RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Internet  

RB 2263

'Gratis' exclusief verzendkosten is niet gratis

RCC 13 oktober 2014, RB 2263 (Groupon verzendkosten)
Aanbeveling. Art. 7 NRC. Misleiding. Prijsvermelding. De uiting: Het betreft een in De Telegraaf van 20 augustus 2014 geplaatste advertentie met onder meer de volgende tekst: “GRATIS! 3m lange oplaadkabels” en “Ga naar www.groupdeal.nl en bestel een gratis stoffen oplaadkabel”. De klacht: De oplaadkabel is niet gratis, zoals in de advertentie staat. Tijdens het bestellen blijkt dat € 5,95 aan verzendkosten in rekening wordt gebracht. De advertentie, waarin niet verwezen wordt naar verplicht bijkomende verzendkosten, is misleidend.

In de bestreden uiting wordt een 3 meter lange oplaadkabel “gratis” aangeboden.

Krachtens artikel 8.5 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en punt 19 van de bij dit artikel behorende Bijlage 1 is het onder alle omstandigheden misleidend om in een reclame een product als ‘gratis’ te omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod en het product af te halen dan wel te laten bezorgen. Deze bepaling betekent - zo blijkt uit de Leidraad voor de tenuitvoerlegging/toepassing van de Europese richtlijn (2005/29/EG) betreffende oneerlijke handelspraktijken met betrekking tot het begrip “gratis” (paragraaf 3.4.3) - dat een aanbod alleen als ‘gratis’ mag worden omschreven als de consument niet meer betaalt dan a) de minimale onvermijdelijke kosten van het reageren op het aanbod, b) de werkelijke vervoers- of verzendkosten en c) de (incidentele) reiskosten om het product op te halen. Er mogen geen kosten in rekening worden gebracht voor verpakking, behandeling of administratie.

De onderhavige reclame-uiting voldoet niet aan voornoemde bepaling. Als erkend is komen vast te staan dat bij bestelling van de als “gratis” omschreven oplaadkabel een bedrag van

€ 5,95 in rekening wordt gebracht wegens “verzend-/ handelingskosten”. Nu naast de werkelijke verzendkosten ook handelingskosten in rekening worden gebracht, is sprake van een onjuist gebruik van de aanduiding “gratis”. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 2261

Motorreis 'zonder eigen risico' is misleidend

Rechtbank Noord-Holland 17 september 2014, RB 2261 (Motorreis)
Oneerlijke handelspraktijk. Afwijzing van een vordering van een reisorganisatie jegens een consument vanwege een misleidende handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193c BW of een misleidende omissie als bedoeld in artikel 6:193d BW. Gedeeltelijke vernietiging van de overeenkomst met toepassing van artikel 6:193j lid 3 BW. Eveneens afwijzing op grond van artikel 6:238 lid 2 BW, vanwege onduidelijkheid van een beding in algemene voorwaarden.

14. [gedaagde] heeft de motorreis geboekt via de website van [de reisorganisatie]. In de wervende tekst op deze website staat in niet mis te verstane bewoordingen, en qua lay-out op niet te missen wijze vermeld dat de motoren maximaal verzekerd zijn, dat dit is inbegrepen in de prijs van [de reisorganisatie], en dat voor motoren tijdens de tours in de USA geen eigen risico geldt. Weliswaar wijst [de reisorganisatie] er daarbij op dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn, maar nergens in de tekst wordt expliciet verwezen naar de in die voorwaarden opgenomen uitzonderingen, of anderszins enig voorbehoud gemaakt. Ook wordt daarbij niet aangegeven op welke wijze de algemene voorwaarden te raadplegen zijn. In de algemene voorwaarden zoals die zijn afgedrukt op de laatste twee pagina’s van de papieren brochure van [de reisorganisatie] is echter bepaald dat iedere deelnemer zelf verantwoordelijk is voor het afsluiten van de noodzakelijke verzekeringen behorende bij een motorreis, hetgeen volstrekt in tegenspraak is met de hiervoor bedoelde reclametekst. Ten aanzien van het eigen risico staat in de algemene voorwaarden dat het op nul stellen daarvan op elk moment door [de reisorganisatie] is terug te draaien, en wordt een scala van situaties genoemd waarin het eigen risico te allen tijde wel van toepassing is. Deze situaties zijn zodanig ruim omschreven dat [de reisorganisatie] feitelijk altijd naar eigen inzicht het eigen risico van toepassing kan verklaren.

15. Het aanbieden van motorreizen zonder eigen risico voor de motoren is een extra service die geboden wordt ten einde zich te onderscheiden van de concurrentie, aldus [de reisorganisatie] in de dagvaarding onder punt 20. Deze strategie is in dit geval effectief gebleken, nu [gedaagde] aangeeft dat zij - hoewel [de reisorganisatie] niet de goedkoopste aanbieder was - de reis juist bij [de reisorganisatie] heeft geboekt vanwege de all-in prijs en het ontbreken van een eigen risico, om onaangename financiële verrassingen achteraf te vermijden.

16. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [de reisorganisatie] informatie heeft verstrekt op een wijze die de gemiddelde consument misleidt. Bovendien is er sprake van een misleidende omissie, nu essentiële informatie is weggelaten dan wel verborgen gehouden, dan wel op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze is verstrekt, waardoor de gemiddelde consument een besluit kan nemen over het aangaan van een overeenkomst dat hij anders niet had genomen. Daarmee is sprake van een oneerlijke handelspraktijk.

17. [gedaagde] voert tot haar verweer aan dat de “tenzij-clausule” in de algemene voorwaarden niet van toepassing is omdat deze in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Onder aanvulling van de rechtsgronden vat de kantonrechter dit verweer op als een beroep op het recent aan artikel 6:193j BW toegevoegde derde lid (in werking getreden op 13 juni 2014), op grond waarvan een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen vernietigbaar is. Het beroep op deze vernietigingsgrond slaagt voor zover het betreft de “tenzij-clausule” in de algemene voorwaarden, zodat de op deze clausule gebaseerde vordering van [de reisorganisatie] als ongegrond moet worden afgewezen.

