RB

Algemene regels  

RB 2287

NHA misleidt met “erkende” opleidingen

CVB RCC 23 december 2014, RB 2287 (NHA)
Vernietiging (gedeeltelijk). Aanbeveling. Art. 7 NRC. BRC sub b. Het College is van oordeel dat de door NHA bedoelde cursussen die uitsluitend “erkenning in de markt” genieten niet als “erkend” kunnen worden beschouwd. Het enkele feit dat de door NHA aangeboden cursussen in de markt wel een bepaald aanzien genieten, is onvoldoende om deze dezelfde status toe te kennen als de officieel door het Ministerie van OCW of de desbetreffende branche erkende cursussen. Het College vernietigt daarom de bestreden beslissing met betrekking tot de televisiecommercial waarin wordt gezegd dat men bij NHA “400 erkende opleidingen en cursussen” vindt. “Erkend door Ministerie van Onderwijs” en “De voordeligste erkende opleider van Nederland” in de context van de hier bedoelde uitingen wekt bovendien de indruk dat de erkenning ziet op het gehele opleiding- en cursusaanbod van NHA, zodat ook in dit opzicht sprake is van misleiding en oneerlijke reclame.

4. Het College is van oordeel dat de door NHA bedoelde cursussen die uitsluitend “erkenning in de markt” genieten niet als “erkend” in de hiervoor (onder 2) bedoelde zin kunnen worden beschouwd. Het enkele feit dat de door NHA aangeboden cursussen die niet officieel zijn erkend mogelijk in de markt wel een bepaald aanzien genieten, is onvoldoende om deze dezelfde status toe te kennen als de officieel door het Ministerie van OCW of de desbetreffende branche erkende cursussen. Derhalve oordeelt het College dat de cursussen die uitsluitend “erkenning in de markt” genieten buiten beschouwing dienen te blijven bij de vraag hoeveel erkende opleidingen en cursussen NHA in totaal aanbiedt. Op grond hiervan ziet het College overigens ook geen aanleiding om Laudius nog in staat te stellen te reageren op hetgeen namens NHA ter zitting in beroep is aangevoerd. Dit kan immers niet tot een ander oordeel leiden.

5. Uit het voorgaande volgt dat NHA haar mededeling in de televisiecommercial dat zij 400 erkende opleidingen en cursussen aanbiedt, niet kan waarmaken. In werkelijkheid is het aantal erkende opleidingen en cursussen aanzienlijk lager dan het in de televisiecommercial genoemde aantal en nog niet eens de helft van het genoemde aantal. Derhalve oordeelt het College dat NHA in zoverre geen juiste informatie heeft verstrekt over de status van de erkenning van de door haar aangeboden cursussen als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder f NRC. Tevens handelt NHA hierdoor in strijd met het bepaalde in de bijzondere reclamecode sub b (Cursussen) dat in samenhang met de hiervoor bedoelde bepalingen van de Nederlandse Reclame Code dient te worden uitgelegd. Grief 1 treft op grond van het voorgaande doel.

(…)

8. Het College oordeelt derhalve, in aanvulling op de beslissing van de Commissie, dat de mededelingen dat NHA is “Erkend door Ministerie van Onderwijs” en “De voordeligste erkende opleider van Nederland” in de context van de hier bedoelde uitingen de indruk wekken dat de erkenning ziet op haar als organisatie voor het gehele opleiding- en cursusaanbod dat zij verzorgt. Dat NHA in de hier bedoelde uitingen vermeldt: “Erkend/aangewezen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op grond van de WEO en WEB en WHW voor zover het onderwijs onder de reikwijdte van de wet valt”, neemt deze misleiding onvoldoende weg. In navolging van hetgeen de Commissie onbestreden heeft overwogen, oordeelt ook het College dat deze mededeling voor de gemiddelde consument onvoldoende begrijpelijk is en onvoldoende duidelijk maakt dat bedoelde erkenning niet tevens ziet op NHA als organisatie die het desbetreffende cursusaanbod verzorgt. Hierdoor handelt NHA ook in zoverre in strijd met artikel 8.2 aanhef en onder f NRC in verbinding met het bepaalde in de bijzondere reclamecode sub b (Cursussen). De gemiddelde consument kan hierdoor ertoe gebracht worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting op dit punt eveneens misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
RB 2286

