RB

Diensten  

RB 1826

Publiekrechtelijke instelling, zoals ziekenfonds, kwalificeert als handelaar

Conclusie A-G HvJ EU 4 juli 2013, zaak C-59/12 (BKK Mobil Oil) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Bundesgerichtshof, Duitsland.
Uitlegging van artikel 3, lid 1, juncto artikel 2, sub d, van richtlijn 2005/29/EG („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) – Werkingssfeer – Begrippen „handelspraktijken” en „handelaar” – Reclame van een wettelijk ziekenfonds die misleidende informatie verschaft over de nadelen die voor haar leden gepaard gaan met een eventuele overstap naar een ander wettelijk ziekenfonds.

Conclusie:

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2005/29/EG (...) („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), juncto artikel 2, sub d, van richtlijn 2005/29, moet aldus worden uitgelegd dat een publiekrechtelijke instelling die is belast met een taak van algemeen belang, zoals een ziekenfonds, kan worden gekwalificeerd als „handelaar” wanneer zij commerciële reclame onder consumenten verspreidt.

Gestelde vraag:

„Moet artikel 3, lid 1, [van de richtlijn], juncto artikel 2, sub d, van [de richtlijn] aldus worden uitgelegd, dat ook van een – als handelspraktijk van een onderneming jegens consumenten te beschouwen – gedraging van een handelaar sprake kan zijn wanneer een wettelijk ziekenfonds zijn leden (misleidende) informatie verschaft over de nadelen die voor deze leden gepaard gaan met een overstap naar een ander wettelijk ziekenfonds?”

RB 1820

Uitgangspunt voorschrijven bepaald geneesmiddel, beïnvloedt voorschrijfgedrag,maar is geen reclame

CGR Codecommissie geneesmiddelen 24 mei 2013, Advies AA13.030
In 2012 heeft zorgverzekeraar [B] aan zorgaanbieders de voorwaarden meegedeeld waaronder zij bereid is overeenkomsten voor medisch specialistische zorg te sluiten. Onderdeel van die voorwaarden zijn de zogenoemde “ziektespecifieke inkoopspecificaties”, waarin de zorgverzekeraar met de zorgaanbiedende instelling overeenkomt welke behandelingen worden vergoed. Advies over de volgende vragen:

1) Is de voorwaarde van [B], waarin de mogelijkheid tot het afsluiten van een contract onder de Zorgverzekeringswet afhankelijk wordt gesteld van het voorschrijven van één bepaald geneesmiddel, te beschouwen als beïnvloeding van hetvoorschrijfgedrag en dus reclame zoals bedoeld in de CGR-code en de Geneesmiddelenwet? (zie verdere vragen lees verder)

De voorwaarde die aan de Stichting worden gesteld om een overeenkomst aan te gaan waarin de behandeling van een aandoening wordt vergoed, namelijk het als uitgangspunt voorschrijven van [geneesmiddel D] voor die behandeling en behandeling met [geneesmiddel E] slechts als reservemiddel na machtiging, beïnvloedt weliswaar in de praktijk het voorschrijfgedrag van de arts, maar is geen reclame in de zin van de Richtlijn, de Geneesmiddelenwet en de Gedragscode.

2) Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, handelt [B] c.q. een arts in strijd met art. 2 van de CGR-code en art. 84 lid 3 Geneesmiddelenwet en/of het verbod op gunstbetoon, door een dergelijke voorwaarde in een overeenkomst op te nemen en aan te bieden c.q. te accepteren?
3) Maakt het voor de beantwoording van bovengenoemde vragen nog verschil dat de voorwaarde het off label gebruik van een geneesmiddel stimuleert, waardoor er immers sprake kan zijn van overtreding van art. 4.2 Gedragscode resp. art. 84 lid 2 Geneesmiddelenwet?
4) Is de Codecommissie het met mij eens dat het voor de beantwoording van bovengenoemde vragen geen verschil uitmaakt of [B] door de voorwaarde direct of indirect het voorschrijfgedrag beïnvloedt, in die zin dat de formele afspraak wordt gemaakt tussen zorgverzekeraar en het ziekenhuis waarin de arts werkzaam is, waarbij wel vaststaat dat de afspraak door het ziekenhuis moet worden “doorgegeven” aan de arts en ook die arts de financiële consequenties heeft van de afspraak?

