RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Berichten Reclamerecht  

RB 1542

De regels voor Facebook-wedstrijden

De regels voor Facebook-wedstrijden, ICTRecht.be 21 november 2012.

Een bijdrage van Christophe Meysmans, MyLex.

Samengevat zijn er vijf stelregels bij het organiseren van een facebook-wedstrijd:
1. Maak een aparte applicatie voor de wedstrijd.
2. Deelname mag enkel afhangen van het leuk vinden van een pagina, het inchecken bij een pagina of het maken van een connectie met je toepassing.
3. Stel een duidelijk wedstrijdreglement op met enkele door Facebook vereiste verplichte vermeldingen.
4. Vraag geen deelnamebijdrage.
5 Laat je wedstrijd niet hoofdzakelijk van het toeval afhangen.

Lees de gehele bijdrage (link)

RB 1540

Eerste boete(matiging) voor toekomstige producten of diensten

Rechtbank Amsterdam 14 november 2012, LJN BY3391 (TROS tegen CvdM)

Mediarecht. Vermijdbare uiting met wervend karakter, (beperkte) matiging van de boete, omdat er nooit eerder een boete is opgelegd voor toekomstige producten of diensten. Uit't persbericht van het CvdM: De rechtbank Amsterdam heeft het Commissariaat voor de Media in het gelijk gesteld in een zaak rond het kinderprogramma 'Het Sprookjesboomfeest' van de TROS. De rechtbank bevestigde het oordeel van het Commissariaat [IEF 10017] dat de omroep zich met het programma niet aan de Mediawet heeft gehouden.

Het Commissariaat is verheugd over deze uitspraak. De publieke omroep moet een veilige haven zijn voor kinderen. Publieke media-instellingen mogen in hun programma's geen reclame maken en ze mogen buiten de programma's niet dienstbaar zijn aan het maken van winst door commerciële partijen. Het is een belangrijke toezichtstaak van het Commissariaat om dit te voorkomen.

Het programma bevatte verboden reclame-uitingen. Bovendien maakte de TROS zich dienstbaar aan de commerciële belangen van de Efteling. De omroep bood namelijk met het uitzenden van het kinderprogramma kort voor de introductie van de attractie Sprookjesboom, de Efteling de kans om via het programma alvast interesse voor die attractie te wekken.

Het Commissariaat legde voor beide overtredingen een boete op van € 60.000. De TROS stelde tegen dit besluit beroep in. De rechtbank zag aanleiding om de totale hoogte van de gezamenlijke boetes te matigen tot € 108.000. Dat doet niet af aan het inhoudelijke oordeel dat de TROS de overtredingen heeft begaan.

2.5. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat sprake is van vermijdbare uitingen met een wervend karakter ten aanzien van de Efteling als zodanig en ten aanzien van de attractie “Sprookjesboom”, waarmee eiseres artikel 2.89, eerste lid, onder b, van de Mediawet heeft geschonden. Verweerder heeft zich echter ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vermijdbare uitingen in het programma eveneens een wervend karakter ten aanzien van de musical hebben.

2.9 (...) Daarnaast ziet de rechtbank een boeteverlagende omstandigheid in het feit dat verweerder nog nooit een boete heeft opgelegd voor reclame-uitingen met een wervend karakter ten aanzien van toekomstige producten en/of diensten.

2.3. In dit verband stelt eiseres dat enkel sprake kan zijn van het maken van vermijdbare reclame indien sprake is van een ten tijde van de uitzendingen reeds bestaand product of dienst. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de wet noch uit de jurisprudentie volgt dat vermijdbare uitingen alleen kunnen worden gedaan ten aanzien van bestaande producten en/of diensten. Met verweerder acht de rechtbank het aannemelijk dat een reclame-uiting zich in het geheugen van de kijker kan nestelen en derhalve een wervend karakter kan hebben ten aanzien van toekomstige producten of diensten.