Vodafone Thuis-commercial misleidend noch kleinerend tegenover Tele2

Rechtbank Amsterdam 19 december 2014, RB 2286 (Tele2 tegen Vodafone)

Uitspraak ingezonden door Anne Voerman, DLA Piper. Kort geding. Misleiding. Vergelijkende reclame. Kleinering. Tele2 bestrijdt Vodafone’s commercial inzake de mogelijkheid tot tussentijdse aanpassing van een alles-in-één pakket. Beoordeeld in het licht van de gehele reclame-uiting is de geciteerde (4.2) passage niet misleidend. De reclame is bovendien zodanig opgezet dat het onrealistische karakter van het gesprek de gemiddelde luisteraar niet zal ontgaan, zodat van kleinering geen sprake is. Van niet-toegestane vergelijking is evenmin sprake, omdat bepaalde nuances kunnen worden weggelaten wanneer nadruk wordt gelegd op bepaalde positieve aspecten van de vergelijking. De gevraagde voorziening wordt afgewezen en Tele2 wordt veroordeeld in de proceskosten.

 

 

 

Inzake misleiding:

4.2. Wat betreft het gestelde misleidende karakter gaat het om de zin  “Met Vodafone Thuis kun je je abonnement altijd tussentijds aanpassen. Dus als je geen gebruikt maakt van je vaste telefoonlijn kun je die op ieder moment kosteloos uit je abonnement halen”.

4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet de hiervoor geciteerde passage worden beoordeeld in het licht van de gehele reclame-uiting. Daarin gaat het om de mate van flexibiliteit bij afname van een alles-in-één pakket, meer in het bijzonder de mogelijkheid het onderdeel vaste telefonie uit dat pakket te halen. Dat is een vorm van aanpassing van het abonnement. Niet betwist is dat dit bij Vodafone kosteloos mogelijk is. Anders dan Tele2 stelt kan uit de reclame-uiting verder niet worden afgeleid dat Vodafone beweert dat het abonnement altijd tussentijds opzegbaar is. De reclame kan derhalve niet misleidend worden genoemd.

Inzake vergelijkende reclame:

4.8. (…) Voor zover er vanuit moet worden gegaan dat bij het publiek de indruk wordt gewekt dat aanpassing van het abonnement bij Tele2 niet en bij Vodafone wel kosteloos mogelijk is moet in de vergelijking het woord “altijd” worden betrokken. Bij Tele2 is aanpassing ingeval een extra belbundel is afgenomen slechts mogelijk ingeval een nieuw contract van twaalf maanden voor internetdiensten wordt afgenomen. Er is derhalve wel een tegenprestatie vereist. Alhoewel dit een nuance is die minder nadrukkelijk aan de orde komt, kan, rekening houdend met het aan reclame-uitingen inherente wervende karakter, waarbij nadruk valt op de positieve aspecten van de vergelijking, de hier aan de orde zijnde reclame-uiting niet als ontoelaatbaar worden gekwalificeerd.

Inzake kleinering:

4.9. Tot slot acht Tele2 de reclame kleinerend. Volgens haar horen de luisteraars een telefoniste van Tele2 die cliënten niet serieus neemt en wordt Tele2 weggezet als een onderneming die haar abonnees aan het lijntje houdt en onduidelijke voorwaarden hanteert.

4.10. De voorzieningenrechter volgt Tele2 hierin niet. De reclame is zodanig opgezet dat het onrealistische karakter van het gesprek de gemiddelde luisteraar niet zal ontgaan. Zowel de “abonnee” als de “telefoniste” uiten zich op een wijze die zich in de praktijk niet snel zal voordoen. De “grap” van de telefoniste moet in dat kader worden beschouwd. Gezien de humoristische insteek van de reclame acht de voorzieningenrechter deze niet ontoelaatbaar.
RB 2285

Prijsvermeldingen Hotel Booker en Hotelkamerveiling.nl zijn oneerlijke handelspraktijk

