RB

Algemene regels  

RB 1355

Aanprijzing erectiemiddel blijkt misleidend

RCC 13 maart 2012, dossiernr. 2012/00074 (EM5 Erectomedium, erectiemiddel)

Met samenvatting van Hanneke van Lith, masterstudent IVIR.

De online aanprijzing van het erectiemiddel EM5 Erectomedium is misleidend.

Op de verpakking en in de bijsluiter van het middel zijn de volgende claims aangebracht: ‘’Ter ondersteuning van een erectie’’, ‘’Helpt bij het langer behouden van een erectie’’ en ‘’Voor een relaxed gevoel’’. Welke zijn goedgekeurd door de Keuringsraad KOAG/KAG. De vergelijkbare claims in de bestreden reclame-uiting zijn daarentegen niet ter goedkeuring voorgelegd.

De commissie stelt dat de uitlatingen in de bestreden reclame onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd zijn.

Derhalve beslist de Commissie dat de reclame-uiting een misleidend karakter heeft.


‘’Gelet op het voorgaande is niet aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt dat EM5 de werking heeft die daaraan in de uiting wordt toegeschreven. In de uiting wordt derhalve onjuiste informatie verstrekt over de van het gebruik van het product te verwachten resultaten als bedoeld onder b van artikel 8.2 NRC. Nu de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.’’

RB 1354

Heldendiploma

Kantonrechter Rechtbank Dordrecht 29 maart 2012, LJN BW0720 (Triple P tegen Stichting Kinderopvang Korendijk)

In't kort: Triple P vordert betaling van een factuur. Zij stelt dat de Stichting opdracht heeft gegeven tot het maken van drukwerk c.q. het opstellen van een advertentie voor sponsoring van een zogenaamd "heldendiploma" voor zieke kinderen. De Stichting betwist opdracht te hebben gegeven. Zij voert aan dat het hier gaat om acquisitiefraude. Op internet zijn vermeldingen van Triple P te vinden. Voorts betwist de Stichting dat drukwerk is gemaakt. Triple P verschijnt, ondanks behoorlijk opgeroepen te zijn, niet ter comparitie. De vordering wordt afgewezen met veroordeling van Triple P in de kosten.

RB 1353

Geen opdracht tot plaatsten van advertentie

Rechtbank Assen 2 november 2011, LJN BW0707 (De telefoongids B.V. tegen Lubbers Services B.V.)

Vordering m.b.t. gestuurde facturen voor geplaatste advertenties afgewezen. Niet gebleken dat gedaagde opdracht heeft gegeven tot het plaatsen van de advertenties.

Het verweer van Lubbers Services brengt met zich dat op De Telefoongids een nadere stelplicht rust. Van haar mag worden verwacht dat zij nader onderbouwt op welke wijze de opdracht tot het plaatsen van de advertenties is verstrekt. De rechtbank oordeelt dat uit hetgeen De Telefoongids ten aanzien van de fax van 25 november 2005 stelt niet blijkt dat Lubbers Services opdracht heeft gegeven tot het plaatsen van de advertenties. De vordering wordt afgewezen.

4.3.  De Telefoongids onderbouwt haar stelling met een faxbericht van 25 november 2005, waaruit volgens De Telefoongids blijkt dat Lubbers Services de plaatsing van de advertenties heeft bevestigd. Lubbers Services stelt die fax niet te kennen en uit de fax zelf blijkt niet dat deze van Lubbers Services afkomstig is. De Telefoongids wijst in dit verband op het faxnummer waarvan de fax afkomstig is, maar zij stelt zelf dat dit het faxnummer van de 'Lubbers Logistics Group' is. Dit betreft volgens Lubbers Services een zelfstandige vennootschap. Zonder nadere toelichting die De Telefoongids niet geeft blijkt daaruit dan ook niet dat deze fax van Lubbers Services afkomstig is.

4.4.  De rechtbank oordeelt dat uit hetgeen De Telefoongids ten aanzien van de fax van 25 november 2005 stelt niet blijkt dat Lubbers Services opdracht heeft gegeven tot het plaatsen van de advertenties. Andere feiten of omstandigheden waaruit zulks kan volgen zijn door De Telefoongids niet gesteld, zodat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen.

