RB

Algemene regels  

RB 2087

Over de koop van new/unused niet-CE-gecertificeerd kranen

Rechtbank Rotterdam 3 juli 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:5327 (Putevi tegen gedaagde)
Koopovereenkomst hijskranen. Toepasselijkheid Weens Koopverdrag (CISG) art. 35 (conformiteit), 49 en 72 (ontbinding), 74 (schadevergoeding) en 81 (terugbetalingsverplichting). Eiseressen vorderen in conventie terugbetaling van de koopsom in verband met non-conformiteit, omdat de kranen volgens haar niet voldoen aan de kwalificatie 'new/unused' en bovendien niet CE-gecertificeerd zijn. Na uitleg van de kwalificatie 'new/unused' oordeelt de rechtbank dat de kranen op dit punt beantwoorden aan de overeenkomst. Eiseressen hebben er naar het oordeel van de rechtbank niet op mogen vertrouwen dat de kranen CE-gecertificeerd waren. De koopovereenkomsten zijn dus niet rechtsgeldig door eiseressen ontbonden. De vordering in conventie wordt daarom afgewezen. In reconventie vordert gedaagde schadevergoeding, die deels wordt toegewezen, en machtiging om de kranen openbaar te verkopen, die wordt afgewezen bij gebreke van een deugdelijke grondslag.

4.18.
Putevi c.s. heeft nog gesteld dat het op de weg van [gedaagde] lag Putevi c.s. er op te wijzen dat de kranen niet CE-gecertificeerd waren, omdat [gedaagde] wist dat de kranen bestemd waren voor gebruik in Servië. Van een dergelijke waarschuwingsplicht kan alleen sprake zijn als [gedaagde] wist of had moeten weten dat de kranen voor gebruik in Servië CE‑gecertificeerd moesten zijn. Uit r.o. 4.16 volgt dat hiervan niet kan worden uitgegaan. Voor zover Putevi c.s. zou hebben bedoeld te betogen dat zij er op basis van de mededeling van [D] ‘yes, you can buy for Serbia’ (zie hiervoor onder 4.12) er van uit mocht gaan dat de kranen geschikt waren voor gebruik in Servië, volgt de rechtbank Putevi c.s. hierin niet. Nog daargelaten dat [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist dat de gestelde communicatie tussen [C] en [D] heeft plaatsgevonden, is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk op grond waarvan Putevi c.s. er op heeft mogen vertrouwen dat [D] met zijn opmerking bedoelde te bevestigen dat de kranen CE-gecertificeerd waren. Het is immers zeer wel denkbaar dat [D] de vraag van [C] aldus heeft opgevat dat deze vroeg naar de beschikbaarheid van andere papieren, zoals douanedocumenten.

4.19. Uit het voorgaande volgt dat Putevi c.s. er niet op mocht vertrouwen dat de kranen CE-gecertificeerd waren. Beide aangevoerde gronden zijn derhalve ontoereikend om te oordelen dat de kranen niet aan de overeenkomst beantwoorden.

Op andere blogs:
DVAN Een machine in Nederland kopen, dus CE?

RB 2085

Misleidende praktijk is voldoende omvangrijk om belangen consumenten te beschadigen

CBB 30 januari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:25 (X tegen Stichting Autoriteit Financiële Markten)
Wet handhaving consumentenbescherming. Last onder dwangsom en boete wegens overtreding art. 8.8 Whc jo. art. 6:193c, lid 1, sub b, BW. Misleidende handelspraktijk. Bestendigde handelwijze. AFM heeft aangetoond dat tijdens drie telefoongesprekken medewerkers van appellante omtrent de aangeboden producten informatie hebben verstrekt die feitelijk onjuist en misleidend is. Naar het oordeel van het College kan in het geval van appellante worden gesproken van een structurele praktijk die voldoende omvangrijk is om aan belangen consumenten schade toe te kunnen brengen. De gedraging waaraan appellante zich schuldig heeft gemaakt, vormt dan ook een inbreuk als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onder f, Whc. Het vorenoverwogene leidt het College tot de conclusie dat AFM terecht heeft vastgesteld dat appellante artikel 8.8 Whc in verbinding met art. 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, BW heeft overtreden.