Hof Den Haag 23 december 2014, RB 2284; ECLI:NL:GHDHA:2014:4446 (Hotels.nl tegen Hotel Booker en Hotelkamerveiling.nl)
Uitspraak ingezonden door Alexandra van Beelen, TRIP Advocaten & Notarissen. Oneerlijke handelspraktijk. 6:193a-j BW. Art. 6:193e onder c BW brengt mee dat aanbieders vanaf de eerste uitnodiging tot aankoop de prijs inclusief onvermijdbare kosten moeten vermelden. Bij variabele onvermijdbare kosten moeten deze extra kosten bovendien direct, dus zonder tussenkomst van de consument, worden getoond. Vanaf-prijzen waarvoor het product niet geboekt kan worden mogen daarnaast niet worden gebruikt. Bij veilingen geldt de afwijking dat onvermijdbare vaste en variabele kosten niet in de bied/startprijzen opgenomen te worden, omdat dit evenwel tot verwarring kan leiden. Dergelijke kosten moeten echter wel op transparante wijze naast of onder de biedingsprijs worden vermeld. Het hof vernietigt het vonnis (RB 1964) en veroordeelt tot aanpassing van de reclame-uitingen.

4.7 Het hof is voorhands van oordeel dat het bepaalde in artikel 6:193e onder c BW meebrengt dat de aanbieders van reisaanbiedingen gehouden zijn reeds vanaf de eerste uitnodiging tot aankoop:
(i) tot het publiceren van prijzen (al of niet gespecificeerd) inclusief de op het van publicatie bekende vaste onvermijdbare kosten die voor de aangeboden dienst moeten worden betaald;
(ii) ten aanzien van variabele onvermijdbare kosten - waarvan de hoogte niet vooraf kan worden berekend omdat deze afhankelijk zijn van bepaalde keuzes van de consument - direct zichtbaar, zonder dat een nadere handeling van de consument is vereist, naast of onder de geadverteerde prijs op transparante wijze te specificeren welke bijkomende kosten per boeking er zijn en wat de hoogte daarvan is of, indien de hoogte niet vooraf kan worden weergegeven, hoe de consument de hoogte van die kosten kan berekenen; en
(iii) geen gebruik te maken van ‘vanaf’-prijzen/(start)prijzen waarvoor de desbetreffende producten of diensten niet geboekt kunnen worden.

4.12 Wel volgt het hof Hotelkamerveiling.nl in haar verweer dat van haar niet kan worden gevergd om de onvermijdelijke vaste en variabele (bijkomende) kosten (zoals de veilingkosten) in haar bied/startprijzen op te nemen. Met het veilingconcept, zoals dat door Hotelkamerveling.nl op haar site wordt vormgegeven, laat zich bezwaarlijk verenigen dat de bijkomende kosten die Hotelkamerveiling.nl in rekening brengt in de biedingsprijs  tot uitdrukking moeten worden gebracht. Zulks is bij veilingen niet gebruikelijk en zal wellicht tot verwarring kunnen leiden. Dat laat onverlet dat Hotelkamerveiling.nl gehouden is alle onvermijdelijke (vaste en variabele) kosten die zij in rekening brengt conform het bepaalde in rechtsoverweging 4.7 direct of onder de bindingsprijs op transparante wijze te vermelden.

Lees de uitspraak (pdf/html)

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

RB 2284

Overnachtingsadvertentie op Funda onfatsoenlijk tegenover verkoper

Vz. RCC 28 oktober 2014, RB 2283 (Funda & Nationale Nederlanden)
Voorzitterstoewijzing. Aanbeveling. Goede smaak en fatsoen. Art. 2 NRC. De uiting: Het betreft de website www.funda.nl voor zover ten aanzien van de woning aan de [adres] wordt meegedeeld: “Droomhuis gevonden? Slaap er eerst een nachtje!”. De klacht: De reclame suggereert dat een belangstellende in de woning kan overnachten. Dit is intimiderend voor de huizenbezitter, in dit geval de twee bejaarde ouders van klager. Zij zijn zich niet bewust van het feit dat hun woning wordt ingezet voor deze reclame-uiting.

1) De klacht heeft betrekking op een uiting waarin een woning te koop wordt aangeboden met daarbij het aanbod om “eerst een nachtje” daarin te slapen. Uit de verdere tekst van de uiting blijkt dat dit aanbod aan voorwaarden is verbonden, in die zin dat men eerst moet vragen of men in de woning mag overnachten waarna de makelaar contact met de eigenaar opneemt om dit te bespreken. Voorts staat in de uiting de link “Kijk hoe het werkt”, waarmee blijkbaar meer informatie kan worden opgevraagd over deze mogelijkheid. Derhalve dient eerst een bepaalde procedure te worden gevolgd voordat een belangstellende in de onderhavige woning kan overnachten.

