RB
DOSSIERS
Alle dossiers

Berichten Reclamerecht  

RB 2372

Opstartkosten van 799 euro zijn onvermeld

RCC 27 maart 2015, RB 2372, dossiernr. 2015/00176 (DTG Website Bouwen)
Ontbrekende informatie. Misleiding. Uitnodiging tot aankoop. Aanbeveling.  De uiting: Het betreft: A. de televisiecommercial (tag-on) waarin door een voice-over wordt gezegd: “Laat uw website bouwen door DTG. Inclusief ontwerp en service alles goed geregeld. En dat vanaf 29 euro per maand. Kijk op dtg.nl.” Tijdens het uitspreken van deze tekst verschijnt de volgende mededeling in beeld: “Website vanaf € 29,- p/m”. B. de uiting op de homepage van adverteerders website www.dtg.nl, waar staat:  "Uw website volledig geregeld Vanaf € 29,00 per maand”. De klacht: In beide uitingen biedt DTG het bouwen en volledig regelen van een website aan voor de vanafprijs van € 29,- per maand. Hierbij wordt niet vermeld dat sprake is van opstartkosten van € 799,-. Klager acht de uitingen misleidend.

Het oordeel:

In de bestreden uitingen doet adverteerder het aanbod om een website te bouwen en/of volledig te regelen voor een vanafprijs van € 29,- per maand. In deze uitingen wordt niet vermeld dat sprake is van bijkomende kosten in de vorm van (eenmalige) opstartkosten ten bedrage van € 799,-.

Het aanbod in de bestreden uitingen betreft een uitnodiging tot aankoop die verband houdt met een overeenkomst op afstand als bedoeld in artikel 8.4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Ingevolge artikel 8.4 onder i NRC dient in dat geval op duidelijke en begrijpelijke wijze als essentiële informatie te worden verstrekt “de totale prijs van de zaken of diensten, met inbegrip van alle belastingen (…), alle extra vracht-, leverings- en portokosten en eventuele andere kosten”. Het enkele vermelden van een vanafprijs of de algemene verwijzing naar de website is onvoldoende om aan deze informatieverplichting te voldoen.

Nu de opstartkosten niet in de uitingen zijn vermeld, is sprake van het verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Omdat de Commissie voorts van oordeel is dat de uitingen de gemiddelde consument ertoe kunnen brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
RB 2371

Fair Play toezegging NVM misleidend want biedt geen garantie

RCC 5 maart 2015, RB 2371, dossiernr. 2014/00480 (Fair Play NVM)
Misleiding. Aanbeveling. De uiting: Het betreft een krantenadvertentie met de aanhef: “Wij spelen Fair Play”. Daarin staat onder het kopje: “De NVM erecode: úw garantie voor eerlijk zakendoen bij aankoop of verkoop van een huis” onder meer: “Als u een huis gaat kopen of verkopen kies dan een makelaar die is aangesloten bij de NVM. Want de NVM hanteert eigen Fair Play regels, de NVM Erecode, waar iedere NVM-makelaar zich aan moet houden. Zo mag hij bijvoorbeeld niet gelijktijdig voor de aankopende en verkopende partij optreden (…). Aan een NVM-makelaar die zich niet aan de Erecode houdt, delen wij een gepaste ‘kaart’ uit. Maar gelukkig komt dat zelden voor, zodat u de garantie heeft dat een NVM-makelaar deskundig, onafhankelijk en alleen in úw belang optreedt” (…)”.

De klacht:

Adverteerder lijkt de consument te willen beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken, maar treedt niet op bij schending van de NVM Erecode. Klager maakt met name bezwaar tegen de slogan “Wij spelen Fair Play”.

Klager verwijst naar de inhoud van zijn bij de klacht overgelegde brief van 30 juni 2014 aan de NVM. Daaruit blijkt -zo stelt klager- dat de NVM op de hoogte is van een aantal ernstige overtredingen door NVM-kantoren, maar dat niet-naleving van de regels wordt gedoogd. De reclame ‘Fair Play’ acht klager dan ook misleidend voor de consument en de vastgoedmarkt.

In de brief van 30 juni 2014 aan de NVM vraagt klager waarom “de consument toch een goed gevoel bij een NVM-makelaar zou moeten krijgen, in het geval dat NVM-makelaars wel gelijktijdig voor de aankopende en verkopende partij (kunnen) optreden”. Bij twee door klager genoemde NVM-makelaars is er naar zijn mening sprake van schijn en is de onafhankelijkheid niet gewaarborgd. Ter toelichting hiervan stelt klager onder meer het volgende.

1. De ene makelaar is al jaren (mede-)eigenaar van de andere makelaar.

2. Beide makelaars houden al jarenlang kantoor in hetzelfde pand.

3. Bij de twee kantoren van de ene makelaar zijn nagenoeg dezelfde medewerkers werkzaam als bij de andere makelaar.

4. Indien de naam van één van de vestigingen van de ene makelaar wordt ingetoetst, verschijnt de naam van een onderdeel van de andere makelaar.

Het oordeel:

Klager heeft gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de bestreden advertentie waarin onder de aanhef “Wij spelen Fair Play” onder meer staat:

“De NVM erecode: úw garantie voor eerlijk zakendoen bij aankoop of verkoop van een huis” en

“Aan een NVM-makelaar die zich niet aan de Erecode houdt, delen wij een gepaste ‘kaart’ uit. Maar gelukkig komt dat zelden voor, zodat u de garantie heeft dat een NVM-makelaar deskundig, onafhankelijk en alleen in úw belang optreedt” (…)”.

Meer in het bijzonder heeft klager met betrekking tot twee door hem genoemde NVM-makelaars in twijfel getrokken dat er sprake is van onafhankelijk optreden, dit onder verwijzing (in de punten 1 tot en met 4 van “De klacht” hierboven) naar volgens klager bestaande eigendomsverhoudingen en omstandigheden waaronder de betreffende makelaars werkzaam zijn.

Vervolgens is adverteerder niet inhoudelijk op klagers stellingen ingegaan. Adverteerder heeft volstaan met de mededeling dat klager ter onderbouwing van zijn stellingen geen stukken heeft overgelegd. Voorts heeft adverteerder verwezen naar de mogelijkheid om een klacht in te dienen in het kader van de tuchtrechtspraak van de NVM en gesteld dat dat klachten van klager, ingediend bij tuchtrechtsprekende colleges binnen de NVM, ook in hoger beroep ongegrond zijn verklaard. Niet is gesteld of gebleken dat deze ongegrond verklaarde klachten zijn gebaseerd op de stellingen die klager in de onderhavige procedure inneemt.

Naar het oordeel van de Commissie heeft adverteerder, mede gelet op de gemotiveerde stellingen van klager, niet voldoende aannemelijk gemaakt dat men “de garantie” heeft “dat een NVM-makelaar deskundig, onafhankelijk en alleen in úw belang optreedt”.

Een enkele verwijzing naar het geldende tuchtrecht is daartoe in het licht van deze stellingen onvoldoende. In zoverre acht de Commissie de uiting te absoluut en daardoor onjuist. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend als bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

 

RB 2370

Heineken niet betrokken bij verloting kratten bier onder studenten

RCC 6 maart 2015, RB 2370, dossiernr. 2014/00660 (Studenten Kortingskrant)
Gratis aanbieden alcoholhoudende drank. Gedeeltelijke aanbeveling.  De uiting: Het betreft een uiting op pagina 31 van de “De Studenten Kortingskrant”, “Back to School editie // Amsterdam en Haarlem // September 2014”. Daarin staat onder het kopje: “Win een maand bier!” onder meer: “De Studenten Kortingskrant verloot drie keer vijf kratten bier onder de studenten die zich inschrijven voor de nieuwsbrief op SK2.nl of de Facebookpagina ‘De Studenten krant’ of ‘SK2’ liken. Onder de tekst van de uiting staat een foto van een Heineken-krat op de bagagedrager van een fiets.