3.6 Naar de mening van appellante heeft de rechtbank ten onrechte (in de rubrieken 7.1 tot en met 7.3) geoordeeld dat van de zijde van appellante sprake zou zijn geweest van het verstrekken van misleidende informatie. Voorts is appellante het niet eens met het oordeel (in rubriek 10.1) dat in dit geval collectieve belangen van consumenten in het geding zijn alsmede dat het gegeven dat in drie telefoongesprekken onzorgvuldigheden voorkomen voldoende is om appellante misleidende handelspraktijken te verwijten.
Het College is met AFM van oordeel dat bij het vaststellen van de overtreding betekenis toekomt aan het feit dat in het verkoopmodel van appellante de telefoongesprekken met in het aangeboden product geïnteresseerde consumenten een belangrijke, zo niet doorslaggevende, rol speelden. Dat appellante op andere momenten, bijvoorbeeld in brochures, wèl (in algemene zin) op de risico’s van het aangeboden product heeft gewezen, betekent niet dat appellante niet kan worden verweten artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, BW te hebben overtreden. Die omstandigheid kan overigens wel van betekenis zijn voor de weging van de ernst van de overtreding.

De constatering van appellante dat AFM het verwijt dat appellante tijdens de drie telefoongesprekken onjuiste informatie heeft verstrekt - te weten het aan een consument voorhouden dat aan een niet-bloedverwant € 5.400 belastingvrij mag worden geschonken en het vermelden dat appellante over een vergunning van AFM beschikt - niet uitdrukkelijk mede aan het boetebesluit ten grondslag heeft gelegd, is juist. Het College ziet echter geen grond voor het oordeel dat AFM deze feiten in bezwaar - en de rechtbank in beroep - buiten beschouwing had moeten laten. Het betreft naar het oordeel van het College een nadere onderbouwing van de overtreding, waarmee appellante, gezien het rapport waarin deze feiten (onder 4.2c) zijn vermeld, rekening kon houden.

De vraag of de gedragingen, zoals beschreven in het rapport, tot de conclusie leiden dat appellante in strijd met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, BW heeft gehandeld, beantwoordt het College evenals de rechtbank bevestigend. AFM heeft aangetoond dat tijdens de drie telefoongesprekken medewerkers van appellante omtrent de aangeboden producten informatie hebben verstrekt die feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. De handelspraktijk die uit de drie geselecteerde telefoongesprekken naar voren komt, is naar het oordeel van het College duidelijk in strijd met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, BW.

