RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Reclame  

RB 1118

Gratis 10 postzegels

RCC 1 september 2011, dossier 2011/00633 (10 gratis postzegels)
RCC 1 september 2011, dossier 2011/00633A (10 gratis postzegels)

Gratis is niet gratis, maar verbonden aan abonnement. Leeftijd van klaagster (15 jaar). Verweer: het is duidelijk onder leveringsvww en aanvullende informatie, daarbij is er een bedenktijd van 7 dagen.

Uiting, site “Uniek: 60 jaar Nederlandse TV! Bestel nu en ontvang 10 gratis postzegels (…)
Uiting Email: Ja, ik wil 10 postzegels van TNT ontvangen Afmelden / leveringsvoorwaarden
(…) *Elk velletje bevat 10 postzegels. U ontvangt maandelijks 2 velletjes à € 7,50.

Klacht: Als men de gratis zegels aanvraagt, is men ineens geabonneerd op een duur abonnement. Dit blijkt niet duidelijk uit de aanvraagprocedure. Klaagster, die 15 jaar oud is, dacht dat ze werkelijk iets gratis kreeg, maar in een brief die zij later kreeg, staat dat zij alsnog € 40,-- moet betalen voor een pen die eerst gratis was.

Commissie strijd met 7 en 8.2 onder b NRC : blijkt uit de uitingen onvoldoende dat men door de gratis postzegels te bestellen zich tevens abonneert op een dienst van adverteerder die inhoudt dat men elke maand voor in totaal € 15,-- aan postzegels koopt. In de uitingen wordt immers niet met zoveel woor­den gezegd dat men door de gratis postzegels te bestellen een dergelijk abonnement afsluit, terwijl dit ook overigens niet duidelijk uit de uitingen blijkt. In de uitingen valt de nadruk op de gratis postzegels en op het feit dat deze een geluidsfragment bevatten. In de uiting op internet staat bovendien dat men een “gratis velletje postzegels” kan aanvragen door het invullen van zijn gegevens, hetgeen niet op het afsluiten van een abonnement wijst. Uit de tekst “Ja, ik wil 10 postzegels van TNT ontvangen” in de gewraakte e-mail blijkt evenmin dat men een abonnement afsluit door het invullen van zijn gegevens.

Uitsluitend uit de zin “u ontvangt maandelijks 2 velletjes à 7,50” kan de consument afleiden dat het om een abonnement gaat. De Commissie acht deze zin tegenover het voorgaande evenwel onvoldoende informatief voor de gemiddelde consument. Hetzelfde geldt voor de link naar de leveringsvoorwaarden. Naar het oordeel van de Commissie had adverteerder reeds in de uitingen met zoveel woorden dienen te melden dat het bestellen van de gratis postzegels impliceert dat men een abonnement afsluit. Tevens had adverteerder in de uitingen dienen te melden wat de minimale duur van het abonnement is, alsmede dat men bij tussentijdse annulering (bij gebruikmaking van de bedenktermijn) een bedrag van € 39,95 dient te betalen als vergoeding voor de pen waarmee men geluidsfragmenten op de actiepostzegels hoort.

 

 

RB 1117

Identieke, uitwisselbaar, equivalent of gelijkwaardig

Hof 's-Hertogenbosch 16 augustus 2011, LJN BT1658 (Biomet Nederland tegen Heraeus Kulzer GmbH)

Misleidende reclame, reikwijdte verbod, verbeurde dwangsommen na vernietiging vonnis in hoger beroep.

In navolging van IEF 1714. Kort: Heraeus Kulzer GmbH is een Duitse onderneming die zich onder meer bezighoudt met de ontwikkeling en productie van botcement. Botcement, al dan niet met toegevoegd antibioticum, wordt gebruikt bij het vastzetten van bijvoorbeeld heup- of knieprotheses aan het bot. Biomet produceert medische hulpmiddelen, waaronder botprotheses

Voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 16 februari 2006 Biomet o.m. verboden mededelingen te doen inhoudende dat Refobacin Bone Cement identiek is aan Refobacin Palacos en mededelingen van gelijke strekking en bevolen opgave te doen van alle uitingen van deze strekking, een rectificatie te plaatsen, reclamemateriaal terug te halen en het gebruik van het merk Palacos te staken.