De klacht:

Klager heeft de volgende bezwaren.
a. De uiting is in strijd met artikel 20 lid 1 van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken 2014 (RVA), betreffende het gratis aanbieden van alcoholhoudende drank. Klager meent dat Heineken als lid van de branche betrokken is bij deze uiting.

b. In de uiting is niet vermeld dat de minimale leeftijd om aan de onderhavige actie deel te nemen 18 jaar is.

Het verweer van verweerder sub 1

De Studenten Kortingskrant is onderdeel van een uitgeverij en geen lid van de branche. Voorts is de actie niet tot stand gekomen met actieve medewerking van een lid van de branche. De Studenten Kortingskrant heeft over de actie geen contact gehad met Heineken noch met een andere producent van bier. De Commissie kan de financiële administratie van De Studenten Kortingskrant hierop nakijken en dan zal blijken dat Heineken op geen enkele wijze bij De Studenten Kortingskrant heeft geadverteerd.

Ten slotte is in het bericht geen merk genoemd. De Studenten Kortingskrant verloot ‘bier’ en niet specifiek Heineken bier. Het kan om elk ander merk gaan, zelfs om alcoholvrij bier. De afbeelding is willekeurig gekozen; deze had ook een krat Grolsch of Jupiler kunnen betreffen.
Het verweer van verweerder sub 2
De actie betreft een initiatief van De Studenten Kortingskrant. Heineken is niet bij de actie betrokken en daarvan ook niet op de hoogte gesteld.

Heineken is geen partner van De Studenten Kortingskrant en heeft ook niet eerder met deze organisatie samengewerkt. Dit blijkt ook uit de informatie op de website van de

De Studenten Kortingskrant onder het kopje ’Adverteren’. Daarin is een lijst opgenomen van bedrijven die in De Studenten Kortingskrant Heineken hebben geadverteerd.

Heineken is zich terdege bewust van het bepaalde in artikel 20 lid 1 RVA.

Overigens wordt in de actie de naam Heineken of Heineken-bier niet genoemd. Het gaat om het winnen van ‘bier’, welk bier ook van een andere brouwer kan zijn. De foto van een Heineken-krat lijkt ad random te zijn gekozen. Dit blijkt ook wel uit de foto op de cover van de bewuste editie van De Studenten Kortingskrant, waarop een krat Grolsch is te zien.

Heineken concludeert dat zij ten onrechte in de onderhavige procedure is betrokken. Indien zij van de actie op de hoogte was geweest of gesteld, dan had zij daar geen toestemming voor gegeven.

Het oordeel:

Met betrekking tot de verschillende bezwaren overweegt de Commissie het volgende.

Ad a. Artikel 20 lid 1 RVA luidt voor zover hier van belang:

“(..) is reclame waarbij alcoholhoudende drank door een lid van de branche of met actieve medewerking van een lid van de branche gratis of tegen minder dan de helft van de normale verkoopprijs van de alcoholhoudende drank wordt aangeboden niet toegestaan”.

Beide verweerders hebben bij verweer meegedeeld dat de onderhavige actie niet met actieve medewerking van Heineken tot stand is gekomen en dat de afbeelding van een Heineken-krat willekeurig is respectievelijk lijkt te zijn gekozen.

Alvorens een beslissing te nemen over de vraag of er wel of geen sprake is van actieve medewerking van Heineken wenst de Commissie nader te worden geïnformeerd over het volgende.

De Commissie heeft geconstateerd dat pagina 2 van de bewuste editie van De Studenten Kortingskrant een uiting bevat met de aanhef “WIN EEN MAAND GRATIS BIER!!”.  In de uiting staat onder meer: “Like nu SK2 of schrijf je in voor de nieuwsbrief op S2.nl en maak kans op een maand lang gratis bier. Wij komen de kratjes gratis bij je thuis bezorgen. (….) Zie meer info op pagina 31”. Kennelijk wordt aldus verwezen naar de thans bestreden uiting op pagina 31.

De tekst van de uiting is geplaatst tegen de achtergrond van een relatief grote foto van een rij naast elkaar liggende flesjes Heineken bier.

Alvorens verder te beslissen, zal de Commissie elk van beide verweerders in de gelegenheid stellen om het gevoerde verweer nader schriftelijk toe te lichten, en daarbij in te gaan op bovenbedoelde uiting op pagina 2, waarin eveneens een foto met betrekking tot “Heineken” is opgenomen. Vervolgens zal klager schriftelijk kunnen reageren.

Ad b. Geen van beide verweerders is in reactie op de klacht ingegaan op bezwaar b.

Alvorens verder te beslissen zal de Commissie elk van beide verweerders in de gelegenheid stellen om alsnog te reageren op dit bezwaar.

De beslissing:

De Commissie stelt elk van beide verweerders in de gelegenheid om de Commissie nader schriftelijk te informeren zoals hiervoor overwogen in “Het oordeel van de Commissie”, en wel binnen 14 dagen na dagtekening van deze beslissing. Vervolgens zal klager schriftelijk kunnen reageren.

Het oordeel na nieuwe verweren:

Met betrekking tot de verschillende bezwaren van klager tegen de uiting overweegt de Commissie het volgende.

Ad a. Artikel 20 lid 1 RVA luidt: “Behoudens bij proeverijen in slijterijen of sampling tijdens horecapromoties is reclame waarbij alcoholhoudende drank door een lid van de branche of met actieve medewerking van een lid van de branche gratis of tegen minder dan de helft van de normale verkoopprijs van de alcoholhoudende drank wordt aangeboden niet toegestaan”.

In het kader van de onderhavige actie verloot De Studenten Kortingskrant vijf kratten bier onder studenten die zich inschrijven voor de nieuwsbrief op SK2.nl of de Facebookpagina ‘De Studenten krant’ of ‘SK2’ liken. Voor zover het hier alcoholhoudend bier betreft, kan aldus worden gesproken over het gratis aanbieden van alcoholhoudende drank door De Studenten Kortingskrant. Niet is echter komen vast te staan dat dit aanbieden gebeurt door een lid van de branche of met actieve medewerking van een lid van de branche. De Studenten Kortingskrant is geen lid van de branche en Heineken heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet betrokken is geweest bij de actie. De afbeelding van een Heineken-krat in de bestreden uiting en de afbeelding van Heineken-flesjes elders in de onderhavige krant, welke afbeeldingen volgens verweerder sub 1 willekeurig zijn gekozen, vormen voor de Commissie geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

Ad b. De Commissie vat dit bezwaar op in die zin dat klager de uiting in strijd acht met artikel 33 lid 2 RVA. Daarin staat, voor zover hier van belang: “Iedere reclame voor alcoholhoudende drank dient een educatieve slogan ‘Geen 18, geen alcohol’ te tonen”.

Naar het oordeel van de Commissie houdt de bestreden uiting niet alleen een aanprijzing in van De Studenten Kortingskrant, maar ook van alcoholhoudende drank, nu men bij het verloten van “drie keer 5 kratten bier onder studenten” (mede) aan alcoholhoudend bier zal denken. Voor zover de te verloten kratten bier alcoholhoudend bier betreffen, overweegt de Commissie dat de uiting ten onrechte niet is voorzien van voornoemde slogan. In zoverre is de uiting in strijd met artikel 33 lid 2 RVA.

De beslissing:

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in het oordeel onder Ad b. acht de Commissie de uiting in strijd met artikel 33 lid 2 RVA. Zij beveelt verweerder sub 1 aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Voor het overige wijst zij klacht af.

