RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Berichten Reclamerecht  

RB 1220

Badminton sponsor

Rechtbank Utrecht 30 november 2011, LJN BU6292 (Dunlop tegen Nederlandse Badminton Bond)

Rechtspraak.nl: Sponsorovereenkomst. Mededingingsrecht. Vrij verkeer van diensten. Onrechtmatig handelen.

De Nederlandse Badminton Bond (NBB) heeft vanaf 1 januari 2010 een exclusieve sponsorovereenkomst met Yonex, een Japanse producent van badmintonartikelen. NBB is uit hoofde daarvan verplicht om de spelers van de nationale badmintonselectie met kleding en materiaal van Yonex te laten spelen. Spelers die niet voor Yonex kiezen mogen volgens het huidige beleid van NBB geen deel uitmaken van de nationale selectie en op landenteamtoernooien niet spelen met een racket met het logo van hun individuele sponsor.

Dunlop en RSL (concurrenten van Yonex), vier spelers die tot de absolute top in Nederland behoren (van wie er drie door Dunlop worden gesponsord en een door Forza) en een junior speelster (indirect gesponsord door Dunlop) vorderen NBB te verbieden de overeenkomst met Yonex uit te voeren dan wel NBB te veroordelen de spelers niet te hinderen bij de uitvoering van hun sponsorovereenkomsten. Dunlop, RSL en de spelers vorderen ook schadevergoeding van NBB.

De rechtbank verwerpt de stelling van eisers dat de overeenkomst met Yonex op grond van mededingingsrecht (artikel 6 Mw / 101 VWEU dan wel artikel 24 Mw) nietig is. De rechtbank verwerpt ook de stelling van eisers dat het beleid van NBB een beperking is op het vrij verrichten van diensten (artikel 56 VWEU). De rechtbank volgt verder de stelling van eisers niet dat NBB onrechtmatig handelt omdat de topspelers niet meer vrij zijn in het kiezen van de voor hun topprestatie benodigde badmintonracket dan wel omdat NBB inbreuk maakt op het recht van de topspelers om hun populariteit te verzilveren.

De rechtbank wijst de door de spelers gevorderde schadeschadevergoeding af. De rechtbank volgt wel de stelling van eisers dat NBB onrechtmatig heeft gehandeld en handelt, omdat NBB (top)spelers heeft aangezet en nog steeds aanzet tot wanprestatie jegens de sponsors van die spelers. De rechtbank veroordeelt NBB daarom en omdat drie van de vijf spelers al een sponsorovereenkomst hadden voordat het beleid van NBB bekend werd, die drie spelers toe te staan om, indien zij zich daarvoor in sportief opzicht kwalificeren, op landenteamtoernooien te spelen met een badmintonracket met het logo van het merk van hun sponsor zolang hun huidige sponsorovereenkomst (zonder verlenging) nog voortduurt. Ook wijst de rechtbank schadevergoeding aan Dunlop en RSL toe (nader op te maken bij staat) op de grond dat NBB spelers heeft aangezet en nog steeds aanzet tot wanprestatie jegens hen.

RB 1219

Levensgevaarlijke Abortuspillen via internet

Aanhangsel Handelingen II, 2011-2012, nr. 715 (Levensgevaarlijke Abortuspillen via internet)

5 Is het mogelijk bij gebleken strafbaarheid in de landen van vestiging wel in Nederland op te treden tegen deze verkoop?
5 Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 4.
De IGZ kan optreden op basis van de Nederlandse wet op Nederlands grondgebied.

6 Welke stappen gaat u concreet zetten om in overleg met overheden of Inspecties voor de Gezondheidszorg van die landen te bereiken dat de verkoop van abortuspillen wordt stopgezet, en dat wordt opgetreden tegen ondernemingen of organisaties die deze pillen aanbieden?
6. Als “abortuspillen” in een bepaald land toegelaten zijn, mogen zij daar worden verkocht. In Nederland is één product met mifepriston als actief bestanddeel geregistreerd, te weten Mifegyne. Hier is geen sprake van een illegaal product. De verstrekking van Mifegyne is in Nederland gekanaliseerd: alleen in instellingen (klinieken of ziekenhuizen) die een vergunning volgens de Wet Afbreking zwangerschap (Waz) hebben, mag dit geneesmiddel gebruikt worden. De Wazvergunning brengt allerlei vangnetten met zich mee qua medische begeleiding, zorgvuldigheid en
registratie.