Betreft ge- en verbod: Biomet betoogd dat zij vergelijkbare, equivalente producten aan mag bieden onder vermelding van de Tüv-verklaring dat zij voldoet aan Richtlijn 93/42. Partijen gebruiken de termen identiek, equivalent en uitwisselbaar, terwijl deze verschillende inhoud hebben. Er zijn geen grieven tegen de vaststelling van de verschillen, zodat deze vaststaan (devolutieve werking van hoger beroep), echter de verschillende werkwijzen zijn niet uitwisselbaar, zodoende staat het Biomet niet vrij om mededelingen te doen of anderzins te suggereren dat beide producten identieke, uitwisselbare, equivalente of gelijkwaardige producten zijn.

Grieven betreft verbeurde dwangsommen: Het vonnis van voorzieningenrechter van 16 februari 2006 is bij arrest van 1 mei 2007 vernietigd, wordt vernietigd, zijn de dwangsommen niet verbeurd c.q. onverschuldigd betaald. Deze grief slaagt.

Proceskosten Bestreden vonnis wordt vernietigd, Biomet toch overwegend in ongelijk gesteld en draagt de kosten. Betreft de dwangsommen worden kosten gecompenseerd Biomet 75% aan de zijde van X en X 25% van de zijde van Biomet en voor het overige ieder eigen kosten.

De grieven 1 en 2; de formulering van het ge- en verbod in 5.2 van het bestreden dictum 4.8.3. Het hof oordeelt dienaangaande als volgt. Partijen gebruiken de termen “identiek”, “equivalent” en “uitwisselbaar”. Duidelijk is dat die begrippen een verschillende inhoud hebben. Indien de producten identiek zijn, zijn er geen relevante verschillen aan te wijzen, qua samenstelling, eigenschappen of verwerking. Indien de producten equivalent (of gelijkwaardig) zijn, zal vooral worden bezien of - eventueel met hantering van een andere werkwijze - met het ene product een “even goed” eindresultaat bereikt kan worden als met het andere. Indien producten uitwisselbaar zijn wil dat zeggen dat de eindresultaten vergelijkbaar zijn en dat ook de werkwijze bij beide producten praktisch gelijk is. Biomet stelt dat haar product, Refobacin Bone Cement gelijkwaardig en uitwisselbaar is met Refobacin Palacos.

4.8.4. Terecht heeft [X.] opgemerkt dat geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling van de verschillen, zoals door de rechtbank in r.o. 4.6 van het vonnis waarvan beroep weergegeven. Deze worden derhalve als vaststaand aangemerkt. Het hof is van oordeel dat deze verschillen niet als van kennelijk ondergeschikt belang kunnen worden beschouwd, nu deze van de gebruikers - de chirurgen - een andere werkwijze vereisen dan bij het gebruik van Refobacin Palacos. De verwerkingstijd van beide producten is bijvoorbeeld verschillend. De verschillen leiden er reeds toe dat -wat er ook zij van een eventueel mogelijk te bereiken eindresultaat - de producten niet als uitwisselbaar kunnen worden beschouwd. Daarvoor zou vereist zijn dat de beoogde gebruikers zonder meer ervan uit kunnen gaan dat er geen enkel relevant verschil bestaat, noch qua bereidingswijze, noch qua eindresultaat. Tussen partijen staat voorst vast dat er ten aanzien van Refobacin Bone Cement (nog) geen resultaten van een in vivo onderzoek voorhanden zijn, terwijl als niet of onvoldoende gemotiveerd bestreden vast staat dat slechts na een dergelijk in vivo onderzoek beoordeeld kan worden of die producten, vooral voor wat betreft het eindresultaat, als gelijkwaardig en/of uitwisselbaar zijn te kwalificeren.

4.8.5. Bij deze stand van zaken staat het Biomet niet vrij om mededelingen te doen of anderszins te suggereren dat beide producten identieke, uitwisselbare, equivalente of gelijkwaardige producten zijn.

4.8.6. Daaraan doet de door Tüv afgegeven EG-markering niet af. Ook is immers vast komen te staat dat Tüv die verklaring niet heeft afgegeven op basis van eigen onderzoek van de producten, maar (slechts) op basis van door Biomet aangeleverde documentatie.

De grieven 3, 4 en 5; verbeurde dwangsommen

4.9.1. Biomet heeft aangevoerd dat nu in de kort geding procedure het hof bij arrest van 1 mei 2007 het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 februari 2006 heeft vernietigd, eventueel op grond van voornoemd vonnis verbeurde dwangsommen niet meer zijn verschuldigd c.q. eventueel betaalde dwangsommen onverschuldigd betaald zijn. [X.] heeft dat bestreden, daartoe aanvoerende dat het hof in wezen hetzelfde oordeel als de voorzieningenrechter was toegedaan en het vonnis alleen “voor de duidelijkheid” heeft vernietigd. [X.] heeft daarbij ook verwezen naar een uitspraak van dit hof van 5 april 2005, LJN AT 5749.

