Niet met succes een beroep op drukfouten
RCC 23 mei 2013, dossiernr. 2013/00329 (OAD drukfout geadverteerde vroegboekkorting)Drukfout. Misleiding, art. 7 NRC. Het betreft de reisgids van adverteerder waarin een 8-daagse treinrondreis door Italië met de Bella Citta Express wordt aangeboden voor een prijs “vanaf 359”. Op de door klager op 8 maart 2013 geboekte reis in september 2013 heeft klager geen vroegboekkorting gekregen, hoewel klager bij de boeking wel voldeed aan de voorwaarde dat de boeking moet zijn gedaan 30 dagen voor aankomst. Nu klager de korting niet kreeg, acht hij de uiting misleidend.
De in de jaarbrochure vermelde vroegboekkorting berust op een drukfout en kon om die reden niet worden gegeven. Alle boekingskantoren zijn hiervan op de hoogte gesteld en de website is aangepast. Voordat iemand deze reis boekt, wordt meegedeeld dat deze korting niet wordt gegeven. Ook aan klager is dat meegedeeld, zodat van misleiding geen sprake is.
In de brochure wordt bij de door klager geboekte reis een vroegboekkorting van 10% aangeboden indien men de reis 30 dagen voor aankomst boekt. Hoewel klager bij zijn boeking aan deze voorwaarde voldeed, kreeg hij de boeking niet omdat, naar adverteerder liet weten, deze aanbieding berustte op een drukfout. Bij een adverteerder berust de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor zijn reclame-uiting en hij kan daarom niet met succes een beroep doen op drukfouten. Daarbij is ook van belang dat in dit geval geen sprake is van een kennelijke fout.
Nu de vroegboekkorting niet (meer) wordt gegeven, is de gewraakte mededeling onjuist.
Advies Raad van State: werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen
Advies Raad van State Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen, Stc. 14921.De Afdeling maakt opmerkingen over de noodzaak en tijdelijkheid van de zelfstandige algemene maatregel van bestuur (amvb) en over de aanpassingen in het Speelautomatenbesluit 2000. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.
1. Noodzaak en tijdelijkheid zelfstandige amvb
a. Het ontwerpbesluit voorziet erin dat het CJIB de (voorlopige) kansspelheffing, leges, dwangsommen en bestuurlijke boetes int. Voor het innen van de kansspelheffing biedt artikel 33f, achtste lid, van de Wok1 een grondslag, maar voor het innen van de leges, dwangsommen en boetes bestaat geen expliciete wettelijke delegatiebepaling, aldus de toelichting. In dit opzicht gaat het om een zelfstandige amvb. De toelichting vermeldt dat de keuze voor een zelfstandige amvb gerechtvaardigd is omdat in het ontwerpbesluit geen door straffen te handhaven voorschriften2 zijn opgenomen en het besluit evenmin op een andere manier rechten en vrijheden van betrokken partijen inperkt, nu het besluit slechts bepaalt welke instantie bestaande vorderingen gaat innen voor de kansspelautoriteit. Bij een volgende wijziging van de Wok zal worden voorzien in een expliciete wettelijke delegatiebepaling op dit punt, aldus de toelichting.
De Afdeling merkt op dat de regering zelf terughoudendheid betracht met de figuur van de zelfstandige amvb. Ook naar het oordeel van de Afdeling ware met deze figuur terughoudendheid te betrachten.3 Daarbij komt dat niet duidelijk wordt waarin de urgentie bestaat om de taken van de kansspelautoriteit op een zodanig korte termijn over te dragen aan het CJIB dat de benodigde wijziging van de Wok niet kan worden afgewacht.4 Het is de Afdeling opgevallen dat de toelichting geen aandacht besteedt aan de mogelijkheid de inning van dwangsommen, bestuurlijke boetes en leges tijdelijk via een mandaatconstructie aan het CJIB op te dragen, in ieder geval totdat de aangekondigde wettelijke grondslag voor deze onderdelen van het ontwerpbesluit is gecreëerd. De omstandigheid dat ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit Instelling Justitieel Incassobureau het CJIB de taken uitvoert die hem bij algemene maatregel van bestuur zijn opgedragen, staat aan een dergelijke mandaatconstructie niet in de weg.5 Voorts kan de inning, zoals nu, vooralsnog gedaan blijven worden door incassobureaus.
