RB

Algemene regels  

RB 1453

Voedingssuppelementen genezen geen oogziekte

Vzr. RCC 26 juni 2012, dossiernr. 2012/00426 (Life Natural)

Claims. Zwarte lijst (misleiding).

Deze zaak heeft betrekking op een mailing waarin onder meer staat:
• “Age-related deteriorating eyesight can be prevented or reversed.”
• “Failing eyesight need not to be an unavoidable part of your life. You can see clearly again using completely natural ingredients.”
• “Age-related Macula Degeneration can cause distress and depression (…) But don’t despair. Sight Restorer will make a dramatic difference to your eyesight and therefore enhance the quality of your life”
• “Prevent or reverse eyesight problems completely naturally”
• “Using Sight Restorer will:
Prevent deteriorating eyesight caused by the ageing process; Replenish damaged cells vital for clear vision; Allow you to see glorious detail; Restore central vision by boosting nutrients vital for the retina; Prevent depression through restored or maintained visual stimulation”

De klacht richt zich op het feit dat de adverteerder in de uiting de onverantwoorde en misleidende claim maakt dat het product macula degeneratie kan voorkomen en de effecten van deze ziekte ongedaan kan maken. Voor zover er wetenschappelijk bewijs is dat het dieet een bepaalde rol speelt bij de ooggezondheid, is dat niet van toepassing op het aangeprezen product, nu dat een andere samenstelling heeft dan de onderzochte preparaten. Uit geen enkel onderzoek blijkt dat voedingssupplementen macula degeneratie kunnen genezen.

De voorzitter oordeelt dat nu de adverteerder in de uiting beweert dat het aangeprezen product de oogziekte macula degeneratie kan genezen en de juistheid van deze claim op geen enkele wijze is onderbouwd, de reclame-uiting misleidend is.

RB 1452

Absolute milieuclaims door Citroën

RCC 28 juni 2012, dossiernr. 2012/00491 (Citroën)

Bijzondere Reclamecode. Milieu.

Deze zaak betreft een reclame op de website www.citroen.nl.

Het bezwaar van de klager betreft de claim dat sprake zou zijn van 'absolute milieuvriendelijke onderhoudsproducten' ’, alsmede de afbeelding van de auto en de verwijzing naar het ‘speciale logo’ op de productverpakking dat ‘staat voor de betrokkenheid van Citroën bij het milieu’. Er is sprake van strijd met de artikelen 1, 2, 3 en 7 van de Milieu Reclame Code (MRC).

Volgens de Commissie is er sprake van absolute milieuclaims. Adverteerder heeft de juistheid van deze claims niet aangetoond en de gemiddelde consument kan niet proefondervindelijk vaststellen in hoeverre deze claims waar zijn, de uiting is in strijd met de artikelen 2 en 3 MRC. Met betrekking tot de afbeelding van de auto en het logo op de verpakking treft de klacht geen doel, nu er geen sprake is van een milieuaanduiding of milieusymbool.

Nu zonder nuancering wordt gesproken van milieuvriendelijke producten, is onmiskenbaar sprake van absolute milieuclaims. Nu adverteerder de juistheid van deze claims niet heeft aangetoond en de gemiddelde consument niet zelf proefondervindelijk kan vaststellen in hoeverre deze claims waar zijn, acht de Commissie de uiting in strijd met de artikelen 2 en 3 van de MRC.

Weliswaar zal gelden dat de bedoelde producten wellicht milieuvriendelijker zijn dan andere reinigings- en of onderhoudsproducten en staat het adverteerder vrij om in reclame daarop de aandacht te vestigen, maar dit maakt niet dat zij mag stellen dat haar producten in absolute zin milieuvriendelijk zijn.

RB 1451

Voor reclameslogans geen ruimere criteria dan voor andere tekens

HvJ EU 12 juli 2012, zaak C-311/11 P (Smart Technologies tegen OHIM)

Gemeenschapsmerkenrecht.

Hogere voorziening ingesteld na Gerecht EU T-523/09, waarin het Gerecht EU heeft geoordeeld dat het woordmerk 'WIR MACHEN DAS BESONDERE EINFACH' (klasse 9) niet zal worden ingeschreven. Hiertegen wordt door de aanvrager van het merk een hogere voorziening ingesteld. Middel: er is wel sprake van onderscheidend vermogen.