18. Ook gelet op artikel 6:238 lid 2 BW, op grond waarvan onduidelijkheid van een beding in algemene voorwaarden voor rekening en risico komt van de gebruiker daarvan, is de vordering van [de reisorganisatie] niet toewijsbaar. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat het beding in de algemene voorwaarden waarop [de reisorganisatie] haar vordering baseert, in combinatie met de onder de feiten geciteerde teksten op de website en op pagina 5 en 6 van de brochure, zodanig onduidelijk en onbegrijpelijk is dat deze niet aan [gedaagde] is tegen te werpen.

19. Daarbij komt dat, voor zover de algemene voorwaarden op het punt van het eigen risico wel helder waren geweest, het enkele feit dat de motor van [gedaagde] is omgevallen op een licht schuin aflopende parkeerplaats onvoldoende is om te concluderen dat deze situatie onder de “tenzij-clausule” valt. De enkele omstandigheid dat de val het gevolg is geweest van het onjuist inschatten van de ondergrond van de parkeerplaats waardoor de motor is gevallen is niet per definitie een gebrek aan beheersing van de motor door [gedaagde], laat staan van opzet of het niet goed behandelen van de motor.

RB 2260

'Beste ... van Europa' misleidend wegens gebrek bronvermelding

RCC 9 oktober 2014, RB 2260 (Duivenkweekstation)
Aanbeveling. Misleidende kwalificaties. De uiting: Het betreft een uiting op de website www.gebrsimonsduivencenter.nl Daarin staat onder meer: “Beste kweekstation van Europa, Europese Prijs, (naam)”. De klacht: Op de site staat dat adverteerder het beste (duiven)kweekstation van Europa is, maar nergens staat een bronvermelding van deze normering. De reclame-uiting is misleidend. De beslissing: De Commissie acht op grond van het voorgaande de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Het oordeel van de Commissie:
 

1. Klager acht de onderhavige uiting misleidend omdat hierin ten onrechte de indruk wordt gewekt dat adverteerder het beste kweekstation van Europa is.

2. In de reclame-uiting staat dat adverteerder het beste (duiven)kweekstation van Europa is, waarbij naar een “Europese prijs” wordt verwezen. Adverteerder heeft echter geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat zij op grond van een Europese prijs daadwerkelijk de beste van Europa is. Op grond hiervan is de Commissie van oordeel dat adverteerder dit laatste niet dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.

3. Op grond van vorenstaande is de Commissie van oordeel dat er geen juiste informatie is verstrekt over de kwalificaties van adverteerder als bedoeld onder f van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

RB 2259

TommyTeleshopping wekt onjuiste verwachting met Buikriem

RCC 4 oktober 2014, RB 2259 (Reduform Buikriem)
Aanbeveling. Misleiding. Voornaamste kenmerken product. Oneerlijke reclame. De uitingen: 1.Uitingen (a. homepage en b. handleiding) op de website www.tommyteleshopping.com en 2. een televisiereclame. De klacht: De uitingen gaan gepaard gaan met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product (Reduform methode) en de te verwachten resultaten. De beslissing: Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uitingen in strijd met artikel 7 NRC.

Het oordeel van de Commissie:

Waar klager zich bij repliek heeft beroepen op (een aantal bepalingen uit) de Code Aanprijzing Gezondheidsproducten (CAG), waaronder artikel 35 betreffende de mate of snelheid van het gewichtsverlies, stelt de Commissie voorop dat deze code geen deel uitmaakt van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Om die reden is de Commissie niet bevoegd de bestreden reclame aan de CAG te toetsen en in zoverre acht de Commissie de klacht ongegrond.

In elk van de bestreden uitingen wordt op stellige wijze naar voren gebracht welke werking de Reduform methode zou hebben. Daarbij wordt met betrekking tot deze methode in de televisiereclame gesproken over een “wetenschappelijke techniek” en op de website over “klinisch getest door twee universiteiten”.

Klager heeft onder verwijzing naar concrete tekstgedeelten gemotiveerd betwist dat de Reduform methode de daaraan in de reclame toegeschreven werking zou hebben. Vervolgens lag het op de weg van adverteerder om de juistheid van de reclame aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder daarin niet geslaagd. Zij overweegt daartoe het volgende.

Ter onderbouwing van de juistheid van haar reclame heeft adverteerder verwezen naar twee bij het verweer overgelegde onderzoeksrapporten, één betreffende de Reduform Buikriem in combinatie met de Reduform crème, en één betreffende uitsluitend de crème. Het betreft rapporten van het onderzoekscentrum voor cosmetica ‘Dr. Koziej’ in Polen. Aldus is niet komen vast te staan dat de Reduform methode, waaronder naar het oordeel van de Commissie dient te worden verstaan: de riem in combinatie met de crème, “klinisch getest” is door “twee universiteiten”.

Uit het rapport betreffende de riem in combinatie met de crème heeft adverteerder bij verweer een aantal conclusies aangehaald, waaronder:

- “Regular cream and slimming belt usage has positive effects on the reduction of body fat in the abdominal area”;

- “While using “reduform + Slimming Belt” the temparature around abdominal area increases which contributes to the reduction of fatty tissue and also leads tot slimming, re-modelling and improving the appearance of the whole silhouette” en

- “Helps to lose weight; increases the body temperature in the area, contributing to fat reduction; reduction of fat in the abdominal area; reduction of volume in the abdominal area”.

Vervolgens heeft klager bij repliek diverse kanttekeningen geuit bij -onder meer- het rapport betreffende de combinatie van riem en crème, en wel kanttekeningen op het gebied van -samengevat- de kwaliteit en betrouwbaarheid van het betreffende onderzoek. Adverteerder is bij dupliek niet concreet ingegaan op deze kanttekeningen, maar heeft volstaan te betwijfelen of door klager genoemde aspecten van onderzoek wel in het onderhavige onderzoek aan bod zouden moeten komen. Voorts heeft adverteerder bij dupliek geen onderbouwing gegeven van de bij repliek nogmaals bestreden beweringen zoals onder meer “Activeer uw stofwisseling" en

"De warmte versnelt de bloedstroom en activeert de stofwisseling. En als u het dragen van de riem met oefeningen combineert, kunt u tot 5 keer sneller centimeters verliezen."