De vraag of die als een misleidende handelspraktijk aan te merken gedragingen een meer dan incidenteel karakter hadden, beantwoord het College eveneens bevestigend. AFM heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de drie met consumenten gevoerde telefoongesprekken niet op zichzelf staan, maar een beeld geven van een bij appellante gangbare praktijk. Daartoe neemt het College in aanmerking dat het gaat om drie over een periode van ruim twee maanden verspreide gesprekken, die door drie verschillende verkoopmedewerkers werden gevoerd. Voorts acht het College van belang dat een leidinggevende, die één van de gesprekken overnam, zich aan dezelfde gedragingen schuldig maakte. Tevens weegt mee dat de salesafdeling waartoe deze medewerkers behoorden ten tijde van de overtreding slechts uit twaalf personen bestond. Weliswaar heeft appellante het structurele karakter van de misleidende handelspraktijk weersproken, maar dit heeft zij niet gesubstantieerd en evenmin voldoende geconcretiseerd. Ten bewijze van haar stelling dat de betreffende medewerkers in strijd met door haar vastgesteld beleid hebben gehandeld, heeft appellante een belprotocol overgelegd. Echter, dat aan dit beleid de hand werd gehouden, wordt gelogenstraft door het feit dat juist de leidinggevende die op naleving van dit beleid diende toe te zien, zelf niet in overeenstemming daarmee handelde. Aan de omstandigheid dat appellante aan de betreffende medewerkers reprimandes heeft uitgedeeld, komt niet de betekenis toe die appellante daaraan wenst toe te kennen. Die reprimandes dateren immers van na het bezoek van AFM. Voor zover appellante heeft aangevoerd dat het door AFM overgelegde bewijs niet volstaat om van een overtreding met een structureel karakter te kunnen spreken, overweegt het College dat hoewel denkbaar is dat AFM meer bewijs had geleverd, AFM in dit concrete geval, gelet ook op het ontbreken van voldoende en onderbouwde tegenspraak, met de geconstateerde feiten en omstandigheden, in hun onderlinge verband en samenhang beschouwd, heeft aangetoond dat bij appellante ten aanzien van het verrichten van misleidende handelspraktijken sprake was van een handelwijze die als bestendig kan worden aangemerkt.

De stelling van appellante dat niet is aangetoond dat zij met de overtreding van artikel 8.8 Whc in verbinding met artikel 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, BW schade heeft toegebracht of heeft kunnen toebrengen aan de collectieve belangen van consumenten, houdt evenmin stand. Naar het oordeel van het College kan in het geval van appellante worden gesproken van een structurele praktijk die voldoende omvangrijk is om aan bedoelde belangen schade toe te kunnen brengen. De gedraging waaraan appellante zich schuldig heeft gemaakt, vormt dan ook een inbreuk als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onder f, Whc.

3.7 Het vorenoverwogene leidt het College tot de conclusie dat AFM terecht heeft vastgesteld dat appellante artikel 8.8 Whc in verbinding met art. 6:193c, eerste lid, aanhef en onder b, BW heeft overtreden. AFM was derhalve bevoegd om appellante wegens deze overtreding een last onder dwangsom en een boete op te leggen.

3.8 De stelling van appellante dat de rechtbank (in rubriek 12) ten onrechte heeft geoordeeld dat AFM in redelijkheid heeft kunnen besluiten een last onder dwangsom en een boete op te leggen, slaagt niet. Mede gelet op de omstandigheid dat appellante ten tijde dat het primaire besluit werd genomen de overtreding niet had gestaakt, heeft AFM van de bevoegdheid een last onder dwangsom op te leggen in redelijkheid gebruik kunnen maken. Ook van de bevoegdheid een boete op te leggen, heeft AFM in redelijkheid gebruik kunnen maken. Het College onderschrijft hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen.
RB 2084

Multitaskende mannen niet in strijd met fatsoen

RCC 11 februari 2014, dossiernummer 2014/00002 (William Lawson’s)
Met samenvatting van Martine Brons, LinkedIn. Afwijzing. Televisiereclame. Mannen in kilt (Highlanders) begeven zich met motorzagen naar een bos. Tijdens het omzagen van een boom, kijken een man en een hert elkaar aan. Nadat de boom is omgevallen, staan de mannen rond een spit, waaraan een dier wordt geroosterd. Hierbij wordt gezegd: “The Highlander. Het levende bewijs dat mannen wel goed zijn in multitasking”. De suggestie dat het hert wordt gedood, is niet in strijd met de goede smaak en het fatsoen.

Het oordeel van de Commissie
De Commissie vat de klacht op in die zin dat klaagster de uiting in strijd acht met de goede smaak en/of het fatsoen. Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met (één van) deze criteria stelt de Commissie zich terughoudend op, gelet op het subjectieve karakter daarvan. Met in achtneming van deze terughoudendheid overweegt de Commissie het volgende.
 