Het Hof oordeelt dat het merk elk onderscheidend vermogen mist. Het Gerecht EU heeft het merk als reclameslogan aangemerkt. Voor slogans gelden geen ruimere criteria dan voor andere tekens. Het Hof oordeelt dat bij de concrete beoordeling van het onderscheidend vermogen de rechtspraak zich niet baseerd op de aanname dat het voor reclameslogans moeilijker is om onderscheidend vermogen vast te stellen, dan voor andere woordtekens.

Het Hof wijst de hogere voorziening af.

34 Het Gerecht heeft in punt 29 van het bestreden arrest niet alleen uitdrukkelijk verwezen naar de in de punten 44 en 45 van het arrest Audi/BHIM vermelde factoren, maar heeft in de punten 32 en volgende van het bestreden arrest aan de hand daarvan het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk ook onderzocht. Zoals uit punt 40 van het bestreden arrest blijkt, is het Gerecht op grond van dat onderzoek met name tot de conclusie gekomen dat het relevante publiek in dit merk buiten de verkoopbevorderende boodschap dat de betrokken waren de uitvoering van een complexe taak eenvoudig maken, geen aanduiding van de specifieke commerciële herkomst zal zien.

41 Ten slotte heeft het Gerecht het aangevraagde merk weliswaar als reclameslogan aangemerkt, maar heeft het bij de beoordeling van het onderscheidend vermogen ervan in geen geval andere criteria gehanteerd dan voor andere woordtekens. Zoals duidelijk blijkt uit punt 25 van het bestreden arrest, gelezen in samenhang met de punten 24 en 28 daarvan, heeft het Gerecht daarentegen geoordeeld dat voor slogans geen strengere criteria dienden te worden gehanteerd dan voor andere tekens.

43 Wat het tweede deel van dit onderdeel betreft, moet erop worden gewezen dat het Gerecht in de punten 26 en 27 van het bestreden arrest weliswaar de in de punten 26 en 27 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak van het Hof heeft aangehaald, volgens welke niet valt uit te sluiten dat het onder bepaalde voorwaarden voor reclameslogans moeilijker kan zijn om het onderscheidend vermogen vast te stellen, maar dat het zich bij de concrete beoordeling van het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk niet heeft gebaseerd op de aanname dat het voor dit teken moeilijker is om het onderscheidend vermogen vast te stellen dan voor andere woordtekens.

RB 1450

Reclame voor buitenlandse casino's

HvJ EU 12 juli 2012, zaak C-176/11 (HIT hoteli, HIT LARIX tegen Bundesminster für Finanzen)

In steekwoorden: „Artikel 56 VWEU – Beperking van vrijheid van dienstverrichting – Kansspelen – Regeling van lidstaat op grond waarvan reclame voor in andere staten gelegen casino’s verboden is, wanneer niveau van wettelijke spelersbescherming in deze staten niet overeenstemt met op nationaal vlak gewaarborgd niveau – Rechtvaardiging – Dwingende redenen van algemeen belang – Evenredigheid het bewijs wordt geëist dat de toepasselijke regeling van de andere lidstaat bescherming van een in wezen gelijkwaardig niveau tegen de gevaren van het spel biedt als zijzelf.

Antwoord: Artikel 56 VWEU moet aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de regeling van een lidstaat die reclame in deze lidstaat voor in een andere lidstaat gelegen casino’s slechts toestaat wanneer de wettelijke bepalingen inzake spelersbescherming van die andere lidstaat waarborgen bieden die in wezen gelijkwaardig zijn aan die van de overeenkomstige wettelijke bepalingen van de eerste lidstaat.

Uit't perscommuniqué 101/12: Reclame voor buitenlandse casino’s mag onder bepaalde voorwaarden verboden worden. Een lidstaat mag reclame voor casino’s in een andere lidstaat verbieden wanneer daar geen gelijkwaardige spelersbescherming wordt geboden.

In het licht hiervan antwoordt het Hof dat het recht van de Unie zich niet verzet tegen de Oostenrijkse regeling wanneer voor de verkrijging van de vergunning om reclame te maken enkel het bewijs wordt geëist dat de toepasselijke regeling van de andere lidstaat bescherming van een in wezen gelijkwaardig niveau tegen de gevaren van het spel biedt als zijzelf.