4.5.  Uit het voorgaande volgt dat de vordering van De Telefoongids moet worden afgewezen.

RB 1352

Beste skihal ter wereld

RCC 16 maart 2012, dossiernr. 2012/00061 (Beste skihal)

Adverteerder baseert de aanduiding “beste skihal/beste wintersportresort van de wereld” op onderzoek en publicaties van de Duitse site Skiresort.de. Hieruit blijkt echter dat SnowWorld Zoetermeer alleen maar de beste skihal is van het laatste testjaar, dat loopt van 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2011. In dit tijdvak zijn bovendien slechts drie skihallen getest. Klager acht de uitingen onjuist en misleidend.

RCC: Vast is komen te staan dat SnowWorld Zoetermeer door Skiresort.de, een beoordelaar van skigebieden, tot beste skihal “weltweit 2011” is verkozen. Gebleken is dat een testperiode loopt van 1 juli tot en met 30 juni, en dat de onderhavige beoordeling betrekking heeft op de periode 1 juli 2010 tot en met 30 juni 2011. Gelet hierop acht de Commissie het niet onjuist of misleidend dat SnowWorld Zoetermeer tot de volgende testuitslag in reclame-uitingen, met bronvermelding, als “beste skihal ter wereld” wordt aangeprezen. Dat het onderzoek betrekking had op een relatief gering aantal skihallen leidt er niet toe dat adverteerder de testuitslag niet zou mogen gebruiken.

RB 1350

Lachende premier tussen fragmenten mag

Uitspraken ingezonden door Ebba Hoogenraad en Daan van Eek, Hoogenraad & Haak, advertising + IP advocaten.

Eerder Persbericht RCC: De Reclame Code Commissie heeft diverse klachten ontvangen over een televisiecommercial van de FNV. In deze televisiecommercial vertellen enkele mensen met een handicap dat zij zich zorgen maken over hun toekomstige situatie in verband met, kort gezegd, bezuinigingsplannen van het kabinet. Tussen de fragmenten door zijn beelden van een lachende premier Rutte en enkele lachende kabinetsleden gemonteerd. De klachten komen in essentie erop neer dat de commercial in strijd met de goede smaak en het fatsoen is, nu daarin premier Rutte en de kabinetsleden zich vrolijk lijken te maken over de zorgen die worden geuit. Ook wordt er over geklaagd over een verkeerde beeldvorming van de groep arbeidsgehandicapten.

De Reclame Code Commissie heeft een aantal klachten geselecteerd die als representatief voor alle ingediende klachten kunnen worden beschouwd. De Commissie heeft deze klachten (bekend onder dossiernrs. 2012/00284, 2012 00284A en 2012 00284B en 2012 00290) behandeld op 29 maart 2012. Bijgaand de uitspraken.

De RCC overweegt:

Bij de beoordeling van een uiting met een politiek onderwerp, waarover – uit de aard der zaak – de meningen sterk (kunnen) verschillen, stelt de Commissie zich niet alleen terughoudend op vanwege het onmiskenbaar subjectieve karakter daarvan, maar ook vanwege de in de Grondwet verankerde vrijheid van meningsuiting. Voorts is van belang dat in een uiting met een politieke lading de meningen doorgaans overdreven worden weergegeven.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak (Vrijheid van meningsuiting: (uit)lachende Rutte mag)
MediaReport (FNV Reclame lachende premier niet in strijd met de goede smaak)

SRC 2012/00284
SRC 2012/00284A
SRC 2012/00284B
SRC 2012/00290

RB 1347

Kankervrijdagmenu: Overtreding met alert

RCC 12 maart 2012, dossiernr. 2012/00068 (Miracle Mineral Solution geneesmethode ernstige ziekten)

Geen bewijs geneesmethode voor kanker, ernstige overtreding gaat gepaard met een Alert.

De uiting: "Jong en oud leren er zichzelf te genezen middels simpele, eigentijdse, doeltreffende geneesmethoden zoals de Miracle Mineral Solution (MMS), dat binnen 3 weken kanker, aids, reuma, diabetes, astma en giftige materialen verwijdert” en “Ook Fred Zondervan te Alkmaar is het gelukt om zichzelf, zonder operatie, bestraling en chemo, binnen enkele maanden te genezen van keelkanker middels naaststaand dagmenu” en “Fred’s kankervrijdagmenu”.