De beoordeling

6. 1 Het voorgaande in aanmerking nemende kan de eerste door [X] gestelde vraag ontkennend worden beantwoord: de voorwaarde die [B] aan de Stichting stelt om een overeenkomst aan te gaan waarin de behandeling van [aandoening C] wordt vergoed, namelijk het als uitgangspunt voorschrijven van [geneesmiddel D] voor die behandeling en behandeling met [geneesmiddel E] slechts als reservemiddel na machtiging, beïnvloedt weliswaar in de praktijk het voorschrijfgedrag van de arts, maar is geen reclame in de zin van de Richtlijn, de Geneesmiddelenwet en de Gedragscode.

6.2 Daarmee behoeft de tweede vraag van [X] geen beantwoording meer.

6.3 Ook de derde vraag die [X] aan de Commissie heeft voorgelegd heeft als uitgangspunt dat sprake is van reclame als hiervoor bedoeld. Nu dat niet het geval is behoeft die vraag geen verdere behandeling. Overigens blijkt uit het hiervoor aangehaalde advies van [vereniging H] dat gebruik van [geneesmiddel D] voor [aandoening C] standaardprocedure is.

6.4 De vierde vraag van [X] berust op de kennelijke miskenning dat volgens de eigen beroepsgroep van [X] [geneesmiddel D] een veilig, effectief en doelmatig geneesmiddel is voor het overgrote deel van de patiëntengroep die kampt met de [aandoening C], zodat het uit een oogpunt van goede gezondheidszorg, waaronder te verstaan een optimaal gebruik van de beperkt beschikbare middelen voor die zorg, aangewezen is bij de wens tot vergoeding van een geneesmiddel uit de algemene middelen van dat geneesmiddel gebruik te maken, tenzij er bijzondere redenen zijn om van [geneesmiddel E] gebruik te maken, en op een zeker misverstand, namelijk dat de vrijheid van voorschrijven en het vergoedingsstelsel over hetzelfde spoor lopen. Vast staat dat het iedere arts op grond van zijn eigen afwegingen over goede zorg en onafhankelijkheid bij een behandeling van [aandoening C] vrij blijft staan altijd [geneesmiddel E] voor te schrijven, zij het dat dit middel dan slechts in bijzondere gevallen voor vergoeding door de zorgverzekeraar in aanmerking komt. Dat is de ene kant van de medaille van goede gezondheidszorg en de verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar daarbij. De andere kant is dat de zorgverzekeraar mag waken over de doelmatigheid van de aan hem toevertrouwde middelen voor de uitvoering van goede gezondheidszorg.

De vierde vraag ziet in dit verband op de relatie tussen de arts en de zorginstelling waarbinnen hij zijn zorg verleent.

In hoeverre de arts gebonden is aan voorschriften van zijn zorginstelling is een vraag van civiel recht, namelijk van (uitleg van) de overeenkomst die de arts met zijn zorginstelling heeft gesloten, waarin de vrijheid van handelen van de arts naar de maatstaven van goede gezondheidszorg gewaarborgd moet zijn. Of [B] de overeenkomst tot vergoeding van zorg afsluit met de zorginstelling of met de arts rechtstreeks is voor de beoordeling van de geoorloofdheid van het stellen van de in dit advies besproken voorwaarde echter niet van onderscheidend belang.