Evenmin is adverteerder bij dupliek ingegaan op klagers opmerkingen bij repliek dat onduidelijk is:

- of de rode deeltjes worden ‘geactiveerd’ wanneer die in contact komen met de huid en een direct effect hebben op het lichaamsvet en

- waarom het effect van de warmte, afkomstig van riem en crème drie uur na gebruik nog doorwerkt.

Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de bestreden reclame-uitingen gepaard gaan met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van het product (Reduform methode) te verwachten resultaten als bedoeld in artikel

8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De Commissie ziet geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om de adverteerder een termijn toe te staan waarbinnen de aanbeveling, die de Commissie zal doen, moet zijn opgevolgd.

RB 2257

"No cure no pay" bij incassobureau is misleidend

RCC 6 oktober 2014, RB 2257 (Free Press Release)
Aanbeveling. Misleiding door ontbrekende informatie. Digitale marketing communicatie. De uiting: Het betreft een bericht op www.free-press-release.com met betrekking tot het bedrijf van adverteerder. In de bestreden uiting staat onder meer: “Door het inschakelen van onze professionele Incasso garandeert u zichzelf van een specialist op het terrein van onbetaalde facturen”. Klager heeft na een zoekopdracht op internet naar een “no cure no pay” incassobureau zijn vorderingen aangeboden bij adverteerder op basis van “no cure no pay”, maar heeft een aanzienlijke rekening van adverteerder ontvangen, zodat van “no cure no pay” geen sprake is. Bovendien wordt er door adverteerder geadverteerd dat men de haalbaarheid van de vordering online kan checken, maar ook dat is niet het geval.

De beslissing: De Commissie acht op grond van het voorgaande de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.

Het oordeel van de Commissie:
1. De uiting waartegen de klacht zich richt heeft de vorm van een “press release”, maar strekt onmiskenbaar tot aanbeveling van de diensten van adverteerder en verwijst bovendien naar haar bedrijfsgegevens. Aldus is er sprake van een reclame-uiting van adverteerder waarover de Commissie kan oordelen.

2. De Commissie begrijpt de klacht aldus dat volgens klager ten onrechte wordt gesproken over “no cure no pay”. De Commissie constateert echter dat er wel sprake is van “no cure no pay”, met dien verstande dat dit volgens de algemene voorwaarden van adverteerder alleen geldt indien de vordering niet betwist is. Dit laatste blijkt niet uit de uiting waardoor de gemiddelde consument zou kunnen menen dat adverteerder ook bij betwiste vorderingen werkt op basis van “no cure no pay”. Naar het oordeel van de Commissie betreft dit een wezenlijke beperking, die voldoende uit de uiting had moeten blijken.

3. Gelet op het vorenstaande oordeelt de Commissie dat sprake is van een verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC. Nu de reclame-uiting de gemiddelde consument er bovendien toe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk als bedoeld in artikel 7 NRC. Overigens constateert de Commissie op grond van het verweer van adverteerder dat de website inmiddels is aangepast. Gelet hierop zal de hierna te noemen aanbeveling worden gedaan “voor zover nodig”.

4. Met betrekking tot de stelling van klager dat het niet mogelijk is de haalbaarheid van de vordering online te checken beschikt de Commissie niet over een uiting waarin deze mogelijkheid wordt aangeprezen. In zoverre kan de Commissie dit niet beoordelen. Overigens heeft adverteerder voldoende duidelijk gemaakt dat het via haar website www.invorderingsbedrijf.nl mogelijk is een advies te vragen, waarna een jurist een vrijblijvend advies geeft over de haalbaarheid van de vordering.

5. Tot slot merkt de Commissie op dat dit oordeel los staat van het civielrechtelijke geschil tussen partijen, waarover de Commissie niet kan oordelen.

RB 2255

Kenmerken Flexibility en BioLean misleidend

Vz. RCC 7 oktober 2014, RB 2255 (Flexibility en BioLean)
Voorzitterstoewijzing. Claims. Voornaamste kenmerken product. De klacht: Klaagster meende op grond van de bestreden uiting dat zij dankzij het product BioLean zou afvallen en dat dit product haar eetlust zou remmen. Van het product Flexibility verwachtte zij minder last van haar gewrichten te krijgen en soepeler te worden. Klaagster heeft echter geen enkel resultaat van de producten gemerkt en acht om die reden de uiting misleidend. De beslissing van de voorzitter: Op grond van hetgeen onder 1) en 2) is vermeld acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Op grond van hetgeen onder 4) is vermeld acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met artikel 2 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Ten aanzien van hetgeen onder 3) is vermeld wijst de voorzitter de klacht af. Het oordeel van de voorzitter:

1) De voorzitter constateert dat adverteerder de klacht niet inhoudelijk heeft weersproken. Kort gezegd komt haar standpunt erop neer dat de klacht betrekking heeft op producten die niet voor de Nederlandse markt zijn bestemd. De op die producten betrekking hebben reclame-uitingen zijn bedoeld voor de Amerikaanse consument. Adverteerder verwijst naar de URL van een website die wel is bedoeld voor de Nederlandse markt en waarop uitsluitend informatie zal staan die geschikt is voor de Nederlandse consument. Het voorgaande neemt echter niet weg dat de reclame-uiting waartegen klaagster bezwaar maakt in de Nederlandse taal is gesteld en het kennelijk mogelijk maakte dat zij de onderhavige producten kon bestellen. De bestreden uiting wordt om die reden geacht mede op de Nederlandse consument te zijn gericht. Dat dit kennelijk niet de bedoeling van adverteerder was, doet daaraan niet af.