Er is geen (wetenschappelijk) bewijs voor de bewering dat het genoemde menu kanker voorkomt en geneest. De commissie acht deze overtreding van de NRC dermate ernstig dat zij haar uitspraak als Alert zal laten verspreiden.

RB 1344

Reclamefiets

Rechtbank Zutphen 21 maart 2012, LJN BV9370 (eiser tegen college B&W Elburg)

deStentor

Reclame op fiets, gemeente Elburg, last onder dwangsom Eiser heeft zijn fiets met handelsreclame twee maal geparkeerd aan de openbare weg. Daarmee heeft hij artikel 5:7 van de Apv overtreden, welk artikel verbiedt om een voertuig aan de opbare weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken. Het college van burgemeester en wethouders heeft vervolgens besloten dat eiser bij iedere volgende overtreding van artikel 5:7 van de Apv een dwangsom van € 152 is verschuldigd. Dat besluit wordt door de rechtbank vernietigd, omdat het onvoldoende duidelijkheid biedt.

 

2.3 Eiser heeft – voor zover hier van belang – het volgende betoogd. Hij gebruikt de fiets niet als reclameobject maar als vervoermiddel om klanten te bezoeken. De reclameborden zijn slechts ‘neveneffect’. De fiets is niet bewust ter hoogte van de rotonde gezet om reclame te maken, maar in het kader van een klantenbezoek in het huis tegenover de rotonde. Er is sprake geweest van het incidenteel parkeren van de fiets ter hoogte van de rotonde gedurende een relatief korte periode. Door verweerder is niet geconstateerd dat de fiets er langdurig heeft gestaan. Al deze feiten zijn door verweerder onvoldoende meegenomen en afgewogen. Artikel 5:7 van de Apv is niet overtreden. Het opleggen van een preventieve last onder dwangsom gaat ook te ver, omdat dan sprake moet zijn van een overtreding die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden en voldaan moet zijn aan de voorwaarde dat de overtreding kan worden omschreven met een mate van duidelijkheid die uit oogpunt van rechtszekerheid is vereist. Daaraan is in dit geval niet voldaan.

2.5 Geconstateerd is dat eisers fiets met handelsreclame twee maal geparkeerd heeft gestaan aan de Energieweg bij de rotonde met de Eperweg te ’t Harde, namelijk op 13 oktober 2010 en 9 november 2010. De fiets stond daarbij op zodanige wijze in de berm geparkeerd dat de daarop aanwezige reclametekst duidelijk zichtbaar was voor passerend verkeer. In de onmiddellijke nabijheid van de betreffende ‘parkeerplaats’ bevindt zich geen woning, kantoor of bedrijf. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de fiets ter plaatse stond geparkeerd met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser zijn andersluidende stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.

Nog los van de vraag of uit deze twee constateringen kan worden geconcludeerd dat artikel 5:7 van de Apv met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid opnieuw door eiser zal worden overtreden en eveneens los van de vraag of de last, die betrekking heeft op het gehele grondgebied van de gemeente, voldoende is toegespitst, is de rechtbank van oordeel dat de last in ieder geval niet de vereiste duidelijkheid biedt.
Immers zal bij het parkeren van de reclamefiets lang niet altijd op voorhand duidelijk zijn wanneer sprake is van een overtreding en wanneer niet. Niet ieder parkeren van de reclamefiets op de openbare weg is immers verboden. Of wordt gehandeld in strijd met de Apv zal afhangen van de vraag of de fiets ter plekke wordt geparkeerd met het kennelijke doel om reclame te maken, hetgeen van geval tot geval een beoordeling van alle relevante omstandigheden vergt en daarmee – bij gebreke van heldere aanknopingspunten – op voorhand onvoldoende duidelijkheid voor eiser biedt, welke duidelijkheid uit een oogpunt van rechtszekerheid wel is vereist.

2.6 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.

