RB

Media  

RB 1246

Proefstuderen met oud lesmateriaal

RCC 1 december 2011, dossiernr. 2011/01024 (LOI Proefstuderen oud lesmateriaal)

Klager voert aan dat, in tegenspraak met bovenstaande zinsneden in de brochure, het lesmateriaal gedateerd is en - voor de doorsnee cursist niet duidelijke - fouten bevat, de persoonlijke begeleiding louter via internet geschiedt en de kennis van de docenten niet up-to-date is.

Naar het oordeel van de Commissie leidt het gegeven dat het lesmateriaal van deze cursus niet geheel up-to-date is er echter niet toe dat de brochure die betrekking heeft op het gehele cursusaanbod van LOI om die reden als misleidend moet worden beschouwd. De Commissie overweegt daartoe, aan de hand van de onder “De klacht” weergegeven bestreden tekstgedeeltes, het navolgende.

Waar in de brochure wordt gesproken over de kwaliteit van het lesmateriaal en de opleidingen wordt de overtuiging van LOI over de kwaliteit in algemene zin van het cursusaanbod weergegeven, wat niet ontoelaatbaar is. Niet is gesteld of gebleken dat de kwaliteit van het LOI cursusmateriaal in het algemeen onvoldoende is.
Met betrekking tot de bestreden zinsnede dat LOI “meer dan enig ander instituut tijd en moeite (steekt) in de ontwikkeling van het lesmateriaal”, in de brochure gevolgd door de tekst “en de digitale leeromgeving”, overweegt de Commissie dat zij de juistheid van deze mededeling, mede gelet op de context, voldoende aannemelijk acht geworden.
De klacht dat LOI ten onrechte stelt “de beste docenten” te selecteren treft geen doel, nu bij de aanduiding “beste” kennelijk sprake is van enige in reclame gebruikelijke overdrijving. Daarbij speelt een rol dat “de beste docenten” geen concreet en meetbaar gegeven is.
De Commissie acht het niet onjuist de begeleiding door docenten die via internet plaatsvindt aan te duiden als “persoonlijke begeleiding”.
Ten slotte geeft de mededeling “…een boeiende opleiding, waar u ook na afloop veel aan zult hebben” naar het oordeel van de Commissie de verwachting van LOI weer en bevat deze geen “garantie”.

RB 1244

Up to 3 home PC's

RCC 1 december 2011, dossiernr. 2011/00969(Best2Serve Protection for up to 3 home PC's)

Volgens de uiting biedt Norton Internet Security 2011 “Protection for up to 3 home PC’s”. Klager kon het programma echter op slechts één computer downloaden. De uiting is daarom misleidend. Per abuis een foutieve NIS-code toegezonden, dit is met een gepast oplossing verholpen (aankoopbedrag overmaken).
 
Het verweer 
Klager heeft op 24 mei 2010 via het Portugese call center van HP een bestelling geplaatst voor Norton Internet Security (NIS) 2011. Via Best2Serve worden alleen NIS-codes verkocht die voor drie verschillende computers gebruikt kunnen worden. Klager is per abuis een NIS-code toegezonden die slechts op één computer gebruikt kan worden omdat Best2Serve van de leverancier ten onrechte een aantal van dergelijke NIS-codes heeft ontvangen. Zodra klager heeft gemeld een verkeerde NIS-code te hebben ontvangen, is besloten hem het aankoopbedrag terug te betalen. Helaas blijkt een en ander niet goed te zijn gegaan en is de klacht gesloten zonder dat klager daadwerkelijk een gepaste oplossing is geboden. Adverteerder zal het aankoopbedrag alsnog naar de rekening van klager overmaken en klager daarover informeren.

Overigens stelt Best2Serve zich op het standpunt dat het toezenden aan klager van een NIS-code  die slechts op één computer te gebruiken is op een incidentele fout berust. De bestreden advertentie is niet misleidend.
 