Een dergelijke regeling, die de vrijheid van dienstverrichting beperkt, wordt gerechtvaardigd door het doel om de bevolking te beschermen tegen de gevaren van kansspelen. Gelet op dit doel, lijkt zij exploitanten van buitenlandse casino’s geen overdreven last op te leggen en is zij bijgevolg mogelijkerwijs in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Anders is het evenwel – zodat een dergelijke regeling als onevenredig moet worden beschouwd –, indien die regeling eist dat in de andere lidstaat identieke regels gelden, of indien zij regels zonder rechtstreeks verband met de bescherming tegen de gevaren van het spel stelt.

Het staat hoe dan ook aan de nationale rechter om zich ervan te vergewissen dat de bestreden wettelijke bepalingen de vergunning om reclame te maken voor in een andere lidstaat gevestigde kansspelinrichtingen enkel afhankelijk stellen van de eis dat de regeling van deze laatste in wezen  gelijkwaardige waarborgen biedt als de nationale regeling ten aanzien van het rechtmatige doel particulieren te beschermen tegen de gevaren van het kansspel.

Antwoord

RB 1448

Allergeneninformatie wijn, ei en melk: pictogrammen

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 579/2012 van de Commissie van 29 juni 2012 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 607/2009 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 479/2008 van de Raad wat betreft beschermde oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen, traditionele aanduidingen, etikettering en presentatie van bepaalde wijnbouwproducten

De in Richtlijn 2007/68/EG van de Commissie vastgestelde afwijking van die verplichting voor wijn, in de zin van bijlage XI ter van Verordening (EG) nr. 1234/2007, die vóór 30 juni 2012 in de handel is gebracht of geëtiketteerd zolang de voorraad strekt, is met  ingang van 30 juni 2012 niet meer van toepassing.

Daarom is het passend etiketteringsvoorschriften voor de genoemde dranken vast te stellen waarin wordt bepaald dat de bij de vervaardiging gebruikte stoffen die in bijlage III bis bij Richtlijn 2000/13/EG zijn opgenomen en waarvan de aanwezigheid overeenkomstig de in artikel 120 octies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedoelde analysemethoden in het eindproduct kan worden vastgesteld, op het etiket moeten worden vermeld en dat
deze ingrediënten bijgevolg als ingrediënten in de zin van artikel 6, lid 4, onder a), van Richtlijn 2000/13/EG dienen te worden beschouwd.

De vermelding van de in artikel 6, lid 3 bis, van Richtlijn 2000/13/EG bedoelde ingrediënten moeten worden gebruikt voor sulfieten, voor melk en van melk afgeleide stoffen, en voor eieren en van eieren afgeleide stoffen. Deze vermelding kan worden gecombineerd met een van de afgebeelde pictogrammen.

RB 1447

Geringe betekenis van technische gegevens

Hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem 17 april 2012, LJN BW3101 (A. tegen Auto-Palace Utrecht B.V./Smart Center Utrecht)

Misleidende reclame. Voornaamste kenmerken product. ECE-waarde brandstofverbruik.

Deze zaak gaat om de vraag of A terecht de ontbinding van de koopovereenkomst vordert, omdat de door hem gekochte auto niet aan de overeenkomst voldoet. De auto, Smart Fortwo Cabrio, verbruikt meer benzine dan in de technische specificaties is vermeld. De rechtbank heeft de vordering van A ongegrond verklaard.

Het hof oordeelt mede aan de hand van Europese regelgeving, aangevoerd door A. De ECE-waarde, die verplicht op het label dient te worden weergegeven, kan niet representatief worden geacht voor het brandstofverbruik in de dagelijkse praktijk. De richtlijnen hebben niet tot doel om het brandstofverbruik vast te stellen, maar om een communautaire methode voor het meten van het brandstofverbruik vast te stellen. Het hof oordeelt dat door Smart Center voldoende is gewezen op het karakter van de technische gegevens en de geringe betekenis daarvan in de praktijk. De opgaven in de technische specificaties zijn namelijk bedoeld ter vergelijking van de verschillende voertuigtypen. De rechtbank heeft een onderzoek uitgevoerd naar het verbruik van de tien zuinigste auto's, welke door het hof representatief wordt geacht. Voor alle auto's in die top-10 is een afwijking van 20% of meer vastgesteld. Het hof oordeelt dat uit deze uitkomsten volgt dat het door A gestelde verschil in benzineverbruik niet meebrengt dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt.

Het hof bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Utrecht van 18 maart 2009 en 9 december 2009 en veroordeelt A in de proceskosten.