RB 2369

80% goekoper ten aanzien van de gemiddelde prijzen van 5 concurrenten

RCC 26 maart 2015, RB 2369, dossiernr. 2015/00126 (De Giro)
Vergelijkende reclame. Aanbeveling. De uiting: Het betreft de in Het Financieele Dagblad geplaatste advertentie met de kop: “DE GIRO 100% Broker. 80% Goedkoper”. De klacht: De uiting, waarin DeGiro stelt “80% goedkoper” te zijn, betreft vergelijkende reclame, nu in de uiting diensten van concurrenten, waaronder Lynx, impliciet worden genoemd. In artikel 13 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en artikel 6:194a lid 2 BW wordt een aantal voorwaarden genoemd waaraan vergelijkende reclame dient te voldoen, onder andere dat deze niet misleidend is en dat deze op objectieve wijze een of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van de goederen of diensten, zoals de prijs, vergelijkt. De reclame van DeGiro voldoet niet aan voornoemde eisen.

Uit de website van DeGiro blijkt dat zij haar slogan “80% goedkoper” baseert op de vergelijking van haar tarieven voor verschillende diensten met het gemiddelde van de tarieven voor soortgelijke diensten van vijf concurrenten, waaronder Lynx. In de uiting staat zonder meer “80% goedkoper”, zonder nadere onderbouwing en zonder toelichting op welke onderdelen en ten opzichte van welke concurrent dit zou gelden. Doordat in de uiting controleerbare gegevens ontbreken, is de stelling dat DeGiro 80% goedkoper is misleidend. De mededeling “80% goedkoper” is ook onjuist, omdat DeGiro niet op alle onderdelen goedkoper is dan de concurrentie of niet 80% goedkoper is. Bovendien wordt in de uiting verzwegen dat DeGiro een minder uitgebreid pakket aan diensten aanbiedt. De reclame is tevens in strijd met artikel 4:19 van de Wet op het financieel toezicht (Wft), dat voorschrijft dat reclame-uitingen correct, duidelijk en niet misleidend moeten zijn. De onderhavige uiting is – zoals hiervoor besproken – misleidend en niet correct. Bovendien zijn niet alle voor de vergelijking relevante kenmerken meegenomen en is geen sprake van een evenwichtige vergelijking, nu niet alle concurrenten daarin zijn opgenomen.

De prijs van beleggingsdienstverlening is een belangrijk element voor consumenten bij hun keuze voor een aanbieder van beleggingsdiensten. Door de onjuiste dan wel onduidelijke of dubbelzinnige informatie “80% goedkoper” wordt de gemiddelde consument ertoe gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen en wordt het economische gedrag van consumenten wezenlijk verstoord. De uiting is misleidend en oneerlijk, aldus Lynx.

Het oordeel:

1. De Commissie stelt voorop dat zij in de onderhavige uitspraak alleen de advertentie met de slogan “DeGiro 100% broker. 80% goedkoper” beoordeelt die bij de klacht is overgelegd en waarop in de klacht is ingegaan. Daarbij is van belang dat adverteerder ervan uit mocht gaan dat de klacht alleen op de slogan in deze advertentie betrekking had en dus haar verweer op deze uiting heeft toegespitst.

2. Met de slogan “100% broker. 80% goedkoper” maakt DeGiro een vergelijking op prijs waardoor andere brokers, waaronder Lynx, zich aangesproken kunnen voelen. Daarmee is de uiting te beschouwen als vergelijkende reclame en wordt de uiting getoetst aan artikel 13 NRC. Vergelijkende reclame is, wat de vergelijking betreft, geoorloofd indien aan de in artikel 13 NRC (onder a t/m h) genoemde voorwaarden is voldaan. De eerste voorwaarde luidt dat de vergelijking niet misleidend is in de zin van de NRC. Daaromtrent overweegt de Commissie als volgt.

3. In de uiting stelt DeGiro zonder voorbehoud of nuancering dat zij “80% goedkoper” is. Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument deze absoluut gestelde claim aldus opvatten dat DeGiro daadwerkelijk 80% goedkoper is dan iedere andere broker. Vast is komen te staan dat dat niet het geval is. De claim blijkt gebaseerd te zijn op een vergelijking van de door DeGiro gerekende tarieven voor een aantal beleggingsproducten (‘mandje’) met het gemiddelde van de tarieven voor die producten van vijf concurrenten, waaronder Lynx. Niet alleen is daardoor geen sprake van een vergelijking met iedere aanbieder in de branche, zoals in de uiting wordt gesuggereerd, maar ook kan de daadwerkelijke besparing bij DeGiro ten opzichte van elk van de concurrenten aanzienlijk - zowel naar boven als naar beneden - afwijken van het geclaimde gemiddelde van 80%. Vast is komen te staan dat dit laatste bijvoorbeeld het geval is bij de vergelijking van de kosten van het ‘mandje’ bij DeGiro en Lynx, waar de besparing ten opzichte van Lynx 70% (volgens DeGiro) dan wel 60,94% (volgens Lynx) bedraagt, maar in ieder geval (aanzienlijk) minder is dan 80%.

4. Dat de claim “80% goedkoper” ziet op de vergelijking met gemiddelde tarieven van slechts een aantal concurrenten van DeGiro is essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te kunnen nemen over een transactie, in dit geval de keuze voor de diensten van DeGiro of van een andere broker. Deze informatie dient daarom reeds uit de advertentie te blijken. Daaraan heeft adverteerder niet voldaan.

De stelling van DeGiro dat, voor zover de claim “80% goedkoper” voor de gemiddelde consument al onduidelijk zou zijn, in de bestreden uiting wordt verwezen naar haar website waar de prijsvergelijking is opgenomen, kan haar niet baten. In de advertentie wordt de website slechts genoemd in verband met de mogelijkheid om aldaar een gratis account te openen. Een uitdrukkelijke verwijzing naar adverteerders website om de consument te wijzen op de basis van de claim “80% goedkoper” en de betekenis die volgens DeGiro aan de claim moet worden toegekend, ontbreekt echter.

5 Gelet op het voorgaande is sprake van het ontbreken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, waardoor deze consument ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen. Dit betekent dat de bestreden uiting misleidend is in de zin van artikel 8.3 aanhef en onder c NRC en daardoor in strijd met het bepaalde in artikel 13 onder a NRC.

6. Nu de reclame-uiting reeds wegens de misleidende vergelijking niet is toegestaan, kan buiten bespreking blijven of is voldaan aan de overige voorwaarden van artikel 13 NRC.
RB 2368

Wezenlijke beperking van mogelijkheden bij 'opnemen' van TV

RCC 26 maart 2015, RB 2368, dossiernr. 2015/00082 (online.nl)
Ontbrekende infomatie. Misleiding. Aanbeveling. De uiting: Het betreft een uiting op de website van adverteerder https://www.online.nl/internet-bellen-tv/ Hierop staat onder meer: “(…) Televisie: extra opties Bij Online.nl is 5 uur opnemen ‘gewoon’ inbegrepen”. De klacht: Het basispakket stelt opname mogelijkheden ter beschikking. Na installatie bleek echter dat het niet mogelijk is om een gedane opname voor- en achteruit te spoelen. Bovendien bleek het volgens klaagster niet mogelijk te zijn om van het televisiekanaal RTL5 iets op te nemen, terwijl er voor wat betreft de zenders geen enkele beperking is weergegeven op de website.

Het oordeel:

1. Vast is komen te staan dat – indien de consument het all-in-1 basis pakket bij adverteerder afneemt – 5 uur ‘opnemen’ is inbegrepen, maar dat de consument niet tevens de mogelijkheid heeft om opgenomen programma’s voor- en achteruit te spoelen.