2.4. Vaststaat dat op 1 april 2010 de attractie “Sprookjesboom” in de Efteling is geopend. Daarnaast is in het Eftelingtheater een musical “Sprookjesboom” opgevoerd. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of sprake is van vermijdbare uitingen ten aanzien van de Efteling als zodanig, danwel ten aanzien van deze attractie of musical.
- De rechtbank acht het aannemelijk dat de Efteling als zodanig op het moment dat het programma werd uitgezonden bij het gemiddelde publiek bekend was. Van belang is dat het hoofdbestanddeel van het programma, de zogenaamde “Sprookjesboom”, tevens een onderdeel is van het Sprookjesbos in de Efteling. De uitingen in het programma zoals het logo en de naam van het programma, het decor, de handpoppen, de sprookjesfiguren en de muziek dragen naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang met het tonen/noemen van de naam “Sprookjesboom” (in welke vorm dan ook), bij aan de identificeerbaarheid van de Efteling als zodanig. Gelet hierop moeten deze uitingen in het programma worden aangemerkt als vermijdbare uitingen die onmiskenbaar tot gevolg hebben dat de afname van producten of diensten van de Efteling wordt bevorderd.
- De attractie is ongeveer zes weken na de laatste uitzending van het programma in de Efteling geopend. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 2.3 is overwogen, kunnen vermijdbare uitingen ook een wervend karakter hebben ten aanzien van nog toekomstige producten en/of diensten. De rechtbank acht het aannemelijk dat de vermijdbare uitingen na een periode van zes weken nog in het geheugen van de gemiddelde kijker zijn genesteld en derhalve nog steeds een wervend effect kunnen hebben. Gelet op dit herinneringseffect moeten voornoemde uitingen naar het oordeel van de rechtbank eveneens als vermijdbare uitingen met een wervend karakter worden aangemerkt ten aanzien van de attractie.
- Met betrekking tot de vraag of voornoemde uitingen eveneens een wervend karakter hebben ten aanzien van de musical, acht de rechtbank het volgende van belang. De musical is in de periode van 2 augustus 2009 tot en met 6 september 2009 opgevoerd in het Eftelingtheater en vanaf december 2010 in theaters door het hele land. Nu de eerste serie voorstellingen ten tijde van de uitzendingen al was afgesloten, kunnen de uitingen niet een voor die serie wervend karakter hebben. Gelet op de periode gelegen tussen de laatste uitzending medio februari 2010 en de tweede serie voorstellingen, kan naar het oordeel van de rechtbank alleen al vanwege het tijdsverloop zonder nadere bewijsvoering niet worden aangenomen dat de reclame-uitingen een wervend karakter hebben ten aanzien van deze laatste serie musicalvoorstellingen.

2.5. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat sprake is van vermijdbare uitingen met een wervend karakter ten aanzien van de Efteling als zodanig en ten aanzien van de attractie “Sprookjesboom”, waarmee eiseres artikel 2.89, eerste lid, onder b, van de Mediawet heeft geschonden. Verweerder heeft zich echter ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vermijdbare uitingen in het programma eveneens een wervend karakter ten aanzien van de musical hebben.
2.9. Nu de rechtbank echter ook van oordeel is dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat het programma vermijdbare uitingen met een wervend karakter ten aanzien van de musical “Sprookjesboom” bevat, dient de boete te worden gematigd. Daarnaast ziet de rechtbank een boeteverlagende omstandigheid in het feit dat verweerder nog nooit een boete heeft opgelegd voor reclame-uitingen met een wervend karakter ten aanzien van toekomstige producten en/of diensten. In de Beleidslijn is immers de omstandigheid dat de interpretatie van de geschonden norm niet eerder is betrokken in het toezichtsbeleid van het Commissariaat als boeteverlagende omstandigheid opgenomen (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2012, LJN: BW9561).
De rechtbank ziet in deze twee omstandigheden aanleiding om de opgelegde boete van
€ 60.000, - te matigen met 10% naar een bedrag van € 54.000.-. Voor verdere matiging bestaat onder de gegeven omstandigheden geen grond. De gematigde boete wordt door de rechtbank als evenredig gezien.
RB 1539

Last onder dwangsom tot verwijderen reclame op verkeerde naam

Ktr Rechtbank Zwolle - Lelystad 13 november 2012, LJN BY3225 (eisende partij tegen Gemeente Zwolle)

Times SquareVerzet tegen dwangbevel met betrekking tot last onder dwangsom tot verwijderen van reclameuitingen. Verzet slaagt omdat de onderliggende invorderingsbeschikkingen op naam zijn gesteld van een niet bestaande juridische entiteit en niet op naam van eiseres, tegen wie het dwangbevel wel is uitgevaardigd.