De Afdeling is van oordeel dat er, in afwachting van een wettelijke grondslag voor de aan het CJIB op te dragen taken, geen goede reden is voor een zelfstandige amvb. De Afdeling adviseert daarvan af te zien.
b. Onverminderd het vorenstaande merkt de Afdeling op dat de tijdelijkheid van de zelfstandige amvb niet is gegeven, omdat daarvoor geen voorziening in het ontwerpbesluit is opgenomen en evenmin inzichtelijk is gemaakt op welke termijn de benodigde wijziging van de Wok is voorzien.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan en het besluit zo nodig aan te passen.
2. Aanpassing van het Speelautomatenbesluit 2000
Over de aanpassing van het Speelautomatenbesluit 2000 maakt de Afdeling twee opmerkingen.
a. Drank- en Horecawet
Artikel 4, vierde lid, van het Speelautomatenbesluit 2000 voorziet in weigeringsgronden voor een kansspelvergunning. De daarin thans expliciet genoemde artikelen van de Drank- en Horecawet worden vervangen door een algemene verwijzing naar de Drank- en Horecawet. Volgens de toelichting is een aanpassing van deze bepaling nodig, omdat met een wijziging van de Drank- en Horecawet enkele van de genoemde bepalingen zijn vervallen.6 De Afdeling merkt op dat een aantal van de in de huidige bepaling genoemde artikelen van de Drank- en Horecawet niet zijn vervallen.7 Voorts leidt een algemene verwijzing naar de Drank- en Horecawet in artikel 4, vierde lid, van het Speelautomatenbesluit 2000 ertoe dat onduidelijk is welke gronden uit de Drank- en Horecawet kunnen leiden tot weigering van een kansspelvergunning. Daardoor bestaat de mogelijkheid dat thans nog onbekende, nieuwe weigeringsgronden voor het verlenen van een kansspelvergunning ontstaan.
Naar het oordeel van de Afdeling zijn door de algemene verwijzing naar ‘de bepalingen in de Drank- en Horecawet’ in het voorgestelde artikel 4, vierde lid, van het Speelautomatenbesluit 2000 de weigeringsgronden voor de kansspelvergunning onvoldoende nauwkeurig omschreven.
De Afdeling adviseert de bepalingen uit de Drank- en Horecawet die kunnen leiden tot weigering van een kansspelvergunning expliciet op te sommen.
b. Opiumwet
Tevens wordt met het ontwerpbesluit aan artikel 4, vierde lid, van het Speelautomatenbesluit 2000 een algemene verwijzing naar de bepalingen in de Opiumwet toegevoegd. De toelichting gaat niet in op deze toevoeging. Voorts is ook deze wijziging niet nader bepaald, waardoor onduidelijk is welke bepalingen uit de Opiumwet een grondslag kunnen vormen voor weigering van een kansspelvergunning.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan en ook de bepalingen uit de Opiumwet die kunnen leiden tot weigering van een kansspelvergunning expliciet op te sommen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
Motie over bindende afspraken kidsmarketing
Motie over bindende afspraken over kidsmarketing, kamerstukken II, 32 793, nr. 81.
MOTIE VAN HET LID BRUINS SLOT
Voorgesteld 4 juni 2013
De Kamer, gehoord de beraadslaging,
constaterende dat afspraken over reclames voor kinderen tussen 7 en 12 jaar massaal genegeerd worden;
overwegende dat kinderen in die leeftijdscategorie erg beïnvloedbaar voor kidsmarketing zijn;
overwegende dat dergelijke guerrillamarketing het gezag van ouders ondermijnt;
verzoekt de regering, in overleg te gaan met de branchevereniging en het bedrijfsleven om bindende afspraken te maken over kidsmarketing tussen 7 en 12 jaar op televisie, internet en sociale media en bij onvoldoende voortgang tot regelgeving over te gaan,
en gaat over tot de orde van de dag.Bruins Slot
Garantie tot 150.000 kilometer is van ondergeschikt belang
Vz. RCC 3 juni 2013, dossiernr. 2013/00298 (Kia Motors)
Beslissing ingezonden door Peter Kok, Houthoff Buruma.
