deze verschillende procedures de gevelreclame zelf niet het onderwerp van het geschil was (bijvoorbeeld dat de reclame misleidend zou zijn). Integendeel, uit de diverse uitspraken van onder meer de Raad van State blijkt dat de weigering van een bouwvergunning voor het plaatsen van een gevelreclame vaak de kern van het geschil was. (...)

Dat gevelreclame niet de enige vorm van inventieve reclame is, blijkt wel uit het feit dat we ook steeds meer grote reclameborden langs de (snel)wegen zien staan. (...) Volgens het Kamerlid was er sprake van een ‘levensgevaarlijk mysterieus’ reclamebord met zwart en witte vlakken. De Minister heeft de vragen beantwoord waarbij ook de minister tot de conclusie kwam dat een dergelijk reclamebord niet thuis hoort langs te snelweg onder meer wegens negatieve beïnvloeding van de verkeersveiligheid. Een object wat niet relevant is voor de rijtaak van de automobilist mag maximaal 2 seconden de aandacht vasthouden .

 

RB 1508

Bepaald product in een rode kleur

CGR Codecommissie geneesmiddelen 20 september 2012, (AA12.084)

Reclameuiting. Geneesmiddelen. Negatief advies CGR.

Verzoekster wil klanten van apotheek A informeren over de verkrijgbaarheid van geneesmiddelen. Verzoekster heeft het voornemen om iedere twee maanden een informatiebulletin aan genoemde apotheken te versturen en vraagt te beoordelen of de opzet en inhoud van het informatiebulletin in overeenstemming zijn met de gedragscode. De Codecommissie komt tot een negatief advies over het laatste stuk van het informatiebulletin. Bepaalde producten zijn met een rode kleur opgenomen in het informatiebulletin. Op die manier wordt er extra belangstelling voor bepaalde producten gewekt. Dat leidt er toe dat van reclame gesproken moet worden.

"(...)Verzoekster heeft een tweetal stukken aan de Codecommissie verstrekt. Het eerste stuk
houdt een toelichting in op de activiteiten van [apotheek A] en een vermelding van een aantal producten die in het assortiment zijn of zullen worden opgenomen. Het tweede stuk is de assortimentslijst, waarin een groot aantal verkrijgbare artikelen en hun prijs wordt vermeld."

(...)"De eerste bladzijde van het eerste stuk kan niet als reclame worden aangemerkt. Het bevat slechts algemene informatie."

"(...)Het tweede stuk roept geen bezwaar op behoudens waar een bepaald product in een rode
kleur in de lijst is opgenomen. Verzoekster heeft niet aangegeven waarom bepaalde
producten met die kleur zijn opgenomen."

(...)De Codecommissie moet er daarom van uit gaan 2/2 dat dit is gebeurd omdat daardoor extra belangstelling voor die producten wordt gewekt. Dat leidt er toe dat van reclame gesproken moet worden.

(...) De Codecommissie meent dat uit het bovenstaande valt af te leiden in welke opzichten negatief moet worden geoordeeld. De gekozen benadering brengt mee dat verzoekster niet veel meer zal kunnen doen dan zakelijke informatie te verstrekken over wat zij kan leveren en dat zij daarbij geen speciale belangstelling voor één of meer van die producten zal mogen wekken."

RB 1501

Colloïdaal zilverwater als alternatief voor antibiotica?

RCC 11 september 2012, dossier 2012/00618 (Colloidaalzilver)

Silver WaterDe advertentie voor Sciocare colloïdaal zilverwater in Apotheek en Gezondheid van maart 2012; en  de aanprijzing van Sciocare Hoog Energetisch Colloïdaal Zilverwater op de website https://www.sciocare.nl/. Na verweer legt klaagster een afdruk over van een factsheet betreffende colloïdaal zilver van het National Center for Complementary and Alternative Medicine (NCCAM), waarin wordt geconcludeerd dat colloïdaal zilver geen enkele ziekte geneest en ernstige bijverschijnselen kan veroorzaken.

De Keuringsraad KOAG/CAG laat dat er geen preventieve toetsing is geweest en dat de (toespelingen op) medische claims c.q. geneeskundige aanprijzingen strijd opleveren met art. 10 CAG en 19 Warenwet, bovendien bevat de advertentie - in strijd met art. 25 CAG - een aanbeveling van een beroepsbeoefenaar.