Bij besluit van 1 april 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente (verder eveneens aan te duiden als de Gemeente) een last onder dwangsom opgelegd strekkende tot het verwijderen van een zestal reclame-uitingen op en aan de gevel van het pand [adres] te [gemeente]. De betreffende beschikking is gesteld op naam van [X].

Omdat uit gegvens van het handelsregister niet wijzen dat eisende partij onder de naam X handelt is de dwangsom niet verbeurd. Eiser heeft wel contact op genomen met de Gemeente na de last onder dwangsom, maar de Gemeente heeft de mogelijkheid de (niet-bestaande) juridische entiteit [X] te verbeteren door de last onder dwangsom alsnog op naam van eisende partij te stellen achterwege gelaten. Het verzet is gegrond, de dwangsom kan slechts worden ingevorderd op naam van de overtreder. Er is geen dwangsom verbeurd.

6. Door [eisende partij] is aangevoerd dat die betalingsverplichting niet op haar rust omdat aan haar geen last is opgelegd en door haar ook geen dwangsommen zijn verbeurd. De gegevens van het handelsregister wijzen niet uit dat [eisende partij] handelt onder de naam [X]. Gegeven echter het feit dat [eisende partij]
- sinds 2009 de huurder is van het betreffende winkelpand,
- daar een zaak drijft, genaamd [X],
- daar kleding van dit merk verkoopt,
- naar aanleiding van de last onder dwangsom contact heeft opgenomen met de Gemeente,
kan het niet anders of voor [eisende partij] is duidelijk geweest dat zij als overtreder werd aangemerkt en dat de Gemeente bedoelde de last aan haar op te leggen en ook bedoelde de verbeurde dwangsommen van haar in te vorderen.

7. Die duidelijkheid brengt mee dat het voor de Gemeente mogelijk was om de tenaamstelling van de dwangsombeschikking en van de invorderingsbeschikkingen te verbeteren, door die alsnog op naam te stellen van [eisende partij], zonder dat dit als een nieuw besluit had moeten worden aangemerkt (ABRS 11.1.2000, Gem.St. 2000, 7120, 6). Dat is hier echter niet gebeurd, zodat de conclusie moet zijn dat de invorderingsbeschikkingen zijn gesteld op naam van [X], zijnde een juridisch niet bestaande entiteit.

RB 1535

Notarissen mogen reclame maken

Uit't persbericht van de NMa: Het verbod op het rechtstreeks benaderen van potentiële cliënten, de verplichting tot 'objectieve reclame' en het verbod op werken onder de kostprijs zijn onlangs door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) geschrapt. Verder heeft de KNB een aantal beroeps- en gedragsregels aangepast of verduidelijkt, waaronder het provisieverbod dat in een nieuwe Beleidsregel Provisie nader is uitgewerkt. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) verwacht dat hierdoor de onderlinge concurrentie tussen notarissen een impuls krijgt en dat tegelijkertijd recht wordt gedaan aan de kernwaarden van de notaris: onafhankelijk en onpartijdig.

Lees het persbericht hier.

RB 1534

Actiedeksel zijn inwisselbaar tot datum, niet beschikbaar

Vz. (afwijzing) RCC 24 oktober 2012, dossiernr. 2012/00821 (Zuivelhoeve deksels inwisselbaar)

Tegen inlevering van 2 actiedeksels van de Zuivelhoeve bij Thermen Bussloo krijgt de 2e persoon gratis entree. De deksels zijn inwisselbaar t/m 30 september 2012.

Klager stelt dat op de website ten onrechte wordt gesteld dat de actie loopt tot 30 september 2012, terwijl hij op 27 augustus 2012 nergens het product met actiedeksel kon krijgen.

Adverteerder heeft aangevoerd dat de producten met een houdbaarheid tot 30 augustus 2012 zijn voorzien van het actiedeksel. De actiedeksels zijn geldig tot en met 30 september 2012. Op deze wijze hebben actiekopers voldoende gelegenheid om van de actie gebruik te maken. De actievoorwaarden zijn tot en met 30 september 2012 beschikbaar op de website, ter informatie van alle consumenten die, na aankoop, gebruik willen van maken van de actie.