2. De Commissie constateert dat het begrip ‘opnemen’ refereert aan opgenomen televisieprogramma’s, waarbij het – in ieder geval historisch gezien – altijd mogelijk is geweest om opgenomen programma’s voor- en achteruit te spoelen. De gemiddelde consument zal bij het woord “opnemen” er daarom ook van uit (mogen) gaan dat de functionaliteit van voor- en achteruitspoelen daarvan deel uitmaakt. Nu dit echter niet mogelijk is met het all-in-1 basis pakket, is de Commissie van oordeel dat sprake is van een wezenlijke beperking van de mogelijkheden die het pakket biedt, en dat dit voldoende duidelijk uit de uiting zelf had moeten blijken. Het onderhavige medium biedt daartoe voldoende ruimte.

3. Gelet op het vorenstaande oordeelt de Commissie dat sprake is van op onduidelijke, althans dubbelzinnige wijze verstrekken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c juncto artikel 8.4 onder f van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de reclame-uiting de gemiddelde consument er bovendien toe kan brengen een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk als bedoeld in artikel 7 NRC.

4. Voorts is vast komen te staan dat het niet mogelijk is om met het ‘all-in-1 basis pakket’ standaard alle zenders op te nemen, maar dat dit slechts mogelijk is indien de consument bij adverteerder het pakket ‘opnemen pakket extra’ afneemt. De Commissie is van oordeel dat derhalve sprake is van een wezenlijke beperking van de opnamemogelijkheden die adverteerder de consument biedt met het ‘all-in-1 pakket’ en dat dit voldoende duidelijk uit de uiting zelf had moeten blijken, hetgeen niet het geval is. Hieruit volgt dat sprake is van omissie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c juncto artikel 8.4 onder f NRC. Niet in geschil is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht zou kunnen worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet zou hebben genomen, zodat de uiting oneerlijk is in de zin van artikel 7 NRC.
RB 2367

Claims gewichtsbeheersing en gewichtsverlies onjuist en verboden

RCC 7 april 2015, RB 2367, dossiernr. 2013/00735 (nutri-dynamics)
Strijd met wet. Misleiding t.a.v. voornaamste kenmerken van het product. Aanbeveling. De uiting: Het betreft diverse uitingen voor het product ‘Dieet Pro’ op de websites www.dieetpro.nl en www.nutri-dynamics.nl. De klacht: Klager heeft de volgende bezwaren. 1. Ingevolge artikel 6 lid 1 het Warenwetbesluit producten voor bijzondere voeding mag de aanduiding “dieet” of “regime”, al dan niet in combinatie met andere woorden, uitsluitend worden gebruikt voor producten voor bijzondere voeding, bedoeld in artikel 1 lid 2 onder a of b van voornoemd Warenwetbesluit. DieetPro kan niet worden aangemerkt als een zodanig product. Klager voert daartoe het volgende aan.

De Warenwetregeling Energiebeperkte diëten vormt een specificatie van het Warenwetbesluit producten voor bijzondere voeding. Ingevolge artikel 1 daarvan heeft deze regeling betrekking op “speciaal samengestelde eet- of drinkwaren die zijn bestemd om in energiebeperkte diëten voor gewichtsvermindering te worden gebruikt en die, indien genuttigd volgens de aanwijzingen van de fabrikant, de volledige dagelijkse voeding geheel of gedeeltelijk vervangen”. Gezien hetgeen op www.dieetpro.nl is vermeld over de samenstelling en het gebruik van DieetPro is dit product geen product voor gewichtsbeheersing dat de dagelijkse voeding volledig vervangt, noch een maaltijdvervangend product voor gewichtsbeheersing. Nu het zich laat aanzien dat DieetPro niet voldoet aan bijzondere voedingsbehoeften, is het een gewoon levensmiddel en mag in de reclame daarvoor de term “dieet” niet worden gebruikt. Het gebruik van de naam DieetPro voor gewone levensmiddelen is in strijd met artikel 2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) (strijd met de wet en de waarheid) en met artikel 8.2 onder a (de aard van het product) en b (samenstelling, gebruiksmogelijkheden enz.) NRC.

2. Op de website www.dieetpro.nl worden door diverse gebruikers mededelingen gedaan over de mate van gewichtsverlies als gevolg van het nuttigen van DieetPro. Klager verwijst naar bijlage 1 bij de klacht. Bovenbedoelde mededelingen zijn in strijd met artikel 12 sub b van de Claimsverordening en daardoor in strijd met de wet als bedoeld in artikel 2 NRC.

3. De website www.dieetpro.nl bevat claims over “eiwit” en “langer verzadigd gevoel” zoals bijvoorbeeld “micellair caseïne eiwit is een zeer langzaam verteerbaar eiwit dat een langer verzadigd gevoel geeft dan soja-eiwit”. Klager verwijst naar bijlage 2 bij de klacht. De lijst van toegestane gezondheidsclaims (Verordening EG/432/2012) bevat echter geen claim voor “eiwit” met betrekking tot ‘verzadigd gevoel’. Sterker nog, claims over eiwitten in relatie tot ‘verzadigd gevoel’ zijn door EFSA afgewezen en niet geautoriseerd (ID 414 en ID 730). Claims over eiwitten in relatie tot gewichtsverlies/-beheersing zijn eveneens door EFSA afgewezen en niet geautoriseerd (ID 414 en ID 730).

Voorts mogen met betrekking tot DieetPro geen (generieke gezondheids)claims worden gevoerd over vermindering van het hongergevoel of een versterking van het gevoel van verzadiging. Klager verwijst naar bijlage 3 bij de klacht: een afdruk van de website www.nutri-dynamics.nl waarop onder meer staat: “DieetPro remt urenlang het hongergevoel”.

Gelet op het bovenstaande gaat de betreffende reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van SlimSystem te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC en is de uiting in strijd met de artikelen 7 en 2 NRC.

4. Op de website www.dieetpro.nl staat: “nog een unieke eigenschap van DieetPro is de toevoeging van L-carnitine. Dit is een lichaamseigen stof die een rol speelt bij het transport van vetcellen in het lichaam en de omzetting ervan in energie”. Klager verwijst naar bijlage 4 bij de klacht. Het ingrediënt L-carnitine komt niet voor op de lijst van toegestane claims ingevolge de Claimsverordening. Claims zoals bijvoorbeeld “stimuleert de vetverbranding” en “speelt een rol bij het transport van vetcellen in het lichaam” die verband houden met L-carnitine zijn niet geautoriseerd door EFSA (ID 1821, 4684 en 4709) en zijn derhalve verboden. Gelet op het bovenstaande gaat de betreffende reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de van het gebruik van DieetPro te verwachten resultaten als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC en is deze reclame in strijd met de artikelen 7 en 2 NRC.

Aan het slot van de klacht concludeert klager dat er sprake is van overtreding van de NRC en van de Reclame Code voor Voedingsmiddelen in verbinding met artikel 2 lid 5 van de Claimsverordening.
Informatie Keuringsraad KOAG/KAG
De Keuringsraad KOAG/KAG heeft onder meer het volgende meegedeeld.

Indien de onderhavige reclame voor DieetPro aan de Keuringsraad zou zijn voorgelegd, zou deze niet van een toelatingsnummer zijn voorzien, aangezien gebruik wordt gemaakt van gezondheidsclaims die in strijd zijn met artikel 13.1 EG 1924/2006, de Europese Verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (hierna: Claimsverordening). Claims over eiwitrijke producten, maaltijden of diëten in relatie met gevoel van verzadiging, gewichtsverlies en onderdrukking van het hongergevoel staan niet op de lijst van toegestane claims, maar op de lijst van afgekeurde claims in het EU-register. Geen van de in de bestreden reclame vermelde gezondheidsclaims is door de Europese Commissie in het kader van de Claimsverordening geautoriseerd voor eiwitten en/of L-Carnitine. Voorts zijn gezondheidsclaims die zinspelen op de snelheid of mate van gewichtsverlies in strijd met artikel 12 van de Claimsverordening.