4.9.2. De grieven slagen. Het vonnis in kort geding van 16 februari 2006 is door het hof volledig vernietigd. In geval van vernietiging van een vonnis ontvalt de kracht aan de vernietigde uitspraak met terugwerkende kracht. Dat brengt met zich mee dat de rechtsgrond aan de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen ook met terugwerkende kracht is ontvallen.

RB 1116

Richtlijn overbruggingsgegevens

Rechtbank Zwolle-Lelystad 3 februari 2011, LJN BR4853 (Abbott en Astellas Pharma B.V. tegen Sandoz)

Geen misleidende reclame ten aanzien van geneesmiddelen. In casu heeft Sandoz onweersproken gesteld dat hij in het kader van het verkrijgen van de handelsvergunning via de procedure van artikel 10 lid 3 van de Richtlijn overbruggingsgegevens heeft overgelegd op grond waarvan de handelsvergunning is verleend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nu in het kader van het verkrijgen van een handelsvergunning aangetoond is dat de geneesmiddelen bio-equivalent zijn, hieruit de conclusie kan worden getrokken dat de producten eveneens therapeutisch uitwisselbaar zijn.

7.9.  In lid 3 van artikel 10 van de Richtlijn zijn nadere eisen omschreven waaraan een geneesmiddel dient te voldoen, indien het niet voldoet aan de definitie van generiek geneesmiddel in lid 2 onder b, of de biologische equivalentie niet door middel van studies inzake biologische equivalentie kan worden aangetoond of de werkzame stof(fen), de therapeutische indicaties, de concentratie, de farmaceutische vorm of de wijze van toediening wordt of worden gewijzigd ten opzichte van die van het referentiegeneesmiddel. In dat geval dienen de resultaten van de preklinische of klinische proeven te worden versterkt.

7.10.  De voorzieningenrechter is van oordeel dat nu artikel 10 van de Richtlijn is geschreven voor generieke geneesmiddelen, hiermee vaststaat dat wanneer een vergunning op grond van dit artikel is verkregen, de geneesmiddelen generiek zijn ten opzichte van het referentiemiddel. Dit betekent dat in casu uit het feit dat Sandoz een vergunning op grond van artikel 10 lid 3 van de Richtlijn in ieder geval afgeleid kan worden dat Leuproreline Sandoz generiek is aan Lucrin. Immers, indien zulks niet het geval zou zijn, dan zou Sandoz nimmer een vergunning hebben verkregen.

7.11.  Ten aanzien van de therapeutische equivalentie overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Een aanvrager toont aan dat zijn geneesmiddel generiek is met het referentiemiddel door resultaten te overleggen van bio-equivalentie onderzoeken in biologische beschikbaarheid van het geneesmiddel. Onder bio-equivalentie wordt verstaan een gelijkwaardige opname in het bloed van de werkzame stof, zodat de bloedspiegel (concentratie) van deze stof op ieder tijdstip na toediening binnen een bepaalde marge gelijk is bij het generiek aan de waarde voor het referentiemiddel. Onder biologische beschikbaarheid wordt verstaan: de mate dat uit een geneesmiddel de werkzame stof op de plaats van werking aanwezig is om het farmacologische effect te geven. Bio-equivalente geneesmiddelen hebben dus een gelijke biologische beschikbaarheid. Voor systemisch werkende geneesmiddelen - geneesmiddelen die door het hele lichaam werken na transport door de bloedsomloop - kan in het algemeen de conclusie worden getrokken dat als twee geneesmiddelen (het generiek en het referentiegeneesmiddel) bio-equivalent zijn, dit tevens betekent dat de twee geneesmiddelen dusdanig op elkaar lijken dat ze therapeutisch uitwisselbaar zijn.

7.12.  In casu heeft Sandoz onweersproken gesteld dat hij in het kader van het verkrijgen van de handelsvergunning via de procedure van artikel 10 lid 3 van de Richtlijn overbruggingsgegevens heeft overgelegd op grond waarvan de handelsvergunning is verleend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nu in het kader van het verkrijgen van een handelsvergunning aangetoond is dat de geneesmiddelen bio-equivalent zijn, hieruit de conclusie kan worden getrokken dat de producten eveneens therapeutisch uitwisselbaar zijn.

7.13.  Op grond van het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat Sandoz de juistheid en volledigheid van zijn uitingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van Abbott dan ook afwijzen.