RB 1817

Uiting Nationale Nederlanden absurd genoeg

RCC 11 juni 2013, dossiernr. 2013/00211A (persoonlijke schademanager)
Terzijdelegging van de klacht. Humoristische wijze. Bevoegdheid. Afwijzing. Het betreft een televisiereclame. De uiting toont een automobiliste (Merel) die bij het wegrijden zowel met de voorkant als de achterkant van de auto ergens tegen aanrijdt. Hierdoor raakt de auto (een Mini) beschadigd. Vervolgens “scheurt” de vrouw door een smalle steeg en neemt zij op gevaarlijke wijze een bocht. Eenmaal tot stilstand gekomen pakt zij de telefoon. Intussen wordt gezegd: “Omdat we willen dat u na schade zorgeloos verder kunt, heeft Nationale Nederlanden verzekering nummer 2: Altijd één vaste, persoonlijke schademanager. En dat schept een band”. Merel belt haar persoonlijke schademanager (Joost) aan wie ze desgevraagd vertelt dat “alles” “heel goed” met haar gaat en vraagt of hij die avond iets te doen heeft. De slotbeelden tonen de Mini die bij avond geparkeerd wordt en de tekst: “Echt iets aan de hand? Neem contact op met ons of uw verzekeringsadviseur”.

De klacht - De reclame zet aan tot misdrijf, namelijk “dood c.q. zwaar lichamelijk letsel door verkeersovertredingen”. In dit geval wordt onverantwoord hard en zonder uitkijken een straat opgereden vanuit een steeg, even smal als de auto. Er is derhalve geen uitzicht. Bij dergelijk roekeloos rijden wordt de schade aan de eigen auto overigens niet vergoed. De reclame is dus ook nog in strijd met de waarheid.

De beslissing tot terzijdelegging van de klacht
De klacht is niet in behandeling genomen omdat deze, naar het oordeel van de voorzitter, niet tot een aanbeveling zal leiden. De voorzitter heeft daartoe onder meer overwogen dat van de commercial niet de boodschap uitgaat dat men de getoonde situaties zou moeten navolgen. Voorts is overwogen dat het feit dat bij de getoonde schadeoorzaken de schade niet zal worden vergoed, niet meebrengt dat de uiting in strijd is met de Nederlandse Reclame Code. Naar het oordeel van de voorzitter wordt op absurde wijze tot uitdrukking gebracht dat men bij adverteerder een persoonlijke schademanager toegewezen krijgt.

Klager verzoekt de Commissie de uiting te verbieden en indien zij daartoe bevoegd is, de adverteerder een boete op te leggen.

Het oordeel van de Commissie
In de bestreden commercial wordt gewezen op het voordeel dat een verzekerde in geval van “verzekering nummer 2” een beroep kan doen op zijn persoonlijke schademanager. Dat gebeurt op duidelijk humoristisch bedoelde wijze, en wel door een situatie te tonen waarbij de verzekerde met plezier haar persoonlijke schademanager benadert, niet zozeer omdat zij schade heeft, maar gelet op de persoon van de schademanager. Gesuggereerd wordt dat ze moedwillig schade wil veroorzaken. In de uiting is duidelijk sprake van een absurde situatie, ook waar het betreft de gevaarlijke manoeuvres van de automobiliste. De Commissie acht het niet aannemelijk dat de uiting kijkers, meer in het bijzonder jongeren, zal aanzetten tot navolging van het gedrag van de vrouw. Ten overvloede overweegt de Commissie dat zij niet bevoegd is adverteerder een boete op te leggen, in het geval zij de klacht gegrond zou hebben geacht.

De beslissing
De Commissie bevestigt de beslissing van de voorzitter en wijst de klacht af.

RB 1816

Geen sprake van een redelijke beschikbaarheid

RCC 10 juni 2013, dossiernr. 2013/00288 (Korting notebooks)
Misleidend. Geen sprake van redelijke beschikbaarheid. Aanbeveling. Het betreft een reclamefolder (week 12) van Dixons op de voorzijde waarvan kortingspercentages staan van 15 tot 60%. Op pagina 2 staat bij de afbeelding van een notebook: “notebooks tot 25% korting”.