2) De uiting bevat diverse beweringen omtrent de gunstige resultaten die men van het gebruik van BioLean en Flexibility voor de gezondheid mag verwachten. De door klaagster bestreden beweringen dienen als gezondheidsclaims in de zin van de EU-verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen nr. 1924/2006 (verder: de Claimsverordening) te worden aangemerkt. Bij EU-verordening nr. 432/2012 van 16 mei 2012 is - ter uitvoering van (artikel 13 van) de Claimsverordening - een lijst van toegestane gezondheidsclaims voor levensmiddelen vastgesteld. De voorzitter constateert dat de bestreden gezondheidsclaims voor BioLean niet op de lijst met goedgekeurde claims staan. Wel merkt de voorzitter op dat ten aanzien van BioLean wordt vermeld dat dit product guaranazaadextract bevat. Met betrekking tot dit ingrediënt zijn claim vermeldingen gedaan die voor een deel betrekking hebben op de geclaimde werking van BioLean. De voorzitter constateert dat deze claims thans nog “on hold” staan. De voorzitter zal op grond daarvan de uiting wegens het gebruik van de bestreden claims toetsen aan de artikelen 7 en 8 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu adverteerder tegenover de gemotiveerde klacht dat BioLean geen werking heeft het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt, gaat de uiting gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de resultaten die van het gebruik van BioLean zijn te verwachten, als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code.

Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de voorzitter de uiting ten aanzien van BioLean misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

3) Ten aanzien van Flexibility oordeelt de voorzitter dat is gebleken dat dit product nutriënten bevat ter zake waarvan gezondheidsclaims mogen worden gedaan. Deze betreffen de bijdrage aan de normale collageenvorming voor de normale werking van de botten (Vitamine C) respectievelijk bijdragen aan de instandhouding van normale botten (Vitamine D en zink). De voorzitter vermeldt hier de officiële voorbeeldbewoordingen. Voorts blijkt uit de

overgelegde ingrediëntenlijst dat deze nutriënten in aanzienlijke mate in het product aanwezig zijn. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding de claim dat Flexibility helpt bij het in stand houden van collageen, kraakbeen en bindweefsel onvoldoende gefundeerd te achten. Deze claim sluit ook in voldoende mate aan bij genoemde officiële voorbeeldbewoordingen.

In zoverre kan de klacht niet slagen.

4) Het voorgaande ligt anders ten aanzien van de claim dat Flexibility bijdraagt aan een “optimale sterkte” van de botten. Deze claim heeft naar het oordeel van de voorzitter voor de consument een wezenlijk verdergaande strekking dan de officiële voorbeeldbewoordingen en is om die reden in strijd met artikel 10 lid 1 Claimsverordening. Ook de hierna te noemen claims vallen naar het oordeel van de voorzitter buiten het bereik van de officiële voorbeeldbewoordingen en zijn derhalve eveneens in strijd met genoemd artikel:

• helpen bij het in stand houden van gezonde gewrichten en bijbehorende weke delen

• maximale gezondheid van de botten

• de soepelheid van de gewrichten bevorderen

Dit oordeelt impliceert dat adverteerder artikel 2 NRC heeft overtreden.
RB 2251

Aangeboden dienst beschikbaar voor alle klanten, niet voor alle apparaten

RCC 11 september 2014, RB 2251, dossiernr. 2014/00569 (Horizon Go App)
Afwijzing. Niet misleidend. Het betreft: 1. Een televisiereclame. Daarin zijn beelden te zien van mensen die binnen en/of buiten via een tablet televisie kijken. Ten slotte wordt onder meer gezegd: “Alleen bij UPC, binnen, buiten, overal tv kijken. Voor al onze klanten”. Ten slotte verschijnt onder meer in beeld: “Download de gratis Horizon Go App”, waaronder onder meer staat: “Google play” en “Verkrijgbaar in de App Store”. 2. Een advertentie in De Gelderlander van 1 augustus 2014. Daarin staat onder het kopje “TV-kijken. Binnen. Buiten. Overal.” onder meer: “Download nu de gratis Horizon Go App. Voor alle UPC-klanten. De advertentie bevat een foto van mensen met tablets in de hand, die kennelijk gebruikmaken van de gratis Horizon Go App. Klager acht de reclame misleidend. Men probeert klanten te laten denken dat “alles in orde” is. De waarheid is echter anders. De Commissie wijst de klacht af.

De klacht - De klacht kan als volgt worden samengevat. Nadat UPC 2,5 jaar geleden een app voor de Ipad lanceerde, kwam de app voor Android in het eerste kwartaal van 2014 uit. Helaas werkt de app niet op de tablet van klager, een YARVIK XENTA 201-10. Navraag leerde dat de app op sommige apparaten niet goed werkte. Na contact met YARVIK werd klager duidelijk dat “het probleem” zich voordoet bij UPC. UPC dient de app goed in te stellen. Klager vraagt zich af welke tablet hij moet kopen om de app wel te kunnen gebruiken. Klager acht de reclame misleidend. Men probeert klanten te laten denken dat “alles in orde” is. De waarheid is echter anders.

De mondelinge behandeling

Het standpunt van adverteerder is nader toegelicht.
Wat betreft de apparaten die geschikt zijn voor de Horizon Go app wordt meegedeeld dat waar het betreft “Android” ongeveer 75% van de 6000 tot 7000 verschillende apparaten geschikt is voor het gebruik van deze app en dat dit waar het betreft Apple iOS ongeveer voor 90% van de apparaten geldt. Dat de Horizon Go App niet bleek te werken op de tablet van klager, een YARVIK XENTA 201-10, betekent niet dat de bestreden uitingen in strijd zijn met de Nederlandse Reclame Code.

Het oordeel van de Commissie

In beide uitingen wordt in het kort tot uitdrukking gebracht dat UPC al haar klanten de mogelijkheid biedt om overal televisie te kijken, en wel door het downloaden van de gratis Horizon Go App. Naar de Commissie begrijpt uit het verweer kan deze app worden gedownload via smartphone en tablet. De televisiereclame bevat diverse beelden van mensen die op een tablet, kennelijk via Horizon Go App, televisie kijken en ook de advertentie bevat een foto van mensen met tablets in de hand, die kennelijk gebruikmaken van de gratis Horizon Go App.

Naar het oordeel van de Commissie ligt in geen van beide uitingen de suggestie besloten dat de app Horizon Go App kan worden gedownload op alle tablets, ongeacht bijvoorbeeld de leeftijd en het type software daarvan.

