RB
RB 3838
10 juni 2024
Artikel

Laatste plekken voor de Actualiteitenlunch Reclamerecht

 
RB 3837
3 juni 2024
Artikel

Vacature Simmons & Simmons: Advocaat-stagiaire IP / Life Sciences

 
RB 3836
31 mei 2024
Artikel

Pinsent Masons Amsterdam zoekt voor haar octrooi- en Life Sciences team junior en senior advocaat-medewerkers

 
RB 1339

Ingebruikneming promotiematerialen

Rechtbank Haarlem 22 februari 2012, LJN BV8734 (Inpromo tegen V.V. Young Boys)

In't kort: Vraag of gedaagde sub 2 V.V. Young Boys onbevoegd heeft vertegenwoordigd behoeft geen beantwoording, nu de voetbalclub de verrichte rechtshandelingen door ingebruikneming van de bestelde en geleverde promotiematerialen heeft bekrachtigd. Young Boys wordt veroordeelt tot het betalen van het bedrag ad ruim €18.000.

4.2. Young Boys voert ten verwere aan dat [gedaagde sub 2] niet bevoegd was om haar te vertegenwoordigen, dat Inpromo dat had kunnen weten wanneer zij het handelsregister bij de Kamer van Koophandel had geraadpleegd, dat zij tegenover Inpromo niet de schijn heeft gewekt dat [gedaagde sub 2] namens haar opdrachten mocht verstrekken en dat zij de overeenkomsten evenmin heeft bekrachtigd. Young Boys is derhalve geen partij bij de overeenkomsten, zodat zij niet gehouden is tot betaling, aldus Young Boys.

4.5. Wanneer iemand zonder daartoe bevoegd te zijn als gevolmachtigde in naam van een ander heeft gehandeld, kan laatstgenoemde de rechtshandeling bekrachtigen en haar daardoor hetzelfde rechtsgevolg verschaffen, als zou zijn ingetreden wanneer zij krachtens een volmacht was verricht (artikel 3:69, eerste lid, BW). Bekrachtiging kan schriftelijk of mondeling gebeuren. Bekrachtiging kan ook stilzwijgend plaatsvinden of besloten liggen in gedragingen van de vertegenwoordigde. Op grond van het bepaalde in artikel 3:35 BW is de vertegenwoordigde gebonden, indien de wederpartij zijn verklaring of gedraging heeft opgevat en redelijkerwijs kon opvatten als bekrachtiging, ook indien de vertegenwoordigde aannemelijk kan maken dat hij niet bedoeld heeft te bekrachtigen.

4.6. De rechtbank stelt vast dat de door Inpromo geleverde goederen grotendeels naar hun aard (reclameborden en dergelijke) en naar hun uitvoering (bedrukt met de naam en/of een logo van Young Boys) waren bestemd om te worden gebruikt door Young Boys als voetbalvereniging. Voorts staat als onvoldoende weersproken vast dat Young Boys de door Inpromo geleverde goederen heeft behouden en in gebruik heeft genomen. Door [A] is ter comparitie in dit verband verklaard dat Young Boys bij de aflevering van de goederen - naar achteraf bleek ten onrechte - in de veronderstelling verkeerde dat deze goederen niet uit de clubkas, maar uit sponsorgelden, zouden worden betaald. Er was voor haar ten tijde van de aflevering dan ook geen reden om de geleverde goederen niet in gebruik te nemen, aldus [A]. Deze onjuiste veronderstelling regardeert echter Inpromo niet, nu dit uitsluitend een (interne) kwestie binnen Young Boys betreft.