In de uiting wordt op kennelijk humoristische bedoelde wijze tot uitdrukking gebracht dat mannen, anders dan soms wordt gedacht, wel degelijk goed zijn in het uitvoeren van meer taken tegelijk, in dit geval houthakken en zorgen voor een maaltijd. De wijze waarop dit gebeurt, leidt niet tot het oordeel dat de uiting ontoelaatbaar is. In dit verband wijst de Commissie erop dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat een hert in de nabijheid van met een kettingzaag werkende personen zal opdagen. Verder zijn de beelden van het spit zo onduidelijk, dat niet is vast te stellen dat het eerder in beeld gebrachte hert geroosterd wordt aan het spit. Overigens heeft adverteerder bij verweer meegedeeld dat “het dier” aan het spit een dummy is. Voorts ligt in de uiting niet de suggestie besloten dat -zoals in de klacht wordt gesteld- bewust een hert wordt gedood.
 
Dat niet iedereen de uiting zal waarderen, leidt niet tot een ander oordeel.
RB 2083

Misleidende kortingsactie Gamma '0% BTW op alles'

RCC 5 maart 2013, dossiernummer 2014/00080 (Gamma '0% BTW op alles')
Aanbeveling. Misleidend. Het betreft (a) de per post verspreide reclame in de vorm van een kaart en (b) de televisiecommercial, in welke uitingen de Gamma-actie “0% BTW op alles” wordt aangeprezen. In de televisiecommercial wordt, voor zover hier van belang, gezegd: “Van 2 tot en met 5 januari betaalt u bij Gamma 0% BTW op verf, 0% BTW op gereedschap, 0% BTW op [..]. Eigenlijk betaal je op ons hele assortiment 0% BTW.” In beeld verschijnt de tekst: “0% BTW op alles”. Klager wilde cellenbetonblokken met korting kopen. In de Gamma vestiging bleek echter dat dit product niet onder de actie viel. Verwezen werd naar de actiekaart, waarvan de lettertjes echter zo klein zijn dat deze niet leesbaar zijn. Klager acht de reclame misleidend, omdat bij de mededeling “0% BTW op alles” geen asterisk staat, dus geen duidelijk zichtbare aankondiging van beperkingen. Het was juister en eerlijker geweest indien was gezegd “op bijna alles”.

Het oordeel van de Commissie
De mededeling “0% BTW op alles” in beide uitingen wekt de indruk van een absoluut aanbod, welke indruk in de televisiecommercial nog wordt versterkt door de mededeling “Eigenlijk betaal je op ons hele assortiment 0% BTW”. Vast is echter komen te staan dat het aanbod “0% BTW op alles” in belangrijke mate beperkt wordt doordat (onder andere) producten uit het ‘extra goedkoop assortiment’ van de kortingsactie uitgesloten zijn. Deze beperking van het aanbod “0% BTW op alles” is essentiële informatie die uitdrukkelijk in de uitingen dient te worden vermeld. Dit geldt temeer nu consumenten er niet op bedacht hoeven te zijn dat ondanks de aanduiding “op alles” de actie op een aanzienlijk deel van het assortiment niet van toepassing is. Dat EGA-producten - volgens Gamma - altijd uitgesloten zijn van kortingsacties maakt dit niet anders, nu dit geen gegeven is dat bij de gemiddelde consument op wie de uitingen zijn gericht bekend mag worden verondersteld.

De beperking van het actieaanbod wordt naar het oordeel van de Commissie in de uitingen niet of onvoldoende duidelijk meegedeeld.

Aan het eind van de commercial staat gedurende 3 seconden, tegelijk met de tekst “0% BTW op alles”, onderin beeld in zeer kleine lettertjes (voor zover de Commissie deze heeft kunnen lezen) een toelichting op de invulling van de actie en een verwijzing naar adverteerders website gamma.nl. Voor het wijzen op de hiervoor bedoelde essentiële informatie kan niet worden volstaan met een algemene verwijzing naar (voorwaarden op) de website.