De bij het verweer overgelegde afdruk van de klantenservicepagina op www.upc.nl bevat een “Overzicht geschikte apparaten voor Horizon Go App”, inhoudende specificaties van de geschikte apparaten, namelijk:

in geval van Apple:
“iPhone 4 en hoger, iOS 6.0 of nieuwer” en “iPad 2 en hoger, iOS 6.0 of nieuwer” en
in geval van Android:
“Apparaten met Android 4.0 of nieuwer”.
Bovengenoemde specificaties worden gevolgd door de mededeling:
“UPC ondersteunt en garandeert geen optimale werking op beta versies van besturingssystemen of versies die afwijken van de genoemde lijsten hierboven”.

Naar het oordeel van de Commissie mag van de gemiddelde consument die overweegt om gebruik te maken van het onderhavige aanbod, gedaan in reclame waarin slechts summiere informatie wordt gegeven, worden verwacht dat hij zich nader informeert over de apparatuur die nodig is voor het downloaden van de Horizon Go App, bijvoorbeeld door de website van adverteerder te bezoeken. Dat de tablet van klager niet geschikt bleek te zijn voor het downloaden van de Horizon Go App, betekent niet dat de bestreden reclame-uitingen misleidend zijn. De boodschap is dat de aangeboden dienst beschikbaar is voor alle klanten, niet dat de dienst beschikbaar is voor alle apparaten.

Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing

De Commissie wijst de klacht af.

RB 2250

Website met nadruk op ernstige complicaties niet nodig

CGR Codecommissie 2 september 2014, RB 2250 AA14.070 (reclameuiting)
Negatief advies. Website met video's. Strijd met  5.8.2 en 5.8.4 Gedragscode. De marketinginstrumenten die [X] wil inzetten bestaan uit een consumentenposter en een consumentenwebsite waarvan de concept inhoud bij de adviesaanvraag is gevoegd. De marketinginstrumenten die [X] wil inzetten bestaan uit een consumentenposter en een consumentenwebsite waarvan de concept inhoud bij de adviesaanvraag is gevoegd. In de website wordt de nadruk gelegd op complicaties van de aandoening en meer in het bijzonder ernstige complicaties door 5 webpagina's met videomateriaal aan het onderwerp te besteden. Het videomateriaal bevat getuigenissen achteraf over pijn en hinder in dagelijks functioneren van patiënten met de aandoening. Deze video's zijn niet nodig voor het geven van een compleet beeld en jagen of versterken angstgevoelens bij het publiek aan.

De Codecommissie constateert echter dat in de website wel erg de nadruk wordt gelegd op de complicaties die bij [aandoening Z] kunnen optreden en meer in het bijzonder de ernstigste complicaties die daarbij kunnen optreden. Dit geschiedt onder meer door 5 webpagina’s aan dat onderwerp te besteden, waarvan 4 betrekking hebben op de meest ernstige, en door het gebruik van onderstreepte links betreffende ernstige complicaties (waardoor nog eens de nadruk op die ernstige complicaties wordt gelegd) die vervolgens naar andere pagina’s van de website leiden waarop videomateriaal te zien is van patiënten die met ernstige complicaties van [aandoening Z] te kampen hebben (gehad). Deze video’s bevatten een getuigenis achteraf van de ervaringen van de betreffende patiënten en betreffen voornamelijk een beschrijving van de pijn en de ernstige hinder in het dagelijks functioneren die ze daarbij ervoeren. Nog afgezien van de vraag of deze getuigenissen een objectief beeld van de betreffende complicatie geven (pijnbeleving is deels subjectief) en of de weergegeven ernst van de aandoening representatief is voor een relevant deel van de patiënten, zijn de video’s naar het oordeel van de Codecommissie niet nodig voor het geven van een compleet beeld van de optredende complicaties en jagen deze aan - of versterken deze gevoelens van angst bij het publiek. Bovendien zouden deze gevoelens van angst bij het publiek kunnen leiden tot één bepaalde keuze uit verschillende behandelingen, te weten [behandeling met middel Y]. Dit zou als verboden publieksreclame kunnen worden beschouwd, maar is in elk geval in strijd met het bepaalde in de artikelen 5.8.2 en 5.8.4 van de Gedragscode.

Overigens beveelt de Codecommissie [X] aan om op de webpagina “Over deze website” niet te vermelden dat [X] zich bezig houdt met het ontwikkelen en vermarkten van [dergelijke middelen]. Dit zou in combinatie met de overige informatie kunnen leiden tot één bepaalde keuze uit verschillende behandelingen, te weten [behandeling met middel Y]. Tevens beveelt de Codecommissie aan evenmin te vermelden dat bij vragen over de inhoud van de website contact met [X] kan worden opgenomen. Deze tekst zou bij het publiek de indruk kunnen wekken dat bij vragen over [aandoening Z] contact met [X] kan worden opgenomen. Dit acht de Codecommissie onwenselijk in het licht van de toepasselijke regelgeving.

RB 2247

Gezonde limonade is onrechtmatige gezondheidsclaim

RCC 1 september 2014, RB 2247, dossiernr. 2014/00422 (Gezonde Limonade)
Aanbeveling. Gezondheidsclaim. Het betreft reclame voor “instant oploslimonade” op www.gezondelimonade.nl. In de uiting staat onder meer: “Gezond - Op Gezonde Limonade verkopen wij u alleen gezonde limonade van het merk Bolero! En waarom is deze limonade gezond zult u zich afvragen? Dit komt omdat onze limonade’s niet alleen suikervrij zijn maar ook gluten vrij, vetvrij, conserveermiddelenvrij, koolhydraat arm en rijk aan vitamine C”. De klacht - Klager heeft de volgende bezwaren. a). Gesuggereerd wordt dat de limonade een gezond product is, omdat deze geen suiker bevat. Het product bevat echter de kunstmatige zoetstoffen aspartaam en acesulfaam-k. Gelet hierop lijkt de uiting in strijd te zijn met artikel 4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). b). Bij de verschillende artikelen worden alleen de E-nummers vermeld, maar niet de zoetstofnamen. Op grond van hetgeen onder 1) en 2) is vermeld acht de Commissie de bestreden uiting in strijd met artikel 2 NRC voor zover adverteerder haar limonade als “gezond” aanduidt.

