RB
RB 3869
25 november 2024
Artikel

Laatste plekken: Jurisprudentielunch Merken-, Modellen- en Auteursrecht op woensdag 27 november 2024

 
RB 3867
11 november 2024
Uitspraak

HvJ EU: Parfümerie Akzente

 
RB 3866
8 november 2024
Artikel

Carly van der Beek treedt toe als Senior Associate bij Pinsent Masons Nederland

 
RB 1347

Kankervrijdagmenu: Overtreding met alert

RCC 12 maart 2012, dossiernr. 2012/00068 (Miracle Mineral Solution geneesmethode ernstige ziekten)

Geen bewijs geneesmethode voor kanker, ernstige overtreding gaat gepaard met een Alert.

De uiting: "Jong en oud leren er zichzelf te genezen middels simpele, eigentijdse, doeltreffende geneesmethoden zoals de Miracle Mineral Solution (MMS), dat binnen 3 weken kanker, aids, reuma, diabetes, astma en giftige materialen verwijdert” en “Ook Fred Zondervan te Alkmaar is het gelukt om zichzelf, zonder operatie, bestraling en chemo, binnen enkele maanden te genezen van keelkanker middels naaststaand dagmenu” en “Fred’s kankervrijdagmenu”.

Er is geen (wetenschappelijk) bewijs voor de bewering dat het genoemde menu kanker voorkomt en geneest. De commissie acht deze overtreding van de NRC dermate ernstig dat zij haar uitspraak als Alert zal laten verspreiden.

RB 1345

Reclame Red Bull met Jezus toegestaan

RCC 13 maart 2012, dossiernr. 2012/00217, 2012/00217A, 2012/00217B (Red Bull Jezus reclame)

Het betreft een televisiereclame voor Red Bull in de vorm van een tekenfilm waarbij één van de drie mannen die kennelijk Jezus voorstelt genoeg heeft van het vissen, de boot uit stapt en over het water loopt. Klagers achten allen dat de reclame de Here Jezus en het christelijk geloof bespottelijk maakt. Het geloof wordt hierbij ingezet voor een commercieel product.

De RCC acht dat de grenzen van het toelaatbare niet zijn overschreden. Er is naar het oordeel van de Commissie is duidelijk dat sprake van een op het product afgestemde reclame die niet-serieus en onmiskenbaar humoristisch is bedoeld. De klachten worden afgewezen. Anders in Zuid-Afrika.

Klaagster 1 is belijdend christen.  In de reclame wordt de Here Jezus bespottelijk gemaakt en dat raakte klaagster diep. Ook kan bij mensen de indruk blijven bestaan dat Jezus in het geheel niet over water heeft gelopen.

Klaagster 2: In de reclame wordt de naam van Jezus misbruikt voor een commercieel product. Klaagster acht dit zeer stuitend. Het ridiculiseren van een Bijbelverhaal mag men niet doen. Hiermee wordt een volksdeel beledigd, te weten christenen. Wanneer dit zou gebeuren met een verhaal uit de Koran, zijn volgens klaagster de rapen gaar.


Klager 3: Klager acht de reclame spottend en onnodig grievend. De draak wordt gestoken met het christelijk geloof. Dergelijke spotjes zijn naar klagers mening ontoelaatbaar.

De Commissie vat de klacht aldus op, dat klaagster de reclame-uiting in strijd met de goede smaak en het fatsoen dan wel nodeloos kwetsend acht in de zin van artikel 2 respectievelijk 4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd met deze criteria is, stelt de Commissie zich, gelet op het subjectieve karakter daarvan, terughoudend op.

De Commissie onderkent dat de onderhavige commercial door een aanzienlijke groep mensen niet zal worden gewaardeerd. Dit enkele feit is echter onvoldoende om de reclame nodeloos kwetsend dan wel in strijd met de goede smaak of het fatsoen te achten zoals bedoeld in de genoemde bepalingen. Op cartooneske wijze wordt verwezen naar een verhaal uit de bijbel waarin Jezus één van de hoofdrolspelers is. Naar het oordeel van de Commissie is duidelijk dat sprake is van een op het product afgestemde reclame die niet-serieus en onmiskenbaar humoristisch is bedoeld.