Voor zover de klacht ziet op de naam ‘Dieet Pro’ geldt het volgende.

Op 27 november 2012 heeft de Keuringsraad de verpakkingsteksten voor Dieet Pro voorzien van een toelatingsnummer. Dit betekent dat de teksten voldoen aan de Code Aanprijzing Gezondheidsproducten, waarin zowel de artikelen 19 en 20 van de Warenwet als de bepalingen van de Claimsverordening zijn verwerkt. De Keuringsraad toetst niet aan andere Warenwettelijke bepalingen.

Aangezien de fabrikant desgevraagd aan de Keuringsraad heeft meegedeeld dat de naam Dieet Pro al bestond voor 1 januari 2005, is geoordeeld dat deze handelsnaam onder de overgangsregeling van “artikel 28 lid 2 Claimsverordening” valt en kon de verpakking van een toelatingsnummer worden voorzien.
Het oordeel:
Met betrekking tot de verschillende bezwaren overweegt de Commissie het volgende.

Ad 1. Klager stelt -samengevat- dat Dieet Pro (hierna: DP) geen product voor bijzondere voeding is als bedoeld in art. 1 lid 2 Warenwetbesluit producten voor bijzondere voeding, maar “een gewoon levensmiddel” en dat derhalve, ingevolge artikel 6 van het Warenwetbesluit producten voor bijzondere voeding, de aanduiding “dieet” niet mag worden gebruikt. Klager beroept zich naast voornoemd Warenwetbesluit kennelijk ook op artikel 2 lid 2 onder a van de Richtlijn 2009/39/EG, welke bepaling -naar adverteerder onweersproken heeft meegedeeld- is geïmplementeerd in artikel 6 lid 1 van het Warenwetbesluit producten voor bijzondere voeding. Artikel 2 lid 2 onder a van Richtlijn 2009/39/EG luidt:

“Bij etikettering en presentatie van gewone levensmiddelen en bij de betreffende reclame is het gebruik verboden van:

a) de kwalificaties “dieet” of “regime, al dan niet gecombineerd met andere woorden, om deze levensmiddelen te omschrijven;”.

Adverteerder bestrijdt dat DP een gewoon levensmiddel is. Hij voert daartoe aan dat DP een voedingssupplement is. Klager bestrijdt dit laatste. Zijn inziens wordt DP “gepositioneerd” als “maaltijdvervanger”.

Gelet op het bovenstaande dient eerst de vraag te worden beantwoord of DP een voedingssupplement is. Ingevolge artikel 1 lid 1 onder b van het Warenwetbesluit voedingssupplementen zijn “voedingssupplementen”:

“eet- of drinkwaren die:

1. bedoeld zijn als aanvulling op de normale voeding;

2. een geconcentreerde bron vormen van één of meer microvoedingsstoffen of van andere stoffen met een voedingskundig of fysiologisch effect; en

3. verhandeld worden in voor inname bestemde afgemeten kleine eenheidshoeveelheden”.

Naar het oordeel van de Commissie heeft adverteerder voldoende aannemelijk gemaakt dat DP kan worden aangemerkt als een voedingssupplement in de zin van voornoemd Warenwetbesluit. Adverteerder heeft verwezen naar de als bijlage 1 bij het verweer overgelegde, door de KOAG/KAG van een toelatingsstempel voorziene verpakkingstekst. Daarin wordt DP aangeduid als “voedingssupplement” en is vermeld: “Een voedingssupplement is geen vervanging van een dagelijks gevarieerde voeding”, dit overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 lid 1 onder d van het Warenwetbesluit voedingssupplementen. Over de dosering is op de verpakking vermeld:

“Dosering: 1 afgestreken maatschep (22 g) Aantal doseringen per verpakking: ca. 22”. Gelet op deze instructie wordt naar het oordeel van de Commissie voldaan aan de voorwaarde: ”verhandeld worden in voor inname bestemde afgemeten kleine eenheidshoeveelheden”. Ten slotte heeft klager niet bestreden en acht de Commissie gelet op de op de verpakking omschreven samenstelling van een dosering van 22 gram voldoende aannemelijk dat voldaan is aan het bepaalde onder 2. (“een geconcentreerde bron” etc.).

De bij klagers pleitnota als bijlage 6 overgelegde voorbeeldschema’s voor 7 dagen waarin per dag sprake is van 7 eet-/drinkmomenten en waarbij om 7 uur en om 12.30 uur een Shake Dieet Pro is vermeld, terwijl op de overige momenten andere producten dan DP zijn vermeld, bieden naar het oordeel van de Commissie onvoldoende grondslag voor de conclusie dat sprake is van een maaltijdvervanger.

Ter vergadering heeft de voorzitter aan mr. Van Brandwijk gevraagd of klager zijn beroep op artikel 6 lid 1 het Warenwetbesluit producten voor bijzondere voeding handhaaft, indien er sprake is van een voedingssupplement. Mr. Van Brandwijk deelde mee hierover na te zullen denken. Vervolgens is dit beroep ter vergadering niet duidelijk gehandhaafd.

Namens adverteerder heeft mr. Van Lessen Kloeke meegedeeld dat onder “gewone levensmiddelen” in de zin van artikel 2 lid 2 onder a van de Richtlijn 2009/39/EG niet vallen: - “voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen” en - alle andere voedingsmiddelen waarvoor een bijzonder regime is vastgesteld, zoals bijvoorbeeld voedingssupplementen. In het bovenstaande ziet de Commissie aanleiding adverteerder in de gelegenheid te stellen zich nader schriftelijk uit te laten over het volgende. Vervolgens zal klager schriftelijk kunnen reageren.

1. Naam Dieet Pro

Waar het betreft de naam Dieet Pro verzoekt de Commissie adverteerder gegevens over te leggen waaruit blijkt dat dat de merknaam/handelsnaam Dieet Pro al bestond voor 1 januari 2005.

2. “Voedingssupplement” en “gewone levensmiddelen”

Zoals hiervoor overwogen, heeft adverteerder voldoende aannemelijk gemaakt dat DP kan worden aangemerkt als een voedingssupplement in de zin van het Warenwetbesluit voedingssupplementen.

De Commissie stelt adverteerder in de gelegenheid tot het geven van een nadere toelichting van haar stelling, dat voor “andere voedingsmiddelen waarvoor een bijzonder regime is vastgesteld, zoals bijvoorbeeld voedingssupplementen”, evenmin als voor “voor bijzondere voeding bestemde levensmiddelen” geldt dat zij onder “gewone levensmiddelen” in de zin van (het verbod van) artikel 2 lid 2 onder a van de Richtlijn 2009/39/EG vallen.

3. EU-verordening 609/2013

Ter vergadering heeft adverteerder zich beroepen op artikel 22 in verbinding met artikel 11 van de EU-verordening 609/2013. De Commissie stelt adverteerder in de gelegenheid om nader toe te lichten waarom zij zich in het onderhavige geval op deze bepalingen beroept.

Ad 2. De website www.dieetpro.nl bevat onder het kopje “Forum” diverse mededelingen van gebruikers van DP over de mate van gewichtsverlies na gebruik van DP. Naar het oordeel van de Commissie moeten deze mededelingen worden aangemerkt als (gezondheids)claims die inspelen op de mate van gewichtsverlies als bedoeld in artikel 12 sub b Claimsverordening. Ingevolge artikel 12 Claimsverordening zijn zodanige claims verboden.