De klacht - Volgens de in de winkel aan klager gegeven informatie bleek op geen enkele laptop 25% korting te worden gegeven. Ook navraag bij Dixons NL leverde niets op. Klager zou gelijk hebben, maar men kon hem niet verder helpen.

Het oordeel van de Commissie
Volgens het verweer bij e-mail van 3 mei 2013 heeft adverteerder in het kader van de onderhavige actie notebooks aangeboden van de merken Acer en Samsung, met kortingen van respectievelijk 25,06% en 33,85%. Daargelaten dat dit hogere kortingen zijn dan 25%, zoals in de bestreden folder is vermeld, acht de Commissie de in de vertrouwelijke informatie genoemde aantallen beschikbare notebooks van dien aard, dat er geen sprake is van een redelijke beschikbaarheid als bedoeld in punt 5 van bijlage 1 bij artikel 8.5 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
 
De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1814

Kassakorting in de genoemde prijzen verwerkt

RCC 10 juni 2013, dossiernr. 2013/00352 (kassakorting arke.nl)
Reisaanbieding. Korting reeds tijdens boekingsproces. Aanbeveling. Het betreft de aanbieding van een reis naar “Plaza Hotel Curaçao & Casino (Hotel)” in Willemstad (Curaçao) op de website www.arke.nl.

De klacht - In de uiting staat, boven enkele kenmerken van het hotel: “Nu 100,- Kassakorting p.p.”. In de prijstabel in de uiting worden de prijzen van de verschillende kamers bij verschillende bezettingen genoemd. Klaagster ging ervan uit dat de kassakorting van deze prijzen afgehaald zou worden. Bij het boeken bleek echter dat de korting van € 100,- per persoon reeds in de genoemde prijzen verwerkt was. In het boekingsproces is te zien hoe de in de uiting genoemde prijs eerst met € 100,- wordt verhoogd, waarna aan het eind een korting van € 100,- p.p. wordt toegepast. Klaagster acht de uiting misleidend.

Het oordeel van de Commissie
De bestreden uiting met boekingsmodule betreft een uitnodiging tot aankoop. Ingevolge het bepaalde in artikel IV lid 1 van de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) zijn aan­bieders van reisdiensten in hun uitnodigingen tot aankoop op dezelfde wijze als in reclame-uitingen conform artikel III lid 1 van die code gehouden tot het hanteren van correcte en duidelijke prijzen. Voor de Commissie is komen vast te staan dat de in de prijzentabel in de uiting weergegeven prijzen “correct” zijn, nu deze de daadwerkelijke prijzen betreffen die bij boeking tijdens de Kassakortingsactie gelden.
De weergave van de prijzen in de uiting voldoet naar het oordeel van de Commissie echter niet aan het vereiste van duidelijkheid. In de uiting wordt niet op dezelfde webpagina als de pagina waarop de prijzen zijn vermeld, meegedeeld dat de geadverteerde “Nu 100,- Kassakorting p.p.” reeds in de weergegeven prijzen is verwerkt. Evenmin wordt op de betreffende webpagina naar een dergelijke mededeling elders op de website verwezen. Hierdoor kan bij de gemiddelde consument de indruk ontstaan dat de “kassakorting” aan het eind van het boekingsproces, “bij de kassa”, alsnog op de genoemde prijzen in mindering wordt gebracht. Het is onvoldoende duidelijk dat de korting reeds in de weergegeven prijzen is verwerkt.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel IV lid 1 RR. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1810

Niet melden noodzakelijke bijbetaling onrechtmatig

RCC 19 juni 2013, dossiernr. 2013/00387 (Plus handdoekenspaaractie)
Herkenbare vorm van overdrijving. Herkenbare vorm van overdrijving. Ontbreken essentiële informatie: bijbetaling niet vermeld. Aanbeveling. Het betreft een televisiecommercial voor de handdoekenspaaractie bij PLUS supermarkten. Te zien is hoe klanten in een PLUS supermarkt met winkelmandjes boodschappen doen terwijl zij stapels van ongeveer twintig handdoeken dragen. PLUS medewerkers zeggen ondertussen: “Bij PLUS spaart u nu voor lekkere zachte Walra handdoeken. U krijgt al een spaarzegel bij elke 5 euro aan boodschappen. En dat kan dus heel hard gaan.”