Vervolg van de klacht
c). Bij de omschrijving van de verschillende artikelen staat niet: “Bevat een bron van phenylalanine”. Deze vermelding is verplicht voor de zoetstof aspartaam. d). Bij alle oploslimonades staan afbeeldingen van vers fruit, zodat de indruk wordt gewekt dat de limonades gemaakt zijn van vers fruit.

Het oordeel van de Commissie

Met betrekking tot bezwaar a overweegt de Commissie het volgende.
De Commissie vat dit bezwaar op in die zin dat klager bezwaar maakt tegen de aanduiding “gezond” ten aanzien van het product “Gezonde Limonade”. Klager baseert zijn bezwaar op de stelling dat het product weliswaar geen suiker bevat, maar wel de kunstmatige zoetstoffen aspartaam en acesulfaam-k.

In bovengenoemd bezwaar ziet de Commissie aanleiding de klacht ambtshalve aan te vullen, op grond van haar bevoegdheid om reclame ambtshalve te beoordelen, neergelegd in artikel 7 lid 2 van het Reglement betreffende de Reclame Code Commissie en het College van Beroep. Die aanvulling betreft het volgende.

Voor zover de onderhavige limonade wordt aangeduid als “gezond” is er naar het voorlopige oordeel van de Commissie sprake van een gezondheidsclaim als bedoeld in artikel 2 lid 5 van de Verordening (EG) nr. 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims (hierna: de Claimsverordening). Artikel 10 lid 1 van de Claimsverordening luidt: “Gezondheidsclaims zijn verboden, tenzij zij in overeenstemming zijn met de algemene voorschriften van hoofdstuk II en de specifieke voorschriften van dit hoofdstuk, en er overeenkomstig deze verordening een vergunning is verleend, en zij zijn opgenomen in de in de artikelen 13 en 14 bedoelde lijsten van toegestane claims”.

Alvorens te beoordelen of de onderhavige claim in strijd is met dit verbod, zal de Commissie adverteerder in de gelegenheid stellen om zich schriftelijk uit te laten op dit punt. Vervolgens zal klager schriftelijk kunnen reageren.

De Commissie zal haar beslissing voor het overige aanhouden.

Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing

De Commissie stelt adverteerder in de gelegenheid om binnen 14 dagen na dagtekening van deze beslissing nadere informatie te verstrekken als bedoeld in het oordeel.

Voor het overige houdt de Commissie haar beslissing aan.

Mondelinge behandeling

Adverteerder is in april 2014 onderhavige website gestart en was niet op de hoogte van de Claimsverordening en zich, mede gelet op het door hem veelvuldige geconstateerde gebruik van het woord ‘gezond’ of ‘healthy’ bij andere producten, niet bewust van de regels daaromtrent.

Het verdere oordeel van de Commissie

1) Bij de tussenbeslissing van 21 juli 2014 heeft de Commissie adverteerder in staat gesteld te reageren op de klacht zoals deze ambtshalve door de Commissie is aangevuld. Dit betreft de gedeelten van de uiting waarin het onderhavige product als “gezond” wordt aangeprezen. De desbetreffende mededelingen zijn door de Commissie als gezondheidsclaim aangemerkt. Ingevolge de Claimsverordening zijn gezondheidsclaims alleen toegestaan indien deze, voor zover hier van belang, zijn geplaatst op de door de Europese Commissie vastgestelde lijst met goedgekeurde claims.

2) De Commissie is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een gezondheidsclaim die voldoet aan de eisen van de Claimsverordening. De Commissie merkt in dit verband op dat de verwijzingen in de uiting waarin in relatie tot het onderhavige product het woord “gezond” wordt gebruikt, niet corresponderen met een bepaalde gezondheidsclaim op de lijst met goedgekeurde claims. Voorts is niet duidelijk op welke specifieke nutriënten deze gezondheidsclaim zou zijn gebaseerd. Aldus is sprake van een verboden gezondheidsclaim in de zin van artikel 10 lid 1 Claimsverordening en is de uiting om die reden in strijd met de wet. Dit impliceert dat adverteerder heeft gehandeld in strijd met artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

Nu het adverteerder reeds op grond van het voorgaande niet is toegestaan deze limonade als “gezond” aan te prijzen in onderhavige uiting op de website, kan in het midden blijven of een product dat, zoals in het onderhavige geval, geen suiker bevat maar wel kunstmatige zoetstoffen, als “gezond” zou kunnen worden beschouwd. Ten aanzien van de klacht die in de tussenbeslissing is aangeduid als ad a. wordt daarom beslist als volgt.

3) Ten aanzien van de onderdelen ad b. en c. van de klacht heeft adverteerder

voldoende aannemelijk gemaakt dat op de onderhavige website alle ingrediënten en de noodzakelijke allergie-informatie worden getoond. Uit de bij het verweer overgelegde screenshots blijkt voorts dat op de ingrediënten kan worden geklikt waarna meer informatie over deze ingrediënten op het scherm verschijnt. De hier bedoelde onderdelen van de klacht kunnen op grond van het voorgaande niet slagen.

4) In de uiting staan geen specifieke mededelingen die inhouden dat het product is gemaakt van vers fruit. Naar het oordeel wordt in de uiting evenmin een dergelijke suggestie gewekt. In de uiting wordt immers gesproken over “de smaak van..” in combinatie met een afgebeelde vrucht en de mededeling dat het product “instant oplos limonade” betreft, dat in “zakjes” wordt verkocht en dat geschikt is “voor het aanmengen van 1,5 tot 2 liter” limonade. Naar het oordeel van de Commissie is aldus voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk dat geen sprake is van een product dat van vers fruit is gemaakt. Ook onderdeel ad d. van de klacht kan derhalve niet slagen.

De beslissing


Op grond van hetgeen onder 1) en 2) is vermeld acht de Commissie de bestreden uiting in strijd met artikel 2 NRC voor zover adverteerder haar limonade als “gezond” aanduidt.