Met inachtneming van het voorgaande oordeelt de Commissie dat in dit geval de grenzen van het toelaatbare niet zijn overschreden.

RB 1344

Reclamefiets

Rechtbank Zutphen 21 maart 2012, LJN BV9370 (eiser tegen college B&W Elburg)

deStentor

Reclame op fiets, gemeente Elburg, last onder dwangsom Eiser heeft zijn fiets met handelsreclame twee maal geparkeerd aan de openbare weg. Daarmee heeft hij artikel 5:7 van de Apv overtreden, welk artikel verbiedt om een voertuig aan de opbare weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken. Het college van burgemeester en wethouders heeft vervolgens besloten dat eiser bij iedere volgende overtreding van artikel 5:7 van de Apv een dwangsom van € 152 is verschuldigd. Dat besluit wordt door de rechtbank vernietigd, omdat het onvoldoende duidelijkheid biedt.

 

2.3 Eiser heeft – voor zover hier van belang – het volgende betoogd. Hij gebruikt de fiets niet als reclameobject maar als vervoermiddel om klanten te bezoeken. De reclameborden zijn slechts ‘neveneffect’. De fiets is niet bewust ter hoogte van de rotonde gezet om reclame te maken, maar in het kader van een klantenbezoek in het huis tegenover de rotonde. Er is sprake geweest van het incidenteel parkeren van de fiets ter hoogte van de rotonde gedurende een relatief korte periode. Door verweerder is niet geconstateerd dat de fiets er langdurig heeft gestaan. Al deze feiten zijn door verweerder onvoldoende meegenomen en afgewogen. Artikel 5:7 van de Apv is niet overtreden. Het opleggen van een preventieve last onder dwangsom gaat ook te ver, omdat dan sprake moet zijn van een overtreding die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden en voldaan moet zijn aan de voorwaarde dat de overtreding kan worden omschreven met een mate van duidelijkheid die uit oogpunt van rechtszekerheid is vereist. Daaraan is in dit geval niet voldaan.

2.5 Geconstateerd is dat eisers fiets met handelsreclame twee maal geparkeerd heeft gestaan aan de Energieweg bij de rotonde met de Eperweg te ’t Harde, namelijk op 13 oktober 2010 en 9 november 2010. De fiets stond daarbij op zodanige wijze in de berm geparkeerd dat de daarop aanwezige reclametekst duidelijk zichtbaar was voor passerend verkeer. In de onmiddellijke nabijheid van de betreffende ‘parkeerplaats’ bevindt zich geen woning, kantoor of bedrijf. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de fiets ter plaatse stond geparkeerd met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser zijn andersluidende stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.

Nog los van de vraag of uit deze twee constateringen kan worden geconcludeerd dat artikel 5:7 van de Apv met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid opnieuw door eiser zal worden overtreden en eveneens los van de vraag of de last, die betrekking heeft op het gehele grondgebied van de gemeente, voldoende is toegespitst, is de rechtbank van oordeel dat de last in ieder geval niet de vereiste duidelijkheid biedt.
Immers zal bij het parkeren van de reclamefiets lang niet altijd op voorhand duidelijk zijn wanneer sprake is van een overtreding en wanneer niet. Niet ieder parkeren van de reclamefiets op de openbare weg is immers verboden. Of wordt gehandeld in strijd met de Apv zal afhangen van de vraag of de fiets ter plekke wordt geparkeerd met het kennelijke doel om reclame te maken, hetgeen van geval tot geval een beoordeling van alle relevante omstandigheden vergt en daarmee – bij gebreke van heldere aanknopingspunten – op voorhand onvoldoende duidelijkheid voor eiser biedt, welke duidelijkheid uit een oogpunt van rechtszekerheid wel is vereist.