De klacht - De reclame is misleidend. Je ziet klanten lopen met twintig handdoeken terwijl maar weinig boodschappen worden gehaald. In werkelijkheid moet men voor minimaal 200 euro boodschappen kopen. Er moet ook een bijdrage van € 2,49 worden betaald, wat niet in de reclame wordt vermeld.

Het oordeel van de Commissie
1) Naar het oordeel van de Commissie zijn de stapels handdoeken waarmee de klanten in de supermarkt lopen een voor de gemiddelde consument herkenbare vorm van overdrijving,  waarmee duidelijk wordt gemaakt dat het sparen voor handdoeken met de PLUS spaaractie hard kan gaan. Met het gegeven dat de klanten op dat moment niet veel boodschappen in hun winkelmandjes hebben, wordt niet de indruk gewekt dat de grote hoeveelheid handdoeken waarmee zij lopen met die geringe hoeveelheid boodschappen bij elkaar kan worden gespaard. In zoverre wordt de klacht afgewezen.
2) Vast is komen te staan dat voor het verkrijgen van een set van twee handdoeken of één douchelaken, naast het inleveren van een volle spaarkaart met 40 spaarzegels, ook een bijbetaling van € 2,49 verschuldigd is. Dit betreft naar het oordeel van de Commissie essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over het deelnemen aan de spaaractie te nemen. In de commercial wordt geen melding gemaakt van de noodzakelijke bijbetaling, waarop de gemiddelde consument bij een spaaractie als de onderhavige niet bedacht hoeft te zijn. Evenmin wordt in de commercial verwezen naar de actievoorwaarden die op de spaarkaart en de actiewebsite staan.

De beslissing
Gelet op hetgeen onder 2) is overwogen acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.

RB 1799

'Bij het postkantoor' blijkt niet elk postkantoor te zijn

RCC 6 juni 2013, dossiernr. 2013/00346 (Het Vrede van Utrecht vijfje)
Misleiding. Onjuiste informatie. Beschikbaarheid. Aanbeveling Het betreft een televisiecommercial met betrekking tot de herdenkingsmunt “Het Vrede van Utrecht vijfje”. Daarin wordt onder meer gezegd: “Ga voor de laatste munt met Koningin Beatrix naar het postkantoor of bestel hem op herdenkingsmunt.nl”.

De klacht - In Apeldoorn is deze munt niet verkrijgbaar. Klaagster probeerde de munt bijvoorbeeld aan te schaffen bij het postkantoor aan de Oranjerie 365, maar daar heeft men de munt niet en zal men deze ook niet krijgen.

Het oordeel van de Commissie
In de televisiecommercial wordt gezegd: “Ga voor de laatste munt met Koningin Beatrix naar het postkantoor (..)”. Hierdoor wordt de indruk gewekt dat deze munt op elk postkantoor verkrijgbaar is of in elk geval bij elk postkantoor kan worden besteld. In werkelijkheid, zo begrijpt de Commissie uit het verweer, zijn PostNL vestigingen franchise-zaken en kan de betreffende ondernemer zelf bepalen of hij de munt al dan niet in het assortiment opneemt. Aldus gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de beschikbaarheid van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1800

Prejudiciële vraag aan HR: telefoonabonnement is een consumentenkrediet

Ktr. Rechtbank Den Haag 13 juni 2013, LJN CA3529 (Lindorff Purchase B.V. tegen gedaagde)
BlackBerry Bold 9780 Hands-on 021 BestBoyZPrejudiciële vraag aan de Hoge Raad ex art 392 RV of telefoonabonnementen zijn te kwalificeren als consumentenkrediet als bedoeld in de WcK, dan wel titel 2A van boek 7 BW, dan wel koop op afbetaling als in artikel 7A:1576 e.v. BW.