Afwijzing. Het betreft een televisiecommercial voor de Kia Rio [red. zie hier]. Tijdens het eerste gedeelte van de commercial verschijnt in beeld een logo met de tekst: "7 jaar Kia garantie". Aan het einde van de commercial wordt gezegd: "Kia, waar zeven jaar de standaard is."
Klager stelt dat op grond van de televisiecommercial ervan mag worden uitgegaan dat adverteerder zonder beperkingen gedurende zeven jaar garantie geeft. In de commercial wordt in verband met de garantie niet naar een beperking verwezen. De garantie is echter slechts drie jaar onbeperkt. Daarna geldt een beperking tot maximaal 150.000 kilometer. Uit de gegevens blijkt dat het gemiddelde jaarkilometrage in 2012 voor een vergelijkbare auto 10.740 km bedroeg. Op grond hiervan is de voorzitter van oordeel dat voor de gemiddelde consument die overweegt een Kia Rio te kopen de beperking van de garantie tot 150.000 kilometer van ondergeschikt belang is.
Het feit dat deze informatie/beperkende voorwaarde niet met zoveel woorden in de televisiecommercial wordt vermeld, kan derhalve niet tot het oordeel leiden dat sprake is van misleidende reclame. Derhalve wordt de klacht afgewezen.
2 (...) Uit bedoelde gegevens blijkt dat het "gemiddelde jaarkilometrage" in 2012 voor een auto van een dergelijke gewichtsklasse ("851 - 1150 kg") 10.740 bedroeg. De voorzitter ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat deze gegevens niet ook op de Kia Rio van toepassing zijn. Op grond hiervan is de voorzitter van oordeel dat voor de gemiddelde consument die overweegt een Kia Rio te kopen de beperking van de garantie tot 150.000 kilometer van ondergeschikt belang is.
3) Op grond van het voorgaande kan niet worden gezegd dat het feit dat de garantie is beperkt tot 150.000 kilometer voor de gemiddelde consument essentiële informatie is die hij In het kader van de uitnodiging tot aankoop nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Het feit dat deze informatie niet met zoveel woorden in de televisiecommercial wordt vermeld, kan derhalve niet tot het oordeel leiden dat sprake is van misleidende reclame. Derhalve wordt beslist als volgt.Gelet op het bovenstaande wijst de voorzitter de klacht af.
Kleurige kleertjes of wereldleed: het is maar wat je ziet
Een bijdrage van Jan Kabel, UvA / DLA Piper. De werktitel van deze afscheidsbundel, ‘Recht voor gewone mensen’, is gelukkig gekozen voor het werk dat mr. Peeters heeft verricht als voorzitter van een van de kamers van de Reclamecode Commissie (RCC of de Commissie). Die Commissie, daterend van het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw, is immers mede ingesteld voor gewone mensen. Mede, want zelfregulering, de Nederlandse Reclame Code (NRC) is daar een voorbeeld van, is nooit alleen door nobele doeleinden ingegeven, maar wordt gemaakt “to keep the federal camel’s nose out of industry’s tent”. In genoemde jaren zestig van de vorige eeuw dreigde een strafrechtelijke aanpak van reclame die de consument zou misleiden; de industrie, onder de bezielende leiding van advocaat Stibbe nam het voortouw, er werd naar het voorbeeld van de Code van de Internationale Kamer van Koophandel een Nederlandse Code gemaakt, en ziedaar: de kameel trok zijn neus op en volgde een andere weg. Dat neemt niet weg dat de Nederlandse Reclame Code een code is voor gewone mensen: iedereen die meent dat een reclame-uiting niet voldoet aan de regels van de Reclame Code kan hierover een klacht indienen bij de RCC.