4.8 Naar het oordeel van het hof volgt uit de hiervoor weergegeven bepalingen uit de consideransen en de relevante artikelen van de richtlijnen dat zij zowel het opheffen van technische handelsbelemmeringen, die kunnen ontstaan doordat de voorschriften met betrekking tot het meten van het brandstofverbruik van motorvoertuigen van lidstaat tot lidstaat verschillen, beogen te dienen, als het verkrijgen van een schoner milieu (de terugdringing van de emissie van koolwaterstoffen door personenauto’s) en het geven van objectieve, nauwkeurige en uniforme voorlichting aan kopers en gebruikers van auto’s met het oog op de door hen te maken keuze uit verschillende aangeboden modellen aan de hand van de op het voorgeschreven label (brandstofverbruiksetiket) vermelde gegevens over de CO2 uitstoot en het brandstofverbruik.

4.9 Bij de in de richtlijn van 1980, als gewijzigd op 17 december 1993, vastgelegde vaststelling van het brandstofverbruik gaat het om een uniform, onder strikte en gestandaardiseerde condities uitgevoerd, op een laboratoriumproef lijkend, onderzoek. De op grond daarvan gevonden, op het label weer te geven waarde, ook wel de ECE-waarde genoemd, kan niet representatief worden geacht voor het brandstofverbruik in de dagelijkse praktijk. De richtlijnen hebben, anders dan [A] aanvoert, kennelijk ook niet het doel om dit laatste brandstofverbruik vast te stellen, maar wel om een communautaire methode voor het meten van het brandstofverbruik vast te stellen, met de onder 4.8 genoemde doelen. De Nederlandse omzettingswetgeving dient, zoals gezegd, richtlijnconform te worden uitgelegd. Anders dan [A] in hoger beroep aanvoert, kan in zijn processtukken geen gemotiveerde betwisting worden gevonden van de stelling van Smart Center dat de gegevens op het door haar aangebrachte label in overeenstemming zijn met het in Richtlijn 80/1268/EEG, als gewijzigd, voorgeschreven onderzoek, zodat het hof daarvan uitgaat.

4.11 Ten aanzien van de door [A] geuite klachten met betrekking tot het volgen van de uitkomsten van het door de ANWB verrichte, op zijn website gepubliceerde onderzoek overweegt het hof het volgende. Het hof merkt voor zover nodig op dat het de overweging van de rechtbank deelt dat het ter bevordering van de proceseconomie, in het bijzonder ter vermijding van een kostbaar en tijdrovend deskundigenbericht, voor de hand lag om zelf in openbare bronnen onderzoek te doen naar de vraag in hoeverre het door de fabrikant opgegeven verbruik, gemeten volgens de Richtlijn 80/1268/EEG (als gewijzigd) afwijkt van het verbruik in de praktijk, in het bijzonder of een verschil van 25% tussen beide verbruikscijfers ongebruikelijk is, om vervolgens partijen in de gelegenheid te stellen op dat onderzoek en het daarop gebaseerde voorlopige oordeel van de rechtbank te laten reageren.
Aan de stelling van [A] dat bij een openbare bron op het internet niet kan worden geverifieerd welke informatie achter de op te vragen informatie schuilgaat, gaat het hof voorbij. Het gaat erom of de aldus beschikbare informatie van een voldoende betrouwbare en ter zake deskundige bron afkomstig is. [A] heeft niet gesteld dat dit met de website van de ANWB niet het geval is. [A] laat overigens na te vermelden van welke “achterliggende” gegevens hij had willen kennis nemen.

4.12 Het door de rechtbank geraadpleegde, op de website van de ANWB gepubliceerde onderzoek naar het verbruik van de tien zuinigste auto’s, acht het hof evenals de rechtbank representatief. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat zich bij de tien onderzochte auto’s ook een Smart fortwo Coupé bevindt. Daaruit volgt, anders dan [A] stelt, niet dat de rechtbank niet onder ogen heeft gezien dat dit een andere auto is dan die van [A]. De verwijzing naar de Smart fortwo Coupé is klaarblijkelijk vooral bedoeld om duidelijk te maken dat een vergelijkbare auto van hetzelfde merk tot de in deze groep onderzochte auto’s behoort. Voor alle auto’s in die top-10 is een afwijking van 20% of meer vastgesteld. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit deze uitkomsten volgt dat het door [A] gestelde verschil in benzineverbruik tussen het door hem gemeten cijfer en de ECE-waarde (ten aanzien waarvan [A] niet stelt dat dit wordt veroorzaakt door een technisch defect van de auto) niet meebrengt dat de auto niet aan de overeenkomst beantwoordt.

