RB

Algemene regels  

RB 2312

Ongefundeerde claim Hero Baby over koemelkallergie

Vz RCC 20 januari 2015, RB 2312 (Hero Baby)
Aanbeveling. Claim. 2 NRC. De uiting: Het betreft het etiket van Hero Baby Zuigelingenmelk 1, bestemd voor de leeftijd 0-6 maanden, voor zover hierop staat: “Hypo-Allergene flesvoeding die de kans op koemelkallergie verkleint”.
De klacht: Klaagster stelt dat zij het product heeft gekocht omdat het de kans op het ontwikkelen van koemelkallergie zou verkleinen. Toen klaagster de klantenservice van adverteerder belde, werd haar echter meegedeeld dat deze claim achterhaald is en dat de laatste onderzoeken (van een jaar geleden) laten zien dat er geen verschil is aangetoond tussen dit product en het standaard product.e

1) De voorzitter stelt voorop dat ingevolge artikel 2 van de Warenwetregeling Zuigelingenvoeding 2007 het bereiden en verhandelen van volledige zuigelingenvoeding geschiedt met inachtneming van onder meer artikel 13 van richtlijn 2006/141/EG. Op grond van artikel 13 lid 6 van richtlijn 2006/141/EG mogen voedings- en gezondheidsclaims slechts in de in Bijlage IV bij die richtlijn genoemde gevallen op het etiket van volledige zuigelingenvoeding worden geplaatst. Bijlage IV vermeldt onder meer de volgende toegestane gezondheidsclaim: “Verminderd risico op allergie voor melkeiwitten, waarbij begrippen mogen worden gebruikt die wijzen op gereduceerde antigene of gereduceerde allergene eigenschappen”. Aan het gebruik van deze claim zijn voorwaarden verbonden. Gelet op de inhoud van de klacht, is met name relevant of adverteerder, zoals vereist op grond van nummer 2.1 sub a van Bijlage IV, de claim met objectieve en wetenschappelijk aangetoonde gegevens kan staven. Dienaangaande is het volgende van belang.

2) Adverteerder heeft in haar verweer niet met zoveel woorden gesteld dat de onderhavige claim is gebaseerd op objectieve en wetenschappelijke gegevens. Nadat namens de voorzitter om de onderbouwing van de claim was gevraagd, heeft adverteerder volstaan met ongemotiveerd te stellen dat de onderhavige claim voldoet aan de voorwaarden van Bijlage IV bij richtlijn 2006/141/ EG. De voorzitter oordeelt dat adverteerder hiermee onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de onderhavige gezondheidsclaim met objectieve en wetenschappelijk aangetoonde gegevens kan staven zoals vereist op grond van nummer 2.1 sub a van Bijlage IV bij richtlijn 2006/141/EG. Aldus is niet voldaan aan de voorwaarden waaronder krachtens artikel 2 van de Warenwetregeling Zuigelingenvoeding 2007 het bereiden en verhandelen van volledige zuigelingenvoeding is toegestaan. Hierdoor heeft adverteerder in strijd met de wet gehandeld. Nu de reclame-uiting om die reden niet voldoet aan artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), wordt beslist als volgt.
RB 2309

Geclaimde werking van Duo Kruidenelixer niet bewezen

Vz RCC 12 januari 2015, RB 2309 (Duo Kruidenelixer)
Aanbeveling. Claims. 2 NRC. De uiting: Het betreft de aanprijzing van Duo Kruidenelixer Basic, Duo Kruidenelixer S.P.G. en Duo Kruidenelixer Femina op de website www.duokruidenelixer.nl. De klacht: Klaagster voert, kort samengevat, aan dat de geclaimde werking van de drie elixers niet bewezen is. Ook al bevatten de elixers kruiden die afzonderlijk de werking (mogelijk) ondersteunen, dan is dat nog geen bewijs dat de kruiden dezelfde werkzaamheid behouden als ze zijn opgenomen in de elixers. Over de wisselwerking tussen de verschillende kruiden wordt niets meegedeeld. De uitingen zijn verwarrend, nu de wetenschappelijke namen van de kruiden ontbreken en niet wordt vermeld welke delen van de planten zijn gebruikt.