Verder staat vast dat Young Boys niet kort na de aflevering van de goederen noch direct na ontvangst van de aan haar adres gestuurde facturen aan Inpromo heeft laten weten zich niet gebonden te achten. Door dit na te laten heeft Young Boys in het licht van genoemde omstandigheden, naar het oordeel van de rechtbank de door [gedaagde sub 2] met Inpromo gesloten overeenkomsten bekrachtigd, althans heeft zij in ieder geval tegenover Inpromo de schijn gewekt deze te bekrachtigen. Dat Young Boys in december 2010 Inpromo alsnog heeft verzocht om geleverde materialen retour te nemen, doet hieraan niet af, nu zij dit na de (schijn van) bekrachtiging heeft gedaan. Tot slot staat vast dat Young Boys na december 2010 een tweetal betalingen op de facturen heeft verricht, hetgeen de (schijn van) bekrachtiging door Young Boys juist bevestigt.

RB 1338

Do's en don'ts van advertenties op Facebook en Twitter

Op 5 maart was Christiaan Alberdingk Thijm, SOLV  te gast bij het programma Mediazaken van BNR als co-host. Het programma behandelde de do's en don'ts van advertenties op Facebook en Twitter. Andere gasten waren:
- Jop Bröcker, managing partner van Yes2Web, net terug van een bezoek aan Facebook in Dublin.
- Dirk Zeelenberg, die Nederlandse BN-ers wil betalen voor een reclamebericht op Twitter.

Luister hier naar de aflevering.

RB 1337

0,8 cpm wordt 0,80€ pm

RCC 23 februari 2012, dossiernr. 2012/00019 (Mediumrup - foutieve tweet)

Zowel op de website als via het twitteraccount en de twitterberichten wordt gesuggereerd dat het telefonisch consult 0,8 cpm kost. In werkelijkheid kost het consult € 0,80 per minuut.
 
Adverteerder heeft één keer een twitter verstuurd met het onjuiste bedrag. Adverteerder heeft deze tweet verwijderd, echter is deze kennelijk in het geheugen opgeslagen, waardoor men op het internet nog altijd de onjuiste tweet ziet. Wanneer men hierop klikt wordt echter verwezen naar een webpagina waarop wel het juiste bedrag staat. De adverteerder legt uitingen over waarop het juiste bedrag wordt genoemd. Op de website is het genoemde bedrag gewijzigd. En de kosten worden ook vermeld als het telefoonnummer wordt gebeld.

De commissie oordeelt alleen over de webpagina, ten tijde van de klacht en doet een aanbeveling.

De Commissie stelt voorop dat de uitingen worden beoordeeld zoals deze zijn gepubliceerd ten tijde van de klacht en zoals deze door klager zijn overgelegd. Aldus zal de Commissie uitsluitend de door klager overgelegde webpagina beoordelen.
 
Naar is komen vast te staan werd op de webpagina een onjuist bedrag genoemd dat per minuut moet worden betaald wanneer men het nummer van adverteerder belt.

RB 1336

Geen uitstoot tijdens het rijden

RCC 23 februari 2012, dossiernr. 2012/00051 (Geen uitstoot tijdens het rijden)

Ten onrechte - zo meent klager - wordt in de uiting (YouTube) gesuggereerd dat elektrische auto’s geen uitstoot hebben. De -uit het stopcontact afkomstige- stroom voor het elektrische voertuig wordt opgewekt door kolen- en gascentrales “die uitstoot hebben”. De commissie acht het voldoende duidelijk dat de adverteerder in de uiting op het oog heeft dat er op het moment van het gebruiken van de Renault ZE geen uitstoot optreedt. De vermelding "geen uitstoot tijdens het rijden" zou iets duidelijker in beeld kunnen, maar dit leidt niet tot een ander oordeel. De klacht wordt afgewezen.

Nadat eerst de aandacht is gevestigd op het gebruik van diverse elektrische apparaten en de daarmee gepaard gaande uitstoot, wordt erop gewezen dat er bij de Renault ZE geen sprake is van uitstoot. Daarbij acht de Commissie het voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk dat adverteerder hier het oog heeft op het moment van gebruiken van de Renault ZE. Dit volgt uit de vergelijking met andere elektrische apparaten, bij het gebruik waarvan wel uitstoot optreedt en uit de vermelding in beeld: “Geen uitstoot tijdens het rijden”.
Deze laatste vermelding zou naar het oordeel van de Commissie iets duidelijker in beeld kunnen worden gebracht, maar dat leidt niet tot een ander oordeel.
In de uiting ligt niet de suggestie besloten dat de productie van de voor het elektrische voertuig benodigde stroom geen uitstoot van CO2 mee zou brengen.