RB 1343

Gevolgen oneerlijke bedingen voor een overeenkomst in haar geheel

HvJ EU 15 maart 2012, zaak C-453/10 (Jana Pereničová, Vladislav Perenič tegen S.O.S. financ, spol. sro) - persbericht

Prejudiciële vragen van de Okresný súd Prešov (Slowakije)

Consumentenbescherming – Overeenkomst inzake consumentenkrediet – Onjuiste opgave werkelijk jaarlijks rentepercentage – Gevolgen van oneerlijke handelspraktijken en oneerlijke bedingen voor geldigheid overeenkomst in haar geheel.

National legislation may provide for a contract between a consumer and a trader which contains an unfair term to be void if that ensures better protection of the consumer. While EU law in principle aims only to eliminate unfair terms, it none the less allows the Member States to give consumers a higher level of protection that it provides for.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1) Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, moet aldus worden uitgelegd dat de rechter bij wie de zaak aanhangig is, zijn beoordeling van de vraag of een overeenkomst tussen een consument en een beroepsbeoefenaar met een of meerdere oneerlijke bedingen kan voortbestaan zonder die bedingen, niet uitsluitend kan baseren op de eventueel gunstige gevolgen van de nietigverklaring van die overeenkomst in haar geheel voor een van de partijen, in dit geval de consument. Die richtlijn verbiedt een lidstaat echter niet om, binnen de grenzen van het Unierecht, te voorzien in een nationale regeling op grond waarvan een overeenkomst die een beroepsbeoefenaar sluit met een consument en die een of meerdere oneerlijke bedingen bevat, in haar geheel nietig is wanneer blijkt dat zulks de consument een betere bescherming biedt.

 

2) Een handelspraktijk, zoals die in het hoofdgeding, waarbij in een kredietovereenkomst een lager werkelijk jaarlijks rentepercentage is opgegeven dan het daadwerkelijke, moet worden aangemerkt als „misleidend” in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), indien zij de gemiddelde consument ertoe brengt of kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is. De kwalificatie van een dergelijke handelspraktijk als oneerlijk is een van de elementen die de bevoegde rechter kan betrekken in zijn beoordeling overeenkomstig artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13 van het oneerlijke karakter van de bedingen in een overeenkomst die betrekking hebben op de kosten van de aan de consument verstrekte lening. Een dergelijke kwalificatie heeft echter geen rechtstreekse gevolgen voor de beoordeling van de geldigheid van de gesloten kredietovereenkomst uit het oogpunt van artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13.

RB 1342

Valide reden voor spreiding

Vzr. Rechtbank 's-Gravenhage 20 maart 2012, KG ZA 12-88 (Gillette Company tegen Wilkinson Sword)

Uitspraak ingestuurd door Micheline Don, NautaDutilh N.V..mede ingestuurd door Tobias Cohen Jehoram, Thomas Conijn en Maurits Jan Voogt, De Brauw Blackstone Westbroek.


In't kort: In navolging van IEF 10712. Zowel Gillette (MACH en MACH3) als Wilkinson (HYDRO3 en HYDRO 5) zijn producenten van scheersystemen voor natscheren. Er is geen sprake van misbruik van procesrecht door verschillende - te onderscheiden - uitlatingen over meerdere kort gedingen te spreiden.

Het wordt Wilkinson verboden om een hydraterende werking te claimen ten aanzien van haar HYDRO scheersystemen zonder een duidelijke en opvallende disclaimer 'hydraterend effect enkel tijdens het scheren' of 'hydraterend effect treedt enkel tijdens het scheren op. Deze disclaimer moet voldoende duidelijk en opvallend worden gevoerd, ook in de reclamefilm.

Interessant is de overweging rondom misbruik van procesrecht:

4.3. Wilkinson heeft aangevoerd dat Gilette door de uitlatingen niet in het in december 2011 gevoerde kort geding tussen partijen te betrekken, misbruik van procesrecht zou maken. Die stelling kan niet worden gevolgd. Er is geen rechtsregel die zich in zijn algemeenheid verzet tegen een "spreiding" van verschillende vorderingen (ze betreffen immers te onderscheiden uitlatingen) over meerdere kort gedingen. Bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken, maar die zijn gesteld noch gebleken. De voorzieningenrechter laat nog daar dat Gilette een valide reden voor spreiding heeft aangegeven inhoudende dat alle zaken in één kort geding te behandelen tot te zware belasting van dat kort geding zou leiden.