(dit artikel is zeer ingekort, lees de gehele bijdrage hier, of klik citeerwijze)
Besluit
Mr. Peeters’ impliciete opvatting is helder: adverteerders besteden hun geld niet aan boodschappen die geen omzet opleveren. De advertentie waar hij over oordeelde scoorde qua merkbekendheid ongekend hoog: bijna 50%. Sinds OlivieroToscani vertrok, kampt het bedrijf met dalende omzet. De recente Unhatecampagne waarbij wereldleiders elkaar kussen, moet Benetton’s bekendheid weer wat opvijzelen. Dergelijke campagnes moeten worden gezien naar hetgeen zij bewerkstelligen: merkbekendheid. De opvatting van het BVerfGH past in een ontwikkeling waarin de grens tussen commerciële en andersoortige publiciteit vervaagt. De koopman praat als een dominee. Dat is een niet onhollandse gewoonte. De waardering van beide zij, wat mij betreft, in de woorden van het BGH, “immer die des Betrachters.”
No go voor Adword campagne van Marks & Spencer
UK High Court of Justice 21 mei 2013, [2013] EWHC 1291 (Ch) (Interflora tegen Marks and Spencer)
Een redactionele bijdrage van Daan van Eek, Hoogenraad & Haak advocaten.
Toen de Engelse consument in 2008 'Interflora' intoetste op Google kreeg hij/zij waarschijnlijk een Marks & Spencer advertentie te zien. Volgens de Engelse rechter was het voor die consument echter onduidelijk dat de twee ondernemingen concurrent zijn. Waarom? Diezelfde rechter vond dat de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker weinig kennis van Adwords heeft. Is dat in Nederland anders?
Marks & Spencer gebruikte al enige tijd het merk INTERFLORA als Adword: iedere keer als een internetgebruiker dat merk als zoekterm intoetste, verscheen een advertentie van M&S. Daar was Interflora niet blij mee: via die advertenties van M&S liep zij natuurlijk een hoop inkomsten mis. De zaak kwam tot de hoogste Europese rechter [red. HvJ EU zaak C-323/09]. Het Hof van Justitie besliste dat het gebruik van een (bekend) merk van een concurrent als keyword (Adword) onder bepaalde voorwaarden toegestaan is. Daarmee kan die adverteerder immers de eigen vindbaarheid in – in dit geval – Google verbeteren.
Oneerlijke karakter van zogenaamde formulierovereenkomsten
HvJ EU 30 mei 2013, zaak C-397/11 (Jőrös) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing, Fővárosi Bíróság, Hongaije. Uitlegging van artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Nationale wettelijke regeling op grond waarvan de toetsing door de nationale rechter van het oneerlijke karakter van zogenaamde „formulierovereenkomsten” beperkt is wanneer partijen hem niet uitdrukkelijk verzoeken om dit oneerlijke karakter vast te stellen. Bevoegdheid van de nationale rechter in tweede aanleg om ambtshalve te toetsen of een beding in een hem ter beoordeling voorgelegde overeenkomst oneerlijk is, terwijl dit punt in eerste aanleg niet naar voren is gebracht en volgens de nationale regels in hoger beroep geen rekening kan worden gehouden met nieuwe feiten of bewijzen.
Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:
1) Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechter, wanneer bij hem hoger beroep aanhangig is over de geldigheid van bedingen in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument, gesloten op basis van een door die verkoper van tevoren opgesteld formulier, en hij op grond van de nationale regels van procesrecht bevoegd is alle nietigheidsgronden die duidelijk blijken uit de in eerste aanleg aangevoerde gegevens te beoordelen en zo nodig de rechtsgrondslag die ten betoge van de ongeldigheid van die bedingen is aangevoerd overeenkomstig de vastgestelde feiten te herformuleren, ambtshalve of door herformulering van de rechtsgrondslag van de vordering moet toetsen of die bedingen uit het oogpunt van de in deze richtlijn gegeven criteria oneerlijk zijn.
2) Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter die vaststelt dat een contractueel beding oneerlijk is, zonder te wachten tot de consument daarom verzoekt, alle consequenties die volgens het nationale recht voortvloeien uit deze vaststelling moet trekken, teneinde zich ervan te vergewissen dat die consument niet is gebonden aan dat beding, en voorts, in beginsel aan de hand van objectieve criteria, moet beoordelen of de betrokken overeenkomst zonder dat beding kan voortbestaan.
3) Richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter die ambtshalve heeft vastgesteld dat een contractueel beding oneerlijk is, de nationale regels van procesrecht zo veel mogelijk aldus moet toepassen dat alle consequenties worden getrokken die volgens het nationale recht voortvloeien uit de vaststelling van het oneerlijke karakter van het betrokken beding, teneinde zich ervan te vergewissen dat de consument niet is gebonden aan dat beding.