2.6 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.

RB 1343

Gevolgen oneerlijke bedingen voor een overeenkomst in haar geheel

HvJ EU 15 maart 2012, zaak C-453/10 (Jana Pereničová, Vladislav Perenič tegen S.O.S. financ, spol. sro) - persbericht

Prejudiciële vragen van de Okresný súd Prešov (Slowakije)

Consumentenbescherming – Overeenkomst inzake consumentenkrediet – Onjuiste opgave werkelijk jaarlijks rentepercentage – Gevolgen van oneerlijke handelspraktijken en oneerlijke bedingen voor geldigheid overeenkomst in haar geheel.

National legislation may provide for a contract between a consumer and a trader which contains an unfair term to be void if that ensures better protection of the consumer. While EU law in principle aims only to eliminate unfair terms, it none the less allows the Member States to give consumers a higher level of protection that it provides for.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, moet aldus worden uitgelegd dat de rechter bij wie de zaak aanhangig is, zijn beoordeling van de vraag of een overeenkomst tussen een consument en een beroepsbeoefenaar met een of meerdere oneerlijke bedingen kan voortbestaan zonder die bedingen, niet uitsluitend kan baseren op de eventueel gunstige gevolgen van de nietigverklaring van die overeenkomst in haar geheel voor een van de partijen, in dit geval de consument. Die richtlijn verbiedt een lidstaat echter niet om, binnen de grenzen van het Unierecht, te voorzien in een nationale regeling op grond waarvan een overeenkomst die een beroepsbeoefenaar sluit met een consument en die een of meerdere oneerlijke bedingen bevat, in haar geheel nietig is wanneer blijkt dat zulks de consument een betere bescherming biedt.

 

2) Een handelspraktijk, zoals die in het hoofdgeding, waarbij in een kredietovereenkomst een lager werkelijk jaarlijks rentepercentage is opgegeven dan het daadwerkelijke, moet worden aangemerkt als „misleidend” in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), indien zij de gemiddelde consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is. De kwalificatie van een dergelijke handelspraktijk als oneerlijk is een van de elementen die de bevoegde rechter kan betrekken in zijn beoordeling overeenkomstig artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13 van het oneerlijke karakter van de bedingen in een overeenkomst die betrekking hebben op de kosten van de aan de consument verstrekte lening. Een dergelijke kwalificatie heeft echter geen rechtstreekse gevolgen voor de beoordeling van de geldigheid van de gesloten kredietovereenkomst uit het oogpunt van artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13.

RB 1342

Valide reden voor spreiding

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 20 maart 2012, KG ZA 12-88 (Gillette Company tegen Wilkinson Sword)

Uitspraak ingestuurd door Micheline Don, NautaDutilh N.V..mede ingestuurd door Tobias Cohen Jehoram, Thomas Conijn en Maurits Jan Voogt, De Brauw Blackstone Westbroek.


In't kort: In navolging van IEF 10712. Zowel Gillette (MACH en MACH3) als Wilkinson (HYDRO3 en HYDRO 5) zijn producenten van scheersystemen voor natscheren. Er is geen sprake van misbruik van procesrecht door verschillende - te onderscheiden - uitlatingen over meerdere kort gedingen te spreiden.

Het wordt Wilkinson verboden om een hydraterende werking te claimen ten aanzien van haar HYDRO scheersystemen zonder een duidelijke en opvallende disclaimer 'hydraterend effect enkel tijdens het scheren' of 'hydraterend effect treedt enkel tijdens het scheren op. Deze disclaimer moet voldoende duidelijk en opvallend worden gevoerd, ook in de reclamefilm.