Op de website wordt niet gesteld dat de deksels ‘beschikbaar’ zijn tot 30 september 2012, maar enkel ‘inwisselbaar’. Adverteerder heeft bovendien voldoende gemotiveerd, en klager heeft niet weersproken, dat de potten yoghurt met actiedeksel beschikbaar waren gedurende het overgrote gedeelte van de looptijd van de actie. Van onjuiste reclame is derhalve geen sprake.

Het onvermeld laten op de website van het feit dat in de winkels geen actieproducten meer te koop waren, kan in het onderhavige geval ook niet worden aangemerkt als een omissie van essentiële informatie. Het is immers niet aannemelijk dat de gemiddelde consument haar keuze voor dit product in de winkel zal laten afhangen van het al dan niet vermelden van de aanbodsdatum op de website.

RB 1533

Weldadige warme sensatie en geur is onvoldoende onderbouwd of aangetoond

Vz (toewijzing) RCC 24 oktober 2012, dossiernr. 2012/00839 (Penis XXL crème)

Reclamerecht. Klaagster stelt, kort samengevat, dat het onduidelijk is of het gaat om een penisvergrotend of erectiestimulerend middel. Voor geen van beide toepassingen is de beweerde werkzaamheid van jojoba-olie of enig andere (niet nader genoemde) stof in de crème, wetenschappelijk aangetoond.

De voorzitter is van oordeel dat de klacht de Commissie aanleiding zal geven tot het doen van een aanbeveling. Hij overweegt daartoe het volgende.

De voorzitter acht het voldoende duidelijk dat in de uiting een erectiestimulerend middel wordt aangeprezen, mede door de bewering dat de crème een weldadige uitwerking heeft op de doorbloeding van de zwellichamen. De enkele toelichting van adverteerder dat de crème helpt bij een erectie door het veroorzaken van een warme sensatie en geur, is onvoldoende om aan te nemen dat de crème (of enig van haar bestanddelen) een rechtstreekse en louter fysieke uitwerking heeft op de zwellichamen.

Nu een dergelijke uitwerking ook niet op enig andere wijze wordt onderbouwd of aangetoond, bevat de uiting onjuiste informatie ten aanzien van een van de voornaamste kenmerken van de aangeprezen crème, te weten de van het gebruik te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument door de uiting tevens ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 1531

Privacygegevens terechtgekomen bij andere site dan Digi-ID zijn niet beschermd

Beantwoording Kamervragen over DigiD-gegevens die terecht zijn gekomen bij een reclamebureau en mensen die geen DigiD-code hebben 1 november 2012, Kamerstukken II 2012-2013, Kenmerk 2012Z16919

Antwoorden van minister Spies (BZK) op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Oosenbrug (PvdA) over DigiD-gegevens die terecht zijn gekomen bij een reclamebureau en mensen die geen DigiD-code hebben. Een korte samenvatting van de vragen volgt:

Vraag 2: Kunt u waarborgen dat de privacygegevens van de burgers die bij Digi-D terecht zijn gekomen beschermd zijn? Zo ja, hoe kunt u dit waarborgen? Zo nee, wat gaat u er aan doen? Kunt u de gegevens vorderen van de personen die hun gegevens onwetend aan de verkeerde instantie gestuurd hebben?
 Antwoord: Nee.