RB 1335

E-sigaret (definitief) als geneesmiddel te kwalificeren

Rechtsbank 's-Gravenhage 13 maart 2012, LJN BV8613 (United tobacco Vapor Groep tegen Staat der Nederlanden)

Het aandienings­criterium in geneesmiddelenrecht.

Rechtspraak.nl: De beslissing van de minister om de e-sigaret definitief te kwalificeren als een geneesmiddel is gebaseerd op de Geneesmiddelenwet. De voorzieningenrechter moet thans een voorlopig oordeel geven over de vraag of de begripsomschrijving in de Geneesmiddelenwet die beslissing kan dragen. Bij de beantwoording van die vraag zal de Geneesmiddelenwet waar nodig en mogelijk moeten worden uitgelegd in overeenstemming met de Geneesmiddelenrichtlijn (richtlijnconforme interpretatie). De stelling van de Staat dat de e-sigaret farmacologische eigenschappen heeft die de fysiologische functies van de mens beïnvloeden en daarom alleen al als geneesmiddel moet worden aangemerkt, kan naar voorlopig oordeel niet worden gevolgd. De e-sigaret is er immers niet voor bestemd om dergelijke effecten teweeg te brengen. Door de woorden “bestemd is om te worden toegediend of aangewend voor” in de wettelijke definitie worden genotmiddelen als alcohol en tabak van de toepassing van de wet uitgesloten. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de e-sigaret. Daarmee is niet gezegd dat nicotinehoudende producten geen geneesmiddelen kunnen zijn.

Zo is de Nicorette inhaler (reeds) op grond van het aandienings­criterium wel als geneesmiddel gekwalificeerd. Ter beantwoording resteert dan nog de vraag of een richtlijnconforme interpretatie van de wettelijke definitie tot de kwalificatie van de e-sigaret als geneesmiddel kan leiden. De Staat heeft aangevoerd dat het niet aan de Staat is om wetenschappelijk aan te tonen dat de e-sigaret de farmacologische effecten heeft die het product onder de Geneesmiddelenrichtlijn en de Geneesmiddelenwet doen vallen. Deze opvatting acht de voorzieningenrechter onhoudbaar. Het is immers de minister die heeft beslist om de e-sigaret als geneesmiddel aan te merken. Het is dan ook aan de minister om daarvoor een deugdelijke motivering te geven. In dit geding rust ingevolge artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in beginsel op de Staat de bewijslast van de stellingen waaraan hij rechtsgevolg verbonden wenst te zien. Op grond daarvan is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beslissing van de minister om de e-sigaret (definitief) als geneesmiddel aan te merken, in strijd is met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het motiveringsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Daarmee is de grond aan het (gewijzigde) handhavingsbeleid van de minister komen te ontvallen. Het gevorderde gebod om de invoer van de e-sigaret van buiten de Europese Unie en het verhandelen daarvan in Nederland toe te staan, zal daarom worden toegewezen.

3.4. De Staat stelt zich op het standpunt dat de e-sigaret op grond van het toedieningscriterium als geneesmiddel moet worden aangemerkt. Gebruik van de e-sigaret verlicht of voorkomt immers ontwenningsverschijnselen bij de gebruiker, waardoor die in staat wordt gesteld om zo goed mogelijk met zijn of haar nicotineverslaving om te gaan. Volgens de Staat betreft het een product dat in hoge mate vergelijkbaar is met de Nicorette inhaler, die zowel op grond van het aandieningscriterium als het toedieningscriterium als geneesmiddel is aangemerkt. Tussen partijen is niet in geschil dat de e-sigaret, die als genotmiddel wordt gepresenteerd, niet op basis van het aandieningscriterium als geneesmiddel is te kwalificeren.