In Europees verband wordt er gewerkt aan een pakket van extra wettelijke regels (richtlijn) om te
verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen terecht komen. Hierin zullen
ook eisen worden vastgelegd voor het aanbieden van geneesmiddelen via internet. De richtlijn is
inmiddels vastgesteld (Richtlijn 2011/62/EU van 8 juni 2011, PB EG L 174 van 1 juli 2011) en zal
in de opvolgende 18 maanden worden geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.

7 Wat gaat u doen aan de bewustwording bij potentiële gebruiksters dat abortuspillen gevaarlijk zijn?
7. Op de website internetpillen.nl van het ministerie van Volksgezondheid. Welzijn en Sport is een waarschuwing geplaatst over de risico’s van het via internet bestellen van abortuspillen en wordt gewezen op de bestaande laagdrempelig toegankelijke abortushulpverlening in Nederland.

RB 1218

Woekerrente

Concl. AG HvJ EU 29 november 2011, zaak C-453/10 (Jana Pereničová, Vladislav Perenič tegen S.O.S. financ, spol. sro)

prejudiciële vragen van de  Okresný súd Prešov (Slowakije)

Consumentenbescherming – Richtlijn 93/13/EEG – Artikelen 4, lid 1, en 6, lid 1 – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 2005/29/EG – Oneerlijke handelspraktijken bij transacties tussen ondernemingen en consumenten – Consumentenkredietovereenkomst die voorziet in woekerrente – Gevolgen van oneerlijke handelspraktijken en oneerlijke bedingen voor de geldigheid van de overeenkomst in haar geheel. Het gedrag van een verkoper die in de overeenkomst een lager jaarlijks rentepercentage opgeeft dan het daadwerkelijk toegepaste percentage, voldoet aan de criteria voor kwalificatie als oneerlijke handelspraktijk.

1)      Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd, dat met betrekking tot het voortbestaan van een consumentenovereenkomst die oneerlijke bedingen bevat, de vraag of dit voor de consument gunstiger is, niet relevant is. Die bepaling belet de lidstaten echter niet in hun nationale wetgeving in een dergelijk geval te voorzien in het rechtsgevolg van volledige ongeldigheid van de overeenkomst.

2)      Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (‚richtlijn oneerlijke handelspraktijken’) moet aldus worden uitgelegd, dat het gedrag van een verkoper die in de overeenkomst een lager jaarlijks rentepercentage opgeeft dan het daadwerkelijk toegepaste percentage, voldoet aan de criteria voor kwalificatie als oneerlijke handelspraktijk.

De vaststelling van een dergelijke oneerlijke handelspraktijk heeft weliswaar geen rechtstreekse gevolgen voor de beoordeling van het oneerlijke karakter en de geldigheid van een beding respectievelijk de kredietovereenkomst in haar geheel in de zin van richtlijn 93/13, maar kan worden beschouwd als een omstandigheid rond de sluiting van de overeenkomst waarmee de bevoegde nationale rechter bij zijn beoordeling uit hoofde van artikel 4, lid 1, van richtlijn 93/13 rekening dient te houden.”

RB 1217

Verouderde tool

RCC 8 november 2011, dossiernr. 2011/00870 (ING verouderde tool)

Uiting betreft een tool voor het berekenen van 'hoeveel hypotheek u ongeveer kunt krijgen'. De klacht betreft onjuiste weergave, immers zo  blijkt dat het te lenen bedrag 35% hoger ligt dan men in werkelijkheid kan lenen. Het verweer dat verzuimd is om op 1 januari 2011 de strengere inkomensnormen door te voeren, treft geen doel. Een aanbeveling volgt.

Gebleken is dat als gevolg van onjuiste (verouderde) gegevens in de tool, het door de tool weergegeven bedrag dat men kan lenen in aanmerkelijke mate afwijkt van het bedrag dat men in werkelijkheid kan lenen. Naar het oordeel van de Commissie is aldus sprake van onjuiste informatie met betrekking tot het product zoals bedoeld onder b van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), te weten de voordelen. Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen. Immers zal men aan de hand van het door de tool genoemde bedrag tot het besluit kunnen komen om al dan niet over te gaan tot het afsluiten van een hypotheek bij de ING.