Gedaagde heeft in een belwinkel een overeenkomst gesloten met KPN, op of omstreeks dezelfde dag heeft gedaagde nog zes andere telefoonabonnementen in andere belwinkels afgesloten. Gedaagde (19 jaar) lijdt aan het syndroom van Albright, de moeder heeft aangifte gedaan van chantage en afpersing. Gedaagde heeft vernietiging van de overeenkomsten ingeroepen, omdat deze niet voldoen aan de Wet Consumentenkrediet (WCk).

In citaten:
2.18 Lindorff Purchase ontkent ten stelligste dat de onderhavige overeenkomst te kwalificeren zou zijn als koop op afbetaling. Zoals hierboven gesteld ziet de overeenkomst op verlening van toegang tot het mobiele telecommunicatienetwerk van KPN en niet op de koop en verkoop van een mobiel toestel. Dat [gedaagde] bij deze overeenkomst om niet een mobiel toestel ter beschikking gesteld heeft gekregen, doet hier niets aan af. Het geleverde toestel stelt [gedaagde] louter in de gelegenheid om gebruik te kunnen maken van het mobiele telecommunicatienetwerk. Indien [gedaagde] slechts een mobiel toestel had willen afnemen had zij zich kunnen wenden tot de bekende webwinkels en/of thuiswinkels, welke winkels losse toestellen ter beschikking stellen, ook op afbetaling.

4.1 De kantonrechter constateert, dat het debat tussen partijen inmiddels is toegespitst op de vraag of op de onderhavige overeenkomsten al dan niet de Wck. - zoals die ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten van toepassing was - van toepassing is, dan wel of deze overeenkomsten zijn te kwalificeren als koop op afbetaling als bedoeld in artikel 7A: 1576 e.v. BW.

4.4 [gedaagde] is voorts van mening dat het antwoord op de kwalificatievraag van belang is voor de beslechting van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet. [gedaagde] heeft de kantonrechter verzocht om ingevolge artikel 392 Rv. een rechtsvraag te stellen aan de Hoge Raad betreffende de kwalificatie van de mobiele telefoonabonnementen, waarbij tegen betaling in termijnen een mobiele telefoon wordt verstrekt.

4.5 [gedaagde] legt aan dat verzoek onder meer het volgende ten grondslag.

Momenteel staat de gemachtigde van [gedaagde] ongeveer 125 jongeren bij die een geschil hebben met de telecomproviders (KPN, Hi, Tele2, Telfort, Vodafone, T-Mobile). Vroeg of laat worden deze cliënten door de telecomproviders of hun rechtsopvolgers gedagvaard voor de verschillende rechtbanken in Nederland. In vrijwel alle procedures zal de kwalificatievraag centraal staan. Het gaat in potentie om 750 rechtszaken bij rechtbanken verspreid over heel Nederland. Iedere maand komen er meer zaken bij. Als de Hoge Raad duidelijkheid verschaft over de kwalificatievraag, dan zal er - ongeacht de uitkomst - voor alle betrokken partijen geen aanleiding meer bestaan om hierover nog langer te procederen. Partijen zullen het geschil over schulden aan telecomproviders eerder regelen buiten de rechtbank om. Het positieve gevolg is rechtszekerheid, minder belasting van het rechtsapparaat en (mogelijk) een betere informatievoorziening aan de consument die een telefoonabonnement afsluit.

Ook [gedaagde] heeft belang bij het verzoek ex 392 Rv. Er staan nog verschillende abonnementen op haar naam waarover de rechter zich niet heeft uitgesproken. Zij heeft er geen belang bij om voor ieder abonnement opnieuw gedagvaard te worden. Een antwoord op de kwalificatievraag geeft niet alleen haar, maar ook de incassobureaus die wat van haar te vorderen menen te hebben, meer duidelijkheid over haar positie.

4.6 Lindorff Purchase heeft ter zake opgemerkt, dat de gemachtigde van [gedaagde] de enige is die de onderhavige rechtsvraag bij herhaling naar voren brengt. De gemachtigde van [gedaagde] behandelt geen "talloze" telefoonzaken.