Het oordeel van de Commissie
 
Niet is weersproken dat adverteerder in het algemeen de in de reclame-uiting beloofde NIS-codes verkoopt die geschikt zijn voor gebruik op drie computers en dat klager - mede als gevolg van een fout van de leverancier - per abuis een NIS-code is toegestuurd die slechts op één computer gebruikt kan worden. De Commissie acht voldoende aannemelijk geworden dat hierbij sprake is van een incidentele fout, die niet leidt tot het oordeel dat de bestreden uiting misleidend is. De klacht wordt daarom afgewezen.

RB 1243

HEMA Altijd-prijzen

CVB Aanbeveling bevestigd met wijziging gronden 21 december 2011, dossiernr. 2011/00920 (Hema Brood Ältijd "1,25")

Twee weken tevoren stond bij hetzelfde brood: “altijd 1.00”. Ondanks de belofte dat de prijs gelijk zou blijven, is deze met 25% gestegen. Klager wijst er nog op dat de “altijd ….. aanduidingen” zijn te vinden door de hele winkel, niet alleen bij het brood.

Het oordeel van het College
 
1. Grief 1 is gebaseerd op de stelling dat de klacht en de reclame-uitingen zijn uitge­breid en dat de Commissie bij haar beslissing ten onrechte aanvullende informatie heeft betrokken. Dienaan­gaan­de is van belang dat de klacht specifiek betrekking heeft op het gebruik van het woord “altijd” in combinatie met de prijs van brood en het feit dat die prijs in de loop van de tijd kan wijzigen. Anders dan HEMA veron­derstelt, is de­ze klacht niet uitge­breid. Evenmin heeft de Commissie de reclame-uitingen “uitgebreid”. Hetgeen door geïn­timeerde in eerste aanleg ter vergadering is aan­ge­voerd, te we­ten dat ook vanwege de mogelijkheid van een tijdelijke prijsverla­ging niet kan wor­den ge­zegd dat het brood “altijd” voor de vermelde prijs wordt ver­kocht, kan slechts worden aan­gemerkt als een nadere onderbou­wing van de klacht. Dat voor brood geen sprake is geweest van een tijdelijke prijsverlaging, doet in dit verband niet ter zake. Nu HEMA ter ver­ga­­de­ring op de nadere onderbouwing door geïntimeerde heeft kunnen reage­ren, was er voor de Commissie ook geen aan­lei­ding om deze onderbouwing bij haar beslissing buiten be­schou­wing te laten. Grief 1 treft der­hal­ve geen doel.
 
2. Grief 2 betreft de vraag of de vermelding in de bestreden uitingen van het woord “altijd” in combinatie met de prijs van een heel bruin brood meebrengt dat deze uitingen in strijd met de waarheid zijn. HEMA heeft toegelicht dat zij ernaar streeft een prijs met de vermelding “altijd” zo lang mogelijk te hanteren, en in ieder geval een aantal jaren. Deze vermelding wordt alleen gebruikt voor basisartikelen met een groot volume. Het betreffende soort brood is, naar HEMA onweersproken heeft ge­steld, gedurende vier jaar voor € 1,-- verkocht en kost nu € 1,25.

3. Blijkens het voorgaande geeft HEMA een specifieke invulling aan het woord “altijd” in combinatie met de prijs van het brood, te weten dat die prijs zo lang mogelijk ge­handhaafd wordt maar wel kan worden gewijzigd indien zij dat nodig acht. Deze invulling wijkt af van de letterlijke betekenis van het woord “altijd”, nu dit woord een situatie weergeeft die nooit verandert. Op zichzelf genomen is het toelaatbaar in reclame-uitingen aan woorden of begrippen een specifieke invulling te geven die afwijkt van de gebrui­kelijke betekenis, maar de consument dient in dat geval wel duidelijk over die bijzondere invulling te worden geïnformeerd. Niet gesteld of ge­bleken is echter dat in de gewraakte reclame-uitingen enige uitleg over die invulling staat. Evenmin kan, anders dan HEMA stelt, de consument bij voorbaat met die specifieke invulling bekend worden ver­on­dersteld. Weliswaar ligt het niet voor de hand dat de prijs van een product nooit zou kunnen veranderen, maar HEMA geeft de consument geen informatie over de omstandigheden waaronder zij de prijs kan aanpassen en de frequentie waarin dat gebeurt.
 