3.5. De stelling van de Staat dat de e-sigaret farmacologische eigenschappen heeft die de fysiologische functies van de mens beïnvloeden en daarom alleen al als geneesmiddel moet worden aangemerkt, kan naar voorlopig oordeel niet worden gevolgd. De e-sigaret is er immers niet voor bestemd om dergelijke effecten teweeg te brengen. Door de woorden "bestemd is om te worden toegediend of aangewend voor" in de wettelijke definitie worden genotmiddelen als alcohol en tabak van de toepassing van de wet uitgesloten. Hetzelfde geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de e-sigaret. De opvatting van de Staat dat de Tabakswet als een lex specialis ten opzichte van de Geneesmiddelenwet is te beschouwen, strookt niet met de Tabakswet, waarin tabaksproducten niet als een bijzonder soort geneesmiddelen zijn gedefinieerd. Daarmee is niet gezegd dat nicotinehoudende producten geen geneesmiddelen kunnen zijn. Zo is de Nicorette inhaler (reeds) op grond van het aandieningscriterium wel als geneesmiddel gekwalificeerd. Dat de producent van de inhalator ook farmacologische effecten op de fysiologische functies van de gebruiker aan het product toeschrijft is inherent aan de presentatie als geneesmiddel. De producent zou immers zijn eigen glazen ingooien als hij geen farmacologische effecten zou toedichten aan de inhaler.

3.8. Over het vereiste onder (2) hebben partijen zich niet uitgelaten. Voorshands wordt geoordeeld dat een interpretatie waarbij genotmiddelen onder het bereik van de Geneesmiddelenwet worden gebracht die weliswaar ervoor kunnen worden gebruikt om de fysiologische functies van de mens te beïnvloeden, maar daarvoor niet zijn bestemd, in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.

3.9. Op grond van het bovenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beslissing van de minister om de e-sigaret (definitief) als geneesmiddel aan te merken, in strijd is met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het motiveringsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Daarmee is de grond aan het (gewijzigde) handhavingsbeleid van de minister komen te ontvallen. Het gevorderde gebod om de invoer van de e-sigaret van buiten de Europese Unie en het verhandelen daarvan in Nederland toe te staan, zal daarom worden toegewezen, op de wijze zoals in het dictum is bepaald.

RB 1334

Kadasterdata en WoningWizard

RCC 21 februari 2012, dossiernr. 2012/00028 (Kadasterdata)

Een 'nieuwslezer' spreekt over 'opschudding in de woningmarkt' wanneer via een sms informatie over hypotheekhoogte kan worden opgevraagd. Klaagster vraagt zich af of er strijd is met privacyregels, voorts blijkt uit de website dat aflossingen niet bekend zijn. Er is - volgens de commissie - sprake van onjuiste informatie als het gaat om het gegeven 'hypotheekhoogte'. Dit betreft de hoogte van de hypothecaire inschrijving die via andere bestaande bronnen beschikbaar is en er wordt niet duidelijk of er is afgelost. Omdat de gegevens reeds ter beschikking staan, acht de commissie geen strijd met privacyregels aanwezig.

RCC 21 februari 2012, dossiernr. 2012/00029 (WoningWizard)

In de uiting wordt gemeld: "Weet Woningwizard echt wat we voor ons huis betaald hebben? Dat wil ik wel eens zien”. De voice over zegt: “Als je alles wilt weten van een huis…” De vrouw: “Nou ja, het klopt precies! Probeer de buren eens”. Klacht: men krijgt slechts de verkoopprijs zoals bij het kadaster beschreven en de klager acht het ongepast dat gegevens van buren opgevraagd kunnen worden.