Op andere blogs:
thöenes van der hoeff lichtenveldt advocaten (Informatie over brandstofverbruik bij de aanschaf van auto's misleidend? Niet volgens het Hof Amsterdam.)

RB 1445

Glasharde garantie niet aannemelijk gemaakt

CVB 3 juli 2012, dossiernr. 2012/0209 (NVI)

Misleidende reclame. Voornaamste kenmerken product.

In een folder van de NVI wordt 'Het incasso keurmerk' (“De kwaliteitsstempel van de NVI incassobureaus”) aangeprezen. In de tekst staat onder meer: “Vertrouwen en zekerheid
De ontwikkeling van het Keurmerk heeft één heel belangrijk doel: de NVI wil de overheid, bedrijven en consumenten(organisaties) het vertrouwen en de zekerheid geven dat incassoactiviteiten in Nederland correct en zorgvuldig uitgevoerd worden. Het Keurmerk geeft die garantie, glashard.”

De klacht is gebaseerd op het feit dat de glasharde toezegging van adverteerder ter zake van het Incasso Keurmerk volstrekt in tegenspraak is met de feitelijke modus operandi van de NVI. De reclame is misleidend en in strijd met de waarheid.

De Commissie oordeelt dat spreken van een 'glasharde' garantie een gebruikelijke en geoorloofde wijze van overdrijving is waarmee door de gemiddelde consument rekening wordt gehouden. Zij wijst de klacht af.

Het College oordeelt dat de NVI voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het Incasso Keurmerk bepaalde waarborgen biedt met betrekking tot de van NVI-leden te verwachten dienstverlening, en aldus voordelen heeft voor (poten­tiële) opdrachtgevers van NVI-leden. Het College stelt dat de genoemde 'glasharde' garantie niet aannemelijk is gemaakt, dat hierbij is voorzien in een geschillenregeling leidt niet tot een ander oordeel. De mededeling in de folder dat het Incasso Keurmerk een 'glasharde' garantie geeft is te absoluut. De reclame gaat volgens het College gepaard met onjuiste informatie. Er worden verwachtingen met betrekking tot het keurmerk gewekt die niet in de vereiste mate worden waargemaakt.

Het College vernietigt de beslissing van de Commissie en acht de reclame-uiting in strijd met artikel 7 NRC.

Het oordeel van het College:

1. De inleidende klacht betreft een folder voor het Incasso Keurmerk van de NVI, waarin onder meer wordt gezegd dat dit keurmerk als doel heeft “de over­heid, be­drij­ven en con­sumenten(organisaties) het vertrouwen en de zekerheid (te) ge­ven dat incassoactiviteiten in Nederland correct en zorgvuldig uitge­voerd wor­den”, ge­volgd door de mededeling: “Het Keurmerk geeft die garantie, glas­hard.” Ook elders in de folder wordt op de waarborgfunctie van het keurmerk en de onderliggende ge­drags­code gewezen. In de folder wordt het Incasso Keur­merk aldus in feite aange­pre­zen als een middel dat in absolute zin garandeert dat incasso-opdrachten juist en zorg­vuldig worden uitgevoerd. Anders dan appellant, is het College van oor­deel dat die aan­prijzing niet specifiek op de overheid is gericht. De NVI stelt ook zelf dat de fol­der is bedoeld om de gecerti­ficeerde bedrijven te on­der­steu­nen bij hun acqui­sitie. Aldus is sprake van een commerciële uiting die ertoe dient opdracht­ge­vers te bewe­gen incasso-opdrachten (uitsluitend) aan NVI-leden te ge­ven. Beoordeeld dient te worden of daarbij sprake is van oneerlijke reclame die het econo­mische gedrag van het gemid­del­de lid van deze specifieke groep verstoort of kan verstoren.