4. Niet gezegd kan worden dat sprake is van kennelijke overdrij­ving. De consument kan im­mers niet weten dat de vermelding “altijd” in combinatie met de prijs van het brood slechts is bedoeld om op overdreven wijze aan te geven dat het brood “zo lang mogelijk” dezelfde prijs houdt. Wel ziet het College in hetgeen HEMA heeft aan­gevoerd aanleiding de uitingen niet in strijd met de waarheid te achten. HEMA heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij met de uitingen niet heeft bedoeld te zeggen dat de prijs van het brood nooit zal kunnen stijgen.
 
5. Nu in de uitingen, waarin sprake is van een uitnodiging tot aankoop, geen enkele invulling aan het begrip “altijd” wordt gegeven, en de consument niet bekend kan worden veron­dersteld met de bijzondere beteke­nis die HEMA daaraan toekent, is sprake van een omissie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Neder­landse Reclame Code (NRC). Door het ontbreken van een toelichting over die in­vul­ling mist de gemiddelde consument essentiële infor­ma­tie die hij nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Het College acht het in dit ver­band aan­nemelijk dat door het ontbreken van die informatie bij de consument de in­druk wordt gewekt dat bij HEMA de prijs van het desbetreffende brood lager is dan el­ders, omdat de prijs “altijd” hetzelfde blijft, ook als elders de prijzen stijgen. In wer­ke­lijkheid echter is er voor HEMA geen beletsel om de prijs aan te pas­sen in­dien zij dat nood­za­kelijk acht. Aldus kan de gemiddelde consument ertoe wor­den gebracht een be­sluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had geno­men. Om die reden zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
 
6. Derhalve wordt beslist als volgt.
 
De beslissing
 
Bevestigt de bestreden beslissing met wijziging van gronden en met dien verstande dat de gewraakte uitingen in strijd met artikel 7 NRC zijn.

RB 1241

Laagste prijsgarantie alleen beperkt aantal concurrenten

CVB Aanbeveling met ALERT bevestigd, 21 december 2011, dossiernr. 2011/00866 (BCC Laagste prijsgarantie alleen voor beperkt aantal concurrenten)

In't kort: het oordeel van het College: bevestigd de aanbeveling van de commissie. Ook verwijzing naar algemene voorwaarden in het Burgerlijk Wetboek leidt niet tot een ander oordeel.
 
1.
Grief 1 is gebaseerd op de stelling dat de consument door de televisiecommercial er niet toe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen. Het Col­lege verwerpt deze stelling. In de televisiecommercial garandeert BCC met zoveel woorden dat zij de “aller-, allerlaagste” prijzen heeft en dat als de consument binnen een bepaalde termijn een bij BCC gekocht product elders goedkoper vindt, het prijs­verschil wordt vergoed. In de televisiecommercial laat de BCC-verkoper zelfs weten dat BCC zelf bij een lagere prijs de koper zal weten te vinden. De gemiddelde con­sument zal deze mededelingen zo op­vat­­ten dat alle pro­ducten behorend tot het as­sortiment van BCC bij laatstgenoemde het goedkoopst zijn dan wel vallen onder het systeem van “low pricing” of “beste prijs garantie” (hierna: laagste prijs­garantie). In vertrouwen hierop zal de con­su­ment kun­nen beslui­ten een bepaald product bij BCC te kopen zonder zich vooraf te oriën­te­ren op de prijzen die andere aanbieders voor dat product han­teren.
 