De mededelingen dat colloïdaal zilverwater “kan worden gebruikt als alternatief voor de farmaceutische antibiotica”, “zowel een remedie als een preventie blijkt te zijn voor allerlei infecties en fermentatieprocessen veroorzaakt door bacteriën, schimmels en virussen” en ”kan worden gebruikt als antiseptische gorgeldrank” dienen te worden opgevat als verboden claims in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. Gelet hierop zijn de uitingen in strijd met artikel 2 NRC.

Of voor de publicatie van de advertentie in Apotheek en Gezondheid door adverteerder is betaald, is niet van belang voor de beoordeling of er sprake is van reclame. De adverteerder heeft de juistheid van de reclame niet aannemelijk gemaakt. De uiting bevat aldus onjuiste informatie ex 8.2 aanhef en onder b NRC en wordt tevens in strijd met art. 20 lid 2 sub a Warenwet gevoerd.

Nu de in de uitingen geclaimde werking van colloïdaal zilver(water) door klaagster gemotiveerd is aangevochten, dient adverteerder de juistheid van de reclame aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder hierin niet geslaagd. In de stukken die adverteerder - zonder nadere toelichting - heeft overgelegd heeft de Commissie geen bewijs gevonden voor de in de uitingen geclaimde geneeskrachtige werking van Sciocare colloïdaal zilver. Dit impliceert dat het ervoor moet worden gehouden dat de uiting onjuiste informatie bevat over de van het aangeprezen product te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC, welke resultaten als een van de voornaamste kenmerken van het product moeten worden beschouwd. Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de bestreden uiting tevens misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Voorts handelt adverteerder - voor zover colloïdaal zilver van Sciocare mede wordt aangeprezen als een voor orale nut(“inwendige toepassing”) door de mens bestemd middel - in strijd met artikel 20 lid 2 sub a van de Warenwet, nu moet worden geoordeeld dat in de bestreden uitingen aan het product eigenschappen worden toegeschreven inzake het voorkomen, behandelen of genezen van een ziek­te van de mens, of dat op zodanige eigenschappen toespelingen worden gemaakt. De mededelingen dat colloïdaal zilverwater “kan worden gebruikt als alternatief voor de farmaceutische antibiotica”, “zowel een remedie als een preventie blijkt te zijn voor allerlei infecties en fermentatieprocessen veroorzaakt door bacteriën, schimmels en virussen” en ”kan worden gebruikt als antiseptische gorgeldrank” dienen te worden opgevat als verboden claims in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. Gelet hierop zijn de uitingen in strijd met artikel 2 NRC.

RB 1498

Staatsloterij: trekking alleen uit verkochte loten

Vzr. (afwijzing) RCC 28 augustus 2012, dossiernr. 2012/00739 (Staatsloterij trekking verkochte loten)

Klager acht de mededeling "wij trekken alleen uit verkochte loten" onjuist, omdat dat de Jackpot niet bij iedere trekking valt.

Voorzitter: Onderscheid dient te worden gemaakt tussen het vallen van de Jackpot en de aanwijzing van de winnende lotnummercombinatie. De Jackpot valt niet bij iedere trekking, maar alleen indien voorafgaand aan de trekking het symbool is getrokken dat bepaalt dat de Jackpot valt. Wordt dit symbool niet getrokken dan valt bij deze trekking geen Jackpot. Vervolgens wordt de winnende lotnummercombinatie uitsluitend uit de verkochte lotnummers getrokken.

Uit't verweer: Van een consument die meespeelt mag verwacht worden dat hij zich in de spelregels heeft verdiept.

Het winnende lot wordt, zoals gesteld in de uiting, alleen uit de verkochte loten getrokken. Eerst wordt echter bepaald of bij een trekking de Jackpot valt. Dit gebeurt  door een trekking uit 7 symbolen,  zodat de valkans 1 op 7 is. Valt de Jackpot niet, dan wordt het getrokken symboool niet meegenomen naar de eerstvolgende trekking, zodat de valkans van de Jackpot met 1 wordt verhoogd, dat wil zeggen dat de kans dat de Jackpot valt dan 1 op 6 is. In de uiting wordt niet gezegd dat de Jackpot bij iedere trekking valt. Wanneer is bepaald dat de Jackpot valt, wordt die ook alleen uit de verkochte loten getrokken. Voor de gemiddelde consument is duidelijk dat een Jackpot niet bij iedere trekking valt.
Van een consument die meespeelt mag verwacht worden dat hij zich in de spelregels heeft verdiept. Als klager de op adverteerders website staande Deelnemersreglement zou hebben gelezen, zou bij hem geen onjuist beeld zijn ontstaan. Hij had dan kunnen zien dat de Jackpot niet bij ieder trekking valt. Wie zich niet voldoende heeft geïnformeerd, kan zich niet met succes op misleiding beroepen. 