De Commissie beveelt adverteerder in zoverre aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Voor het overige wijst de Commissie de klacht af

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak

RB 2246

Niet aannemelijk geworden dat er bij paracetamol en Aleve sprake is van vergelijkbare stoffen

CvB 11 september 2014, RB 2246, dossiernr. 2014/00330 (Aleve.nl)
Afwijzing Vernietigd (= Aanbeveling). Bijzondere Reclamecode. Art. 27 CPG. Misleiding. Voornaamste kenmerken product. Het betreft een uiting op www.aleve.nl. Daarin staat onder meer: “Nieuwe Aleve Select 275. Werkt langer dan paracetamol of ibuprofen” en “Aleve Select 275 mg, naproxennatrium: niet te gebruiken bij maag-, darm- en andere bloedingen, maagpijn, gelijktijdig gebruik van antistollingsmiddelen, ernstig hartfalen en wanneer u in de laatste 3 maanden van uw zwangerschap bent. Lees voor gebruik de bijsluiter (…)”. De klacht - Klager maakt bezwaar tegen de mededeling “Werkt langer dan paracetamol (..)”. De Commissie wijst de klacht af (19 juni 2014). Hiertegen is beroep ingesteld. Het College vernietigt de beslissing van de Commissie en acht de bestreden reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 27 aanhef tweede en derde streepje CPG. Het College beveelt Bayer aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Het oordeel van het College

1. Het College zal, in navolging van de Commissie en op grond van hetgeen appellant tijdens de mondelinge behandeling heeft meegedeeld, de klacht uitsluitend beoordelen aan de hand van de pagina’s van de website www.aleve.nl waarvan een kopie aan de beslissing van de Commissie is gehecht. Dit brengt mee dat niet zal worden geoordeeld over de televisiecommercial waarnaar appellant in de inleidende klacht tevens verwijst.

2. Het College stelt voorop dat op grond van de CPG het maken van vergelijkende geneesmiddelenreclame is toegestaan voor geneesmiddelen waarvoor een handelsvergunning is verleend en die zonder recept verkrijgbaar zijn zoals Aleve en paracetamol. De klacht betreft ook niet het feit dat in reclame een vergelijking plaatsvindt tussen paracetamol en Aleve, maar de wijze waarop dat gebeurt. Appellant stelt in de inleidende klacht dat Bayer door de werkingsduur van Aleve met die van paracetamol te vergelijken “appels met peren” vergelijkt. In beroep en ter vergadering van het College heeft appellant dit toegelicht. Naar het oordeel van het College dient de klacht, gelet op de onderbouwing daarvan, te worden beoordeeld aan de hand van artikel 27 CPG. Dit artikel houdt, voor zover hier van belang, in dat de vergelijking alleen is toegestaan indien het gaat om “vergelijkbare stoffen” (tweede streepje) en de vergelijking betrekking heeft op “alle relevante eigenschappen” (derde streepje).

3. Artikel 27 CPG geldt in afwijking van de algemene regeling van vergelijkende reclame. Het gaat in deze bepaling om bijzondere reclameregels voor bepaalde goederen of diensten (vgl. punt 4.c eerste alinea MvT Kamerstukken II 2000/01 27619 nr. 3). Aangezien niet is gebleken dat partijen bij de Commissie debat hebben gevoerd over de vraag of de onderhavige vergelijkende reclame voldoet aan de eisen van artikel 27 CPG, zijn zij door het College ter vergadering in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. Appellant is vervolgens inhoudelijk ingegaan op de verschillen tussen paracetamol en NSAID’s waartoe ook Aleve (naproxen) kan worden gerekend. Daarna heeft Bayer kunnen reageren en zij heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.

4. Vaststaat dat Aleve en paracetamol in zoverre vergelijkbaar zijn, dat beide bedoeld zijn als pijnstiller. Bayer stelt dat reeds hierom is voldaan aan de eis van artikel 27 aanhef en tweede streepje CPG dat sprake is van “vergelijkbare stoffen”. Deze stelling van Bayer vindt naar het oordeel van het College onvoldoende steun in de letterlijke tekst van dit artikel. Er wordt immers over “vergelijkbare stoffen” gesproken zonder verwijzing naar het specifieke doel waarvoor deze worden gebruikt. Artikel 27 CPG is niet voorzien van een toelichting op grond waarvan niet van de letterlijke tekst van dit artikel zou dienen te worden uitgegaan. Evenmin is gebleken van enige wettelijke regeling met betrekking tot geneesmiddelen op grond waarvan de specifieke interpretatie van Bayer zou dienen te worden gevolgd in plaats van de letterlijke tekst van het artikel. Op grond hiervan kan het College de stelling van Bayer dat het enkele feit dat het in beide gevallen om een pijnstiller gaat reeds meebrengt dat is voldaan aan de eis van vergelijkbaarheid niet als juist aanvaarden. Dat het in beide gevallen om een ‘pijnstiller’ gaat, zegt iets over de functie en het doel van Aleve respectievelijk paracetamol, maar niets over de vergelijkbaarheid van de werkzame stoffen. Derhalve dient afzonderlijk te worden beoordeeld of de specifieke stoffen waarop bij Aleve respectievelijk paracetamol de werkzaamheid berust als zodanig “vergelijkbaar” zijn, hetgeen in het onderhavige geval meebrengt dat een inhoudelijke vergelijking dient te worden gemaakt tussen paracetamol en naproxen (de werkzame stof van Aleve). Dienaangaande is het volgende van belang.

5. Appellant heeft ter vergadering uitvoerig toegelicht waarom paracetamol niet als een met naproxen vergelijkbare stof kan worden beschouwd. Appellant stelt in dit verband dat een NSAID als naproxen inwerkt op het enzymsysteem van het lichaam dat zorgt voor het vrijkomen van pijnmediatoren die de zenuw prikkelen. Hierbij wordt ook de bloedstolling beïnvloed en worden ontstekingen geremd. Volgens appellant heeft paracetamol deze eigenschappen niet en is de werking van paracetamol anders en tot dusverre niet geheel bekend. Voorts heeft appellant aangevoerd dat naproxen, anders dan paracetamol, veel ongewenste bijwerkingen, interacties met andere geneesmiddelen en veel contra-indicaties heeft. Voorts stelt appellant dat de moleculen van beide stoffen verschillen, alsmede dat paracetamol en naproxen tot verschillende farmacologische groepen behoren.