2. Het College is van oordeel dat de NVI op zichzelf genomen voldoende aanne­melijk heeft gemaakt dat het Incasso Keurmerk bepaalde waarborgen biedt met be­trek­king tot de van NVI-leden te verwachten dienstverlening, en aldus voordelen heeft voor (poten­tiële) opdrachtgevers van NVI-leden. De vraag is of deze waar­bor­gen zo ver strek­ken dat zij de mededeling kunnen recht­vaardigen dat spra­ke is van een “glas­harde” garantie met betrekking tot het op correcte wijze uit­voeren van dien­sten door NVI-leden. In dit verband is van belang dat de NVI heeft erkend dat het on­­ver­mij­de­lijk is dat “in indi­viduele gevallen wel eens iets mis gaat”. Mede gelet hier­op kan naar het oordeel van het College niet worden aangenomen dat het Keur­merkin­sti­tuut een dusdanig effectief toezicht uitoefent op NVI-leden dat deze leden hun incasso-activiteiten altijd correct en zorgvuldig uitvoeren. Appellant heeft bovendien gemotiveerd gesteld dat bij een NVI-lid die han­delde in strijd met het Incasso Keurmerk, geen effectieve nale­ving van het keurmerk is afgedwon­gen. Voorts is van belang dat in de brief van het LOSR aan de Minister van Veiligheid & Justitie onder meer staat dat (sommige) NVI-leden incasso­kos­ten dubbel in rekening brengen. Dat deze brief zou zijn ge­schre­ven in de context van een lobby is onvoldoende om deze buiten beschouwing te laten, nu niet is gebleken dat het verwijt met betrekking tot het dubbel berekenen feitelijke grondslag mist.

3. Op grond van het voorgaande is het College van oordeel dat de in de folder ge­noem­de “glasharde” garantie niet aannemelijk is gemaakt. De omstandigheid dat is voorzien in een geschillenregeling leidt niet tot een ander oordeel. Een derge­lijke regeling dient immers te worden onderscheiden van het uitvoeren van ef­fec­tie­ve con­trole op de naleving van het keurmerk, welke controle ook zonder klachten dient plaats te vin­den. Het feit dat relatief slechts weinig gebruik wordt gemaakt van de klachtenrege­ling en slechts een deel van de klachten wordt toege­we­zen, kan evenmin tot het oordeel leiden dat voldoende effectieve controle op de na­leving van het keur­merk plaatsvindt, dit gelet op de verstrekkende garantie die in de uiting wordt gegeven met betrekking tot de kwaliteit van de incasso­werkzaamheden die door NVI-leden onder het keurmerk worden verricht.


4. Het College acht op grond van het voorgaande de mede­deling in de folder dat het Incasso Keurmerk een “glas­harde” garantie geeft dat incassoactiviteiten in Ne­der­land correct en zorgvuldig worden uitgevoerd, te ab­soluut. Aldus gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie als be­doeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Voorts is het College van oordeel dat de in aan­mer­king komende doelgroep, te weten de gemiddelde incas­so-opdrachtgever, hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een trans­actie te nemen, dat hij anders niet had geno­men. Er wor­den immers ver­wachtingen met betrekking tot het keurmerk gewekt die, voor zover het betreft de van dit keurmerk te verwachten resultaten en dan meer in het bij­zon­der de “glasharde” ga­rantie dat de onder het keurmerk uit te voeren incas­so­werk­zaamheden correct en zorgvuldig uitge­voerd wor­den, niet in de vereiste mate worden waar­gemaakt.

5. De vraag of sprake is van een valide en effectieve geschillenregeling, is voor de beoor­deling in beroep verder niet relevant, zodat het College die kwestie in het midden laat. Evenmin hoeft op grond van het voorgaande te worden ingegaan op de vraag of het Keur­merk­instituut (op) voldoende (transparante wijze) verantwoor­ding aflegt van de door haar uitgevoerde keurmerk­activiteiten, alsmede of sprake is ge­weest van belangenverstrengeling binnen de NVI en welke betekenis dient te wor­­den toegekend aan de beslissing met betrekking tot artikel 6 van het Reglement.

RB 1444

Mededelingen over middelen in Swinglevend

CvB 19 juni 2012, dossiernr. 2011/01103 (Pharma Nord)

Misleidende reclame. voornaamste kenmerken product. Claims

Uit 't persbericht: De Reclame Code Commissie heeft naar aanleiding van een klacht tegen diverse mededelingen in het blad Swinglevend, nummer 3, 2011, ruim 20 mededelingen in dit blad in strijd met de Nederlandse Reclame Code (NRC) bevonden. Het betreft mededelingen over de middelen Q10 en Bio-Seleen + Zink alsmede over het product B-Daddy, welke te raadplegen zijn in onderstaande beslissing. De Reclame Code Commissie houdt zowel Pharma Nord als Partner Medien hiervoor verantwoordelijk.