2) Het voorgaande neemt echter niet weg dat het voor de verkoper wel duidelijk dient te zijn dat op deze wijze voor zijn woning wordt geadverteerd. Het gaat immers om een aanbod waarbij hij zijn woning tijdelijk ter beschikking van een derde zou dienen te stellen. Denkbaar is dat de verkoper niet aan een dergelijke wijze van adverteren wenst mee te werken omdat dit indruist tegen zijn eigendomsrecht en zijn recht op privacy. Naar het oordeel van de voorzitter dienen verweerders daarom eerst toestemming aan de eigenaar van de woning te vragen voordat zij op deze wijze (dat wil zeggen met het aanbod om in de woning te overnachten) reclame maken.

3) Klager heeft onweersproken gesteld dat zijn ouders (de gezamenlijke eigenaren van de woning) niet vooraf zijn geïnformeerd over de onderhavige wijze van reclame maken. Van vooraf verkregen toestemming voor de bestreden uiting kan dan ook geen sprake zijn. De voorzitter acht om die reden de bestreden uiting in strijd met de goede smaak en het fatsoen als bedoeld in artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Naar hedendaagse maatstaven dient ook bij een terughoudende toetsing aan deze normen, wegens hun subjectieve aard, het maatschappelijk ontoelaatbaar te worden geacht dat zonder toestemming van de eigenaar van een woning in een reclame-uiting het aanbod wordt gedaan in diens woning te overnachten. Dat, zoals vermeld, aan dit aanbod wel bepaalde voorwaarden zijn verbonden, leidt niet tot een ander oordeel.

4) De voorzitter acht beide verweerders verantwoordelijk voor de uiting. Deze is immers gepubliceerd op de website van Funda kennelijk in overleg met verweerder sub 1, die door Funda als adverteerder wordt aangemerkt. (…)
RB 2283

UPC misleidt bestaande klanten met overstapvoorwaarden

RCC 2 december 2014, RB 2282 (UPC)
Aanbeveling. Misleiding. Art. 7 NRC. De uiting: Het betreft een aan (bepaalde) klanten van UPC gerichte persoonlijke brief met als kop “Eén telefoontje en wij doen de rest”. In de uiting staat onder meer: “Ons advies voor u: Het UPC Alles-in-1 Voordeelpakket: Uw vertrouwde UPC TV abonnement (Digitale Kabel TV en Radio), uw vertrouwde UPC Telefonie en Internet (25 Mb/s) voor € 41,- per maand (u betaalt geen eenmalige kosten)." De klacht: In de uiting wordt meegedeeld dat een nieuw abonnement wordt aangegaan met verlenging van “Uw vertrouwde UPC TV abonnement”. Klager ging ervan uit dat het nieuwe abonnement dezelfde bundels bevatte als het huidige abonnement. Het blijkt echter te gaan om een kaal TV abonnement, zonder bijvoorbeeld Fox Sports Live NL. Het bedrag van € 17,50 voor dit pakket komt er nog bij. Dit wordt in de uiting en op de website niet vermeld.

De bestreden uiting bevat een persoonlijk “advies” van UPC aan een bestaande klant om over te stappen op het UPC Alles-in-1 Voordeelpakket met onder meer “uw vertrouwde UPC TV abonnement”. Naar het oordeel van de Commissie kan door de persoonlijke context van de uiting bij de geadresseerde gemakkelijk de indruk ontstaan dat met “uw vertrouwde UPC TV abonnement” het huidige door de betreffende klant afgesloten televisieabonnement wordt bedoeld, inclusief eventuele extra zenderpakketten. Deze indruk wordt onvoldoende weggenomen door de tussen haakjes geplaatste toevoeging “Digitale Kabel TV en Radio”, nu deze mededeling ook kan worden opgevat als een aanduiding van het soort basisabonnement dat de geadresseerde op dit moment heeft. Dat de website - naar het oordeel van de Commissie - wel voldoende duidelijkheid verschaft over de inhoud van het Alles-in-1 Voordeelpakket en het feit dat extra zenderpakketten daar geen deel van uitmaken, neemt de misleiding in de bestreden brief niet weg. Gelet op de persoonlijke context van deze brief had het op de weg van adverteerder gelegen om in de uiting voldoende duidelijkheid te verstrekken over de betekenis van de mededeling “uw vertrouwde UPC TV abonnement”.