Op de kaart staat weliswaar dat verschillende artikelen en productgroepen van de actie uitgesloten zijn, maar deze in kleine letters weergegeven disclaimer valt nauwelijks op in verhouding tot de door de lettergrootte sterk de aandacht trekkende mededeling “0% BTW op alles”, vooral nu niet uitdrukkelijk naar deze disclaimer verwezen wordt. De gemiddelde consument wordt aldus onvoldoende attent gemaakt op het feit dat met “alles” in dit verband alleen wordt gedoeld op alles waarvoor geen beperking ten aanzien van de actie geldt.

Gelet op het voorgaande is sprake van het te laat of op een onduidelijke wijze verstrekken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen als bedoeld in de aanhef en onder c van artikel 8.3 NRC. Omdat de gemiddelde consument door de uitingen ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2081

ANWB "Gratis voor leden" na betaling en onder voorwaarden misleidend

RCC 5 maart 2014, dossiernummer 2014/00079 (ANWB Autoverkoopservice)
Aanbeveling. Misleidend. “ANWB Autoverkoopservice. Binnen 3 dagen uw auto verkocht” Daarnaast staat, met witte letters tegen een donkere ronde achtergrond “Tijdelijk GRATIS voor leden” evenals een button met de tekst “verkoop uw auto”. Nadat de gegevens van de auto zijn ingevuld en de foto’s zijn gemaakt, die nodig zijn om de auto via de ANWB te verkopen, blijkt men toch € 35,- te moeten betalen. Als de auto via de ANWB is verkocht, dan krijgt men dit bedrag terug, maar als men niet akkoord gaat met het bod, is deze service niet gratis voor leden. Gelet hierop acht klager de uiting niet juist.

Het oordeel van de Commissie
De Commissie overweegt dat het ingevolge bijlage 1 onder 19 behorende bij artikel 8.5 NRC misleidend is een product als “gratis” aan te bieden als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod. Nu eerst € 30,25 moet worden betaald voordat met van de ANWB Autoverkoopservice gebruik kan maken, acht de Commissie de uiting in strijd met artikel 8.5 NRC in combinatie met punt 19 van bijlage 1 bij de NRC, en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De aanduiding “ANWB Autoverkoopservice” beschrijft waar deze service zich mee bezig houdt en de daarbij staande mededeling dat deze service “Tijdelijk GRATIS voor leden” is, doet vermoeden dat ANWB-leden nu tijdelijk kosteloos van deze service gebruik kunnen maken. Niet duidelijk is dat gebruikmaking van deze dienst alleen gratis is als men zijn auto ook daadwerkelijk via de ANWB Autoverkoopservice verkoopt. Dit is een essentiële voorwaarde die uit de uiting direct duidelijk had moeten blijken. Adverteerder kan zich daarvoor niet met succes beroepen op het feit dat van deze voorwaarde melding wordt gemaakt op adverteerders website, waarop staat hoe de ANWB Autoverkoopservice werkt.

Adverteerder beroept zich op het bepaalde in artikel 8.1 en de toelichting bij artikel 8.3 NRC. De Commissie overweegt dat het formaat van de banner weliswaar beperkingen met zich meebrengt, doch dat de beperkingen niet zodanig zijn dat er onvoldoende ruimte is om op enigerlei wijze kenbaar te maken dat gebruikmaking van de service alleen gratis is in geval van verkoop.