RB 1114

Extra korting al verrekend

RCC 30 augustus 2011, dossiernr. 2011/00648 (UPC Extra €5 korting al in de prijs verrekend)

Uiting: "“HDDVR Actie. Heeft u nu nog geen HDDVR van UPC? U ontvangt dan een extra vaste korting van €5,00 p.m.”

Pas op de laatste pagina van het bestelformulier blijkt dat de op de beginpagina vermelde extra korting van € 5,- per maand voor een HDDVR abonnement al in de getoonde prijs is verwerkt. Dit is niet het geval met de (andere) korting op het tarief voor het Alles-in-1 pakket.

Commissie: In de uiting worden twee aanbiedingen weergegeven, deze worden op verschillende wijze gecommuniceerd, de korting is niet duidelijk communiceerd, strijd met  art. 7 en 8.2 onder d NRC

Vast is komen te staan dat in de bestreden uiting twee aanbiedingen worden aangeprezen, te weten een korting op het Alles-in-1 pakket gedurende de eerste drie maanden van € 12,50 per maand en een HDDVR actie met een vaste korting van € 5,- per maand. Beide acties worden op verschillende wijze gecommuniceerd. Bij de kortingsactie op het Alles-in-1 pakket worden zowel het standaardtarief van € 62,50 per maand, de korting van € 12,50 per maand en de actieprijs gedurende de eerste drie maanden genoemd. Bij de HDDVR actie staat naast de mededeling dat men onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komt voor een vaste korting van € 5,- per maand de prijs “€ 6,50 extra p.m.”. Mede door de wijze waarop de korting op het Alles-in-1 pakket is gecommuniceerd, is niet duidelijk dat het genoemde bedrag van € 6,50 niet het standaardtarief betreft, maar het maandtarief waarin de korting van € 5,- al is verwerkt.
 

RB 1113

Het is niet aan mij

Antwoord van staatssecretaris Teeven (Veiligheid en Justitie), AH 3519 2011Z16031

1 Kent u het artikel “Hoe LinkedIn leden en reclame linkt”?1 (www.volkskrant.nl, 4 augustus 2011) Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over sociale netwerksites die inbreuk maken op de Wet bescherming persoonsgegevens? 2 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008-2009, nr. 912)

1 Antwoord Ja.

2 Is het waar dat de netwerksite LinkedIn accountinstellingen van gebruikers zo heeft veranderd dat foto's en namen van leden ongevraagd voor reclames kunnen worden gebruikt? Zo ja, acht u dit een inbreuk op de Wet bescherming persoonsgegevens? Wordt hiertegen opgetreden door het College bescherming persoonsgegevens? Wat kunnen gebruikers van LinkedIn hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
3 Deelt u de mening dat het automatisch toestemming geven voor het gebruik van gegevens door gebruikers van LinkedIn of andere sociale netwerken ongewenst is en dat er expliciet om toestemming zou moeten worden gevraagd? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat deze praktijk wordt aangepast? Zo nee, waarom niet?
4 Heeft LinkedIn naar uw mening genoeg gedaan om gebruikers te informeren over de genoemde verandering? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarin is LinkedIn naar uw mening tekortgeschoten?

Antwoorden 2, 3 en 4 Uit voornoemd artikel maak ik op dat LinkedIn recent gebruikersinstellingen zou hebben gewijzigd, waardoor persoonsgegevens van gebruikers voor advertenties gebruikt konden worden. Uit diverse berichtgeving in de media nadien leid ik af dat LinkedIn te kennen gegeven heeft dat de gebruikersinstellingen inmiddels aangepast zijn, zodat geen namen en foto’s van gebruikers meer zichtbaar zijn in advertenties.

De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) stelt eisen aan de verwerking van persoonsgegevens. Op grond van artikel 8 van de Wbp mogen slechts persoonsgegevens worden verwerkt als er een grond voor gegevensverwerking aanwezig is. Eén van de gronden voor rechtsgeldige gegevensverwerking is ondubbelzinnige toestemming van de betrokkene voor de gegevensverwerking. Ingevolge de artikelen 33 en 34 van de Wbp heeft de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking een informatieverplichting richting de betrokkene. De Europese privacytoezichthouders, verenigd in de Artikel 29-werkgroep, hebben in een gemeenschappelijk standpunt van 13 juli 2011 aanbevelingen opgesteld over het begrip toestemming, waarmee een verantwoordelijke voor de gegevensverwerking rekening kan houden3 (Zie https://www.cbpweb.nl/downloads_int/wp187_en.pdf). 

Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) is belast met het toezicht op de naleving van de Wbp en kan bij een geconstateerde overtreding handhavend optreden. Het is niet aan mij om te oordelen over de vraag of in een individueel geval aan de vereisten van de Wbp wordt voldaan. Betrokkenen die van mening zijn dat er sprake is van een schending van de Wbp kunnen een klacht indienen bij het Cbp.

RB 1112

Kruidengeneesmiddelen, wollen dekens en massage

RCC 2 september 2011, dossiernr. 2011/00586 (Jan de Boer onjuiste (medische) claims)

Zeer uitgebreide uitspraak over serie medische claims gedaan op de website www.jandeboerwol.nl, met reactie Keuringsraad KOAG/KAG.

Klacht 1a: kruidengeneesmiddelen.
Met de tekst “Veel van de huidige geneesmiddelen hebben ongewenste bijwerkingen en sommige zijn zelfs verslavend. Waarom niet terug naar de natuur?” wordt gesuggereerd  dat natuurlijke (plantaardige) middelen beter en veiliger zijn dan reguliere geneesmiddelen. Deze suggestie is onjuist en misleidend, omdat ook kruidengeneesmiddelen bijwerkingen kunnen hebben.
Commissie: afgewezen. geen suggestie dat er geen bijwerkingen kunnen hebben en daarom beter dan geneesmiddelen.
 
Klacht 1b: kruidenolie.
Er wordt niet vermeld welke olie en welke (“kostbare”) kruiden worden gebruikt. Daardoor kan niet beoordeeld worden of de kruidenolie de geclaimde medische werking heeft, zoals “voorkoming van verkoudheid”, “voorkoming van parodontose en blaartjes in de mond”, “spierontspannend en pijnstillend bij krampen en spierpijn” en “helpt bij eczeem”.
Het gebrek aan gegevens maakt de uiting misleidend.
Commissie: Op zodanige wijze aanbevolen dat het product een geneesmiddel is. Verbod op reclame, strijd met art. 84 Geneesmiddelenwet en dus art. 2 NRC. Daarbij: Strijd 8.2 en b NRC, geen bewijs van heilzame werking

Klacht 1c: ginseng.
Niet duidelijk is op welke ginsengsoort de uiting betrekking heeft. Uit de verwijzing naar Korea kan worden afgeleid dat het panax ginseng betreft. Uit de door klaagster overgelegde monografie van de Natural Medicines Comprehensive Database over panax ginseng blijkt dat dit middel bij geen enkele aandoening werkzaam of waarschijnlijk werkzaam is. Over een gunstige werking van ginseng voor hart en bloedsomloop of van ginsengcrème bij eczeem en andere huidaandoeningen wordt niets gezegd. De tekst van deze uiting is onjuist en daarom misleidend.
Commissie: zie 1b (84 Geneesmiddelenwet) en geen bewezen werking (8.2 onder b NRC) en geen aanduiding ginsengsoort (8.2 onder b NRC)

Klacht 1d: aloë barbadensis.
In de eerste plaats wordt opgemerkt dat Cleopatra niet 6000 jaar maar ongeveer 2000 jaar geleden leefde. Voorts verwijst klaagster naar de overgelegde monografie over aloë barbadensis, waaruit weliswaar blijkt dat (uitwendige) toepassing van de crème veilig is, maar op grond waarvan niet met zekerheid kan worden gezegd dat de crème goed is bij “verbranding (na zonnebad) en kloven en scheurtjes in de huid”.
Commissie: Cleopatra die 2000 jaar geleden leefde ipv 6000 is niet misleidend; dit wordt beschouwd als dat de gemiddelde consument daardoor wordt beïnvloed. Bewijs is niet voldoende onafhankelijke en gezaghebbende onderbouwing. Strijd 8.2 onder b NRC

Klacht 1e: Krauterbalsem en ijsgel.
Bij beide producten worden geen gegevens over de samenstelling vermeld, waardoor niet kan worden beoordeeld of de vermelde medische claims juist zijn. Krauterbalsem zou werkzaam zijn bij “krampen, spierpijnen, verstuikingen, eksterogen en brandende voeten”. Van de ijsgel wordt gezegd: “werkt verkoelend, pijnstillend” en “is ideaal bij de behandeling van sportblessures en ‘rusteloze benen’”.
Commissie: beide producten worden aangemerkt als geneesmiddelen, strijd met 84 Geneesmiddelenwet en 2 NRC. Heilzame werking niet aannemelijk; 8.2 onder b NRC.
 