4.11 De kantonrechter is al met al van oordeel dat de hier bedoelde vraag ex artikel 392 Rv. ter beantwoording aan de Hoge Raad dient te worden voorgelegd. Het betreft de vraag of telefoonabonnementen, waarbij een ("gratis") telefoon aan de consument ter beschikking wordt gesteld, zijn te kwalificeren als een consumentenkrediet als bedoeld in de Wck. (tot 25 mei 2011) dan wel als bedoeld in titel 2A van boek 7 BW (vanaf 25 mei 2011), ofwel dat dergelijke overeenkomsten zijn te kwalificeren als koop op afbetaling als bedoeld in artikel 7A: 1576 e.v. BW. Daarbij merkt de kantonrechter op dat kennelijk in veel zaken onduidelijk is of en zo ja welk bedrag voor de "gratis" telefoon in rekening wordt gebracht in de maandelijks te betalen termijnen. Zo is in het onderhavige abonnement voor telefoonnummer [mobiel] niet vermeld welke kosten daarvoor eventueel in rekening worden gebracht. Voor het andere abonnement, waarvoor geen schriftelijk contract voorhanden is, geldt dat evenzo.

RB 1798

Proefsachet probiotica

RCC 30 mei 2013, dossiernr. 2013/00309 (Service Apotheek)
Ongewenste reclame. Voedingssuplement. Gezondheidclaim. Kenmerken product. Het betreft een reclame-uiting voor het product Service Apotheek Bifido Lacto Complex, bestaande uit een brochure over probiotica en een kaart met daarop een proefsachet van genoemd product, die tezamen in een door de apotheek aan klager verstrekt medicijnzakje zaten.

De klacht - Klager maakt in de eerste plaats bezwaar tegen de ontvangst van ongevraagde en ongewenste reclame in het medicijnzakje van de apotheek. Voorts voert klager aan dat Service Apotheek aldus reclame maakt voor een product dat in de vrije verkoop is, waarvan het positieve effect niet wetenschappelijk is onderbouwd maar waarvan wel ernstige complicaties, zelfs overlijden, zijn beschreven. Deze reclame is in strijd met de van een apotheker te verwachten deskundigheid, onafhankelijkheid en betrouwbaarheid op het gebied van medicatiebewaking.

Het oordeel van de Commissie
 1) Hoewel in de brochure met als kop “Probiotica” geen specifiek product wordt genoemd, is deze brochure samen met een proefsachet van het voedingssupplement “Service Apotheek Bifido Lacto Complex” aan klager aangeboden, zodat de inhoud van de brochure onlosmakelijk met dit product van Service Apotheek verbonden is. Aldus vormen de brochure en het proefsachet een reclame-uiting voor “Service Apotheek Bifido Lacto Complex”.
2) De NRC bevat geen algemeen verbod op het ongevraagd aanbieden van een proefverpakking van een voedingsmiddel met een algemene beschrijving van de werking daarvan in een medicijnzakje. Voor zover de klacht is gericht tegen de wijze waarop de onderhavige reclame klager heeft bereikt, wordt de klacht daarom afgewezen.