Gelet op het voorgaande acht de Commissie de bestreden uiting onduidelijk ten aanzien van de voordelen van het aangeprezen product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
RB 2282

UPC misleidt met niet-meelevering MyPrime bij Power Pakket

RCC 2 december 2014, RB 2281 (UPC)
Aanbeveling. Misleiding. Art. 2 NRC. De uiting: Het betreft een uiting voor “MyPrime van UPC” op adverteerders website www.upc.nl, in welke uiting onder meer staat: “Standaard bij onze Power Pakketten”. De klacht: Hoewel klager een Power Pakket heeft, weigert UPC hem gratis MyPrime te geven. Er is sprake van misleiding.

In de bestreden uiting (zoals door klager overgelegd) staat dat MyPrime van UPC “standaard bij onze Power Pakketten” zit. Als erkend is komen vast te staan dat deze mededeling niet opgaat voor bestaande Power Pakket-abonnementen die vóór de introductie van MyPrime (in mei 2014) zijn aangegaan. Naar het oordeel van de Commissie blijkt dit niet duidelijk uit de uiting, ook niet indien daarbij het gedeelte van de webpagina dat volgt op de door klager overgelegde uiting wordt betrokken. In dat gedeelte staat bij de mogelijkheden om MyPrime te ontvangen, onder het kopje “Power Pakketten”, onder meer: “Ontvang MyPrime standaard bij onze Power Pakketten. Ook als u uw huidige abonnement vernieuwt naar ons Power Pakket.” Naar het oordeel van de Commissie wordt onvoldoende duidelijk gemaakt dat met “onze Power Pakketten” alleen gedoeld wordt op nieuw af te sluiten Power Pakket-abonnementen en niet op gelijknamige bestaande abonnementen waaraan – zonder extra kosten – MyPrime kan worden toegevoegd.
RB 2280

Publicatie primaire boetebesluit AFM toegestaan

CBb 2 december 2014, RB 2280 (Publicatie AFM-boetebesluit)
Boetebesluit AFM naar aanleiding van de uitzending van een reclamespotje over een beleggingsproduct, waarin onvoldoende duidelijk is gewaarschuwd voor mogelijke risico’s. Artikel 51, derde lid, MiFID-richtlijn. Toetsingskader artikelen 1:97 en 1:98 Wft. De artikelen 1:97 en 1:98 Wft moeten richtlijnconform worden toegepast. Dit betekent dat het College thans van oordeel is, anders dan in eerdere uitspraken is overwogen, dat moet worden getoetst of het besluit van AFM om tot publicatie van het boetebesluit over te gaan geen onevenredige schade toebrengt aan de betrokken partijen. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake.

 



3.10
[naam 1] heeft niet betwist dat AFM haar naamsvoorganger bij de emissie van de [naamsvoorganger van naam 1] reeds heeft gewaarschuwd door middel van een voornemen tot het geven van een aanwijzing, en er daarbij op gewezen is dat de desbetreffende reclame-uiting niet voldeed aan het duidelijkheidsvereiste van artikel 4:19, tweede lid, Wft. Nu [naam 1] niet heeft aangegeven op grond van welke argumenten de overweging van de rechtbank onjuist zou zijn, moet worden geoordeeld dat dit onderdeel van de grief onvoldoende is onderbouwd en om die reden faalt.