2) Met betrekking tot de onder “De klacht” weergegeven door klaagster bestreden claims voor de drie kruidenelixers is de voorzitter van oordeel dat deze mededelingen in strijd zijn met artikel 10 lid 1 van de Claimsverordening, nu adverteerder in reactie op het standpunt van de Keuringsraad KOAG/KAG, waarover adverteerder is geïnformeerd, niet heeft gesteld dat de claims door de Europese Commissie zijn geautoriseerd en vervolgens op de lijst met toegestane claims zijn geplaatst, terwijl evenmin door adverteerder is gesteld of anderszins is gebleken dat sprake is van claims die ‘on hold’ staan en om die reden als voorlopig toegelaten zouden kunnen worden beschouwd. Gelet op het voorgaande zijn de uitingen in strijd met de wet als bedoeld in artikel 2 NRC.

3) Nu de uitingen reeds op grond van het bovenstaande in strijd zijn met de NRC, komt de voorzitter niet toe aan een beoordeling van de klacht dat bewijs voor de geclaimde werking van de Duo Kruidenelixers ontbreekt.
RB 2315

Hoge Raad bevestigt misleiding winkansen door Staatsloterij

Hoge Raad 30 januari 2015, RB 2315 ; ECLI:NL:HR:2015:178 (Staatsloterij tegen Loterijverlies)
Misleiding. 6:194 (oud) BW. art. 8 WoK. Het oordeel van het hof [LJN CA0587] dat de gemiddelde consument in de periode 2000-2007 niet verwachtte dat door Staatsloterij werd getrokken uit een ‘universum’ dat aanzienlijk groter was dan het aantal daadwerkelijk verkochte loten behelst, anders dan het onderdeel betoogt, niet het aannemen van een feit van algemene bekendheid of een algemene ervaringsregel, maar is een feitelijke vaststelling van het hof omtrent de verwachtingen van de gemiddelde consument in de desbetreffende periode. Het hof behoefde niet met zoveel woorden in te gaan op de door Staatsloterij ingenomen stellingen omtrent enig andersluidend gebruik ‘in loterijland’. In zijn oordeel ligt immers besloten dat dit gebruik niet (in voldoende mate) kenbaar was voor de gemiddelde consument. Dit oordeel is geenszins onbegrijpelijk. Het cassatieberoep wordt verworpen.

4.1 Onderdeel I komt op tegen hetgeen het hof in rov. 4.6, 4.8 en 4.11 heeft overwogen. Onder I.1 voert het onderdeel in de eerste plaats aan dat het hof bij zijn oordeel dat de gemiddelde consument zal hebben gemeend dat door Staatsloterij werd getrokken uit de verkochte loten (en niet uit een groter universum), heeft miskend dat het in loterijland volstrekt gebruikelijk was en is om uit een groter universum te trekken (zoals ook de BankGiroLoterij en de Postcodeloterij deden) en dat de Minister van Justitie dit in antwoord op Kamervragen heeft erkend, waarbij hij heeft opgemerkt dat die praktijk niet in strijd is met de geldende regelgeving.

De klachten falen. Het oordeel van het hof dat de gemiddelde consument in de periode 2000-2007 niet verwachtte dat door Staatsloterij werd getrokken uit een ‘universum’ dat aanzienlijk groter was dan het aantal daadwerkelijk verkochte loten behelst, anders dan het onderdeel betoogt, niet het aannemen van een feit van algemene bekendheid of een algemene ervaringsregel, maar is een feitelijke vaststelling van het hof omtrent de verwachtingen van de gemiddelde consument in de desbetreffende periode. Het hof behoefde niet met zoveel woorden in te gaan op de door Staatsloterij ingenomen stellingen omtrent enig andersluidend gebruik ‘in loterijland’. In zijn oordeel ligt immers besloten dat dit gebruik niet (in voldoende mate) kenbaar was voor de gemiddelde consument. Dit oordeel is geenszins onbegrijpelijk.