De Commissie acht adverteerder verantwoordelijk voor deze overtreding van de wet en daarmee artikel 2 NRC. Door derden de mogelijkheid te bieden mededelingen te doen op het onderhavige forum, in positieve dan wel negatieve zin, heeft adverteerder het risico genomen dat verboden claims zouden worden gebruikt. De stelling van adverteerders dat hij bij het forum duidelijk had vermeld dat consumenten bij het plaatsen van berichten niet dienden te spreken over snelheid of mate van gewichtsverlies, leidt niet tot een ander oordeel.

Ad 3. Adverteerder heeft niet weersproken dat de websites www.dieetpro.nl en www.nutri-dynamics.nl, voor zover het betreft de gedeelten waarvan bij de klacht afdrukken zijn overgelegd (als bijlagen 2 en 3), gezondheidsclaims bevatten die ingevolge de Claimsverordening niet zijn toegestaan, omdat deze niet voorkomen op de lijst van toegestane gezondheidsclaims op basis van de Claimsverordening. Het betreft claims over eiwit in relatie tot ‘verzadigd gevoel’, gewichtsverlies/-beheersing en vermindering van het hongergevoel.

Deze claims zijn in strijd met artikel 10 lid 1 Claimsverordening en daardoor in strijd met artikel 2 NRC. Ingevolge artikel 10 lid 1 Claimsverordening zijn gezondheidsclaims verboden, tenzij -onder meer- deze zijn opgenomen in de in de artikelen 13 en 14 Claimsverordening bedoeld lijsten van toegestane claims.

Het verweer dat bijlage 3 bij de klacht een print van een oude versie van de website www.nutri-dynamics.nl betreft, leidt niet tot een ander oordeel. Het staat klager vrij een klacht in te dienen over een eenmaal openbaar gemaakte reclame-uiting, ongeacht of deze op het moment van indienen van de klacht nog wordt gevoerd.

Ad 4. Ten aanzien van in de website www.dieetpro.nl opgenomen claims met betrekking tot L-carnitine, bedoeld in de als bijlage 4 bij de klacht overgelegde prints, heeft adverteerder evenmin weersproken dat deze in strijd zijn met de Claimsverordening. Ook deze claims zijn in strijd met artikel 10 lid 1 Claimsverordening en daardoor in strijd met artikel 2 NRC.

Nu de Commissie de bestreden uitingen reeds om bovengenoemde redenen in strijd acht met de NRC, komt zij niet toe aan toetsing daarvan aan overige door klager aangehaalde bepalingen.
De beslissing
De Commissie stelt adverteerder in de gelegenheid om zich binnen 2 weken na dagtekening van deze beslissing nader schriftelijk uit te laten als bedoeld in het oordeel onder Ad 1. Vervolgens zal klager schriftelijk kunnen reageren.

Voor het overige houdt de Commissie haar beslissing aan.
 De procedure

De Reclame Code Commissie (hierna: de Commissie) heeft in dit dossier op 8 augustus 2014 een tussenbeslissing genomen.

Namens adverteerder heeft mr. K. van Lessen Kloeke op de tussenbeslissing gereageerd bij brief van 12 september 2014.

Namens klager heeft mr. M.A. van Brandwijk op de tussenbeslissing gereageerd bij brief van 13 oktober 2014.

De Commissie heeft de behandeling van de klacht voortgezet ter zitting van 16 oktober 2014.

Klager was vertegenwoordigd door mr. Van Brandwijk voornoemd.

Adverteerder was vertegenwoordigd door mr. Van Lessen Kloeke voornoemd.

Zitting van 16 oktober 2014 en verdere correspondentie

Ter zitting heeft klager zijn klacht uitgebreid, in die zin dat de bestreden uitingen misleidend zijn, ervan uitgaande dat het product ‘Dieet Pro’ een voedingssupplement is. Vervolgens heeft de Commissie klager in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen een schriftelijke toelichting op deze stelling te geven.

Desgevraagd is aan mr. Van Brandwijk een nader uitstel verleend voor het indienen van een schriftelijke toelichting, en wel tot 4 november 2014, 14.00 uur. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt; bij e-mail van 4 november 2014 heeft mr. Van Brandwijk de Commissie, mede namens mr. Van Lessen Kloeke, meegedeeld dat partijen (opnieuw) in overleg waren getreden over een minnelijke regeling. Partijen hebben de Commissie verzocht de behandeling van het dossier aan te houden, totdat partijen de Commissie informeren over de uitkomst van de onderhandelingen.

In antwoord op de e-mail van 4 november 2014 heeft de secretaris van de Commissie bij brief van 17 november 2014 aan mr. Van Brandwijk meegedeeld dat de Commissie gaarne binnen 14 dagen verneemt of een minnelijke regeling is getroffen. Voorts is meegedeeld:

“Indien binnen die termijn geen minnelijke regeling is getroffen, en u prijs stelt op een beslissing van de Commissie op de nog openstaande punten, dan zal voor de behandeling van uw klacht een nieuw dossier worden geopend en zal opnieuw klachtengeld verschuldigd zijn. Dit geldt niet voor de bezwaren waarover reeds is geoordeeld in de tussenbeslissing onder Ad 2, Ad 3, en Ad 4. Omtrent deze bezwaren zal een eindbeslissing volgen, indien geen volledige overeenstemming is bereikt”.

Bij e-mail van 1 december 2014 heeft mr. Van Brandwijk aan de Commissie meegedeeld “dat partijen geen volledige overeenstemming hebben bereikt”.

In antwoord hierop heeft de secretaris van de Commissie bij brief van 4 december 2014, onder verwijzing naar de brief van 17 november 2014, meegedeeld dat de Commissie er, behoudens het tegenbericht van mr. Van Brandwijk, vanuit gaat dat geen prijs wordt gesteld op een beslissing van de Commissie op de nog openstaande punten (waarvoor een nieuw dossier moet worden geopend, en opnieuw klachtengeld verschuldigd is).

Bij brief van 10 februari 2015 heeft de secretaris van de Commissie aan mr. Van Brandwijk meegedeeld dat geen bericht is ontvangen waaruit blijkt dat klager prijs stelt op een beslissing van de Commissie op de nog openstaande punten en dat de Commissie gelet daarop binnen enkele weken een eindbeslissing zal nemen omtrent de bezwaren waarover reeds is geoordeeld in de tussenbeslissing.

Bij brief van 3 maart 2015 heeft mr. C. Jeunink, kantoorgenote van mr. Van Brandwijk, aan de Commissie meegedeeld dat klager niet bereid is aanvullend klachtengeld te betalen voor de nog openstaande punten en dat beslissing van de Commissie betreffende de reeds in de tussenbeslissing beoordeelde bezwaren graag tegemoet wordt gezien.

RB 2366

Netwerkkosten onvermeld in het gemiddelde maandbedrag

RCC 26 maart 2015, RB 2366, dossiernr. 2015/00081 (eon.nl)
Ontbrekende informatie. Aanbeveling. De uiting: Op de website van adverteerder www.eon.nl staat onder meer op de homepage: “1 jaar vast tarief Royaal € 132,- Gemiddeld maandbedrag (klein lettertype) Korte looptijd Ideaal voor hoog verbruik Meer info (link) Stap direct over (link)” In het getoonde gemiddelde maandbedrag zijn de netwerkkosten niet meegenomen. Klik op ‘Meer info’ voor een berekening inclusief netwerkkosten.