Interessant is de overweging rondom misbruik van procesrecht:

4.3. Wilkinson heeft aangevoerd dat Gilette door de uitlatingen niet in het in december 2011 gevoerde kort geding tussen partijen te betrekken, misbruik van procesrecht zou maken. Die stelling kan niet worden gevolgd. Er is geen rechtsregel die zich in zijn algemeenheid verzet tegen een "spreiding" van verschillende vorderingen (ze betreffen immers te onderscheiden uitlatingen) over meerdere kort gedingen. Bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken, maar die zijn gesteld noch gebleken. De voorzieningenrechter laat nog daar dat Gilette een valide reden voor spreiding heeft aangegeven inhoudende dat alle zaken in één kort geding te behandelen tot te zware belasting van dat kort geding zou leiden.

RB 1341

Alternatieve Health Check

RCC 23 februari 2012, dossiernr. 2011/01242 (Health Check)

Yu Zu Tang is een centrum voor wellnessbehandelingen. Op haar website biedt zij de TCG Health Check aan. De Yu Zu Tang health check is een alternatieve vorm van adviseren en geen reguliere medische health check. Het gaat dus om een niet-medische, alternatieve wellness-check en om medisch zinloze wellnessbehandelingen.

De gewraakte webpagina noemt de ‘persoonlijke TCG health-check’ waarvoor men bij ‘een van de natuurgeneeskundig therapeuten’ van het centrum terecht kan. Bij deze check wordt kennelijk op basis van een analyse van de voeten en handen en een controle van de acupressuurpunten en ruggenwervel, een “behandeltraject” voorgesteld. De Commissie acht het voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk dat sprake is van een ‘alternatieve’ behandelmethode.

Duidelijk wordt meegedeeld dat sprake is van natuurgeneeskundig therapeuten en niet wordt gesteld of gesuggereerd dat bij de praktijk artsen werkzaam zijn. De gemiddelde consument zal op grond daarvan de aanduiding ‘Health Care’ niet opvatten in die zin dat adverteerder medische zorg in de gebruikelijke zin verleent. Het staat adverteerder vrij om te adverteren met dergelijke – alternatieve – behandelmethoden, ook al kan verschillend worden gedacht over de daarmee te bereiken resultaten.

RB 1340

RCC: Dirk kan niet rekenen!

RCC 1 maart 2012, dossiernr. 2012/000123 (Dirk van den Broek tegen Albert Heijn)

Vergelijk RB 1283. De prijsvergelijking is niet juist, omdat een verkeerde berekeningswijze is toegepast. Waar op de kassabon van Dirk per product het percentage wordt genoemd dat Dirk goedkoper is dan Albert Heijn, is in feite sprake van het percentage dat Albert Heijn duurder is dan Dirk. En bij de producten die bij Dirk duurder zijn, worden de percentages vermeld die Albert Heijn goedkoper is. In beide gevallen pakt de onjuiste berekeningswijze voor Dirk gunstiger uit. Bovendien wordt van 1 kilo Jonagold appels gezegd dat de prijs bij Dirk “209% goedkoper” is. Als een product meer dan 100% goedkoper is, zou de klant bij aankoop geld toe moeten krijgen, terwijl dat niet het geval is. Bij het totaal is wel een juiste berekeningswijze toegepast.

Klager deelt mee marktonderzoeker (van met name de juridische markt) te zijn, maar de klacht als particulier en consument te hebben ingediend.

Als eerste viel klager in de advertentie op dat enkele producten bij Dirk meer dan 100% goedkoper zouden zijn dan bij Albert Heijn, wat niet waarschijnlijk is. Bij het narekenen van de overige percentages bleek in de vergelijking van de productprijzen de in de klacht omschreven onjuiste berekeningswijze te zijn gehanteerd. Met name bij grote percentages prijsverschil is de aanduiding “duurder” of “goedkoper” van belang. Als voorbeeld noemt klager Fructis shampoo, die bij Albert Heijn € 2,99 kost en bij Dirk € 1,57. In de advertentie wordt met betrekking tot dit product gesteld dat Dirk 90% goedkoper is, terwijl Dirk in werkelijkheid 47,5% goedkoper is.