De publicatie
3.15 (...) Gelet evenwel op de bedoeling van de wetgever om de MiFID-richtlijn in de Wft te implementeren, ziet het College aanleiding om de artikelen 1:97 en 1:98 Wft richtlijnconform toe te passen. Dit betekent dat het College thans van oordeel is, anders dan in eerdere uitspraken (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 februari 2013, ECLI:NL:CBB:2013:BZ1864), dat moet worden getoetst of het besluit van AFM om tot publicatie over te gaan geen onevenredige schade toebrengt aan de adressaat van het boetebesluit. Dit betekent voorts, gelet op de formulering van artikel 51, derde lid, MiFID-richtlijn, dat AFM bij iedere voorgenomen openbaarmaking van een maatregel of sanctie wegens schending van een in de MiFID-richtlijn opgenomen verplichting, in het kader van de daarbij te verrichten belangenafweging moet toetsen of zodanige publicatie geen onevenredige schade toebrengt aan de betrokken partijen. Aangezien het belang van de toezichthouder bij publicatie slechts wijkt voor het belang van de betrokken partijen in geval van “onevenredige” schade, is het College van oordeel dat het in zodanig geval om een individuele, bijzondere situatie dient te gaan, waarbij de door de financiële onderneming als gevolg van de publicatie te verwachten schade zodanig uitzonderlijk is dat het belang van de bescherming van de markt daarvoor moet wijken.
Belangenafweging
3.16
Van een uitzonderlijke situatie als hiervoor bedoeld is in het onderhavige geval, naar ook de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen, geen sprake. Het College overweegt hiertoe dat de overtreding dateert uit de periode april/mei 2010, dat [naam 1] met ingang van 1 december 2012 haar activiteiten heeft gestaakt en dat [naam 1] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat desondanks sprake is van “onevenredige” schade in de hiervoor bedoelde zin.

Wat mag worden gepubliceerd?
3.17
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraken ten aanzien van de hoogte van de boete dienen te worden vernietigd, omdat de rechtbank de bestreden besluiten in zoverre ten onrechte heeft vernietigd. Als gevolg daarvan zal het primaire boetebesluit, waarbij aan [naam 1] een boete van € 62.500,-- is opgelegd, herleven. In deze situatie is het College van oordeel dat het stelsel van de artikelen 1:97 en 1:98 Wft, gelet ook op hetgeen hiervoor in 3.15 en 3.16 is overwogen, zich er niet tegen verzet wanneer AFM alsnog overgaat tot openbaarmaking van het primaire boetebesluit. Om deze reden zullen de aangevallen uitspraken tevens worden vernietigd voor wat betreft de (vernietiging van de) publicatie van het primaire boetebesluit. Grief c van AFM slaagt in zoverre.
Aan een beoordeling van de in het kader van grief c door AFM betrokken algemene stelling dat zij, in het kader van het op de hoogte brengen van het publiek van de wijze waarop zij uitvoering geeft aan haar toezichtstaak alle besluiten mag publiceren, ook voor zover onderdelen daarvan door de rechter zijn vernietigd, komt het College onder deze omstandigheden niet toe.
RB 2277

Gamma misleidt met 'gratis' meegeleverde boorset

Vz. RCC 12 november 2014, RB 2278 (Karwei)
Aanbeveling. Voorzittersbeslissing. Misleiding. Art. 7 NRC. De uiting: een reclamefolder van Karwei waarin op de pagina met “Superstunt” en onder de mededeling “Nergens anders goedkoper!*” een boormachine met “Gratis uitgebreide 71-delige bit- en borenset” wordt aangeboden voor € 119. Door middel van de asterisk wordt verwezen naar de volgende tekst: “*Indien elders toch goedkoper krijg je het verschil terug en 10% van de lagere prijs. Kijk op karwei.nl of in de bouwmarkt voor de voorwaarden.” De klacht: Klaagster stelt, samengevat, dat zij in de actieperiode bij de Gamma dezelfde accuschroefboormachine in een advertentie zag staan voor € 89. Adverteerder weigert het verschil terug te betalen omdat de aanbieding anders is dan bij de Gamma. De Gamma levert namelijk geen borenset bij het apparaat. In de uiting van adverteerder staat echter dat de borenset gratis is. Klaagster vindt dat adverteerder zich daarom niet achter het argument kan verschuilen dat de samenstelling van de aanbieding niet identiek is. Bovendien is geen sprake van een gratis borenset, want zonder deze set is het apparaat elders € 30 goedkoper.

1) Niet in geschil is dat het in de uiting genoemde apparaat waarop de “Superstunt” met de laagsteprijsgarantie van toepassing is, hetzelfde apparaat betreft dat bij de Gamma in dezelfde periode € 30,-- goedkoper werd aangeboden. Dit prijsverschil is kennelijk het gevolg van het feit dat bij adverteerder een ”gratis” bit- en borenset werd bijgeleverd. Adverteerder heeft erkend dat, gelet op de meerprijs, niet kan worden gezegd dat bedoelde set gratis is.