De klacht:

De gemiddelde maandbedragen op de website van adverteerder van respectievelijk € 132, € 131, € 142 en € 143 zijn zeer concurrerend. Menig consument zal direct klikken op de link ‘stap direct over’ en een overeenkomst met adverteerder sluiten. Echter, helemaal onderaan staat het zinnetje “In het getoonde gemiddelde maandbedrag zijn de netwerkkosten niet meegenomen”. Klager vraagt zich af waarom die kosten niet zijn meegenomen in het gemiddelde maandbedrag omdat zij onlosmakelijk zijn verbonden met de energiekosten en bovendien een aanzienlijk deel bevatten van de totale kosten. Met de onvermijdelijke netwerkkosten erbij wordt € 132 opeens ruim € 165, waardoor adverteerder helemaal niet zo concurrerend is, aldus klager.

Het oordeel:

1. De Commissie begrijpt de klacht aldus, dat volgens klager de onderhavige uiting misleidend is nu in het getoonde gemiddelde maandbedrag de netwerkkosten niet zijn inbegrepen.

2. Het aanbod in de bestreden uiting betreft een uitnodiging tot aankoop die verband houdt met een overeenkomst op afstand. Dit houdt in dat voor adverteerder extra informatieverplichtingen gelden. Deze brengen – voor zover hier van belang – met zich dat in de uiting de totale (gemiddelde) prijs dient te worden genoemd, inclusief alle (op voorhand bekende) kosten, en dat mededeling op een duidelijke en in het oog springende manier dient te geschieden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 8.4 onder i in samenhang met artikel 8.4 onder p NRC.

3. Vast is komen te staan dat adverteerder in het getoonde gemiddelde maandbedrag op de eerste pagina van het aanbod de netwerkkosten niet heeft meegenomen, terwijl elke consument deze kosten – ongeacht zijn verbruik – dient te voldoen. Onderaan de uiting staat weliswaar (in een klein lettertype) dat in het getoonde gemiddelde maandbedrag de netwerkkosten niet zijn meegenomen en dat de consument op ‘meer info’ kan klikken voor een berekening ‘inclusief netwerkkosten’, echter de Commissie is van oordeel dat een dergelijke wijze van informatieverstrekking niet voldoet aan de hiervoor genoemde eisen van artikel 8.4 aanhef en onder i NRC. Daarnaast in de vermelding van de totaalprijs op een andere plaats op de website niet in het oog springend is. Hierdoor heeft adverteerder niet de essentiële informatie verschaft op de wijze als voorgeschreven in artikel 8.4 onder i en p NRC in samenhang met artikel 8.3 aanhef en onder c NRC. Uit laatstgenoemde artikel volgt dat het op onjuiste wijze verschaffen van essentiële informatie misleidend is indien de consument hierdoor ertoe gebracht zou kunnen worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet zou hebben genomen. Naar het oordeel van de Commissie is aan laatstgenoemde eis voldaan nu in de uiting een onjuiste (gemiddelde) prijs wordt genoemd. Immers komt de consument indien zij ingaat op het aanbod van adverteerder in het geval zij kiest voor 1 jaar vast tarief ‘Royaal’ niet op een gemiddeld maandbedrag uit van € 132,- zoals in de uiting staat vermeld, maar op een bedrag van € 165,71. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

4. Gelet op de thans geldende regelgeving zal de Commissie het verzoek van adverteerder dat indien de Commissie tot een aanbeveling mocht komen, adverteerder niet eerder dan per 1 juli 2015 de aanbeveling krijgt om de bestreden reclame-uiting aan te passen, niet honoreren.
RB 2362

Reserveringskosten bleken niet in de prijs te zijn inbegrepen

Vz. RCC 17 maart 2015, RB 2362, dossiernr. 2015/00131 (Vlucht24.nl)
Reisdienst. Digitale marketing communicatie. Voorzitterstoewijzing. De uiting: Het betreft de website www.vlucht24.nl waarop een retour vliegtuigticket van Amsterdam naar Lissabon werd aangeboden voor een bedrag van € 128,01 per persoon. Achter dit bedrag staat een asterisk die verwijst naar de volgende tekst: “In overeenkomst met gekozen extra services en betaalwijze kunnen er extra kosten ontstaan”, gevolgd door de link “Informatie”. Door op deze link te klikken verschijnt een scherm waarop onder meer staat: “Reserveringskosten (incl. BTW) betaalwijze Visa Electron creditcard; per traject € 0,00 betaalwijze American Express; per traject € 19,99 betaalwijze Mastercard; per traject € 19,99 betaalwijze Visa creditcard; per traject € 19,99”.

De klacht:

Klaagster stelt, samengevat, dat toen zij het ticket boekte, zij in totaal € 256,-- diende te betalen voor twee retourtickets van Amsterdam naar Lissabon. Klaagster heeft daarop de reis bevestigd en haar creditcard als betaalmethode vermeld. In de bevestigingsmail bleek vervolgens een extra bedrag in rekening te worden gebracht voor onder meer “servicekosten”. Klaagster was hierover van tevoren niet geïnformeerd en vindt dat adverteerder door het niet vermelden van de servicekosten ad € 79,96 in strijd met de Nederlandse Reclame Code heeft gehandeld.

Het oordeel:

1) De bestreden uiting is een uitnodiging tot aankoop gericht op de Nederlandse markt betreffende reisdiensten en is aldus aan te merken als een uiting waarop - naast de andere bepalingen van de Nederlandse Reclame Code (NRC) - de Reclamecode Reisaanbiedingen (RR) van toepassing is. Ingevolge het bepaalde onder IV lid 1 RR zijn aanbieders van reisdiensten in hun uitnodigingen tot aankoop op dezelfde wijze als in reclame-uitingen, conform het bepaalde onder III lid 1 RR, gehouden tot het hanteren van correcte en duidelijke prijzen. Uitgangspunt daarbij is dat aanbieders alle op het moment van publicatie bekende vaste onvermijdbare kosten in de prijs dienen te verdisconteren. Deze verplichting volgt overigens ook uit artikel 23 van Verordening EG nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap. Ingevolge dit artikel dienen de voor het publiek beschikbare luchttarieven altijd de geldende passagiers- of luchttarieven en alle toepasselijke belastingen en heffingen, toeslagen en vergoedingen te bevatten die op het tijdstip van publicatie onvermijdbaar en voorzienbaar zijn.

2) De voorzitter begrijpt dat klaagster stelt dat ten aanzien van de reserveringskosten niet aan voormelde eis is voldaan, nu deze kosten niet in de geadverteerde prijs bleken te zijn inbegrepen maar apart worden genoemd, en wel pas nadat men de bevestigingsmail ontvangt. Adverteerder heeft in haar verweer volstaan met mede te delen dat de consument wel over de reserveringskosten wordt geïnformeerd. De voorzitter leidt uit de informatie over die kosten af dat deze aan een betaalwijze zijn gekoppeld. In feite betreffen die kosten derhalve een toeslag verbonden aan een bepaalde wijze van betaling. Deze kosten dienen als vaste onvermijdbare bijkomende kosten te worden beschouwd, nu de enige gratis “betaalwijze” (de “Visa Electron”) geen in Nederland gangbaar betaalmiddel is, terwijl voor alle wel gangbare betaalmiddelen telkens een toeslag is verschuldigd. Deze toeslag had derhalve in de prijs dienen te zijn inbegrepen. Nu adverteerder dit heeft nagelaten, heeft zij gehandeld in strijd met het bepaalde onder IV sub 1 RR in verbinding met het bepaalde onder III sub 1 RR.
RB 2361

De stelling dat de ingekochte publiciteit niets heeft opgeleverd kan niet baten

Gerechtshof Amsterdam 19 augustus 2014, RB 2361 (Vitrina tegen X)
Reclameovereenkomst. Partijen twisten over de vraag wie de contractspartij van Vitrina bij de overeenkomst is. Volgens Vitrina is dat geïntimeerde, die een eenmanszaak voert onder de naam “Labo D.E.M.”; volgens geïntimeerde is de besloten vennootschap “Labo-D.E.M.” partij bij de overeenkomst. De kantonrechter heeft het beroep van geïntimeerde op niet-ontvankelijheid van Vitrina gehonoreerd en de vordering van Vitrina afgewezen. Het hof komt tot het oordeel dat de eenmanszaak van geïntimeerde als partij bij de overeenkomst heeft te gelden en wijst de vordering van Vitrina (tot betaling van onbetaald gebleven rekeningen ad € 19.225,34 in hoofdsom) toe.