 

1. Vooropgesteld wordt dat de Commissie geen aanleiding ziet aan te nemen dat klager de klacht niet als particulier en consument heeft ingediend. Overigens is de vraag of een klacht al dan niet door een particulier wordt ingediend alleen van belang voor de beoordeling of de klager klachtengeld verschuldigd is en leidt een ontkennende beantwoording van de vraag niet tot niet-ontvankelijkheid van de klager.

 2. Het verweer van adverteerder dat de reclame-uiting inmiddels is gestaakt en gestaakt zal blijven en klager dus geen belang heeft bij een uitspraak van de Commissie, houdt geen stand. De Commissie heeft tot taak te beoordelen of reclame wordt gemaakt in overeenstemming met de bepalingen van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Daarbij is niet van belang of de betreffende uiting ten tijde van het indienen en/of de behandeling van de klacht daartegen nog steeds openbaar wordt gemaakt.

 3. De onderhavige reclame-uiting, waarin een prijsvergelijking wordt gemaakt tussen Dirk en een met name genoemde concurrent, Albert Heijn, betreft vergelijkende reclame in de zin van artikel 13 NRC.  Vergelijkende reclame is, wat de vergelijking betreft, geoorloofd indien aan de in artikel 13 NRC genoemde voorwaarden is voldaan. De Commissie vat klagers klacht aldus op, dat hij de vergelijkende reclame door de vermelding van onjuiste percentages “duurder” of “goedkoper” misleidend acht, hetgeen op grond van artikel 13 sub a NRC niet is toegestaan.

4. Niet is weersproken dat de in de advertentie weergegeven percentages ‘goedkoper’ van producten bij Dirk zijn berekend door het prijsverschil te delen door de prijs van Dirk. Dit geeft als uitkomst het percentage dat Albert Heijn duurder is, terwijl in de advertentie wordt gesteld dat dit het percentage betreft dat Dirk goedkoper is. Adverteerder heeft aangevoerd dat de berekeningsmethode waarbij het prijsverschil wordt afgezet tegen de prijs van Albert

Heijn en die uitkomt op een totaal prijsverschil van 17% in plaats van 20%, voor de gemiddelde consument geen aanleiding zal zijn om zijn aankoopgedrag aan te passen, zodat de uiting niet misleidend is. Dit verweer treft geen doel.

Voor de gemiddelde consument is immers niet slechts (een juiste vermelding van) het totale prijsverschil tussen beide supermarkten van belang, maar met name het verschil in prijs van de afzonderlijke producten. De Commissie acht voldoende aannemelijk geworden - onder meer aan de hand van het door klager ter vergadering gegeven voorbeeld - dat in de prijsvergelijking op productniveau grote verschillen kunnen optreden tussen het in de advertentie geclaimde percentage ‘goedkoper’ en het daadwerkelijke percentage.

5. Gelet op het voorgaande gaat de bestreden advertentie gepaard met onjuiste informatie en is de uiting dubbelzinnig ten aanzien van het prijsvoordeel van Dirk als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder d NRC. Omdat de Commissie voorts van oordeel is dat de uiting de gemiddelde consument ertoe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Om deze reden is de uiting tevens in strijd met het bepaalde in artikel 13 aanhef en onder a NRC.

RB 1339

Ingebruikneming promotiematerialen

Rechtbank Haarlem 22 februari 2012, LJN BV8734 (Inpromo tegen V.V. Young Boys)

In't kort: Vraag of gedaagde sub 2 V.V. Young Boys onbevoegd heeft vertegenwoordigd behoeft geen beantwoording, nu de voetbalclub de verrichte rechtshandelingen door ingebruikneming van de bestelde en geleverde promotiematerialen heeft bekrachtigd. Young Boys wordt veroordeelt tot het betalen van het bedrag ad ruim €18.000.