De Commissie acht de bestreden uitgave van Swinglevend in strijd met de Geneesmiddelenwet omdat de middelen Q10 en Bio-Seleen + Zink en het product B-Daddy worden gepresenteerd als een geneesmiddel zonder dat daarvoor een handelsvergunning is verleend. Dit is wettelijk verboden en daarom in strijd met artikel 2 van de NRC. Tevens acht de Commissie de uitingen misleidend omdat de werking niet aannemelijk is gemaakt.

Pharma Nord heeft hoger beroep ingesteld tegen een aantal onderdelen van de beslissing van de Commissie. Het College oordeelt drie mededelingen alsnog toelaatbaar. Het betreft twee mededelingen over Bio-Seleen+Zink en een mededeling over B-Daddy. Voor het overige blijft de beslissing van de Commissie in stand.

Omdat beide verweerders al eerder is aanbevolen om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. is besloten deze uitspraak onder de aandacht van een breed publiek te brengen.

RB 1443

Kosten 'rijklaar maken' essentieel?

Een bijdrage van Hanneke van Lith, UvA Master Informatierecht.

Is de gemiddelde consument een argeloze shop-a-holic of maakt hij een weloverwogen beslissing als het gaat om grote aankopen? Dit is een vraag die van belang is om vast te stellen of bepaalde informatie in advertenties ‘verzwegen’ kan worden. Regelmatig wordt de Reclame Code Commissie (RCC) geconfronteerd met klachten omtrent de ‘verzwegen’ kosten van het rijklaar maken van een auto. Er wordt in een advertentie of tv-commercial een auto aangeboden tegen een bepaalde vanafprijs. De consument komt er in de winkel echter achter dat de kosten van het rijklaar maken niet zijn meegenomen in deze prijs. Deze kosten blijken onduidelijk weergegeven of slecht leesbaar in de reclame-uiting.

De discussie die hieruit voortkomt, komt neer op de vraag of de aanbieding van een auto een uitnodiging tot het doen van een aankoop betreft. Wanneer dit namelijk niet het geval is, zijn de kosten van rijklaar maken niet van dusdanig belang voor de consument. Er wordt bepleit dat de informatie en de prijs in de reclame voor de consument niet volstaat om een besluit te nemen over een grote aankoop, zoals die van een auto. Naar aanleiding van een tv-commercial wordt immers niet de dealer gebeld om de auto uit de commercial te bestellen. Zie hiervoor de blog van Hoogenraad & Haak (Autobranche opgelet: vanafprijs moet inclusief kosten rijklaar maken!)

De Commissie is doorlopend van oordeel dat de kosten van het rijklaar maken essentieel zijn voor de consument bij de aankoop van een auto. Wanneer de kosten van rijklaar maken op een onduidelijke of niet (voldoende) leesbare wijze worden weergegeven en niet bij de aanbiedingsprijs zijn inbegrepen, dan is door de adverteerder niet voldaan aan de verplichting om alle essentiële informatie met betrekking tot de prijs te verstrekken. De Commissie geeft aan dat wanneer deze kosten niet in de genoemde prijs zijn verdisconteerd, zij duidelijk uit de uiting dienen te blijken, zie RCC 1 maart 2012, dossiernr. 2012/00095 (Ford Fiesta Trendi), RCC 2 augustus 2011, dossiernr. 2011/00579 (Kia). Tevens wijst de Commissie zo nu en dan op het feit dat niet gebleken is ‘dat het voor de adverteerder onmogelijk is om de hoogte van de bijkomende kosten reeds in de reclame-uiting te noemen’. (zie: RCC 2 augustus 2011, dossiernr. 2011/00523 (Fiat Panda)). De reclames worden dus als misleidend beoordeeld.

De beslissing van het College van Beroep op 15 juni 2012, zie ook RB 1421, heeft de tongen losgemaakt. Het College stelt vast dat de betreffende reclame-uitingen zijn aan te merken als een uitnodiging tot het doen van een aankoop. Hierbij dient er de volgende essentiële informatie verschaft te worden door de adverteerder: “de prijs, inclusief belastingen, of, als het om een soort product gaat waarvan de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs wordt berekend, en, in voorkomend geval, alle extra vracht-, leverings- of portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, het feit dat er eventueel deze extra kosten moeten worden betaald”. Hieronder vallen volgens het College ook de kosten van het rijklaar maken van het voertuig. Door het niet opnemen van deze kosten in de totaalprijs is er sprake van misleidende reclame.