3) Inhoudelijk acht de Commissie de reclame-uiting echter wel in strijd met de NRC. Zij overweegt daartoe het volgende.
4) “Service Apotheek Bifido Lacto Complex” is een voedingssupplement. Ingevolge artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet is het verboden eet- en drinkwaar aan te prijzen met gebruikmaking van vermeldingen of voorstellingen, die aan de waar eigenschappen toeschrijven inzake het voorkomen, behandelen of genezen van een ziek­te van de mens, of die toespelingen maken op zodanige eigenschappen. In de brochure staat, op de pagina met de aanhef “Het belang van probiotica”, onder meer het volgende: “Met de toename in de hoeveelheid chronische ziekten, neemt ook het belang van probiotica toe” en “Naast het verschil in activiteit van de verschillende stammen, verschillen ziektebeelden ook sterk van elkaar. Zo hebben allergieën voornamelijk bacteriën nodig die actief zijn op het derde niveau om het overactieve immuunsysteem te onderdrukken. Reizigersdiarree heeft daarentegen bacteriën nodig die voornamelijk actief zijn op het eerste niveau. Op het eerste niveau gaan probiotische stammen de bacterie die de diarree veroorzaakt te lijf.” en “Omdat een multispecies probioticum actief is op alle niveaus in de darm, kan een multispecies preparaat ook worden ingezet op verstoringen in de darm die zich afspelen op alle niveaus.” De hiervoor genoemde mede­delingen dienen naar het oordeel van de Commissie te worden aangemerkt als verboden claims in de zin van artikel 20 lid 2 onder a van de Warenwet. De uiting is daarom in strijd met artikel 2 NRC, waarin is bepaald dat reclame in overeenstemming dient te zijn met de wet.
5) Voorts dienen naar het oordeel van de Commissie verschillende mededelingen in de brochure te worden aangemerkt als gezondheidsclaims in de zin van artikel 2 lid 5 van de EG Verordening nr. 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims (hierna: de Claimsverordening). Dit is (bijvoorbeeld) het geval bij de mededelingen dat “ter aanvulling van een tekort aan ‘goede’ darmbacteriën een hooggedoseerd probioticum kan worden gebruikt om de darmflora weer op orde te krijgen” en “een aanvulling met een probioticum zorgt dat zowel het aantal als de kwaliteit van de darmbacteriën wordt verhoogd.” Voorts wordt gesteld “Een goede darmflora is dus van essentieel belang voor een goede gezondheid. Probiotica spelen daarbij een grote rol” en “Een multispecies probioticum kan dan ook voor een breed scala aan darmgerelateerde gezondheidsindicaties worden ingezet.” In Verordening (EU) Nr. 432/2012 van 16 mei 2012, die op 14 december 2012 van toepassing is geworden, is opgesomd welke gezondheidsclaims voor levensmiddelen toelaatbaar zijn. Met betrekking tot probiotica blijken op de lijst geen toegelaten gezondheidsclaims voor te komen. Hieruit volgt dat de reclame-uiting, waarin gezondheidseffecten van probiotica in het algemeen en het voedingssupplement “Service Apotheek Bifido Lacto Complex” in het bijzonder worden geclaimd, in strijd is met artikel 10 lid 1 van de Claimsverordening en daardoor in strijd met de wet als bedoeld in artikel 2 NRC. Dit houdt tevens in dat sprake is van strijd met artikel 3 lid 1 van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (RVV).
6) Nu de bestreden uiting reeds op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in strijd met de NRC en de RVV wordt geacht, komt de Commissie aan de beoordeling van (een voldoende onderbouwing van) de werking van het aangeprezen product niet toe.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 2 NRC en artikel 3 lid 1 RVV. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.

RB 1787

Conclusie A-G: Brochure valse informatie

Conclusie A-G HvJ EU 13 juni 2013, zaak C-435/11 (CHS Tour Services) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing van het Oberste Gerichtshof.

Uitlegging van artikel 5 van richtlijn 2005/29/EG [red. OHP]. Brochure die valse informatie bevat. Al dan niet bestaan van de mogelijkheid voor een ondernemer om aan te tonen dat hij de vereisten van zorgvuldig handelen heeft nageleefd in die commerciële praktijk dus niet als „oneerlijk” kan worden gekwalificeerd.

Conclusie A-G: Artikel 5 van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van de richtlijnen 84/450/EEG, 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG en van verordening (EG) nr. 2006/2004, dient aldus te worden uitgelegd dat het in geval van misleidende handelspraktijken in de zin van artikel 5, lid 4, van die richtlijn niet relevant is of ook aan de criteria van artikel 5, lid 2, sub a, en/of artikel 5, lid 2, sub b, van die richtlijn is voldaan.