Gestelde vragen:
1) Is de handelwijze van een nationale rechter in overeenstemming met artikel 7, lid 1, van richtlijn [93/13] indien hij, na te hebben vastgesteld dat een van de algemene contractvoorwaarden waarop de vordering betrekking heeft oneerlijk is, de nietigheid van de overeenkomst op die grond onderzoekt, ook al hebben partijen deze niet specifiek opgeworpen?
2) Moet de nationale rechter de door een consument ingeleide procedure ook afdoen als bedoeld in de eerste vraag hoewel normaliter, wanneer de gelaedeerde zijn vordering op het oneerlijke karakter van een van de algemene contractvoorwaarden baseert, de desbetreffende nietigverklaring niet onder de bevoegdheid van een lokale rechtbank maar onder die van een hogere rechtbank valt?
3) Kan de nationale rechter, bij een bevestigend antwoord op de tweede vraag, het oneerlijke karakter van een van de algemene contractvoorwaarden ook in een procedure in hogere aanleg onderzoeken, indien dit in de procedure in eerste aanleg niet is onderzocht en krachtens de nationale regeling in de beroepsprocedure in de regel geen nieuwe feiten meer in aanmerking kunnen worden genomen noch nieuwe bewijsmaatregelen kunnen worden gelast?”
Oneerlijke bedingen in consument(huur)overeenkomsten
HvJ EU 30 mei 2013, zaak C-488/11 (Asbeek Brusse en de Man Garabito) - dossier
Verzoek om een prejudiciële beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam.
Als randvermelding. Uitlegging van artikel 6 van richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Huurovereenkomst tussen bedrijfsmatige verhuurder en huurder die privé handelt. Kwalificatie van de verhuurder als verkoper van goederen of dienstverrichter. Regels van openbare orde.
1) Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat zij, afgezien van de bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van nationaal recht zijn overgenomen, wat door de nationale rechter dient te worden nagegaan, van toepassing is op een huurovereenkomst voor woonruimte, gesloten tussen een verhuurder die handelt in het kader van zijn bedrijfs‑ of beroepsactiviteit en een huurder die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs‑ of beroepsactiviteit vallen.
2) Richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat:
– de nationale rechter, wanneer bij hem door een verkoper tegen een consument een vordering is ingesteld over de uitvoering van een overeenkomst en hij op grond van de nationale regels van procesrecht bevoegd is ambtshalve na te gaan of het aan de vordering ten grondslag liggende beding in strijd is met nationale regels van openbare orde, op dezelfde wijze ambtshalve moet toetsen of dat beding uit het oogpunt van de in deze richtlijn gegeven criteria oneerlijk is, wanneer hij heeft vastgesteld dat het beding binnen de werkingssfeer van de richtlijn valt;
– de nationale rechter, wanneer hij op grond van de nationale regels van procesrecht bevoegd is ambtshalve over te gaan tot vernietiging van een beding dat in strijd is met de openbare orde of met een dwingende wetsbepaling waarvan de strekking deze sanctie rechtvaardigt, in beginsel, na partijen de gelegenheid te hebben gegeven op tegenspraak hun standpunt kenbaar te maken, ambtshalve moet overgaan tot vernietiging van een contractueel beding waarvan hij het oneerlijke karakter uit het oogpunt van de in de richtlijn gegeven criteria heeft vastgesteld.3) Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat een nationale rechter die heeft vastgesteld dat een boetebeding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument oneerlijk is, er niet mee mag volstaan, zoals dit op grond van het nationale recht is toegestaan, de hoogte van de ingevolge dat beding aan die consument in rekening gebrachte boete te matigen, maar zonder meer verplicht is dat beding voor de consument buiten toepassing te laten.
AFM Waarschuwing tegen misleidende reclames
AFM Nieuwsbrief: Waarschuwing tegen misleidende reclames en informatie over lijfrentes.Iedere maand verschijnt de consumentennieuwsbrief van de AFM. Lees nu de nieuwsbrief van mei met actuele berichten voor consumenten, (surf)tips en de vraag van de maand. Onderwerpen in deze nieuwsbrief: Misleidende reclames prijzen risicovolle producten aan als alternatief voor sparen.