Als burgers –abusievelijk- hun inloggegevens hebben verstrekt aan reclamebureau Digi-d, dan kan ik niet waarborgen dat hun privé-gegevens beschermd zijn. Het is voor mij niet mogelijk om bij het reclamebureau de gegevens te vorderen die burgers zelf -abusievelijk- aan het reclamebureau hebben verstrekt, en derhalve niet mogelijk om deze groep actief te benaderen. Voor zover ik dat kan beoordelen lijkt het systeem van het bedrijf zodanig te zijn ingericht dat foutieve inlogpogingen van DigiD gebruikers en de bijhorende DigiD gegevens (persoonsgegevens) worden geregistreerd en opgeslagen. Uit privacywetgeving volgt onder meer dat persoonsgegevens slechts mogen worden bewaard als dit strikt noodzakelijk is voor de doelstelling van, in dit geval, het reclamebureau. Als per abuis (voor het reclamebureau onbekende) DigiD gegevens worden ingevoerd, zou volstaan moeten worden met het weigeren van de toegang tot de website. Ik zie de noodzaak en daarmee de juridische grond niet om per abuis ingevoerde DigiD accountnamen en wachtwoorden op te slaan. Ik zal het bureau daarom vragen haar systeem naar de toekomst toe zodanig in te richten dat de gegevens van mensen die geen klant van haar zijn niet meer worden opgeslagen, en zodoende risico’s voor burgers in de toekomst worden voorkomen. Ook zal ik vragen de gegevens die het bureau eerder al heeft opgeslagen, te vernietigen. Voorts wordt langs de volgende lijnen gewerkt aan het voorkomen van verwarring:
1.
Op de website www.zuinigopuwdigid.nl is een lijst van instanties geplaatst die in de communicatie onbedoeld het woord Digi-d schreven. Het is mogelijk dat burgers hierdoor contact hebben opgenomen met het reclamebureau, en hun DigiD-gegevens aan het bureau hebben gemaild. Ik heb inmiddels alle op DigiD aangesloten instanties gevraagd hun communicatie en schrijfwijze van DigiD te controleren en zonodig aan te passen. Overigens wordt vanuit DigiD richting burgers altijd gecommuniceerd dat een DigiD privé is en dat DigiD nooit vraagt om gebruikersnaam en wachtwoord. Ook wordt benadrukt om deze nooit per mail dan wel per post toe te zenden.
(...)

4.
Logius werkt continue verder aan het vergroten van de bekendheid van het profiel en onderscheidend vermogen van DigiD. In de publiekscampagnes speelt het herkenbare logo (beeldmerk) van DigiD een prominente rol.

5.
Als burgers zich bij DigiD melden en aangeven dat hun gegevens mogelijk in verkeerde handen zijn gevallen, wordt geadviseerd om een nieuwe DigiD-account aan te vragen. Ook burgers die melden dat zij hun gegevens bij het reclamebureau hebben achtergelaten wordt dit advies gegeven.

Vraag 6
Bent u op de hoogte van de berichtgeving dat zo’n 1,6 miljoen Nederlanders geen DigiD bezitten op dit moment? 2) Kloppen deze gegevens en wat zijn de gevolgen voor toegang tot overheidsdienstverlening?

Antwoord: Ja. Op dit moment hebben ca. 9 milj. burgers een persoonlijke DigiD-account. Het is juist dat nog een groot aantal (volwassen) burgers niet beschikt over een DigiD-account. Deels gaat het om personen die nog geen aanleiding hebben gezien om een DigiDaccount aan te vragen. En deels gaat het om categoriën van personen voor wie het bezwaarlijk of onmogelijk kan zijn om zelfstandig langs digitale weg met de overheid te communiceren. Voor de overheidsdienstverlening heeft dit tot gevolg dat –nog- niet alle voordelen vandigitale dienstverlening door alle burgers benut kunnen worden. Zij zullen –noggebruik moeten maken van de voorzieningen voor burgers zonder DigiD. Voor de overheid betekent dit dat –nog- niet de volledige efficientiewinst gehaald kan worden die met digitaal verkeer wordt beoogd.

Vraag 7
Deelt u de mening dat het een taak van de overheid is om deze groep te stimuleren om een DigiD aan te vragen om te voorkomen dat ze buiten de boot gaan vallen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord: De achterliggende vraag die hier bij hoort is hoever de overheid kan en wil gaan in het digitaliseren van haar dienstverlening. Het beleid van de regering is in toenemende mate er op gericht om het gebruik van digitale dienstverlening te stimuleren. Zowel uit oogpunt van dienstverlening, waar de meeste burgers ook om vragen, als uit het oogpunt van efficiëntie en kostenbeheersing. Daarbij is sprake van een zeker groeiproces. De overheid heeft echter ook de taak om ervoor te zorgen dat de minder digitaal vaardige burgers of burgers voor wie het vooralsnog bezwaarlijk is om langs digitale weg te communiceren, niet buiten de boot vallen. Voor die burgers zullen er alternatieve voorzieningen moeten blijven bestaan of zal anderszins ondersteuning geboden dienen te worden. Overigens blijkt uit cijfers van het UWV dat inmiddels bijna 90% van de WWgerechtigden een uitkering elektronisch aanvraagt. Verder gebruik van de mogelijkheid om de WW aanvraag elektronisch te doen en elektronisch te communiceren wordt gestimuleerd, onder meer door ondersteuningsmogelijkheid op het werkplein en een publiciteitscampagne.Voor de belastingdienst geldt dat inmiddels 95 % van de aangiftes voor de inkomstenbelasting langs elektronische weg plaatsvindt. Uiteraard hebben deze ontwikkelingen ook tot gevolg dat het gebruik van DigiD wordt gestimuleerd.