RB 1216

Uiteraard anders - milder - worden beoordeeld

Vzr. Rechtbank Maastricht 25 november 2011, LJN BU5864 (Stichting Virtuele Trombosedienst (NTD) tegen trombosediensten)

Reclamerecht. Misleidende reclame. Ongeoorloofde mededelingen.

De stichting Virtuele Trombosedienst is een zorgaanbieder die onder de naam “De Nationale Trombose Dienst” (NTD) trombose zelfzorg aanbiedt aan trombosepatiënten. De behandeling van trombose bestaat uit het controleren van de mate van stolling van het bloed (meten van de zogenoemde INR-waarde) en het verminderen van de stollingsneiging door voorschrijven van een aan die meting ontleende hoeveelheid medicatie (genoemd anti-stollingsmiddelen, bloedverdunners of cumarines). Zij biedt deze dienst in heel Nederland aan, waarbij maximaal gebruik wordt gemaakt van moderne communicatiemiddelen, zoals internet, email en sms. Daaronder vallen ook e-learning en e-certificering.

Als reactie op een mailing van NTD hebben de trombosediensten een mailing aan hun patiënten gestuurd. Deze noemt NTD onrechtmatig, rechter meent dat een reactieve uiting uiteraard anders - milder - worden beoordeeld dan de pro-actieve reclame-uiting. Mededelingen door trombose diensten zijn niet onjuist en gedaan mede in het belang van patiënten en worden geoorloofd, een rectificatie van één van de mededelingen is niet opportuun. NTD wordt gewezen in de proceskosten ad €4.128,00.

De gewraakte mededelingen 
•“Wij willen u erop attent maken (…) dat de Nationale Trombosedienst niet bij u in de regio gevestigd is, maar in Ede op de Veluwe.” ;
•“Als u zich inschrijft bij de Nationale Trombosedienst dan wordt u uitgeschreven bij uw eigen trombosedienst. Hierbij gaan de afspraken verloren die de Trombosedienst gemaakt heeft in nauwe samenwerking met uw huisarts en specialisten uit de regio.”;
•“Uw eigen Trombosedienst (…) is aangesloten bij de Federatie Nederlandse Trombosediensten (FNT). De Nationale Trombosedienst is niet aangesloten bij deze Federatie, waardoor er bij de Nationale Trombosedienst geen toezicht is op de kwaliteit en veiligheid zoals bij uw eigen Trombosedienst wordt uitgevoerd door de Federatie (FNT).”
•“Als zou blijken dat zelfmeten, om welke reden dan ook, niet geschikt is voor u dan kunt u zonder dat de behandeling onderbroken wordt, weer op de ‘oude’ manier bij ons de behandeling voortzetten.”

3.4.Mede in het licht van de onder 3.3 beschreven omstandigheden, alsmede gelet op de door beide partijen ter zitting gegeven uitleg, oordeelt de voorzieningenrechter de in de mailing van de trombosediensten gedane mededelingen niet ongeoorloofd, althans rectificatie niet opportuun.
3.4.1.Ten aanzien van de mededeling dat bij uitschrijving bij de trombosedienst afspraken verloren gaan die de trombosediensten gemaakt hebben in nauwe samenwerking met huisartsen en specialisten uit de regio, hebben de trombosediensten verklaard dat zij
– in het geval dat een patiënt bijvoorbeeld een operatie moet ondergaan – een regiefunctie voeren ten opzichte van andere zorgverleners, die niet zonder meer door elke andere trombosedienst kan worden overgenomen. Daarvoor zijn de gemaakte afspraken, die veelal zijn vastgelegd in samenwerkingsprotocollen, te complex en dat vereist bovendien bereidheid daartoe van die andere zorgverleners. Vanwege het ontbreken van samenwerkingsafspraken en protocollen tussen de regionale zorgaanbieders en NTD zullen deze afspraken volgens de trombosediensten niet zonder meer door NTD kunnen worden overgenomen. Gelet op deze – onbestreden – uitleg van de trombosediensten dient voorshands te worden aangenomen dat deze afspraken ten gevolge van een uitschrijving en overstap naar NTD inderdaad verloren kunnen gaan. De mededeling die de trombosediensten daaromtrent hebben gedaan is aldus niet onjuist, terwijl het belang van hun patiënten om over dit risico te worden geïnformeerd aannemelijk is.
3.4.2. Op grond van de in zoverre niet betwiste informatie van gedaagden ter zitting is aannemelijk dat het feit dat de trombosediensten zijn aangesloten bij de Federatie Nederlandse Trombosediensten een zekere meerwaarde heeft en een extra kwaliteitswaarborg oplevert door toezicht en controle op de kwaliteit en veiligheid die bij de trombosediensten worden uitgevoerd door de FNT. De dienovereenkomstige mededeling was daarom van belang en geoorloofd. Hiermee staat niet vast dat de zorg van NTD van lagere kwaliteit is dan die van de trombosediensten, maar dat hoeft ook niet vast te staan om voorshands te oordelen dat de door de trombosediensten op het punt van de kwaliteit gemaakte vergelijking geoorloofd was naar de normen van art. 6:194a lid 2 onder b, c en e BW.
3.4.3.NTD stelt dat de in de brieven van twee van de trombosediensten opgenomen mededeling dat, als zou blijken dat zelfmeten om welke reden dan ook niet geschikt is voor een patiënt, deze dan zonder dat de behandeling onderbroken wordt weer op de ‘oude’ manier bij die trombosedienst de behandeling kan voortzetten, misleidend is. Volgens NTD wordt hiermee de indruk gewekt dat een patiënt bij NTD het risico loopt dat hij niet kan terugvallen op de ‘oude’ manier. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dit aan die mededeling echter niet worden ontleend. NTD biedt zelf de ‘oude’ manier van behandeling niet aan, dus een patiënt zal in dat geval wel moéten terugvallen op de reguliere trombosediensten.