Klacht 2: wollen dekens.
In het tekstgedeelte “De huid is een belangrijk orgaan (ademhaling, nierfunctie, zweten, bloedsomloop); zeker voor de zuurstofopname. Wol is een holle vezel, waardoor er
’s nachts voldoende zuurstof doorheen kan. Zo kan de huidademhaling er optimaal gebruik van maken. Zuurstof is ook ’s nachts erg belangrijk, omdat dit nodig is voor de verbranding, (…)” wordt de functie van de huid onjuist weergegeven. Mogelijk wordt gedoeld op de vochtregulerende werking, maar dit is niet duidelijk.
Voorts ontbreekt bij de prijsvermelding van de wollen dekens het gebruikte gewicht per vierkante meter, waardoor de (hoge) prijzen van adverteerder niet kunnen worden vergeleken met de prijzen van wollen dekens van andere merken. De informatie is onvolledig en daardoor misleidend.
Commissie: Vanwege (slechte) kwaliteit van de vertaling en datum van publicatie (1965) kan juistheid van claim niet worden onderbouwd, tevens onvolledige en misleidende prijsvermelding.

Klacht 3: massage.
Niet is bewezen dat de aangeboden trilmatrassen de doorbloeding verbeteren, pijn en stofwisselingsstoornissen verminderen en de afvoer van giftige stoffen bevorderen, zoals in de uiting wordt geclaimd. Het afgebeelde massagekussen voor de voeten wordt ten onrechte aangeduid als geschikt voor “acupressuurvoetmassage”. Bedoeld is een variant van reflexologie. Overigens is zowel acupressuur als reflexologie bewezen onwerkzaam.
De uiting is onjuist en daardoor misleidend.
Commissie: Overlegde gebruiksaanwijzing van Dr. Med. Welte is geen algemeen erkende en gezaghebbende onderbouwing van de werking van trilmatrassen. Art. 8.2 en 7 NRC.

RB 1111

Elke 2e kaart gratis

Vz RCC 23 augustus 2011, dossiernr. 2011/00701 (WEWILLROCKYOU-kaarten)

Uiting betreft een televisiereclame en  tegens op internet via www.wewillrockyou.nl wordt gezegd:

“na meer dan 400 staande ovaties en 500.000 verkochte kaarten stopt “We will rock you” definitief op 13 augustus. Om u te bedanken voor een fantastisch jaar boekt u alleen vandaag nog elke 2e kaart gratis voor voorstellingen tot en met 31 juli. Boek nu op 0900-1353 of op wewillrocky.nl”. In beeld verschijnen onder meer de teksten: “elke 2e kaart gratis”, “nog maar 6 weken te zien!” en “Boek nu op 0900-1353 of op wewillrockyou.nl”.

Klachten
1. "alleen vandaag" is onjuist
2. nu blijkt dat niet ieder 2e kaartje gratis is, dit geldt alleen voor 1e, 2e en 3e rang niet voor de 4e en 5e rang.
3. Bij de prijs wordt ook nog bijna €5 reservering/administratiekostn gerekend.

Commissie. Oordeelt dat"alleen vandaag" onjuist is, eveneens is het tweede kaartje niet altijd gratis en de extra kosten en dat men via een ticketbureau koopt hadden niet onvermeld mogen blijven. Strijd met artikel 7, 8.2 aanhef en 8.2 onder b NRC.

Ad 1: Aangezien adverteerder besloten heeft de periode, waarin van de aanbieding gebruik gemaakt kan worden, te verlengen, is de gewraakte tekst, voor zover deze uiting ook na die ene dag nog openbaar is gemaakt, niet juist.    
 
Ad 2: Anders dan in de uiting wordt gesteld, geldt niet ten aanzien van iedere rang dat het 2e kaartje gratis is. Deze mededeling is derhalve niet juist. Dat de aanbieding slechts voor een relatief klein aantal stoelen niet geldt, leidt niet tot een ander oordeel.

Ad 3: Dat per ticket een bedrag van € 4,90 ter zake van reserveringskosten betaald moet worden, had niet onvermeld mogen blijven. De voorzitter verweegt daartoe dat deze kosten onlosmakelijk verbonden zijn aan de aanschaf van een kaartje nu niet is gebleken dat kaarten ook op andere dan in de uiting genoemde wijze, zonder reserveringskosten, besteld kunnen worden. Bovendien blijkt uit de in de uiting genoemde wijzen waarop men kan boeken niet men niet rechtstreeks bij adverteerder kan boeken, maar dat gebruik wordt gemaakt van een ticketbureau.
 