RB 1529

Beter horen kost nou eenmaal geld

RCC 19 oktober 2012, dossiernr. 2012/00852 (Hans Anders tegen Beter Horen)

Hans Anders TV Commercial - Oost Indisch doof from Cosmic Visual - Fokke Baarssen on Vimeo.

Ongeoorloofde vergelijkende reclame. De bestreden reclame-uiting komt voor in een televisiecommercial van Hans Anders, waarin een man voor een winkel staat waar een oranjekleurige poster hangt met de afbeelding van een hoortoestel en de tekst “gratis hoortest”. De man zegt, op verontwaardigde toon: “Ik wil gewoon niet te veel betalen voor een goed hoortoestel. Maar volgens mij zijn ze hier (de man wijst op de winkel achter zich) zelf Oost-Indisch doof. Beter horen kost nou eenmaal geld, zeggen ze.”

Vervolgens springt de tekst “Het kan ook anders” in beeld, gevolgd door een ‘lopende band’ van verschillende hoortoestellen met de vermelding “0,-”, waarbij een voice-over de volgende tekst uitspreekt: “Maar het kan ook anders, want bij Hans Anders heeft u al voor nul euro keuze uit de beste hoortoestellen in hun prijsklasse. Wees er snel bij en profiteer nu nog van de vergoeding van uw zorgverzekeraar. Hans Anders, ik zou niet anders willen.”

Beter Horen voert echter ook zodanig geprijsde hoortoestellen in het assortiment dat bijbetaling niet nodig is. Door de onjuiste presentatie in de commercial krijgt de consument een verkeerd beeld. Hans Anders verweert zich door te stellen dat met een knipoog een verwijzing wordt gemaakt naar ‘Hollandse krenterigheid’. Niet kan worden geoordeeld dat Hans Anders zich hierdoor kleinerend uitlaat over Beter Horen of de goede naam van Beter Horen schaadt. De Commissie vindt dat de uiting gepaard gaat met onjuiste informatie. De Commissie beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

De gemiddelde consument zal begrijpen dat het onderdeel van de commercial, waarin de man een afkeurend gebaar maakt naar de winkel achter hem en zegt “Ik wil gewoon niet te veel betalen voor een goed hoortoestel. Maar volgens mij zijn ze hier zelf Oost-Indisch doof. Beter horen kost nou eenmaal geld, zeggen ze”, humoristisch en niet serieus is bedoeld, en dat met een knipoog een verwijzing wordt gemaakt naar ‘Hollandse krenterigheid’. Niet kan worden geoordeeld dat Hans Anders zich hierdoor kleinerend uitlaat over Beter Horen of de goede naam van Beter Horen schaadt.
Voor zover al wordt geoordeeld dat in de commercial sprake is van een verwijzing naar of zinspeling op de handelsnaam van klager, dan betreft dit een speelse verwijzing die toelaatbaar is.

3. Op grond van het voorgaande is sprake van vergelijkende reclame in de zin van artikel 13 NRC. Vergelijkende reclame is, wat de vergelijking betreft, geoorloofd indien aan de in artikel 13 NRC (onder a t/m h) genoemde voorwaarden is voldaan. De eerste voorwaarde luidt dat de vergelijking niet misleidend is in de zin van de NRC. Naar het oordeel van de Commissie wordt aan deze voorwaarde niet voldaan.

In de commercial wordt gesuggereerd dat voor hoortoestellen bij Beter Horen en andere concurrenten altijd geld betaald moet worden, terwijl bepaalde hoortoestellen bij Hans Anders voor 0 euro verkrijgbaar zijn. Vast staat dat met de in de commercial aangeboden “nul euro hoortoestellen” wordt gedoeld op de hoortoestellen waarvan de aanschafprijs niet boven de (tot 1 januari 2013 geldende) vergoedingslimieten van de Rzv uitkomen, zodat de (verzekerde) consument geen eigen bijdrage hoeft te betalen. Als onweersproken is echter komen vast te staan dat ook Beter Horen en andere concurrenten zodanig geprijsde hoortoestellen in het assortiment voert dat deze onder de vergoedingslimiet van de Rzv vallen en bijbetaling dus niet nodig is.