Blijkens het vorenstaande is sprake van een te laat verstrekken van essentiële informatie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC. Omdat de gemiddelde consument door deze uiting ertoe gebracht kan worden een besluit te nemen over een transactie dat hij anders niet had genomen, acht de Commissie de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

De beslissing
Gelet op het vorenstaande acht de Commissie de uiting in strijd met artikel 7 NRC en beveelt zij adverteerder aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2079

"Wandelen met een uil op de arm" roofvogelworkshop misleidend

RCC 4 maart 2014, dossiernummer 2014/00040 (Roofvogelworkshop)
Gedeeltelijke aanbeveling. Misleidend. Het betreft de volgende bij de klacht overgelegde uitingen: 1) de beschrijving van de door adverteerder georganiseerde roofvogelworkshop “Moonlight met Uilen” op de websites www.marktnet.nl en (twee maal op) www.dagjeweg.nl, en op de Facebookpagina van adverteerder, meer specifiek het volgende tekstgedeelte: “Gedurende het 2,5 uur durende programma leert u een aantal technieken en voor u het weet wandelt u met een uil op de valkeniershandschoen de nacht in, de volle maan tegemoet. Het hoogtepunt van de avond is natuurlijk het moment waarop u ook zelf in het maanlicht met uilen gaat vliegen.” 2) het zoekresultaat op Google (leidend naar de webpagina van www.dagjeweg.nl betreffende de workshop “Moonlight met Uilen”), waar staat: “Ga de nacht in, trek een valkeniershandschoen aan en wandel rond met een uil op je arm!” 3) de kop van de uiting op www.kadopagina.nl betreffende de “Moonlight Uilen Workshop”, waar staat: “Wandel samen met de uilen… omringd door het donker!”

Klaagster heeft met haar zoon de geadverteerde workshop gevolgd, waarbij zij niet kregen wat in de reclame wordt beloofd. Je wandelt niet met een uil op je handschoen. Ook wandel je niet de nacht in, de volle maan tegemoet, want het grasveld waar dit plaatsvindt is nog geen tien meter buiten de deur. Bovendien vlieg je niet zelf met uilen, maar sta je stil met een handschoen aan waarop de uilen landen. Klaagster vindt de uitingen misleidend.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uitingen voor zover het de mededelingen betreffende het wandelen met een uil op de arm en/of de volle maan betreft, in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.
RB 2078

Informatie op website van ECOstyle over Ultime Professioneel misleidend in de zin van Verordening gewasmiddelenbescherming

CVB 12 maart 2014, dossiernummer 2013/00803 (ECOstyle)
Gedeeltelijke aanbeveling. Misleidende milieuclaims. De afzonderlijke mededelingen in de uitingen die appellant ook in beroep bestrijdt respectievelijk het ontbreken daarvan, kunnen als volgt worden weergegeven: A. Ecologisch verantwoord. B. Biologisch afbreekbaar. C. Geen schadelijke residuen. D. Geen beperkingen voor gebruik rondom rioolputten of langs open water. E. Geen certificering nodig. G. De naam “Ecostyle” op het product. Appellant stelt dat de uitingen een misleidende indruk wekken ten aanzien van de mogelijke gevaren van Ultima Professioneel, hetgeen in strijd is met artikel 66 lid 2 van Verordening 1107/2009.

De beslissing van het College van Beroep
Op grond van het hierboven overwogene acht het College de informatie op de website van ECOstyle over Ultima Professioneel in strijd met artikel 2 NRC wegens het daarin ontbreken van mededelingen als voorgeschreven door artikel 66 lid 1 en lid 6 Verordening 1107/2009. Voorts acht het College de informatie op de website in strijd met artikel 2 NRC, nu sprake is van misleiding in de zin van artikel 66 lid 2 Verordening 1107/2009 voor zover het betreft de mededeling “geen beperkingen rondom rioolputten of langs open water”.

Ten aanzien van het voorgaande vernietigt het College de beslissing van de Commissie.

Voor het overige bevestigt het College de bestreden beslissing.