4.3.1. Onderdeel II, alsook in het voetspoor daarvan onderdeel III.2, bestrijdt langs diverse lijnen het oordeel van het hof dat de door Staatsloterij verstrekte informatie, met name wat betreft de winkansen op een grote prijs, van voldoende materieel belang was om de beslissing van de gemiddelde consument te beïnvloeden.

4.3.2. Het hof heeft in rov. 3.1 geoordeeld dat in het onderhavige geval de ‘gemiddelde algemene consument’ of de ‘gemiddelde consument’ heeft te gelden als de ‘maatman’ bij de concrete toepassing van de algemene maatstaf, omdat de mededelingen van Staatsloterij zich richtten op een algemeen publiek. Tegen dit oordeel zijn geen klachten aangevoerd.

4.3.3. Voor misleiding in de zin van art. 6:194 (oud) BW is noodzakelijk – en tevens voldoende - dat de onjuiste of onvolledige informatie de maatman misleidt of kan misleiden en door haar misleidende karakter zijn economische gedrag kan beïnvloeden. Het hof heeft dit tot uitdrukking gebracht door te onderzoeken of de gewraakte mededelingen van Staatsloterij van voldoende materieel belang waren om de maatman te kunnen misleiden. Het hof heeft daarbij vastgesteld dat het in de perceptie van de maatman bij de winkans ging om gemiddeld zo’n 20 grote prijzen per 3 miljoen loten, terwijl in werkelijkheid sprake was van toekenning van (slechts) 4 grote prijzen. Het hof heeft dit verschil voldoende geoordeeld om de maatman te (kunnen) misleiden en heeft daarbij het verweer van Staatsloterij verworpen dat dit verschil niet van materieel belang voor de maatman heeft kunnen zijn omdat het in beide gevallen gaat om minuscuul kleine kansen van 0,00000667% respectievelijk 0,000000953% (rov. 4.14). Voorts heeft het hof in rov. 4.15 geoordeeld dat het redelijkerwijs aannemelijk moet worden geacht dat de desbetreffende mededelingen van Staatsloterij van materieel belang waren, alsmede in rov. 4.18 dat een aanzienlijk deel van de consumenten zou hebben afgezien van aankoop van een staatslot, althans tegen dezelfde voorwaarden, wanneer Staatsloterij juiste en volledige mededelingen zou hebben gedaan. Deze oordelen berusten op feitelijke waarderingen die in beginsel aan het hof zijn voorbehouden. Niet kan worden gezegd dat zij onbegrijpelijk zijn. Hierop stuiten de klachten van de onderdelen II.1, II.2 en III.2 af.
RB 2308

Prejudiciële vragen: Moet verkoopprijs ook verplichte transportkosten omvatten?

Prejudiciële vragen aan HvJ EU 18 september 2014, RB 2308, Zaak C-476/14 (Citroën tegen ZLW)
Citroën laat een advertentie plaatsen (maart 2011) waarin zij een auto aanbiedt voor een voordeelprijs met de toevoeging in kleine lettertjes ‘exclusief transportkosten ter hoogte van € 790,-‘. Verweerster (Centrale vereniging van de motorvoertuigbranche ter bescherming van eerlijke mededinging = ZLW) stelt een verbodsvordering in tegen verzoeksters advertentie op grond van de DUI Regeling inzake prijsvermelding wegens de verborgen maar verplichte kosten. Zij wordt door het Landgericht in het gelijk gesteld en ook het Hof van Beroep acht de vordering gegrond. Hij oordeelt dat voor het vermelden van de uiteindelijke prijs het niet volstaat een prijs te noemen waarbij de consument nog iets moet optellen om de uiteindelijke prijs van het product te bepalen. Transportkosten zullen door de consument als onderdeel van de prijs worden opgevat. Dit conform de Duitse regeling die haar grondslag heeft in RL 98/6, die voorrang heeft op RL 2005/29. De zaak ligt nu voor in beroep tot Revision bij de verwijzende rechter.