"Waarom een goede trendy bril niet duur hoeft te zijn?"
RCC 13 mei 2013, dossiernr. 2013/00232-I (NUVO tegen Eyelove brillen)
Ongeoorloofde vergelijkende reclame. Prijsverschil door verschil in wezenlijke kenmerken, tegenstrijdige info/kwaliteit oogmetingen. Eyelove verkoopt brillen door middel van een shop-in-shop formule via drogisterijen van DA.
De verschillende reclame-uitingen, op zichzelf en zeker in combinatie met elkaar [red. klik op afbeelding voor vergroting], claimen dat de Eyelove brillen dezelfde zijn als de brillen die te koop zijn bij de opticien, maar dat die Eyelove brillen in de meeste gevallen honderden euro’s goedkoper zijn. Deze claim is misleidend voor de gemiddelde consument. De commissie doet een aanbeveling.
In citaten:
3. In de hiervoor onder 1a beschreven stoepborden wordt meegedeeld “Stop met teveel betalen voor je bril. Hier dezelfde bril voor € 35,-”(of € 49,- en € 99,-). In deze uitingen wordt niet duidelijk gemaakt wat “dezelfde bril” inhoudt, waarmee deze wordt vergeleken. Aldus zijn deze stoepborden onduidelijk ten aanzien van de voornaamste kenmerken van het aangeboden product als bedoeld in de aanhef en onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument door de uitingen ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de onder 1a genoemde uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
4. In de onder 1b beschreven uiting wordt onder meer “hier gratis oogmeting!” aangeboden. De Commissie acht voldoende aannemelijk gemaakt dat sinds augustus 2012 in een deel van de DA Eyelove vestigingen oogmeetapparatuur aanwezig is en voor het aanmeten van een Eyelove bril niet - zoals voorheen en in andere vestigingen - alleen gebruik wordt gemaakt van een bestaand recept of doormeting van een bestaande bril. Niet is weersproken dat het betreffende stoepbord voor een vestiging staat waarin daadwerkelijk oogmeetapparatuur aanwezig is. Naar het oordeel van de Commissie wordt echter met de aangeboden “oogmeting” meer kwaliteit gesuggereerd dan waarvan in werkelijkheid sprake is. Voor de gemiddelde consument is onvoldoende duidelijk dat de in DA Eyelove vestigingen aangeboden oogmeting, die wordt uitgevoerd door een DA medewerker, niet dezelfde is als die door een oogarts of gekwalificeerde opticien.
Gelet op het voorgaande is het stoepbord waarop de “gratis oogmeting” wordt aangeboden voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de voornaamste kenmerken van het aangeboden product als bedoeld in de aanhef en onder b van artikel 8.2 NRC. Omdat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de onder 1b genoemde uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
5. Als erkend is komen vast te staan dat de tekst op de website die betrekking heeft op het niet uitvoeren van oogmetingen door Eyelove (beschreven onder 2b) verouderd is en in veel gevallen – namelijk voor vestigingen met oogmeetapparatuur – niet meer geldt. In zoverre gaat de bestreden uiting gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in de aanhef van artikel 8.2 NRC. Omdat de gemiddelde consument (voor zover deze geen prijs stelt op een oogmeting) door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de onder 2b genoemde mededelingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
6. De laatste zin van de onder 2a genoemde tekstgedeelten van de website, waarin wordt beschreven “Waarom een goede trendy bril niet duur hoeft te zijn” en Eyelove brillen worden aangeboden voor respectievelijk € 49,- en € 99,-, luidt: “Dit is in de meeste gevallen honderden euro’s goedkoper dan bij de opticien.” Hiermee vergelijken Eyelove en DA hun prijzen met die van “de opticien”, een gespecialiseerde en voor de consument duidelijk herkenbare groep ondernemingen. Aldus is sprake van vergelijkende reclame ten opzichte van (het aanbod van) de gemiddelde opticien. Tegen deze achtergrond wordt de bestreden tekst op de website getoetst aan artikel 13 van de Nederlandse Reclame Code.