4.2. Young Boys voert ten verwere aan dat [gedaagde sub 2] niet bevoegd was om haar te vertegenwoordigen, dat Inpromo dat had kunnen weten wanneer zij het handelsregister bij de Kamer van Koophandel had geraadpleegd, dat zij tegenover Inpromo niet de schijn heeft gewekt dat [gedaagde sub 2] namens haar opdrachten mocht verstrekken en dat zij de overeenkomsten evenmin heeft bekrachtigd. Young Boys is derhalve geen partij bij de overeenkomsten, zodat zij niet gehouden is tot betaling, aldus Young Boys.

4.5. Wanneer iemand zonder daartoe bevoegd te zijn als gevolmachtigde in naam van een ander heeft gehandeld, kan laatstgenoemde de rechtshandeling bekrachtigen en haar daardoor hetzelfde rechtsgevolg verschaffen, als zou zijn ingetreden wanneer zij krachtens een volmacht was verricht (artikel 3:69, eerste lid, BW). Bekrachtiging kan schriftelijk of mondeling gebeuren. Bekrachtiging kan ook stilzwijgend plaatsvinden of besloten liggen in gedragingen van de vertegenwoordigde. Op grond van het bepaalde in artikel 3:35 BW is de vertegenwoordigde gebonden, indien de wederpartij zijn verklaring of gedraging heeft opgevat en redelijkerwijs kon opvatten als bekrachtiging, ook indien de vertegenwoordigde aannemelijk kan maken dat hij niet bedoeld heeft te bekrachtigen.

4.6. De rechtbank stelt vast dat de door Inpromo geleverde goederen grotendeels naar hun aard (reclameborden en dergelijke) en naar hun uitvoering (bedrukt met de naam en/of een logo van Young Boys) waren bestemd om te worden gebruikt door Young Boys als voetbalvereniging. Voorts staat als onvoldoende weersproken vast dat Young Boys de door Inpromo geleverde goederen heeft behouden en in gebruik heeft genomen. Door [A] is ter comparitie in dit verband verklaard dat Young Boys bij de aflevering van de goederen - naar achteraf bleek ten onrechte - in de veronderstelling verkeerde dat deze goederen niet uit de clubkas, maar uit sponsorgelden, zouden worden betaald. Er was voor haar ten tijde van de aflevering dan ook geen reden om de geleverde goederen niet in gebruik te nemen, aldus [A]. Deze onjuiste veronderstelling regardeert echter Inpromo niet, nu dit uitsluitend een (interne) kwestie binnen Young Boys betreft.

Verder staat vast dat Young Boys niet kort na de aflevering van de goederen noch direct na ontvangst van de aan haar adres gestuurde facturen aan Inpromo heeft laten weten zich niet gebonden te achten. Door dit na te laten heeft Young Boys in het licht van genoemde omstandigheden, naar het oordeel van de rechtbank de door [gedaagde sub 2] met Inpromo gesloten overeenkomsten bekrachtigd, althans heeft zij in ieder geval tegenover Inpromo de schijn gewekt deze te bekrachtigen. Dat Young Boys in december 2010 Inpromo alsnog heeft verzocht om geleverde materialen retour te nemen, doet hieraan niet af, nu zij dit na de (schijn van) bekrachtiging heeft gedaan. Tot slot staat vast dat Young Boys na december 2010 een tweetal betalingen op de facturen heeft verricht, hetgeen de (schijn van) bekrachtiging door Young Boys juist bevestigt.

RB 1338

Do's en don'ts van advertenties op Facebook en Twitter

Op 5 maart was Christiaan Alberdingk Thijm, SOLV  te gast bij het programma Mediazaken van BNR als co-host. Het programma behandelde de do's en don'ts van advertenties op Facebook en Twitter. Andere gasten waren:
- Jop Bröcker, managing partner van Yes2Web, net terug van een bezoek aan Facebook in Dublin.
- Dirk Zeelenberg, die Nederlandse BN-ers wil betalen voor een reclamebericht op Twitter.

Luister hier naar de aflevering.