Het verwijzende Duitse Bundesgerichtshof stelt de beslechting van het geschil afhankelijk van de vraag of de Duitse regeling nog verenigbaar is met het Unierecht. De vraag is of reclame voor een product onder vermelding van de daarvoor te betalen prijs kwalificeert als ‘aanbieden’ in de zin van RL 98/6. En dan rijzen er ook vervolgvragen die hij tevens aan het HvJ EU voorlegt:

1. Valt een reclameboodschap voor een product waarin de daarvoor te betalen prijs wordt aangeduid, onder aanbieden in de zin van artikel 1 van richtlijn 98/6/EG?

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
2. Moet de bij het aanbieden in de zin van artikel 1 van richtlijn 98/6/EG overeenkomstig artikel 1 en artikel 3, lid 1, eerste zin, aan te duiden verkoopprijs ook verplichte kosten omvatten in verband met het van de fabrikant naar de handelaar transporteren van het motorvoertuig?

Indien de eerste of de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord?
3. Moet de „prijs inclusief belastingen” die bij een uitnodiging tot aankoop in de zin van artikel 2, sub i, van richtlijn 2005/29/EG moet worden vermeld overeenkomstig artikel 7, lid 4, sub c, eerste alternatief, van die richtlijn, in geval van een motorvoertuig ook verplichte kosten omvatten voor het van de fabrikant naar de handelaar transporteren van het motorvoertuig?

Questions préjudicielles

1. Faire de la publicité pour un produit en indiquant le prix à payer pour celui-ci revient-il à offrir ce produit au sens de l’article premier de la directive 98/6/CE1 ?

S’il convient de répondre par l’affirmative à la première question:
2. Le prix de vente, qu’il faut indiquer conformément à l’article premier et à l’article 3, paragraphe 1, première phrase, de la directive 98/6/CE lors d’une offre au sens de l’article premier, doit-il inclure aussi les frais, obligatoires, de transfert d’un véhicule automobile du fabricant au vendeur?

S’il convient de répondre par la négative à la première ou à la deuxième question:
3. Le «prix toutes taxes comprises», qu’il faut indiquer conformément à l’article 7, paragraphe 4, sous c), premier cas de figure, de la directive 2005/29/CE2 lors d’une invitation à l’achat au sens de l’article 2, sous i), de cette même directive, doit-il inclure aussi les frais, obligatoires, de transfert d’un véhicule automobile du fabricant au vendeur?

RB 2307

Robeco ONE-commercial onduidelijk over “behaald rendement”

RCC 5 januari 2015, RB 2307 (Robeco ONE)
Aanbeveling. 8.2 NRC en 4:19 lid 2 Wft. De uiting: Tijdens de laatste gesproken tekst, zijnde “Wow, met een rendement van 10,7% per jaar” verschijnt in beeld een cirkel met de tekst “10,7% per jaar*”. De asterisk komt niet nogmaals voor in de bestreden uiting. De klacht: In de commercial wordt een opbrengst gesuggereerd van 10,7%. Robeco kan echter niets garanderen, maar dat ontdekt men pas na het aanvragen van de prospectus.

De Commissie stelt vast dat in de uiting in relatief grote letters een rendement van “10,7%” is vermeld, voorzien van een asterisk die niet -ter toelichting- terugkomt in de uiting. Voorts wordt door de voice-over zonder nadere, gesproken toelichting gezegd:

“Wow, met een rendement van 10,7% per jaar”.
In relatief kleinere letters is in de uiting vermeld:
“Fondsvariant is offensief. Gemiddeld jaarrendement van Robeco ONE Offensief sinds start tot 31 augustus” en:
”De waarde van uw beleggingen kan fluctueren. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst.”

Uit deze mededelingen moet de consument kennelijk opmaken dat genoemd rendement een “gemiddeld jaarrendement” betreft over een bepaalde periode in het verleden, waarbij het begin van die periode -sinds start”- niet aan iedereen bekend zal zijn.