Het College heeft aangegeven dat er 'blijkbaar sprake is van de situatie dat binnen de desbetreffende branche een onjuiste opvatting bestaat omtrent verplichtingen die bij de hier genoemde uitingen gelden indien sprake is van een uitnodiging tot aankoop. (...) Het College gaat overigens ervan uit dat de branche kennis neemt van deze uitspraak en zijn reclame-uitingen op televisie en op internet vervolgens zal aanpassen.'

De branche heeft het duidelijk niet helemaal opgepikt, want zie hier de meest recente uitspraak na voornoemde uitspraak met betrekking tot het 'rijklaar maken'. Dit keer met betrekking tot een aanbieding van een elektrische fiets.

RCC 13 juni 2012, dossiernr. 2012/00390 (Fietsgigant)

Misleidende reclame. Prijsvermelding. Rijklaar maken. In deze zaak bevestigt de Commissie het standpunt van het College. De Commissie oordeelt dat er sprake is van onduidelijke informatie ten aanzien van de prijs. Adverteerder (FietsGigant) heeft volgens de Commissie niet voldaan aan de verplichting om in de uitingen essentiële informatie met betrekking tot de (vanaf)prijs te verstrekken. De reclame is misleidend.

De Commissie gaat er hier in feite dus vanuit dat het hier ook gaat om een uitnodiging tot het doen van een aankoop. In deze

De vraag is echter of de kosten van het 'rijklaar maken' bij het aanschaffen van een elektrische fiets ook echt essentiële informatie betreft, gezien het karakter van het product. Gaat het hierbij ook om een uitnodiging tot het doen van een aankoop? Indien het gaat om auto's is er veelal sprake van een weloverwogen beslissing alvorens over wordt gegaan tot het doen van de aankoop, waarbij de consument niet beslist op enkel een advertentie of tv-commercial. Hij maakt een keuze op basis van uitvoering, merk, rijvaardigheid, kleur etc. De potentiële elektrische fietser zal eerder kijken naar aanbiedingen en prijs, in plaats van uitvoering, merk en rijvaardigheid.

Deze laatste zijn elementen die bij een fiets, al dan niet elektrisch, minder van belang zijn. Het aspect van weloverwogenheid is hierbij minder aanwezig. De consument zal dus eerder zijn aankoopbeslissing baseren op de vanafprijs in een advertentie. De kosten van het rijklaar maken zijn dus meer van belang bij de aankoop van een (elektrische) fiets, aangezien deze de prijs doen stijgen. Wanneer deze kosten 'verzwegen' worden zal de consument een keuze kunnen maken, die zij anders niet zou hebben gemaakt. Het is tevens voor de gemiddelde consument niet per definitie duidelijk dat een elektrische fiets 'rijklaar' moet worden gemaakt. Dit is bij auto's echter evident.

Hanneke van Lith

RB 1441

Roze zalm kan ook wilde zalm zijn

RCC 13 juni 2012, dossiernr. 2012/00356 (Lidl)

Misleidende reclame. Voornaamste kenmerken product.

In De Gelderlander staat de advertentie voor een aanbieding bij Lidl van 2 pakken Trawlic 'wilde zalmfilets' voor € 5,-, alsmede de verpakking.

Op de verpakking van dit product staat bij ingrediënten: 'wilde zalmfilet (100%)'. Er wordt medegedeeld dat uit de vermelding van de letter A of B bij de houdbaarheidsdatum kan worden afgeleid welke vissoort is gebruikt. In de advertentie en op de verpakking staat 'wilde zalm', maar of dit daadwerkelijk het geval is blijkt pas uit de code op de verpakking. Klaagster acht dit misleidend, vooral 'in verband met berichtgeving dat roze zalm kankerverwekkend zou zijn'.

De Commissie oordeelt dat het voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk is dat onder de aanduiding 'wilde zalm' de zalmsoorten worden verstaan die in zee zijn gevangen, in tegenstelling tot gekweekte zalm. Het wordt voldoende aannemelijk geacht dat de in de advertentie en op de verpakking gebruikte benaming betrekking heeft op gevangen en niet op gekweekte zalmsoorten. Niet is gebleken dat roze zalm geen wilde zalm kan zijn en wordt er uitdrukkelijk melding gemaakt van de 'zachtroze kleur' van de wilde zamfilets. De Commissie wijst de klacht af.