2.
In het laatste geval zal de consument evenwel niet altijd aanspraak kunnen maken op de laagste prijsgarantie van BCC. Deze garantie is namelijk beperkt tot de door BCC ge­selecteer­de aanbieders. Het betreft een gelimiteerd aantal winkel(keten)s die volgens BCC met haar organisatie vergelijkbaar zijn. Het College onderschrijft het oordeel van de Com­mis­sie dat het hier om een belangrijke beperking gaat. Als feit van al­ge­mene bekend­heid geldt dat de consument steeds vaker producten via in­ternet koopt. In veel gevallen zullen door voornoemde beperking deze aanko­pen zijn uitgesloten van de laagste prijsgarantie. Het­zelfde geldt voor aankopen bij aan­bieders die niet behoren tot de groep van door BCC geselec­teer­de winkelketens. Deze beperking blijkt niet uit de televisie­commercial. De commer­cial heeft immers een absolute en algemene strek­king en zal daarom door de ge­mid­delde consument zo worden op­gevat, dat de laagste prijsgarantie voor wille­keu­rig welke aanbieder geldt, derhalve ook voor be­drij­ven buiten de groep van winkel(keten)s waartoe de laagste prijsgarantie is be­perkt. Niet aannemelijk is geworden dat deze consument
uit eigen wetenschap op de hoogte is van het feit dat er aanzien­lijke beperkingen
gelden voor een beroep op de laagste prijsgarantie van BCC, laat staan dat hij weet wat deze inhouden.
3.
Dat er sprake is van een beperking in de aanbieders waar het product moet zijn gekocht om aanspraak te kunnen maken op de laagste prijsgarantie van BCC, blijkt ook niet uit de enkele verwijzing in de televisiecommercial naar de voorwaarden op www.bcc.nl. Op zichzelf genomen kan, zoals BCC terecht aanvoert, de gemiddelde consument niet verwachten dat in een televisiecommercial alle voorwaarden volle­dig worden vermeld, maar dat neemt niet weg dat die consument wel tijdig moet worden geïnformeerd over het feit dat er een belan­­grijke be­perkende voorwaarde van toepassing is, teneinde te voorkomen dat bij hem onjuiste verwach­tin­gen wor­den gewekt en hij als gevolg daarvan een besluit tot een transactie kan nemen dat hij niet zou hebben genomen indien deze essentiële informatie tijdig aan hem zou zijn ver­strekt. Het voor de reclame gebruikte medium televisie biedt welis­waar in beperkte mate ruimte voor het verstrekken van deze informatie, maar het College acht het desondanks zeer wel moge­lijk in de televisiecommercial de consument voldoende te informeren over het bestaan van bedoelde beperking.
 
4.
Aan het voorgaande doet niet af dat, zoals BCC stelt, in haar winkels folders lig­gen waarin informatie over de laagste prijsgarantie staat. De televisiecommer­cial is im­mers een zelfstandige reclame-uiting die, los van de in de winkels te verstrekken in­formatie, aan de bepalingen van de Nederlandse Reclame Code dient te voldoen.
Ook de verwijzing door BCC naar de regeling van de algemene voor­waar­den in het Burgerlijk Wetboek leidt niet tot een ander oordeel. Deze regeling betreft immers de contractuele relatie tussen partijen, welke regeling los staat van de in deze procedu­re te beantwoorden vraag of sprake is van oneerlijke recla­me. Met de Com­mis­­sie is het College van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beant­woord. Het College zal daarom het oordeel van de Commissie bekrach­tigen, ook voor zover het betreft het onder de aandacht van een breed publiek brengen van de beslissing.
 
5.
Derhalve wordt beslist als volgt.
 
De beslissing
 
Bevestigt de beslissing van de Commissie.
Regeling: NRC (nieuw) art. 7
NRC (nieuw) art. 8.3 aanhef
NRc (nieuw) art. 8.3 onder c.

RB 1236

Kwader trouw: terwijl het een receptgeneesmiddel is

WIPO 2 december 2011, zaaknr. D2011-1792 (Hoffman-La Roche AG tegen Flee Ventures)

Receptgeneesmiddelen en domeinnamen.