De beoordeling:

3.2 De grieven II tot en met VI lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij klagen er, als gezegd, alle over dat de kantonrechter ten onrechte het beroep van [geïntimeerde] op niet-ontvankelijkheid heeft toegewezen en de vordering op die grond heeft afgewezen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

3.3 Vaststaat dat het in de overeenkomst (naar door Vitrina gesteld en niet door [geïntimeerde] betwist: door [geïntimeerde]) ingevulde BTW-nummer het BTW-nummer betreft van de eenmanszaak van [geïntimeerde]. Voorts staat vast dat als factuuradres in de overeenkomst vermeld staat “[adres 1]” te [plaats]. Vitrina heeft gesteld en [geïntimeerde] heeft niet betwist dat de eenmanszaak van [geïntimeerde] voorheen (thans niet meer) op dat adres gevestigd was. In de onder 3.1 sub (iv) bedoelde inschrijving staat als adres van de maatschappelijke vestiging van de besloten vennootschap “Labo-D.E.M.” vermeld: [adres 2] te [vestigingsplaats], met de aantekening “Sinds 13 mei 2008”. Dat deze vennootschap destijds (ook) kantoor hield aan de [adres 1] te [plaats] is gesteld noch gebleken.

3.5 Op grond van het overwogene onder 3.3 en 3.4 moet er van worden uitgegaan dat Vitrina heeft gemeend - en dat [geïntimeerde] zulks zo ook heeft moeten begrijpen - dat de entiteit met de naam ‘Labo D.E.M”, gevestigd aan de [adres 1] te [plaats] en ingeschreven onder het BTW-nummer [nummer 1] haar contractspartij was. De omstandigheid dat zij meerdere keren op facturen en correspondentie aan genoemde bedrijfsnaam de letters “bvba” heeft toegevoegd is onvoldoende om daar anders over te oordelen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat Vitrina, naast ter attentie van [geïntimeerde], poststukken ook wel adresseerde ter attentie van de vader van [geïntimeerde], [X]. Een en ander te minder, waar Vitrina als mogelijke verklaring daarvoor heeft aangedragen dat [geïntimeerde] tijdens de bijeenkomst op 15 oktober 2008 een visitekaartje heeft overhandigd met daarop vermeld “Algemeen Directeur [X]” (de vennootschap Labo-D.E.M. werd gedreven door de vader van [geïntimeerde]). [geïntimeerde] heeft niet betwist dat hij het bewuste kaartje (productie 1 bij memorie van grieven) destijds heeft overhandigd. Evenmin kan aan voornoemd oordeel afdoen dat de reclame-uiting onder meer de tekst “bvba labo dem - [adres 1] - [plaats]” (zie productie 3 bij conclusie van antwoord) bevat. Blijkens producties 4 a tot en met c bij de inleidende dagvaarding is die tekst door de contractspartij van Vitrina aangeleverd en is het veeleer zo dat (ook) die tekst Vitrina mogelijk ertoe heeft gebracht in correspondentie “bvba” aan de bedrijfsnaam Labo D.E.M toe te voegen. Het hof vermeldt in dit verband nogmaals dat gesteld noch gebleken is dat de vennootschap Labo-D.E.M. (mede) aan de [adres 1] te [plaats] kantoor hield.

3.6 Aan dit alles kan - ten overvloede - nog worden toegevoegd dat [geïntimeerde] in de Belgische procedure met zoveel woorden heeft erkend op 15 oktober 2008 met Vitrina de overeenkomst gesloten te hebben (zie het als productie 15 bij conclusie van repliek overgelegde verzoekschrift in hoger beroep, p.1, een na laatste alinea). Weliswaar ontneemt dat [geïntimeerde] niet de bevoegdheid zich in de onderhavige procedure alsnog op het standpunt te stellen dat niet hij/zijn eenmanszaak de contractspartij van Vitrina is, maar meer bedoelde vennootschap, maar de geloofwaardigheid van dat standpunt neemt met die proceshouding niet bepaald toe.

3.7 De conclusie luidt dat het hof, anders dan de kantonrechter, Vitrina ontvankelijk acht in haar vordering jegens [geïntimeerde]. De grieven II tot en met V slagen aldus.

3.9 Waar [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat de ingekochte publiciteit niets heeft opgeleverd kan die stelling hem niet baten, reeds niet omdat gesteld noch gebleken is dat partijen daaromtrent iets hebben afgesproken. Voor de stelling dat Vitrina gewanpresteerd heeft geldt hetzelfde, reeds op de grond dat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] Vitrina ter zake ooit in gebreke heeft gesteld. Ten slotte heeft [geïntimeerde] een beroep gedaan op de Colportagewet. Ook dat beroep faalt: de wet ziet op contracten met consumenten en [geïntimeerde] heeft met Vitrina gecontracteerd in de uitoefening van zijn eenmanszaak. Voor zogenaamde reflexwerking van genoemde wet ziet het hof in het onderhavige geval - waarin, als gezegd, werd gehandeld in het kader van de uitoefening van een bedrijf - geen plaats. Bijzondere omstandigheden die dit mogelijk anders zouden kunnen maken, heeft [geïntimeerde] niet aangevoerd.

3.10 De slotsom is dat de verweren van [geïntimeerde] alle falen en dat de vordering, waartegen in cijfermatige zin niets is aangevoerd, zal worden toegewezen.
RB 2357

Misleidende handelspraktijk al heeft informatie betrekking op slechts een consument

HvJ EU 16 april 2015, RB 2357; ECLI:EU:C:2015:225 (Hongaarse consumentenbescherming tegen UPC)
Richtlijn 2005/29/EG – Oneerlijke handelspraktijken – Verstrekking van onjuiste informatie door een telecommunicatiebedrijf aan een abonnee met extra kosten als gevolg – Aanmerking als ,misleidende handelspraktijk’. HvJ EU antwoord: 1) [richtlijn oneerlijke handelspraktijken] moet aldus worden uitgelegd dat de verstrekking van onjuiste informatie door een handelaar aan een consument, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, moet worden aangemerkt als „misleidende handelspraktijk” in de zin van die richtlijn, ook al had die verstrekking van informatie slechts op één consument betrekking.

 2) Richtlijn 2005/29 moet aldus worden uitgelegd dat een handelspraktijk die voldoet aan alle in artikel 6, lid 1, van die richtlijn genoemde criteria om te kunnen spreken van een misleidende praktijk jegens de consument, als oneerlijk en daarmee als verboden op grond van artikel 5, lid 1, van de richtlijn kan worden aangemerkt zonder dat nog behoeft te worden nagegaan of die praktijk ook in strijd is met de vereisten van professionele toewijding in de zin van artikel 5, lid 2, onder a), van de richtlijn.

Vragen:

1)      Dient artikel 5 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken aldus te worden uitgelegd dat in het geval van misleidende handelspraktijken in de zin van lid 4 van dat artikel de criteria van lid 2, onder a), van dat artikel niet afzonderlijk mogen worden getoetst?
2)      Kan de verstrekking van op onwaarheden berustende informatie aan één enkele consument worden aangemerkt als een handelspraktijk in de zin van die richtlijn?