3.5.De mededeling dat NTD niet bij de patiënt in de regio gevestigd is maar in Ede op de Veluwe voldoet, strikt genomen, niet aan de voorwaarde van art. 1:194a lid 2 onder c BW omdat de (statutaire) vestigingsplaats geen wezenlijk kenmerk is van de trombosezorg. NTD heeft ter zitting immers, onweersproken, gesteld dat zij ook medewerkers heeft die in de regio werkzaam zijn en die bij gebleken noodzaak in staat zijn op acceptabele termijn bij een patiënt thuis te verschijnen. Bezien in het geheel van voorlichtende mededelingen die de mailing van de trombosediensten bevat, en mede gelet op de hiervoor onder 3.3 geschetste omstandigheden waaronder deze is verzonden, is deze schending echter niet zodanig ernstig dat uitsluitend daardoor een rectificatie bij wege van voorlopige voorziening wordt gerechtvaardigd. Bij dit oordeel is mede gelet op de bij het wél bevelen van de gevorderde voorziening betrokken belangen van partijen en de daarvan afgeleide belangen van degenen (patiënten) die een eventuele rectificatie zouden ontvangen, welke belangen beide partijen zich blijkens hun uitlatingen ter zitting aantrekken. Voorkomen moet worden dat de kennelijk door de mailing van NTD veroorzaakte verwarring bij de patiënten wordt vergroot. Dat zou zonder twijfel het gevolg zijn van een volgende (nota bene aangetekend te verzenden) brief in deze affaire tussen twee elkaar als concurrenten beschouwende zorgverleners, waarmee de patiënten niets uitstaande hebben.

RB 1215

Sobere dispensers - reguliere presentatie

HR 25 november 2011, LJN BS8874 (Agio c.s. tegen Staat)

In navolging van IEF 8522 (Hof) en LJN BB8243 (Rb). Tabaksreclame. Onrechtmatige daad; handhavingspraktijk Staat reclameverbod Tabakswet. De uitstalling van doosjes sigaren in sobere dispensers op de toonbank van benzinestations is een vorm van 'reguliere presentatie' (Rechtbank)

Begrip “reguliere presentatie” in art. 5 lid 3, aanhef en onder b, (oud) Tabakswet (thans art. 5 lid 4, aanhef en onder b, Tabakswet). Het oordeel van het Hof dat het opstellen van dispensers op de toonbank benzinestations valt onder het reclameverbod is juist en niet onbegrijpelijk.

Uitzondering op reclameverbod reikt niet verder dan nodig om in tabaksverkooppunt te tonen welk tabaksproduct voor welke prijs wordt verkocht. Elke presentatie die verdergaand aanprijzend karakter heeft dan deze reguliere presentatie, valt onder reclameverbod. Overige klachten verworpen met toepassing art. 81 RO.