Uit dossiernr. 2012/00028

Ad 1.
Naar adverteerder heeft aangevoerd, worden voor de bewuste sms-dienst gegevens gebruikt uit voor een ieder toegankelijke bronnen, zoals het Kadaster en de gemeentelijke WOZ gegevens. Aldus acht de Commissie het voldoende aannemelijk dat het gebruik van de verstrekte gegevens gebeurt in overeenstemming met de privacy wetgeving.

Ad 2.
In de commercial wordt onder meer meegedeeld dat sprake is van ‘opschudding op de woningmarkt’ en dat de bewuste sms-dienst ‘komt met hypotheekhoogte’. De Commissie is van oordeel dat de gemiddelde consument aldus op het verkeerde been wordt gezet. De indruk wordt gewekt dat via de betreffende sms-dienst onder meer de actuele hypotheekhoogte op een huis wordt gegeven. In werkelijkheid echter blijkt dat de gegeven ‘hypotheekhoogte’ de hoogte van de hypothecaire inschrijving betreft, welke informatie zoals is gebleken reeds voor een ieder beschikbaar is via andere reeds bestaande bronnen en waaruit niet duidelijk is of er bijvoorbeeld is afgelost of sprake is van een hogere inschrijving dan de geldlening.

Uit dossiernr. 2012/00029:

1. Naar adverteerder heeft erkend, wordt in de televisie-commercial de indruk gewekt dat ook de hypotheekgegevens kunnen worden opgevraagd. In werkelijkheid maken de hypotheekgegevens geen onderdeel uit van de te ontvangen berichten. Aldus is komen vast te staan dat de commercial gepaard gaat met onjuiste informatie met betrekking tot het product zoals bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), te weten de voordelen. Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen.

Gelet op het voorgaande is de reclame-uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

2.
Met betrekking tot klagers bezwaar dat hij het ongepast vindt om gegevens van de buren beschikbaar te stellen, heeft adverteerder aangevoerd dat zij deze gegevens betrekt via de openbare registers, zoals het Kadaster. Aldus waren de betreffende gegevens reeds openbaar vóórdat de onderhavige dienst werd aangeboden en treft deze klacht geen doel.

RB 1333

Kennelijk in elkaar wordt getimmerd

RCC 16 februari 2012, dossiernr. 2011/01256 (Steunpunt Huiselijk Geweld)

Klager ergert zich eraan dat wordt uitgegaan van de veronderstelling dat huiselijk geweld altijd van de man afkomstig is. Klager stelt dat huiselijk geweld – waarbij moet worden inbegrepen ‘niet fysiek’ huiselijk geweld – bij vrouwen ongeveer even vaak voorkomt als bij mannen. Gelet op het voorgaande acht klager de reclame niet realistisch.

De voorzitter neemt de klacht niet in behandeling. De Commissie heeft begrip voor dat de uiting niet op prijs wordt gesteld. Echter de commissie is niet van oordeel dat de indruk wordt gewekt dat uitsluitend mannen huiselijk geweld plegen of dat uitsluitend vrouwen het slachtoffer zijn.

Het oordeel:
Klager heeft gemotiveerd en onweersproken aangevoerd dat niet slechts vrouwen slachtoffer zijn van huiselijk geweld en dat niet uitsluitend mannen de dader hiervan zijn.

Hoewel de Commissie er begrip voor heeft dat klager de uiting, waarin een situatie wordt geschetst waarbij een vrouw kennelijk ‘in elkaar wordt getimmerd’ door haar man, niet op prijs stelt, kan dat niet tot het oordeel leiden dat deze in strijd is met de Nederlandse Reclame Code (NRC). Evenals de voorzitter is de Commissie van oordeel dat in de commercial niet de indruk wordt gewekt dat uitsluitend mannen huiselijk geweld plegen of dat uitsluitend vrouwen hiervan het slachtoffer zijn.