Gelet op het vorenstaande acht de voorzitter de mededeling “Wij trekken alleen uit verkochte loten” niet is strijd met de Nederlandse Reclame Code .

RB 1497

Per deelnameformulier en niet per speler

Conclusie A-G HvJ EU 20 september 2012, gevoegde zaken C-186/11 en  C-209/11 (Stanleybet c.s. tegen Ypourgos Oikonomias kai Oikonomikon)

In kernwoorden: Artikel 49 en 56 EU-Verdrag. Is een nationale regeling waarbij, met het doel het aanbod van kansspelen te beperken, het uitsluitende recht tot de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen wordt verleend aan een enkele onderneming, die de vorm heeft van een ter beurze genoteerde naamloze vennootschap, verenigbaar met de artikelen 43 en 49 EG, wanneer deze onderneming bovendien reclame maakt voor de door haar georganiseerde kansspelen, haar activiteiten uitbreidt naar het buitenland, de spelers onbelemmerd deelnemen en de maximaal toegestane inzet en winst zijn bepaald per deelnameformulier en niet per speler?

For the reasons given above, I propose that the questions referred by the Symvoulio tis Epikrateias (Greece) should be answered as follows:

–        Articles 49 and 56 TFEU must be interpreted as meaning that national legislation which grants the exclusive right to run, manage, organise and operate games of chance to a single undertaking which has the form of a public limited company and is listed on the stock exchange may be justified to the extent that that legislation actually pursues the objective of restricting the supply of games of chance or the objective of combating criminality related to gambling by channelling players into controlled systems and that it genuinely reflects a concern to attain those objectives in a consistent and systematic manner. It is for the national court to determine which of those objectives is in fact pursued by the national legislation at issue and whether that legislation genuinely meets the concern to attain that objective in a consistent and systematic manner. More particularly, in so far as the national court holds that the relevant objective of the national legislation at issue is that of restricting the supply of games of chance in Greece, that court cannot conclude that that legislation genuinely reflects a concern to attain that objective in a consistent and systematic manner if it finds that the holder of the monopoly actually pursues an expansionist policy and that the exclusive right granted to it results in an increase in the supply of games of chance rather than in a reduction. By contrast, in so far as the national court identifies the combating of criminality related to gambling by channelling players into authorised and regulated circuits as being the sole objective pursued by the national legislation at issue, a policy of expansion by the holder of the monopoly, characterised, inter alia, by the expansion of the supply of games of chance and by the advertising of those games, can only be considered as consistent to the extent that there is actually a problem of criminal and fraudulent activities on a significant scale linked to gambling in Greece which could be dealt with by the expansion of authorised and regulated activities. Moreover, the expansion of the supply of games of chance and the advertising of those games must, firstly, remain measured and strictly limited to what is necessary in order to channel consumers towards controlled gaming networks and, secondly, the supply of games of chance by the holder of the monopoly must be subject to strict control by the public authorities;

–        to the extent that, according to the findings of the national court, the national legislation at issue granting the exclusive right to run, manage, organise and operate games of chance is incompatible with Articles 49 and 56 TFEU, because it does not contribute to limiting betting activities or to channelling players into controlled systems in a systematic and consistent manner, that legislation cannot continue to apply during a transitional period.

Vragen

Is een nationale regeling waarbij, met het doel het aanbod van kansspelen te beperken, het uitsluitende recht tot de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen wordt verleend aan een enkele onderneming, die de vorm heeft van een ter beurze genoteerde naamloze vennootschap, verenigbaar met de artikelen 43 en 49 EG, wanneer deze onderneming bovendien reclame maakt voor de door haar georganiseerde kansspelen, haar activiteiten uitbreidt naar het buitenland, de spelers onbelemmerd deelnemen en de maximaal toegestane inzet en winst zijn bepaald per deelnameformulier en niet per speler?