In't kort: inzake cheapvaliumforsale.com doet de merkenrechthouder een beroep op haar registratie van het merk VALIUM en de bekendheid van haar merk (if not notorious). Miljoenen mensen gebruiken dit medicijn en het is verslavend, zoals ook op de website wordt vermeld. Met name omdat er sprake is van een heel sterk kwade trouw-element, omdat het medicijn zou worden aangeboden zonder recept, terwijl het een receptgeneesmiddel is, wordt de domeinnaam overgedragen.

In light of the large amount of domain dispute cases where the disputed domain name consists of a pharmaceutical product only to be sold with prescription, the Panel concurs with the following statement by the Panel in F. Hoffmann-La Roche AG v. Private Whois buyvaliumdiazepam.org, WIPO Case No. D2011-1463:

Lastly, in the Panel’s opinion, the fact that supposedly authentic VALIUM drugs are offered for sale online without prescription is to be regarded as an additional factor revealing bad faith in the use of the disputed domain name…

RB 1234

Onduidelijk aanbod: Bierviltje of kleurplatengids?

Kantonrechter Rechtbank Groningen 23 november 2011, LJN BU9268 (Firma Q tegen Easycom b.v.)

Advertentieplaatsing, telefonisch geen overeenkomst, geen voldoende duidelijk aanbod.

Firma Q. heeft pas negen maanden na dato haar beklag gedaan. Die klacht is daarmee tardief. Er is geen sprake van agressieve verkooptechnieken, de advertentiecampagne heeft natuurlijk wel commerciële waarde. Het ging echter over een advertentie in een kleurplatengids ten behoeve van een goed doel voor in een ziekenhuis opgenomen kinderen. Medewerker was niet bevoegd om alleen overeenkomste met waarde hoger dan €2.268,90 aan te gaan die Firma Q kunnen binden. Subsidiair: de overeenkomst is nietig wegens strijd met de goede zeden of openbare orde. Meer subsidiair: er is geen rechtsgeldige overeenkomst vanwege een discrepantie tussen wil en verklaring:  Zou zij hebben geweten dat het ging om advertentieplaatsingen op bierviltjes dan zou zij die fax ook nimmer hebben geretourneerd.

5..3 Het meest verstrekkende verweer is dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen nu noch over de inhoud van de prestatie, advertentieteksten op bierviltjes, noch over de wijze van invulling van de verspreiding tevoren voldoende duidelijkheid is verstrekt. Uit de "Plaatsingsopdracht" is naar het oordeel van de kantonrechter niet, althans niet voldoende duidelijk, op te maken dat Firma Q. zich hiermee verbindt tot het in haar opdracht door Easycom laten vervaardigen van bierviltjes met daarop advertentieteksten.
Uit de verklaring van X. is evenmin op te maken dat in het telefoongesprek voldoende duidelijk is doorgenomen waartoe Firma Q. zich verbond en wat Easycom precies zou doen. Niet gesteld is dat die medewerker ter zake van het telefoongesprek nog meer of andere mededelingen zou kunnen doen dan in die verklaring is opgenomen. Al om die reden wordt ook niet aan bewijslevering toegekomen.
Firma Q. vindt dat de enkele vermelding "Verspreiding: regionaal" evenmin voldoende duidelijkheid geeft. De kantonrechter onderschrijft dat Easycom met die omschrijving eveneens onvoldoende duidelijkheid heeft geboden omtrent de aard en omvang van de door haar uit te voeren prestatie.

5.4 Nu aard en inhoud van de kennelijk door Easycom beoogde overeenkomst zich bepaald niet zonder meer niet uit de plaatsingsopdracht laten vaststellen, is er geen sprake van een voldoende duidelijk omschreven en bepaald aanbod. Easycom heeft ook zelf gesteld dat zij schriftelijk contracteert. Easycom benadert ongevraagd telefonisch klanten. Zij zal hebben te staan voor onduidelijkheden en eventuele misverstanden die daardoor kunnen ontstaan en daarvan het risico hebben te dragen.
Weliswaar dient ervan te worden uitgegaan dat opposante sub 5 de fax heeft ondertekend en geretourneerd maar gelet op dat onvoldoende duidelijke aanbod, kan niet worden geconcludeerd dat wilsovereenstemming tussen partijen bestond en dat daarmee tussen partijen een overeenkomst is ontstaan.