RB 1332

Ingrediënten niet gelijk aan naam en afbeelding

Vz. (afwijzing) RCC 22 februari 2012, dossiernr. 2012/00125 (Ekoland Ingredienten sappen niet gelijk aan naam en afbeelding verpakking)

Klacht: De naam en tekening op de verpakking vruchtensap “Peer & passievrucht” suggereren dat het sap uitsluitend uit peer en passievruchten bestaat. Dat blijkt echter maar voor 12% respectievelijk 9% het geval te zijn. De voorzitter wijst de klacht af:

Door de naam van de sappen en de afbeeldingen op de verpakkingen en het etiket wordt niet de suggestie gewekt dat de producten uitsluitend of voor het grootste deel uit de in de naam en afbeelding voorkomende vruchten bestaan. De gemiddelde consument zal de verpakkingen en het etiket opvatten in die zin dat in de producten de genoemde en afgebeelde vruchten in enige vorm zijn verwerkt. Voor zover de consument na het zien van de naam en afbeelding de indruk mocht hebben dat het product voor een groot deel uit de betreffende vruchten bestaat, wordt die onjuiste indruk voldoende weggenomen door de op de verpakkingen en het etiket opgenomen ingrediëntenlijst, waaruit de samenstelling van het product blijkt en in het bijzonder de hoeveelheid van de in de naam en de afbeelding voorkomende vruchten. Van de gemiddelde consument mag worden verwacht dat hij deze ingrediëntenlijst betrekt bij zijn aankoopbeslissing.

Overigens heeft klager niet gesteld dat de in de productnamen en afbeeldingen voorkomende vruchten niet de kenmerkende en smaakbepalende ingrediënten van het betreffende product vormen.

RB 1331

Gevoelens van angst voor bijwerkingen

RCC 22 februari 2012, dossiernr. 2011/01208 (Remark groep Appeleren aan gevoelens van angst voor bijwerkingen geneesmiddelen; misleiding)

In een serie uitingen over geneesmiddelen is onder andere opgenomen: onder A. “Grijp niet direct naar een geneesmiddel als je ergens last van hebt. Ga niet direct iets slikken bij elk ongemak. Zeker als je probleem redelijk aan de buitenkant van je lichaam zit. Dan is het logischer en efficiënter een middel te gebruiken dat ter plekke zijn werk doet. Dat is minder belastend voor je lichaam. Zo voorkom je nare bijwerkingen. En het levert vaak betere resultaten.” Klager meent dat de tekst appelleert aan angstgevoelens, ex artikel 6 NRC, dat er sprake is van agressieve reclame en dat er op een denigrerend wijze gesproken wordt over geneesmiddelen. Tot slot zijn de I SAY-producten slechts hulpmiddelen, die niet door het CBG worden beoordeeld en de mededeling "vaak betere resultaten" is daarom misleidend ex artikel 8 NRC. In een uitgebreid oordeel worden de klachten voor het overgrote deel gegrond verklaard en een aanbeveling gedaan.


1. Tussen partijen is niet in geschil dat de producten waarop de bestreden uitingen betrekking hebben medische hulpmiddelen zijn in de zin van artikel 1 van de Wet op de medische hulpmiddelen (WMH). In reactie op de klacht is namens adverteerder aangevoerd dat de
i say producten een CE-markering met nummeraanduiding hebben. Het is de Commissie bekend dat een dergelijke CE-markering krachtens artikel 7 van het Besluit medische hulpmiddelen (BMH)  wordt  afgegeven door een aangewezen instantie die heeft geverifieerd of sprake is van conformiteit van het betreffende product met de essentiële eisen die op het product van toepassing zijn. Nu door Bayer echter niet wordt betwist dat de i say producten een CE-markering hebben, maar - kort samengevat - wordt gesteld dat de uitingen misleidend zijn en appelleren aan gevoelens van angst, kan de verleende CE-markering in de verdere beoordeling buiten beschouwing blijven.
 