Zo neen, is een nationale regeling die als zodanig gericht is op de bestrijding van criminaliteit door de uitoefening van controle op de in de betrokken sector actieve ondernemingen om te verzekeren dat de betrokken activiteiten enkel worden uitgeoefend binnen aan deze controle onderworpen circuits, en daartoe het uitsluitende recht tot de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen verleent aan een enkele onderneming, ook dan verenigbaar met de artikelen 43 en 49 EG wanneer deze verlening een ongebreidelde uitbreiding van het aanbod daarvan tot gevolg heeft? Of dient, teneinde de betrokken beperking als ter verwezenlijking van het doel van bestrijding van de criminaliteit geschikt te kunnen beschouwen, de uitbreiding van het aanbod in ieder geval gecontroleerd te zijn, zodat zij binnen de grenzen blijft van hetgeen ter bereiking van dat doel noodzakelijk is? Indien de uitbreiding van het aanbod hoe dan ook gecontroleerd dient te worden, kan dan van een gecontroleerde uitbreiding worden gesproken wanneer een uitsluitend recht in de betrokken sector wordt verleend aan een lichaam met de in de eerste prejudiciële vraag vermelde kenmerken? En tenslotte, indien de verlening van genoemd uitsluitend recht geacht wordt te leiden tot een gecontroleerde uitbreiding van het kansspelaanbod, gaat de verlening ervan aan een enkele onderneming dan verder dan noodzakelijk is, in die zin dat hetzelfde doel eveneens op vruchtbare wijze kan worden gediend door de verlening van dat recht aan meer dan één onderneming?

Indien het antwoord op de twee voorgaande prejudiciële vragen zou luiden dat de onderhavige litigieuze nationale bepalingen inzake de verlening van een uitsluitend recht op de uitvoering, het beheer, de organisatie en de exploitatie van kansspelen niet verenigbaar is met de artikelen 43 en 49 EG: a) is het dan in het licht van de genoemde bepalingen van het Verdrag aanvaardbaar dat de nationale autoriteiten gedurende een overgangsperiode die noodzakelijk is om met het Verdrag verenigbare regels vast te stellen, niet beslissen op aanvragen voor de uitoefening van de activiteiten in kwestie die worden ingediend door rechtmatig in andere lidstaten gevestigde personen? b) Zo ja, op grond van welke criteria wordt dan de duur van deze overgangsperiode vastgesteld? c) Indien geen overgangsperiode is toegestaan, op grond van welke criteria moeten de desbetreffende aanvragen dan door de nationale autoriteiten worden beoordeeld?

 

RB 1484

95% kans van slagen, bij houden aan gegeven tips

RCC 20 augustus 2012, dossiernr. 2012/00623 (Bruinsma rijles - 95% kans van slagen)

De uiting betreft een uiting op een website over theorie volgens Bruinsma: "jouw kans van slagen 95%."

Klager heeft deelgenomen en na zijn examen werd niet gevraagd of hij geslaagd was en dat bovendien 7 van de 31 deelnemers niet geslaagd waren. In reactie op het verweer vraagt klager zich af waarom in de uiting niet is vermeld dat het percentage van 95% verband houdt met het zich houden aan de tips, gegeven in de  uitnodiging voor de theoriecursus. De Commissie oordeelt dat "jouw kans van slagen 95%" reëel is indien men zich houdt aan de door adverteerder gegeven tips, dit valt niet uit de uiting op te maken. De commissie doet een aanbeveling.

Blijkens het verweer is met de mededeling “• jouw kans van slagen 95%” bedoeld dat een slaagkans van 95% reëel is, indien men zich houdt aan door adverteerder gegeven tips, teneinde het theoriecertificaat te behalen. Nu deze strekking van de mededeling niet uit de uiting valt op te maken, kan naar het oordeel van de Commissie gemakkelijk de onjuiste indruk ontstaan dat de mededeling betrekking heeft op het percentage kandidaten dat gemiddeld met goed gevolg het theorie-examen aflegt.

Bij de uitleg die verweerder aan deze uiting geeft richt hij zich niet tot het algemene publiek, maar tot de bepaalde persoon die op zeker moment kennis neemt van deze uiting. Verweerder kent op dat moment die persoon niet en kan dus niets zeggen over de kwaliteiten die die persoon wel of niet heeft en de daaraan verbonden kans om te slagen. In dit verband overweegt de Commissie dat vast staat dat minder dan 95% van de examinandi slaagt.