2) Op grond van artikel 8.5 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en punt 19 van de bij dit artikel behorende bijlage 1 is het onder alle omstandigheden misleidend om in een reclame-uiting een product als gratis te omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod en het product af te halen dan wel te laten bezorgen. Nu de kosten van de “gratis” bitset blijkbaar zijn verdisconteerd in de prijs van de accuschroefboormachine, is sprake van een onjuist gebruik van de aanduiding “gratis”. Gelet hierop is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

3) De voorzitter neemt nota van de mededeling van adverteerder dat zij alsnog is ingegaan op het terugbetalingsverzoek van klaagster en dat zij haar bovendien een cadeaubon heeft aangeboden. Voorts heeft adverteerder verklaard dat zij in de toekomst extra zal opletten met het gebruik van het woord “gratis”. Dit op zichzelf genomen te waarderen handelen kan evenwel niet afdoen aan het feit dat op grond van het voorgaande de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC dient te worden geacht. Wel zal de voorzitter met het voorgaande rekening houden door gebruik te maken van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 12 lid 5 van het Reglement van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep, dat wil zeggen dat een aanbeveling achterwege zal blijven.
RB 2278

Wederom aanbeveling voor SnörEx' slaapapneu-advertentie

RCC 18 november 2014, RB 2279 (SnörEx®)
Aanbeveling. Misleiding. Art. 7 & 8.2 NRC. De uiting: Het betreft de advertentie in NRC Handelsblad van 16 oktober 2014 voor de SnörEx® snurkbeugel, met als kop: “Unieke SnörEx® snurkbeugel stopt uw snurken”. De klacht: In de advertentie wordt letterlijk gezegd dat de SnörEx speciaal ontwikkeld is voor de behandeling van snurken en apneu en effectief is bij het voorkomen van ademstops, die eerder in de uiting genoemd zijn als kenmerk van apneu. Slaapapneu is een medische aandoening. De SnörEx is bewezen niet effectief als behandeling van slaapapneu. Klager verwijst naar de hiertoe in dossier 2014/00594 toegezonden documentatie. Zie ook RB 2242.

Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de bewering in de advertentie dat de SnörEx (mede) ontwikkeld is voor de behandeling van apneu en effectief is bij het voorkomen van de als kenmerk van apneu genoemde ademstops. Adverteerder heeft bij verweer aangevoerd dat in de uiting niet wordt beweerd of gesuggereerd dat de SnörEx effectief is bij apneu.

Dit verweer kan naar het oordeel van de Commissie geen stand houden. In de advertentie ligt de nadruk weliswaar op aanprijzing van de SnörEx als remedie tegen snurken, maar tevens wordt de indruk gewekt dat de SnörEx snurkbeugel effectief kan zijn bij apneu. Er is onder het kopje “Apneu” een aparte alinea gewijd aan het “obstructief slaapapneu syndroom” waarbij “de tong de ademstroom tijdens de slaap geheel of gedeeltelijk” blokkeert. Vervolgens wordt onder het kopje “Snurkbeugel” onder meer gesteld: “Het behandelen van snurken en apneu is een lastige aangelegenheid. Tot nu toe hebben operatieve ingrepen niet altijd tot de gewenste resultaten geleid en te veel negatieve bijwerkingen veroorzaakt. Daarom is […] de eerste SnörEx® snurkbeugel ontwikkeld. En met succes.[…] De luchtweg raakt niet geblokkeerd, waardoor […] het snurken en eventuele lichte bijkomende ademstops voorkomen worden.” Door voornoemde tekst wordt naar het oordeel van de Commissie de suggestie gewekt dat de SnörEx snurkbeugel ook als remedie tegen slaapapneu kan worden gebruikt.