2. Met betrekking tot het beroep van Bayer op artikel 6 NRC overweegt de Commissie het volgende.
Met de tekst “Grijp niet direct naar een geneesmiddel als je ergens last van hebt. Ga niet direct iets slikken bij elk ongemak. Zeker als je probleem redelijk aan de buitenkant van je lichaam zit. Dan is het logischer en efficiënter een middel te gebruiken dat ter plekke zijn werk doet. Dat is minder belastend voor je lichaam. Zo voorkom je nare bijwerkingen. En het levert vaak betere resultaten.” wordt naar het oordeel van de Commissie ingespeeld op gevoelens van angst voor “nare bijwerkingen” van geneesmiddelen. Hiervoor bestaat geen aanleiding. Daarom acht de Commissie de hiervoor aangehaalde tekst op de verpakkingen en de website in strijd met artikel 6 NRC, waarin is bepaald dat reclame zonder te rechtvaardigen redenen niet mag appelleren aan gevoelens van angst.
 
3. Naar het oordeel van de Commissie is tevens sprake van misleidende reclame. Van de naam “i say bye-bye..” in combinatie met het noemen van een kwaal gaat de suggestie uit dat de kwaal waarvoor het product bestemd is geheel weggaat. In de onder A t/m C aangehaalde uitingen wordt gesteld dat het gebruik van de i say producten logischer en efficiënter is dan het gebruik van geneesmiddelen, de i say producten minder belastend zijn voor het lichaam en de resultaten vaak beter zijn dan bij geneesmiddelen. Voorts wordt geclaimd dat de i say producten geen bijwerkingen kennen en “volkomen veilig” zijn. Nu deze stellingen door Bayer gemotiveerd zijn aangevochten, ligt het op de weg van adverteerder de juistheid ervan aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder daarin niet geslaagd. Ten aanzien van deze kwalificaties is immers geen inhoudelijk verweer gevoerd.
 
Gelet op het vorenstaande gaan de uitingen gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de voordelen van de i say producten als bedoeld in artikel 8.2. aanhef en onder b NRC. Omdat de Commissie voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument door de uitingen ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
 
4. Van agressieve reclame in de zin van artikel 14 lid 1 NRC is sprake als reclame door intimidatie, dwang, inclusief het gebruik van lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding de keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met betrekking tot het product aanzienlijk beperkt of kan beperken. Blijkens de toelichting bij artikel 14 NRC wordt onder ongepaste beïnvloeding verstaan het uitbuiten van een machtspositie ten aanzien van de consument om pressie uit te oefenen op een wijze die het vermogen van de consument om een geïnformeerd besluit te nemen, aanzienlijk beperkt. Een dergelijke situatie doet zich naar het oordeel van de Commissie in het onderhavige geval niet voor, zodat de klacht dat sprake is van agressieve en om die reden oneerlijke reclame in de zin van artikel 7 NRC wordt afgewezen.

 

RB 1330

Motie Alcoholbeleid - STAP

Motie lid Voordewind c.s. om STAP niet uit de begroting te schrappen, Kamerstukken II, 2011-2012, 27 565, nr. 116.

constaterende, dat het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) vanaf 2013 het onderzoeksbudget van het ministerie van VWS verliest;

overwegende, dat STAP inmiddels tien jaar onderzoeken uitvoert naar onder meer de marketingactiviteiten van de alcoholindustrie, de horeca en de supermarkten en het functioneren van het verbod op alcoholreclame tussen 06.00 uur en 21.00 uur;

van mening, dat STAP vanwege haar kennis, haar onafhankelijke positie en actieve communicatiebeleid een wenselijk tegenwicht vormt tegen de sterke positie van de alcoholproducenten, de horeca, de supermarkten en de reclame-industrie, en daarmee ook de monitoringsplicht uit de Audiovisual Media Services Directive (AVMSD) vervult;

verzoekt de regering terug te komen op het besluit om STAP uit de begroting te schrappen, zodat de deskundigheid van STAP over het monitoren van alcoholmarketing en zelfregulering niet verloren gaat en hierover op korte termijn met STAP in overleg te gaan,