RB 2077

VGZ moet sponsorovereenkomst en overeenkomst medische dienstverlening met SSM gestand doen

Vzr. Rechtbank Gelderland 23 december 2013, ECLI:NL:RBGEL:2013:6477 (Stichting Service Médical tegen VGZ)

Contractenrecht. Partijen hebben in 2011 een sponsorovereenkomst en een overeenkomst medische dienstverlening gesloten en afgesproken dat VGZ inzake de overeenkomst medische dienstverlening ieder jaar € 200.000,00 op een rekening van SSM zou storten. SSM zou VGZ voor de tijdens evenementen verleende medische diensten declaraties sturen. Zodra VGZ haar akkoord hierop zou geven, zou SSM definitief de beschikking krijgen over de bedragen. Tevens is overeengekomen dat een model-declaratieformulier zou worden gehanteerd voor de financiële verantwoording en afwikkeling. SSM vordert VGZ te bevelen op basis van de door haar ingediende declaraties het resterende budget voor 2013 vrij te geven. De rechtbank beveelt VGZ de beide met SSM gesloten overeenkomsten na te komen en gestand te doen.

5.14. De voorzieningenrechter is van oordeel dat tussen partijen nader overleg had moeten plaatsvinden, alvorens VGZ tot opzegging van de overeenkomsten over had mogen gaan. Dat SSM heeft stilgezeten en geen actie heeft ondernomen, zoals VGZ stelt, is onvoldoende aannemelijk geworden. SSM heeft diverse stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij een toelichting heeft gegeven op bepaalde vraagpunten. Verder heeft er op 16 augustus 2013 een bestuursvergadering van SSM plaatsgevonden, waarna SSM VGZ toezeggingen heeft gedaan en is er naar aanleiding van de audit op 27 september 2013 een uitvoerig verslag van de accountant opgesteld waarin uitleg wordt gegeven over de BTW-vrijstelling van medische diensten. De redenen die VGZ heeft aangevoerd, rechtvaardigen, voorshands geoordeeld en mede gelet op de voorgeschiedenis tussen partijen – welke relatie overigens dateert van de jaren ’90 – , een opzegging van de beide overeenkomsten niet. Voornoemde punten zijn redenen, zoals hiervoor reeds is overwogen, voor nader overleg, althans om dit overleg nader te concretiseren, hetgeen ook geldt voor de samenwerking tussen partijen in het algemeen.

5.15. Dit betekent dat VGZ zal worden veroordeeld de beide met SSM gesloten overeenkomsten (de sponsorovereenkomst en de overeenkomst medische dienstverlening) na te komen en gestand te doen. Aan deze veroordeling zal een dwangsom worden verbonden, zoals hierna volgt.

Lees de uitspraak:
ECLI:NL:RBGEL:2013:6477 (link)
ECLI:NL:RBGEL:2013:6477 (pdf)

RB 2076

Groupon-actie Disneyland en hotel met toegang tot themapark toch duurder

RCC 3 maart 2014, dossiernummer 2014/00036 (Groupon actie Disneyland)
Aanbeveling. Misleidend en oneerlijk. Het betreft de aanbieding op adverteerders website www.groupon.nl (subpagina https://travel.groupon.nl) met de kop: “ Verblijf bij Disneyland® Paris Magisch verblijf in het Algonquin Explorers-hotel naar keuze met toegang tot de thema-parken (vanaf € 89 voor 4 personen)”.

Toen klaagster één nacht in het hotel en één dag toegang tot Disneyland Parijs voor vier personen wilde boeken, bleek de prijs niet € 89,- te bedragen, zoals zij naar aanleiding van de kop van de uiting verwachtte, maar € 349,-. De genoemde prijs van € 89,- geldt indien alleen een overnachting in het hotel wordt geboekt. Pas bij het verder naar beneden scrollen in de uiting wordt duidelijker beschreven dat de aanbieding het hotel betreft en dat er een mogelijkheid is om toegangskaartjes voor Disneyland Parijs erbij te kopen.