RB 1232

De beste scheerbeurt

Rechtbank 's-Gravenhage 22 december 2011, KG ZA 11-1312 (The Gillette Company tegen Energize Group/Wilkinson Sword GmbH)

Met gelijktijdige dank aan Tobias Cohen Jehoram, Thomas Conijn en Maurits Jan Voogt , De Brauw Blackstone Westbroek

Reclamerecht. Merkenrecht. Vergelijkende reclame. Claims. Zowel Gillette (MACH en MACH3) als Enigizer Group / Wilkinson (HYDRO3 en HYDRO 5) zijn producenten van scheersystemen voor natscheren. Wilkinson gebruikt de tekst "scheert BETER dan MACH 3" en "de BESTE SCHEERBEURT voor je HUID" op haar producten [zie afbeelding].

Uit marktonderzoek blijkt nog niet dat de claim "de BESTE SCHEERBEURT voor je Huid" door respondenten wordt opgevat als een daadwerkelijk op waarheid gebaseerde vergelijking en ook niet als een – niet serieus te nemen – overdrijving. Omdat dit niet als productclaim, maar als de puffery claim c.q. slogan wordt aangemerkt, is vermelding van deze tekst geen vergelijkende reclame en dus evenmin misleidend. De claim "scheert BETER dan MACH 3" wordt niet op een voor de consument inzichtelijke wijze kenbaar gemaakt en dus is de vordering inzake deze claim toewijsbaar. De vordering merkinbreuk wordt toegewezen voor wat betreft ongeoorloofde vergelijkende reclame.

Wilkinson staat op de verpakking en daarom zijn de vorderingen ten opzichte van haar ook toewijsbaar. Het verbod beperkt zich tot Nederland.

4.3. Nu voorshands niet aannemelijk is geworden dat de tekst “de BESTE SCHEERBEURT voor je HUID” door het publiek wordt opgevat als een productclaim, is deze tekst aan te merken als puffery claim c.q. een slogan. De vermelding daarvan op haar verpakking, dan wel in haar point-of-sale reclame, is Wilkinson toegestaan nu deze niet is aan te merken als vorm van vergelijkende reclame. Om dezelfde reden is de reclame evenmin misleidend in de zin van artikel 6:193b lid 1 en 3 jo. 6:193c en 6:194 BW, zodat de vorderingen van Gillette ten aanzien van deze reclamezin zullen worden afgewezen.

4.6 *(...) Er wordt op de verpakking nergens duidelijk gemaakt dat het deze punten zouden zijn waarop de HYDRO 3 beter scoort dan de MACH 3 en de gemiddelde consument zou dit er dan ook niet uit afleiden.

4.7 (...) De onderbouwing van de claim moet bovendien zien op de prestaties van de vergeleken producten in de praktijk omdat dit ook de wijze is waarop de claim door de gemiddelde consument zal worden opgevat. Voorshands oordelend is Wilkinson daarin met voornamelijk verwijzingen naar de theoretische voordelen, zoals die zouden blijken uit de door haar overgelegde onderzoeken, in aanmerking genomen de resultaten van de onderzoeken van de onafhankelijke consumentenorganisaties StiWa en Que Choisir, niet geslaagd.

4.8 4.8. Een en ander leidt tot de voorlopige conclusie dat Wilkinson de producten HYDRO 3 en MACH 3 niet op objectieve en controleerbare wijze met elkaar vergelijkt, zodat de vergelijkende reclame die zij met de claim maakt alleen al daarom ongeoorloofd is. Daarnaast geldt dat zij, gelet op de daartegen ingebrachte rapporten van Gillette, voorshands haar claim onvoldoende kan onderbouwen. In ieder geval zijn de gronden van haar claim naar voorlopig oordeel niet op een voor de consument inzichtelijke wijze kenbaar gemaakt, ook niet door de informatie op de achterkant van de verpakking. De vordering van Gillette ten aanzien van de claim “scheert BETER dan MACH 3” zal derhalve worden toegewezen zoals in het dictum bepaald.