RB 1527

Binnen de context van de verkiezingsstrijd is de parodie voldoende duidelijk

RCC 8 oktober 2012, dossiernr. 2012-00832 (Klager tegen Jonge Socialisten in de PvdA)

Het betreft posters met tekstblokken die voorafgaand aan de Tweede Kamerverkiezingen door heel Nederland hingen. Voor de lay-out is de huisstijl van de VVD gebruikt en de posters bevatten het logo en de slogan “ZEKER NU” van de VVD. 

De Commissie beoordeelt de door klager overgelegde uitingen, welke de volgende tekstblokken bevatten: “Geen gelul, leraren op de nul”  en “Villasubsidie voor de rijken, huurders moeten niet zeiken”. Onder deze tekstblokken staat, in kleinere letters: “word lid van de JS www.js.nl “ met daarnaast het logo van de Jonge Socialisten in de PvdA. In het geval dat sprake is van een reclame-uiting, moet men ervan op aan kunnen dat de desbetreffende organisaties herkenbaar zijn op basis van hun identiteit, doordat zij in hun uitingen hun eigen kleuren en logo gebruiken. Klager voelt zich door de campagne opzettelijk verkeerd geïnformeerd. De klacht wordt afgewezen door de Commissie.

De Commissie acht het, met name gelet op de inhoud van de tekstblokken en binnen de context van de verkiezingsstrijd, voor de gemiddelde kiezer voldoende duidelijk dat sprake is van een parodie en dat de posters niet daadwerkelijk van de VVD afkomstig zijn. Naar het oordeel van de Commissie is bij lezing van de teksten aanstonds kenbaar dat de VVD haar programmapunten niet op dergelijke wijze zou verwoorden.

De Commissie acht het, met name gelet op de inhoud van de tekstblokken en binnen de context van de verkiezingsstrijd, voor de gemiddelde kiezer voldoende duidelijk dat sprake is van een parodie en dat de posters niet daadwerkelijk van de VVD afkomstig zijn. Naar het oordeel van de Commissie is bij lezing van de teksten aanstonds kenbaar dat de VVD haar programmapunten niet op dergelijke wijze zou verwoorden.

RB 1526

EasyJet mag voorbehoud bij gepubliceerde prijs vermelden

RCC 22 okober 2012, dossiernr. 2012/00817 (klager tegen easyJet)

Beslissing ingezonden door Daniël Haije en Ebba Hoogenraad, Hoogenraad & Haak.

In deze uitspraak stapt de RCC af van haar eerdere standpunt dat administratiekosten die gelden per boeking (en dus niet per geboekte stoel) dienen te zijn inbegrepen in de geadverteerde prijs. De bestreden reclame-uiting betreft de weergave van prijzen op de homepage van adverteerders website: www.easyjet.com/nl. Easy Jet heeft de volgende tekst: "Voor creditkaartbetalingen wordt een percentage van 2.5% van de totaalprijs in rekening gebracht, met een minimumbedrag van 6 euro."

Nu easy Jet eerder is aanbevolen niet meer in strijd met de RR te publiceren, verzoekt de klager de Commissie de uitspraak als Alert te verspreiden. De vaste kosten in de geadverteerde prijs dienen te zijn opgenomen, om te voorkomen dat men aan het eind van het boekingsproces wordt geconfronteerd met in eerste instantie verborgen - en in dit geval disproportionele kosten. De klacht wordt afgewezen omdat het voorbehoud direct bij de prijs wordt gemaakt dat de prijs dient te worden vermeerderd met bijkomende, gespecificeerde, toeslagen per boeking. Voor wat betreft de creditcardkosten is dit voorbehoud voldoende duidelijk in de uiting vermeld. Het CvB had eerder in zijn uitspraak van 10 november 2011 (RB 1198), wanneer easyJet in reclame-uitingen de prijzen aldus publiceert, dat direct bij de prijs het voor­behoud wordt gemaakt dat de prijs dient te worden ver­meerderd met de bij­ko­mende, gespecificeerde, toeslagen per boeking.