Naar het oordeel van de Commissie ligt aldus in de uiting weliswaar niet de garantie besloten dat het product Robeco ONE een rendement van 10,7% zal opleveren, maar is voor de gemiddelde consument niet voldoende duidelijk dat het gaat om een “behaald rendement”, noch van welke periode daarbij precies is uitgegaan. Gelet hierop is de uiting voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de voordelen van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Nu de uiting de gemiddelde consument er bovendien toe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de uiting misleidend en daardoor oneerlijk als bedoeld in artikel 7 NRC en in strijd met artikel 4:19 lid 2 Wet op het financieel toezicht en daardoor in strijd met artikel 2 NRC.
RB 2306

Geen onjuist beeld door Dance4life over meisjes uit Ermelo

Vz RCC 23 december 2014, RB 2306 (Dance4life)
Uitspraak ingezonden door Bram Duivenvoorde & Daniël Haije, Hoogenraad & Haak. Voorzittersafwijzing. De uiting: Het betreft de televisiecommercial “Ermelo4Ermelo”. Een meisje fietst door een Hollands landschap. De voice-over zegt: “Kimberly woont in Ermelo. En ze heeft hiv, net als velen op Kimberly’s school. In Ermelo is aids de belangrijkste doodsoorzaak onder meisjes van 14.” Nadat later een gele trein voorbij is geraasd komt een ander meisje in beeld, eveneens zittend onder een bord met de plaatsnaam Ermelo, maar op een duidelijk niet-Nederlands perron. Dat meisje zegt in het Zuid-Afrikaans “Mijn naam is Kimberly en ik kom uit Ermelo Zuid-Afrika en ik ben hiv-positief.” De klacht: Dance4life erkent op haar website dat met de commercial verwarring wordt gecreëerd over de vraag of deze betrekking heeft op Ermelo in Nederland of Zuid-Afrika, om daardoor de aandacht te trekken van het publiek...

... Aldus wordt willens en wetens het beeld geschapen dat de in Ermelo (NL) wonende meisjes, veelal met een godsdienstige achtergrond, mogelijkerwijs aids hebben. De gecreëerde verwarring is niet kortstondig, maar duurt het grootste deel van de commercial ...De reclame is niet in overeenstemming met de waarheid, de goede smaak en/of het fatsoen. De commercial is strijdig met het algemeen belang van de meisjes in Ermelo (NL), waardoor de openbare orde kan worden verstoord. De reclame is onweerlegbaar in strijd met de goede zeden, en voorts nodeloos kwetsend voor alle meisjes in Ermelo (NL). Er wordt willens en wetens verwarring gecreëerd over de bedreiging die er onder meisjes in Ermelo (NL) zou zijn gelet op hun geestelijke gezondheid (onbezonnen seks) en lichamelijke gezondheid (aids). Door de vorm en de inhoud van de commercial wordt het vertrouwen in reclame geschaad. Er wordt zonder rechtvaardiging geappelleerd aan gevoelens van angst voor meisjes uit Ermelo (NL) omdat zij aids zouden hebben. Er wordt een oneerlijk beeld gegeven van meisjes uit Ermelo (NL), waardoor sprake is van misleiding. In de commercial worden geen getuigschriften, attesten of verklaringen van deskundigen getoond, daarvoor moet de website van Dance4life worden bezocht. De commercial is voor het grootste deel niet herkenbaar als reclame die betrekking heeft op Ermelo in Zuid-Afrika. De televisiecommercial wekt een agressieve indruk in de benadering van de kijker.

De beoordeling:

1) Voorop gesteld wordt dat de (voorzitter van de) Commissie slechts bevoegd is een voorgelegde reclame-uiting te toetsen aan de bepalingen van de NRC en, in geval de daartegen gerichte klacht gegrond wordt geacht, de betreffende adverteerder aan te bevelen dan wel vrijblijvend te adviseren om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. De (voorzitter van de) Commissie is niet bevoegd tot het opleggen van een verplichting tot betaling van een schadeloosstelling en/of een dwangsom.