De aanbieding “Magisch verblijf in het Algonquin Explorers-hotel naar keuze met toegang tot de themaparken (vanaf € 89 voor 4 personen)” wekt naar het oordeel van de Commissie de indruk dat de genoemde vanaf-prijs van € 89,- de laagste prijs is waarvoor men een hotelovernachting voor vier personen naar keuze kan combineren met toegangskaarten voor Disneyland Parijs. Als erkend is echter komen vast te staan dat de geadverteerde (vanaf)prijs van € 89,- alleen betrekking heeft op een overnachting in het genoemde hotel, zonder toegang tot de themaparken. Nu dit niet blijkt uit de kop, die door de grote, vetgedrukte letters sterk de aandacht trekt, acht de Commissie de uiting onduidelijk ten aanzien van de prijs van het aangeboden product als bedoeld in de aanhef en onder d van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument door de kop van de aanbieding ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Dat in het vervolg van de uiting de verschillende opties met bijbehorende prijzen worden vermeld, neemt het misleidende karakter van de kop van de aanbieding niet weg.

De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2073

Geen vergelijkende reclame meer nu borden niet meer verwijzen naar andere medicijnen

CGR 6 maart 2014, AA14.005
In 2012 is een advertentie voor [geneesmiddel Z] onderwerp geweest van een klacht, die bij de Codecommissie is ingediend. De klacht betrof een advertentie die bestond uit een folder “[titel A]” waarin de afbeelding van een wegbewijzering was vermeld met daarop aangegeven twee routes: de [geneesmiddel Z] route die naar voren ging richting de zon en die licht werd afgebeeld en de route van de [antistoffen B] die in het donker naar achteren was geplaatst. Verzoekster heeft een nieuwe advertentie gemaakt en vraagt nu
advies over de toelaatbaarheid van deze advertentie. De Codecommissie komt tot een positief advies.

2. De beoordeling
De advertentie die thans aan de orde is, bevat twee bladzijden. Op de eerste bladzijde
staat een paal met vier borden die allemaal naar rechts wijzen. Op het bovenste bord staat
de naam van het recept, op het bord daaronder staat “geen [antistoffen B] aangetoond”, het
bord daaronder vermeldt “Voorspelbare kosten van [geneesmiddel Z] bij [ziekte C]” terwijl
het laatste en onderste bord het volgende vermeldt “effectief in [D-combinatietherapie]”. De
paal staat tegen een effen blauwe ondergrond. Op de eerste bladzijde is voorts nog
vermeld “3,1 miljoen patiëntjaren klinische ervaring”. De tweede bladzijde behelst verkorte
productinformatie over [geneesmiddel Z].
 
In de advertentie die in de al genoemde klacht aan de orde was, is verzoekster onder meer
bevolen om het gebruik van de in de klacht in strijd met de Gedragscode geoordeelde
uitingen te staken en om zich voorts te onthouden van het gebruik van uitingen waarin wordt
gesteld dan wel gesuggereerd dat [geneesmiddel Z] superieur is aan een ander met name
genoemd geneesmiddel, zonder dat dit op deugdelijke wijze is onderbouwd. Het eerste bevel
zag in het bijzonder op de afbeelding van een wegbewijzering met daarop aangegeven twee
routes, waarbij de route van [geneesmiddel Z] richting de zon ging en de route van de
[antistoffen B] naar het donker en naar achteren. Voorts was de Codecommissie van oordeel
dat sprake was van vergelijkende reclame tussen [geneesmiddel Z] en andere [medicijnen
E].
 
De thans aan de orde zijnde folder is anders opgezet. In het bijzonder is er geen
bewegwijzering die naar meerdere kanten wijst en evenmin is sprake van een lichtere en een
donkere kant. In zoverre bestaat geen bezwaar tegen de folder. Nu in de tekst op de borden
evenmin naar andere [medicijnen E] wordt verwezen kan thans niet meer gezegd worden dat
van vergelijkende reclame gesproken moet worden.
 
De Codecommissie komt op grond van het bovenstaande tot een positief advies.