3.4.3 Het standpunt van Agio c.s. komt erop neer dat onder "reguliere presentatie" als bedoeld in art. 5 lid 3, aanhef en onder b, moet worden verstaan elke wijze van presenteren van tabaksproducten die voor de invoering van het reclameverbod feitelijk gebruikelijk was. Dat standpunt kan niet worden aanvaard. Op het algemene verbod tot het maken van iedere vorm van reclame voor tabaksproducten is in de Tabakswet slechts een zeer beperkte uitzondering gemaakt, waarmee is beoogd een belemmering voor de verkoop van tabaksproducten weg te nemen die door dit verbod zou ontstaan. Die uitzondering reikt, mede in het licht van de totstandkomingsgeschiedenis, niet verder dan nodig is om in een tabaksverkooppunt te tonen welk tabaksproduct voor welke prijs wordt verkocht. Dat brengt mee dat elke presentatie die een verdergaand aanprijzend karakter heeft dan deze reguliere presentatie, valt onder het reclameverbod.
De opvatting van het hof omtrent hetgeen onder "reguliere presentatie" moet worden verstaan, is dus juist.

3.4.4 Het hof heeft geoordeeld dat de onderhavige presentatie van de doosjes sigaren in op de toonbank geplaatste dispensers, voor welke presentatie Agio c.s. de exploitanten van benzinestations betaalden, verder gaat dan voor het te koop aanbieden noodzakelijk is. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat deze tabaksproducten worden gepresenteerd op een wijze die verder gaat dan nodig is om te tonen welk tabaksproduct voor welke prijs wordt verkocht.
Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.

RB 1214

Toename van juridische procedures over deze vraag

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie; Brief regering; Fiche inzake Richtlijn en verordening inzake patiënteninformatie over receptgeneesmiddelen, Kamerstukken II, 22 112, nr. 1264.

In citaten: Nederland is tegen deze voorstellen. De voorstellen voorzien niet in betere of beter toegankelijke informatie over receptgeneesmiddelen voor patiënten. Daarbij gaan de voorstellen voorbij aan de rol van arts of apotheker bij informatievoorziening over geneesmiddelen en de informatiebehoefte van de patiënt. De informatie over receptgeneesmiddelen die in de voorstellen verplicht aan patiënten beschikbaar wordt gesteld, is in Nederland reeds publiek beschikbaar en toegankelijk. In de voorstellen wordt geen definitie gegeven van het begrip objectieve informatie, waardoor er geen helder onderscheid is tussen informatie en reclame. De voorstellen zijn daardoor zeer moeilijk uitvoerbaar en handhaafbaar. Nederland voorziet door de voorstellen een toename van (maatschappelijke) kosten in de vorm van nalevingskosten en mogelijk hogere uitgaven voor geneesmiddelen zonder meerwaarde voor de patiënt.

Wel dienen de voorstellen over geneesmiddelenbewaking behandeld te worden. Bij voorkeur gesplitst van het gedeelte over informatie aan patiënten, omdat dit inhoudelijk niet samenhangt.

2. Onderscheid reclame en informatie
De Commissievoorstellen gaan onvoldoende in op wat het onderscheid is tussen reclame en informatie. Nederland is van mening dat, indien er in Europa gekozen wordt voor het toestaan van rechtstreekse informatie aan patiënten door de industrie, er een heldere definitie nodig is van wat objectieve informatie is om zo handhaving en toezicht mogelijk te maken. Nederland is van mening dat de voorstellen hier ten onrechte aan voorbijgaan, maar ook dat het maken van een eenduidige definitie een onmogelijke taak is omdat de scheidslijn tussen reclame en informatie flinterdun is.

b) Handhaafbaarheid
De voorstellen zijn zeer moeilijk handhaafbaar om de volgende redenen:
- er ontbreekt een definitie van het begrip objectieve informatie. Een toename van juridische procedures over deze vraag (informatie vs. reclame) ligt daarom in de lijn der verwachting;
- de controle op derden die namens een vergunninghouder informatie over geneesmiddelen geven is onuitvoerbaar: dit betreft iedereen in het land;
- het openbaar maken van de namen van overtreders stuit mogelijk op problemen met de privacywetgeving.

RB 1213

Maximumgrens van 20%

HvJ EU 24 november 2011, zaak C-281/09 (Europese Commissie tegen Koninkrijk Spanje/VK)

Reclamespots. Mediarecht. Televisieomroep wordt door Spanje toegelaten voor bepaalde vormen van reclame de maximumgrens van 20% zendtijd per klokuur te overschrijden: niet-nakoming Richtlijn 89/552/EG. 