2) De voorzitter begrijpt de kern van de klacht aldus dat de televisiecommercial bewust verwarring creëert bij het publiek, waardoor volgens klager een negatief en onjuist beeld van meisjes in het Nederlandse Ermelo zou kunnen ontstaan.

Deze klacht kan naar het oordeel van de voorzitter niet slagen.

Aanvankelijk wordt in de commercial inderdaad verwarring geschapen, wanneer de mededelingen dat Kimberly uit Ermelo en veel van haar schoolgenoten hiv hebben en aids doodsoorzaak nummer 1 is onder meisjes van 14 in Ermelo, worden begeleid door beelden van een meisje in Nederland. De commercial dient echter in zijn geheel te worden beoordeeld. In de loop van de commercial blijkt voldoende duidelijk wat de boodschap van de commercial is en dat de genoemde cijfers betrekking hebben op (meisjes in) Ermelo in Zuid-Afrika en niet op (meisjes in) het Nederlandse Ermelo. Naar het oordeel van de voorzitter zal de gemiddelde consument niet op basis van de commercial menen dat het in beeld getoonde meisje dan wel veel meisjes in het Nederlandse Ermelo daadwerkelijk hiv hebben en aids in deze plaats de belangrijkste doodsoorzaak is onder meisjes van 14.

3) Nu de in de commercial genoemde cijfers niet het Nederlandse Ermelo betreffen, is de commercial niet in strijd met de waarheid. Niet is gesteld of gebleken dat de cijfers voor Ermelo in Zuid-Afrika onjuist zijn. Evenmin kan worden geoordeeld dat de commercial misleidend of oneerlijk is nu, zoals hiervoor is overwogen, voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk is dat de verstrekte gegevens geen betrekking hebben op meisjes in het Nederlandse Ermelo.

4) Bij de beantwoording van de vraag of de reclame-uiting in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen dan wel nodeloos kwetsend is, stelt de voorzitter zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter van deze criteria. Daarbij spelen de boodschap van de uiting, het met de uiting beoogde doel en de wijze waarop een en ander in de uiting is uitgewerkt een rol. De boodschap van de onderhavige commercial luidt: “Aids is nog lang niet onze wereld uit”, en het met de commercial beoogde doel is, zo begrijpt de voorzitter, het vragen van aandacht voor de noodzaak en de mogelijkheden om aids terug te dringen. De wijze waarop boodschap en doel in de commercial zijn uitgewerkt is indringend, maar gaat naar het oordeel van de voorzitter - voornoemde terughoudendheid in acht genomen - niet de grenzen van hetgeen naar huidige maatschappelijke opvattingen toelaatbaar moet worden geacht te buiten. De commercial wordt daarom niet in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen geacht. Evenmin kan worden geoordeeld dat de uiting nodeloos kwetsend is voor meisjes uit het Nederlandse Ermelo, nu de commercial zich niet negatief over hen uitlaat.

Gelet op het voorgaande kan ook niet worden aangenomen dat de commercial in strijd is met het algemeen belang of de goede zeden dan wel een bedreiging voor de openbare orde vormt.

5) Klager heeft aangevoerd “De verwarring wordt willens en wetens gecreëerd dat er een bedreiging zou zijn onder de meisjes van Ermelo (NL) gelet [op] hun geestelijke (onbezonnen seks) en lichamelijke volksgezondheid (aids)”. De voorzitter begrijpt deze klacht aldus, dat volgens klager in de commercial ten onrechte het beeld wordt geschapen dat meisjes in het Nederlandse Ermelo een gevaar voor de geestelijke en lichamelijke volksgezondheid vormen. Zoals eerder overwogen is echter voldoende duidelijk dat in de commercial niet wordt beweerd dat veel meisjes in het Nederlandse Ermelo hiv-positief zijn en/of aan aids overlijden. Om dezelfde reden wordt niet geoordeeld dat in de commercial zonder rechtvaardiging wordt geappelleerd aan gevoelens van angst voor met hiv besmette of aan aids lijdende meisjes in het Nederlandse Ermelo.