4.9. Nu voorshands vaststaat dat Wilkinson op ongeoorloofde wijze vergelijkende reclame maakt, is het gebruik van de aanduiding ‘MACH (3)’ eveneens merkgebruik dat in strijd is met het verbod geformuleerd in artikel 9 lid 1 sub a GMVo. Of het merkgebruik ook in strijd is met artikel 9 lid 1 sub c GMVo kan bij deze stand van zaken in het midden worden gelaten. De vordering tot een verbod op merkinbreuk zal derhalve eveneens worden toegewezen, doch nadrukkelijk beperkt tot gebruik van het merk in de ongeoorloofde vergelijkende reclame als in dit geding door Gillette bestreden. 4.10. De vorderingen zijn, anders dan Wilkinson heeft aangevoerd, eveneens toewijsbaar ten opzichte van Wilkinson Sword. Op de verpakking staat (uitsluitend) Wilkinson Sword als verantwoordelijke fabrikant genoemd zoals blijkt uit de rood omkaderde tekst in onderstaande foto van de zijkant van de verpakking.

4.11. Het verbod tot onrechtmatig handelen zal worden beperkt tot Nederland, zoals door Wilkinson aangevoerd nu deze een nationaal rechtelijke grondslag heeft. Het merkinbreukverbod zal daarentegen, zoals gevorderd, jegens beide gedaagden pan-Europees worden toegekend. In dit kader stelt de voorzieningenrechter voorop dat zijn bevoegdheid niet is betwist, zodat er ingevolge HvJ EU in DHL/Chronopost1 in beginsel is uit te gaan van een pan-Europees verbod. Er is namens Wilkinson niet gesteld noch is anderszins gebleken dat de merkinbreuk zich beperkt tot het grondgebied van Nederland of dat één van de uitzonderingsituaties als voorzien door het HvJ EU in DHL/Chronopost zich voordoet. Teneinde executiegeschillen te voorkomen wordt overwogen dat het merkinbreukverbod zich niet uit zal strekken tot gebruik in de ongeoorloofde vergelijke reclame in andere talen dan het Nederlands. In de procedure zijn door Gillette immers uitsluitend de Nederlandse teksten aan de orde gesteld, terwijl er over sommige andere taalversies in andere Europese landen procedures zijn of worden gevoerd, waaronder Frankrijk en Duitsland, zodat ervan uit is te gaan dat het gevraagde verbod als beperkt tot de in het Nederlands gestelde tekst moet worden opgevat.

RB 1230

100% groene energie

RCC 1 december 2011, dossiernr. 2011/00872 (GreenChoice 100% groene energie)

Een advertentie in De Telegraaf van 2 september 2011 met als kop: “Greenchoice de enige energieleverancier van 100% groene energie”. Echter de claim “100% groen” kan niet worden waargemaakt. Greenchoice zegt op haar website de CO2-uitstoot te compenseren, maar dat is niet 100% groen. De Commissie wijst klacht af voor wat betreft groene stroom, maar doet aanbeveling voor wat betreft de gaslevering op basis van art. 2 en 3 Milieu Reclame Code.

De mededeling “100% groene energie” moet worden aangemerkt als een milieuclaim in de zin van artikel 1 van de Milieu Reclame Code (MRC). Krachtens artikel 2 MRC mogen milieuclaims geen mededelingen bevatten waardoor de consument misleid kan worden over milieuaspecten van het aangeprezen product. In artikel 3 MRC is bepaald dat een milieuclaim aantoonbaar juist dient te zijn, waarbij de bewijslast op de adverteerder rust en zwaardere eisen aan het bewijsmateriaal worden gesteld naarmate de milieuclaim absoluter is geformuleerd.