Door toe te laten dat op de Spaanse televisiezenders de zendtijd voor bepaalde vormen van reclame, zoals reportages voor reclamedoeleinden, telepromotiespots, sponsoring-advertentiespots en microreclameadvertenties, de maximumgrens overschrijdt van 20 % van de zendtijd per klokuur die is vastgesteld bij artikel 18, lid 2, van richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997, is het Koninkrijk Spanje de krachtens artikel 3, lid 2, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

RB 1212

Begrip vers

Vz RCC 5 oktober 2011, dossiernr. 2011/00767 (Verse groenten)

In de televisiecommercial wordt het woord “vers” gebruikt om aan te geven dat de groente net uit Zeeland is gearriveerd in plaats van dat de groente zelf vers is. Het woord “vers” wordt daarom oneigenlijk gebruikt. Daardoor wordt de klant verkeerd voorgelicht.

Het begrip “verse groenten” is geen wettelijke definitie, maar wel veel wordt gebruikt in diverse soorten wet- en regelgeving. Met ver­se groenten wordt daarbij gedoeld op het primaire product zoals dat door de teler wordt geoogst en zonder verdere behandeling aan de afnemer wordt geleverd. “Vers” zegt dan ook iets over het feit dat het product nog niet bewerkt of verwerkt is. De groenten waar het in de televisiecommercial om gaat, zijn kort tevoren geoogst. Dat de groente na het oogsten wor­den gekoeld, doet geen afbreuk aan het feit dat het om verse groente gaat. Adverteerder maakt het gestelde over de versheid van de groenten waar.
 
Voorzitter wijst de klacht af:

De mededeling in de televisiecommercial dat de lamsoortjes “vers” uit Zeeland komen, kan in tweeërlei zin worden opgevat, te weten dat dit product zojuist uit Zeeland is gearriveerd, of dat het om een “vers” product gaat. De voorzitter is van oordeel dat, ook indien van de laat­ste inter­pre­tatie wordt uitgegaan, de televisiecommercial niet onjuist of misleidend is. Ad­ver­teerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het betrokken product op het moment dat het in de win­kel belandt, nog als “vers” is aan te merken, enerzijds omdat het geen be­werking heeft on­der­gaan, anderzijds omdat het een dag na het oogsten in Zeeland reeds klaar ligt in haar Vers Distributie Centrum om te worden uitgeleverd aan de PLUS winkels.

RB 1211

Apparaat inclusief kaart Topo

RCC 24 oktober 2011, dossiernr. 2011/00561 (ANWB Wandel GPS)

Uiting: “Apparaat inclusief kaart Topo Benelux t.w.v. € 119,-. De informatie is gratis geïnstalleerd.”  Waarbij klager een unieke registratiecode ontving, deze heeft - blijkbaar geen nut, nu blijkt. Strijd met art. 7 NRC.

In citaten:
Klager stelt dat, om de functionaliteit ‘mapsource’ op het apparaat te verkrijgen, een DVD diende te worden aangeschaft voor een bedrag van € 119,-, voor welke DVD hij bij de aanschaf van het apparaat wel een registratiecode heeft ontvangen, die echter zonder de (niet meegeleverde) DVD nutteloos bleek. Deze stelling is door adverteerder niet betwist.
Wel is door adverteerder gesteld dat het betreffende apparaat geleverd wordt met een interne kaart en dat het apparaat aldus geen demo-versie is. Omtrent de in de reclame-uiting genoemde waarde van deze interne kaart heeft adverteerder echter, tegenover het op dit punt door klager gestelde, geen onderbouwing of toelichting gegeven.

Gelet op het voorgaande acht de Commissie het onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de interne kaart (zonder de DVD die klager alsnog voor € 119 moet aanschaffen om de functie ‘mapsource’ te kunnen gebruiken) een waarde heeft van € 119,-, zoals in de uiting staat.
 
Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de reclame gepaard gaat met onjuiste informatie ten aanzien van de voornaamste kenmerken van het product zoals bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC), te weten de voordelen. Voorts is de Commissie van oordeel dat de gemiddelde consu­ment door de reclame ge­bracht zou kunnen worden een besluit over een transactie te ne­men, dat hij anders niet zou hebben genomen. Aldus is sprake van misleidende en daar­door oneerlijke reclame in de zin van artikel 7 NRC.