6) De voorzitter gaat ervan uit dat klager met zijn klacht dat in de commercial geen getuigschriften, attesten of verklaringen van deskundigen worden getoond, een beroep wil doen op artikel 9 NRC. Deze klacht kan niet slagen. Genoemd artikel bevat geen verplichting om getuigschriften, attesten of verklaringen van deskundigen in reclame op te nemen, maar bepaalt dat, indien hiervan gebruik wordt gemaakt in een reclame-uiting, deze op waarheid dienen te berusten en in overeenstemming moeten zijn met recent aanvaarde wetenschappelijke inzichten.

7) De voorzitter begrijpt dat klager de televisiecommercial onvoldoende herkenbaar als reclame en daardoor in strijd met artikel 11.1 NRC acht, nu niet direct duidelijk is dat de gesproken tekst betrekking heeft op (meisjes in) Ermelo in Zuid-Afrika. Dat in het begin van de commercial verwarring wordt geschapen over de plaats waarop de commercial betrekking heeft, betekent echter niet dat de – tijdens reclameblokken op televisie uitgezonden - commercial in zijn geheel niet duidelijk als reclame herkenbaar is.

8) Ten slotte heeft klager gesteld dat de televisiecommercial een agressieve indruk in de benadering van de kijker wekt. Krachtens artikel 14.1 NRC moet onder agressieve reclame – voor zover hier van belang - worden verstaan reclame die (…) door intimidatie, dwang, inclusief het gebruik van lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding de keuzevrijheid van de gemiddelde consument aanzienlijk beperkt. Naar het oordeel van de voorzitter kan de commercial niet als agressief in de zin van artikel 14.1 NRC beschouwd worden.
RB 2303

Live pauzeren enkel mogelijk voor NPO, dus misleidend

Vz RCC 22 december 2014, RB 2303 (Tweak)
Aanbeveling. Misleiding. 7 NRC. De uiting: Het betreft de mededeling “Live TV pauzeren” als een van de kenmerken van de door adverteerder op haar website www.tweak.nl aangeboden dienst “Interactieve TV van Sparql”. De klacht: Live pauzeren alleen mogelijk is voor NPO1 en voor alle andere zenders niet.

Als erkend is komen vast te staan dat adverteerder op haar website “live TV pauzeren” heeft aangeprezen als één van de voordelen van de door haar aangeboden dienst “Interactieve TV van Sparql”, terwijl die functie op dat moment niet beschikbaar was. Aldus gaat de uiting gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de beschikbaarheid van het aangeprezen product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
RB 2302

Bounce op reply nieuwsbrief niet toegestaan

Vz RCC 23 december 2014, RB 2302 (Bounce)
Aanbeveling. 2.3 Code e-mail. De uiting: Het betreft een nieuwsbrief van afzender met als onderwerp: “Ga bricken en win een auto!”. De klacht: Klager is ex-klant. Op zijn vraag waarom hij de nieuwsbrief ontvangt, volgt een “bounce”.

Niet in geschil is dat toen klager op de toegezonden nieuwsbrief wilde reageren, hij een “bounce” kreeg. De voorzitter neemt aan dat deze bounce het gevolg is van het feit dat geen sprake is van een werkend antwoordadres waarop response kan worden ontvangen. Afzender heeft hierdoor gehandeld in strijd met artikel 2.3 Code e-mail. De voorzitter neemt nota van de mededeling van afzender dat de onderhavige nieuwsbrief per abuis aan klager is verzonden en dat zij maatregelen zal nemen om herhaling te voorkomen. Niet gebleken is echter dat deze bereidheid ook ziet op de eis bij het verzenden van reclame via e-mail te voldoen aan artikel 2.3 Code e-mail. Derhalve wordt beslist als volgt.
RB 2301