6. Bayer heeft deze stellingen niet inhoudelijk weersproken, zodat het College aanneemt dat zij feitelijk juist zijn. Bayer heeft - naast het hierboven genoemde argument dat het in beide gevallen om een pijnstiller gaat, welk argument het College niet doorslaggevend acht - uitdrukkelijk gewezen op het feit dat de Keuringsraad de gewraakte uiting heeft goedgekeurd. Het College constateert dienaangaande dat zich in het dossier een brief van de Keuringsraad d.d. 17 maart 2014 bevindt, waarin deze instantie naar aanleiding van een informatieverzoek aan de Stichting Reclame Code onder meer verklaart dat de tekst waartegen de klacht is gericht niet “in deze hoedanigheid” ter goedkeuring aan hem is voorgelegd. Voorts verklaart deze instantie dat indien dit laatste wel zou zijn gebeurd, de tekst zou zijn goedgekeurd op basis van een eerdere onderbouwing door Bayer met betrekking tot een vergelijking van de werkingsduur van paracetamol met die van naproxennatrium (kennelijk Aleve). De claim “werkt langer dan paracetamol en ibuprofen” wordt sinds 2010 door de Keuringsraad goedgekeurd.

7. Het College overweegt dat uit de brief van de Keuringsraad niet blijkt of ook specifiek is getoetst of paracetamol en naproxen(natrium) vergelijkbare stoffen zijn in de zin van artikel 27 aanhef en onder tweede streepje CPG. Aangenomen moet echter worden dat bij de eerdere preventieve toetsing door de Keuringsraad van de tekst aan de CPG dit aspect in ieder geval een minder prominente rol heeft gespeeld dan in de onderhavige procedure, waarin uitdrukkelijk de vraag aan de orde is of sprake is van vergelijkbare stoffen. Het feit dat de Keuringsraad de onderhavige reclame-uiting preventief heeft goedgekeurd, sluit ook niet uit dat naar aanleiding van een specifieke klacht en op basis van de toetsing na hoor en wederhoor anders wordt beslist over de vraag of de uiting op het hier bedoelde punt aan de CPG voldoet. Het had daarom op de weg van Bayer gelegen om tegenover hetgeen appellant gemotiveerd heeft gesteld inhoudelijk te stellen en te onderbouwen dat paracetamol en naproxen (Aleve) vergelijkbare stoffen zijn in de zin van artikel 27 aanhef en tweede streepje CPG. Bayer heeft dit niet gedaan.

8. Op grond van het voorgaande is het College van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat met betrekking tot de vergelijking tussen paracetamol en Aleve sprake is van “vergelijkbare stoffen” in de zin van artikel 27 aanhef en tweede streepje CPG. De bestreden uiting is derhalve in strijd met dit artikel. Dit oordeel betreft overigens, naar het College voor de duidelijkheid opmerkt, uitsluitend de vergelijking tussen Aleve en paracetamol. Voor zover in de uiting tevens de duur van de werking van Aleve wordt vergeleken met die van ibuprofen, heeft appellant tegen de vergelijking geen bezwaar gemaakt, nu deze stoffen volgens hem wél met elkaar vergelijkbaar zijn, immers beide een NSAID betreffen.

9. Voorts is het College van oordeel dat de bestreden uiting niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 27 aanhef en derde streepje CPG dat de vergelijking op alle relevante eigenschappen betrekking dient te hebben. In dat kader is het College van oordeel dat, indien de duur van de werking van een geneesmiddel met die van een ander geneesmiddel wordt vergeleken, op grond van de bijzondere regeling van dit artikel ook andere voor de consument relevante eigenschappen van die werking dienen te worden genoemd. Tot die eigenschappen rekent het College in het onderhavige geval het feit dat, naar voldoende aannemelijk is geworden, paracetamol aanzienlijk minder ernstige bijwerkingen, interacties met andere geneesmiddelen en contra-indicaties heeft dan Aleve. Voor de consument is deze informatie belangrijk nu hij op basis daarvan de afweging kan maken of de beweerdelijk langere werking van Aleve opweegt tegen de nadelen van dit geneesmiddel ten opzichte van paracetamol. Het belang van deze afweging is evident gelet op de risico’s die aan het gebruik van naproxen zijn verbonden vergeleken met de wezenlijk kleinere risico’s van paracetamol. Aldus is naar het College met betrekking tot de extra bijwerkingen, interacties met andere geneesmiddelen en contra-indicaties die Aleve heeft ten opzichte van paracetamol sprake van een relevante eigenschap die, zoals appellant ook heeft betoogd, bij de vergelijking aan de orde had dienen te komen. De bestreden uiting is derhalve tevens in strijd met artikel 27 aanhef en derde streepje CPG. Ook in zoverre is niet voldaan aan de voorwaarden waaronder de vergelijkende geneesmiddelenreclame is toegestaan.

10. Het oordeel dat de uiting in strijd is met bedoelde onderdelen van artikel 27 CPG impliceert dat de andersluidende beslissing van de Commissie niet in stand kan blijven. Tevens impliceert dit oordeel dat niet meer hoeft te worden ingegaan op de vraag of Aleve daadwerkelijk langer werkt dan paracetamol en of de bestreden uiting voldoet aan de overige eisen van de CPG. Aan deze vragen is op grond van het voorgaande de relevantie komen te ontvallen.

Derhalve wordt beslist als volgt.

De beslissing van het College van Beroep

Het College vernietigt de beslissing van de Commissie en beslist voorts als volgt.

Op grond van het voorgaande acht het College de bestreden reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 27 aanhef tweede en derde streepje CPG. Het College beveelt Bayer aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Lees hier de grieven en de beslissing van de Reclame Code Commisie van 19 juni 2014