 
Stroom wordt gekwalificeerd als groene stroom indien bij het opwekken ervan gebruik wordt gemaakt van duurzame bronnen zoals wind, waterkracht, zon en biomassa. Blijkens het bij het verweer overgelegde stroometiket levert Greenchoice uitsluitend groene stroom. Met betrekking tot de geleverde stroom is de claim “100% groen” derhalve juist.
 
Naar het oordeel van de Commissie is dat niet het geval voor zover de claim “100% groen” betrekking heeft op het door Greenchoice geleverde gas. Voor gas bestaat nog geen formele, als zodanig gecertificeerde, groene variant. Greenchoice noemt het gas groen omdat – blijkens het overgelegde stroometiket 2010 – 0,03% bestaat uit biogas en 99,97% uit gas waarvan de CO2-uitstoot, die wordt veroorzaakt door het gebruik van aardgas, wordt gecompenseerd. Naar het oordeel van de Commissie is het gebruik van de absolute claim “100% groen” voor een situatie waarin sprake is van CO2-gecompenseerd aardgas met, aldus Greenchoice in de bijlage bij het verweer, als “Resultaat: minimale impact op klimaat, nl geen nadelige invloed op balans aan broeikasgassen”, niet juist. Hieruit kan immers worden afgeleid dat CO2-gecompenseerd gas niet geheel onschadelijk is voor het milieu en met name het klimaat. 
 
Gelet op het vorenstaande acht de Commissie de absolute claim “100% groene energie”
in strijd met het bepaalde in de artikelen 2 en 3 MRC.

RB 1226

Onderdeel van abonnement

RCC 24 november 2011, dossiernr. 2011/00913 (Code VOR n.v.t. Telegraaf abonnement)

Klager heeft een JA/NEE-sticker, maar maakt bezwaar dat De Telegraaf waarop hij is geabonneerd, wordt bezorgd inclusief recla­me­drukwerk. Volgens klager is dit laatste in strijd met de Code verspreiding omgeadresseerd reclame­drukwerk (Code VOR).

De reclamebijlagen zijn in cellofaanverpakking toegevoegd en maakt onderdeel uit van het abonnement op die krant (tijdschrift Vrouw).

Na een voorzittersafwijzing volgt bezwaar bij de RCC, echter de Commissie bevestigd de beslissing.

Niet is weersproken dat De Telegraaf en het daarbij behorende reclamedrukwerk uitsluitend bij betalende abonnees van De Telegraaf zijn bezorgd en dat de reclamebijlagen in cel­lo­faanverpakking waren gevoegd bij het tijdschrift Vrouw, dat eenmaal per week wordt meegeleverd bij De Telegraaf en dat onderdeel uitmaakt van het abonnement op die krant.
Op grond hiervan dient de bedoelde reclame­bijla­ge te worden aangemerkt als onderdeel van De Telegraaf en derhalve niet als ongeadresseerd reclamedrukwerk.
 
Met de voorzitter is de Commissie van oordeel dat, nu de Code VOR niet van toe­passing is, de op die code gebaseerde klacht niet kan slagen.

RB 1225

Inleveren auto van vóór 1995

RCC 17 november 2011, dossiernr. 2011/00918B (Peugeot voor €6.495 mét inruil)

Uiting in tv-reclame (mét vanaf-prijs en mededeling kijk voor de voorwaarden op www.peugeot.nl) en op dealersite. Uiting is misleidend om alleen auto's van vóór 1995 ingeruild kunnen worden.

Betreft tv-reclame: Nu niet reeds in de televisiereclame zelf wordt gewezen op de bijzondere voorwaarde dat een auto van vóór 1995 dient te worden ingeruild, is er sprake van een verborgen houden van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen.

Internet: banner vermeld vaste prijs,  elders op de site staat vanaf-prijs en bij de nadere informatie staat in relatief kleine letters "genoemde adviesprijs is verbonden aan voorwaarde van een inruil van een auto ouder dan 1995.

Beide uitingen: Strijd met 8.3 aanhef en onder c en 7 NRC.