In haar uitspraak van 23 september 2014 (dossier 2014/00594) heeft de Commissie overwogen dat adverteerder de werkzaamheid van de SnörEx® snurkbeugel bij slaapapneu niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook in het onderhavige geval is de in de uiting gesuggereerde effectiviteit van de SnörEx bij apneu niet aannemelijk geworden. Gelet op het voorgaande wordt in de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijke informatie verstrekt ten aanzien van de van het gebruik van de SnörEx® te verwachten resultaten als bedoeld in de aanhef en onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de Commissie voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
RB 2276

Website-informatie over geldigheid doorverkochte tickets

CBb 5 november 2014, RB 2276 (Budgetticket en Worldticketshop tegen ACM)
Eerder Rb Rotterdam Last onder dwangsom. Appellanten houden zich bezig met het via websites aan consumenten doorverkopen van tickets voor concerten en (sport)evenementen. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de Belgische FOD Economie heeft de rechtsvoorgangster van ACM – de Consumentenautoriteit (in het navolgende eveneens als ACM aangeduid) – onderzocht of de wijze waarop appellanten via hun websites kaartjes voor evenementen verkopen in overeenstemming is met consumentenbeschermingsregels.

3.1. (...) Appellanten hebben betoogd dat van ongeldigheid van het ticket van de KNVB of van Teleticketservice geen sprake kan zijn, aangezien dit niet als een vordering op naam, maar als een vordering aan toonder is aan te merken. Voorts hebben appellanten bestreden dat het op hun websites in de uitnodiging tot aankoop niet als een van de voornaamste kenmerken van het product vermelden dat het ticket ongeldig is, een overtreding oplevert van, kort gezegd, artikel 8.8 van de Whc.

3.4 Gelet op het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat ongeldigheid van het ticket behoorde tot de voornaamste kenmerken van het product als bedoeld in artikel 193e, aanhef en onder a, van het BW en daarmee tot de essentiële informatie die niet mag worden weggelaten bij een uitnodiging tot aankoop. Tot die essentiële informatie behoorde naar het oordeel van het College wel de omstandigheid dat het hier ging om een doorverkocht ticket en dat bij de oorspronkelijke verkoop de algemene voorwaarden van de KNVB of Teleticketservice van toepassing zijn verklaard en dat – gezien de uitleg die de KNVB en Teleticketservice aan die algemene voorwaarden geven – aan het kopen van dit ticket het risico is verbonden dat daarmee de toegang tot het evenement wordt geweigerd. Het door appellanten niet op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze verstrekken van deze informatie aangaande de voornaamste kenmerken van het product levert een overtreding op van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193d en 6:193e, aanhef en onder a, van het BW.

3.5. ACM had dan ook bij het vaststellen van de overtreding (wat betreft het in hoger beroep nog aan de orde zijnde onderdeel) kunnen en moeten volstaan met het constateren van laatstbedoelde omissie. Nu zij dat niet heeft gedaan is zij in zoverre haar bevoegdheid te buiten gegaan. Dit brengt ook met zich dat de opgelegde last op dit onderdeel te ruim is geformuleerd. ACM had de last strekkende tot voorkoming van herhaling van de overtreding moeten beperken overeenkomstig hetgeen hierboven in rubriek 3.4 is overwogen. Voor zover de last ertoe strekt informatie te verstrekken over “het feit dat het ticket ongeldig is”, kan zij dan ook niet in stand blijven.

3.6. Het hoger beroep slaagt. De aanvallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het College het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarbij de hier aan de orde zijnde gedeelten van last 4 ([naam 1] B.V.) en last 3 ([naam 2] B.V.) zijn gehandhaafd. Het College zal die lasten gedeeltelijk herroepen zoals in rubriek 3.5 van deze uitspraak is overwogen.

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de aan [naam 1] B.V. opgelegde last 4 en de aan [naam 2] B.V. opgelegde last 3 ter zake van overtreding van artikel 8.8 van de Whc in verbinding met artikel 6:193d juncto artikel 6:193e, aanhef en onder a, van het BW in stand kunnen worden gelaten;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van appellanten tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit voor zover ACM de aan [naam 1] B.V. opgelegde last 4 en aan [naam 2] B.V. opgelegde last 3 heeft gehandhaafd;
- herroept het primaire besluit, voor zover daarbij aan [naam 1] B.V. in last 4 en aan [naam 2] in last 3 de last is opgelegd om in de uitnodigingen tot aankoop op de websites (...) op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze informatie te verstrekken over (..) “het feit dat het ticket ongeldig is en” en bepaalt dat deze tussen aanhalingstekens geplaatste zinsnede vervalt;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- draagt ACM op het betaalde griffierecht van € 478 aan appellanten te vergoeden;
- veroordeelt ACM in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 974.