Op grond van bovenstaande overwegingen is in de uiting voor de gemiddelde consument onjuiste dan wel onvolledige informatie verstrekt als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 1110

Kans op pas na klikken

RCC 16 augustus 2011, dossiernr. 2011/00530 (iDNA B.V. (maak kans op) gratis cadeaubon)
RCC 16 augustus 2011, dossiernr. 2011/00530-I (Scoot Media (maak kans op) gratis cadeaubon)

Klaagster ontvangt een email waarin een GRATIS CADEAUBON van €500,- naar keuze voor mediamarkt.nl, wehkamp.nl of bol.com wordt aangeboden. Pas na het klikken volgt dat men kans maakt hierop. Hoewel in de email vier maal wordt gewezen op de gratis cadeaubon.

Commissie acht dat er in de combinatie van iDNA en Scoot Media beiden verantwoordelijk zijn voor de uiting. De uiting wordt in strijd met de waarheid beoordeeld  ex artikel 2 NRC:

In de e-mail wordt de ontvanger daarvan vier maal gewezen op het ontvangen van een cadeaubon, meer in het bijzonder een “GRATIS CADEAUBON naar keuze”, “ter waarde van 500,- euro”, waarbij de indruk wordt gewekt dat men daartoe slechts hoeft te “klikken” en zijn e-mail adres dient in te vullen. In werkelijkheid -zo blijkt uit de webpagina die verschijnt na “klikken”- maakt men slechts kans op de bewuste cadeaubon. Nu de e-mail aldus onvoldoende voorbehoud bevat met betrekking tot het ontvangen van de cadeaubon, acht de Commissie deze in strijd met de waarheid als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Dat uit de webpagina waarop men na aanklikken belandt, wel blijkt dat men slechts kans maakt op het winnen van een cadeaubon, leidt niet tot een ander oordeel.

De Commissie acht beide verweerders verantwoordelijk voor de uiting, en overweegt daartoe het volgende. 
De uiting betreft een door iDNA georganiseerde actie. Weliswaar heeft iDNA het handelen van affiliates waarvan zij gebruik maakt bij haar acties gereguleerd door middel  van algemene voorwaarden. Op grond daarvan mogen bijvoorbeeld
-samengevat- door iDNA aangeleverde uitingen niet door affiliates worden gewijzigd. In het geval van de bestreden uiting acht de Commissie deze echter, ook voor zover slechts het door iDNA aangeleverde deel zou worden beoordeeld, in strijd met de waarheid, bij gebreke van voldoende voorbehoud met betrekking tot het ontvangen van een cadeaubon.
 
De Commissie acht Scoot Media verantwoordelijk voor de uiting omdat Scoot Media de uiting, na toevoeging van een tekst aan de van iDNA ontvangen banner, in de onderhavige vorm heeft doen uitgaan. Het verweer van Scoot Media dat de vraag kan worden gesteld of klager erop mocht vertrouwen dat het een reëel aanbod betrof, doet niet af aan het oordeel van de Commissie dat de uiting in strijd is met de waarheid.

RB 1108

Concrete en individuele reproductiecapaciteit

HvJ EU 6 september 2011, Zaak C-442/09 (Bablok c.s. tegen Bayern en Monsanto c.s.)

Prejudiciële vragen van het Bayerische Verwaltungsgerichtshof, Duitsland

Een stof die geen reproductiecapaciteit meer bezit (stuifmeel in honing) en niet in staat is tot overdracht van het daarin aanwezige genetische materiaal, valt niet onder artikel 2 punt 5 Vo 1829/2003. Niet mutatis mutandis een tolerantiedrempel toepassen inzake etikettering als een levensmiddel zonder concrete en individuele reproductiecapaciteit.

1. Dient het begrip "genetisch gemodificeerd organisme" of "GGO" in de zin van artikel 2, punt 5, van verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders(1), aldus te worden uitgelegd dat het ook betrekking heeft op materiaal van genetisch gemodificeerde planten (in casu stuifmeel van de genetisch gemodificeerde maïslijn MON 810), dat weliswaar genetisch gemodificeerd DNA en genetisch gemodificeerde eiwitten (in casu Bt-toxine) bevat, maar op het tijdstip waarop het in een levenmiddel (in casu honing) terechtkomt of voor voedingsdoeleinden/als voedingssupplement wordt gebruikt, geen concrete en individuele reproductiecapaciteit (meer) bezit?

2. Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord:
a) Is het om te kunnen spreken van levensmiddelen die "met GGO's geproduceerd" zijn in de zin van artikel 2, punt 10, van verordening (EG) nr. 1829/2003, in ieder geval voldoende dat het levensmiddel materiaal uit genetisch gemodificeerde planten bevat dat vroeger een concrete en individuele reproductiecapaciteit bezat?
b) Zo ja:
Dient het begrip "met GGO's geproduceerd" in de zin van de artikelen 2, punt 10, en 3, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 1829/2003 aldus te worden uitgelegd, dat het niet vereist dat tijdens het productieproces bewust en doelgericht GGO's worden gebruikt, en dat het ook de ongewilde en onvoorziene opname van (vroegere) GGO's in een levensmiddel (in casu honing, of stuifmeel als voedingssupplement) omvat?

3. Indien de eerste of de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord:
Dienen de artikelen 3, lid 1, en 4, lid 2, van verordening (EG) nr. 1829/2003 aldus te worden uitgelegd, dat elke opname van op rechtmatige wijze in de natuur aanwezig genetisch gemodificeerd materiaal in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, zoals honing, tot gevolg heeft dat daarvoor een vergunning moet worden verleend en daarop toezicht moet worden uitgeoefend, of kunnen drempelwaarden uit andere bepalingen (bvb. die van artikel 12, lid 2, van de verordening) mutatis mutandis worden toegepast?

Antwoord:

1)      Het begrip genetisch gemodificeerd organisme in de zin van artikel 2, punt 5, van verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders, moet aldus worden uitgelegd dat een stof zoals stuifmeel van een genetisch gemodificeerd maïsras, die geen reproductiecapaciteit meer bezit en niet in staat is tot overdracht van het daarin aanwezige genetische materiaal, niet meer onder dat begrip valt.

2)      De artikelen 2, punten 1, 10 en 13, en 3, lid 1, sub c, van verordening nr. 1829/2003, artikel 2 van verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden, en artikel 6, lid 4, sub a, van richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten inzake de etikettering en presentatie van levensmiddelen alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer een stof zoals stuifmeel dat genetisch gemodificeerd DNA en genetisch gemodificeerde eiwitten bevat, niet kan worden beschouwd als een genetisch gemodificeerd organisme, producten zoals honing en voedingssupplementen waarin een dergelijke stof is opgenomen, „levensmiddelen [zijn] die [...] ingrediënten bevatten die [met GGO’s] zijn geproduceerd” in de zin van artikel 3, lid 1, sub c, van verordening nr. 1829/2003. Een dergelijke kwalificatie is mogelijk ongeacht of de betrokken stof opzettelijk dan wel onvoorzien is opgenomen.

3)      De artikelen 3, lid 1, en 4, lid 2, van verordening nr. 1829/2003 moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer op grond van deze bepalingen voor een levensmiddel een vergunning moet worden afgegeven en daarop toezicht moet worden uitgeoefend, op die verplichtingen niet mutatis mutandis een tolerantiedrempel kan worden toegepast als die waarin ter zake van etikettering is voorzien bij artikel 12, lid 2, van die verordening.

RB 1106

Aanbieding = factuur

Vz RCC 17 augustus 2011, dossiernr. 2011/00656 (Aanbieding = factuur)

Brief met factuur ten bedrage van € 283,28, echter uit de kleine lettertjes blijkt dat er sprake is van een aanbieding. Misleiding volgens de zwarte lijst. Voorzitter oordeelt dta commissie de klacht zal toewijzen obv art. 7 en 8.5 NRC (nieuw):

Door de opmaak van de uiting, met name de in het oog springende vermelding van de bedragen inclusief korting en inclusief BTW en het totaalbedrag, wordt de indruk gewekt dat de geadresseerde voor een gedane aankoop het in de uiting vermelde totaalbedrag inclusief BTW van € 283,28 verschuldigd is. Deze indruk wordt versterkt door de vermelding van een referentienummer en de in geval van een factuur gebruikelijke mededeling van betaling binnen 14 dagen. Op grond van artikel 8.5 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), in verbinding met punt 20 van de in artikel 8.5 genoemde bijlage 1 van de NRC, is deze wijze van reclame maken onder alle omstandigheden misleidend. Gelet hierop is de uiting oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. De in kleine letters opgenomen tekst, waaruit kan worden afgeleid dat de uiting in werkelijkheid een aanbieding betreft, neemt de misleidende indruk dat sprake is van een factuur onvoldoende weg.

CC-BY-SA M.Minderhoud, wikipedia