Ludieke actie met blauwe envelop onvoldoende herkenbaar als reclame

Vz RCC 22 december 2014, RB 2301 (MotoFun)
Voorzitterstoewijzing. Herkenbaarheid reclame. 11.1 NRC. De uiting: Blauwe envelop met, naast een logo, de opdruk “Belastingdienst” en “Postzegel niet nodig”. Linksonder op de envelop staat, in zeer kleine letters en dwars gedrukt: “Dit is een actie van MotoFun uit Twello”. In de envelop bevindt zich een tweezijdig bedrukte uiting, waarvan de voorzijde het uiterlijk heeft van een aanslagbiljet van de Belastingdienst met een aangehechte acceptgiro. De achterzijde bevat aanbiedingen van adverteerder met onder andere “extreem véél belastingvoordeel!!”. De klacht: men is hier “echt te ver gegaan”.

De voorzitter vat de klacht aldus op, dat klaagster de uiting in strijd acht met artikel 11.1 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), waarin is bepaald dat reclame duidelijk als zodanig herkenbaar dient te zijn door opmaak, presentatie, inhoud of anderszins, mede gelet op het publiek waarvoor zij is bestemd. Volgens de vaste lijn van beslissingen van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep is aan dit vereiste voldaan indien het publiek waarvoor de uiting is bestemd zonder moeite, reeds op grond van de envelop, kan vaststellen dat een bepaalde uiting reclame is. Naar het oordeel van de voorzitter is dat bij de onderhavige uiting niet het geval. Met de envelop is door de kleur en de opdruk “Belastingdienst” duidelijk aangehaakt bij de bekende blauwe belastingenveloppen. Daaraan doet niet af dat naast de aanduiding “Belastingdienst” een logo staat dat niet van de Belastingdienst is, nu dat logo zeer onduidelijk is en eerst bij aandachtige beschouwing van adverteerder afkomstig blijkt te zijn. Voorts is de mededeling “Dit is een actie van MotoFun uit Twello” in een dermate klein lettertype en bovendien dwars op de envelop afgedrukt, dat deze mededeling de ontvanger gemakkelijk kan ontgaan en derhalve evenmin de indruk wegneemt dat sprake is van post die afkomstig is van de Belastingdienst. De voorzijde van de uiting die zich in de envelop bevindt versterkt de indruk dat het post van de Belastingdienst betreft, nu door kleurstelling en lay-out van deze uiting duidelijk is aangehaakt bij het aanslagbiljet van de Belastingdienst. Eerst uit de achterzijde van de uiting blijkt voldoende duidelijk dat sprake is van een reclame-uiting van adverteerder.
RB 2300

Nuon Blijven Loont onvoldoende duidelijk over actievoorwaarden

RCC 19 december 2014, RB 2300 (Nuon)
Aanbeveling. Misleiding. 7 en 8.3 NRC. De uiting: Het betreft televisie- en radiocommercials voor “Nuon Blijven Loont”. De klacht: Er wordt niet vermeld dat de consument zowel gas als stroom moet afnemen om in aanmerking te komen en voorts blijkt “Nuon Blijven Loont” pas in te gaan na de einddatum van een bestaand contract.

2. Niet in geschil is dat afname van zowel gas als stroom een voorwaarde is om in aanmerking te komen voor “Nuon Blijven Loont”. Deze door Nuon gestelde voorwaarde is een wezenlijke beperking van “Nuon Blijven Loont” zodat dit voldoende duidelijk uit de uitingen zelf had moeten blijken en niet kan worden volstaan met slechts algemene verwijzingen naar de website. De onderhavige media (radio- en televisiecommercial(s)) bieden weliswaar beperkingen, maar de Commissie acht deze niet van dien aard dat niet reeds in de commercials zelf deze informatie zou kunnen worden vermeld.

3. Gelet op het vorenstaande oordeelt de Commissie dat sprake is van het te laat verstrekken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC. Nu de reclame-uitingen de gemiddelde consument er bovendien toe kunnen brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk als bedoeld in artikel 7 NRC.