RB

Wetgeving & zelfregulering  

RB 2056

RCC onbevoegd want uiting gericht op Chinese consument

RCC 12 februari 2014, dossiernummer 2013/00903 (telegraaf.cn)
Procesrecht. RCC niet bevoegd. Uiting gericht op China. Het betreft de volgende uiting: a. een in het Chinees gestelde uiting op www.telegraaf.cn waarin door adverteerder een reis wordt aangeboden voor “CNY 3800,-”. b. een uiting op www.telegraaf.nl , waarin onder meer staat: “Amsterdam. Roundtrip from CNY 3800,- Book now”. Toen klagers echtgenote een retourticket vanuit China naar Nederland wilde boeken, bleek een dergelijk ticket geen CNY 3.800 te kosten, maar CNY 6.765, derhalve 2.959 meer.

De Commissie acht zich niet bevoegd de uitingen aan de NRC te toetsen. De bestreden uiting is gericht op de Chinese consument. Er is een regeling voor grensoverschrijdende reclame, maar China valt buiten de landen waarop deze regeling van toepassing is. Dat de uiting in het Engels is gesteld, doet niet af aan het oordeel dat deze specifiek is bedoeld voor de Chinese consument.

Ad a. De Commissie is van oordeel dat deze is gericht op de Chinese consument, aangezien de uiting, naar adverteerder onweersproken heeft gesteld, uitsluitend zichtbaar was op computers met een IP adres in China, in het Chinees is gesteld en het daarin vermelde bedrag is uitgedrukt in een Chinese munteenheid. Gelet hierop is de Nederlandse Reclame Code (NRC) niet op deze uiting van toepassing. De Commissie overweegt daartoe dat ingevolge artikel 2 van de statuten van de Stichting Reclame Code, de Stichting tot doel heeft dat het maken van reclame in Nederland op verantwoorde wijze geschiedt, welk doel wordt nagestreefd door middel van toetsing van reclame-uitingen door de Reclame Code Commissie aan de NRC.

Weliswaar is in het Reglement betreffende de werkwijze van de Reclame Code Commissie en het College van Beroep voorzien in een regeling voor grensoverschrijdende reclame, maar China valt buiten de landen waarop deze regeling van toepassing is.

Ad b. Deze Engelstalige reclame-uiting die verschenen is op de website www.telegraaf.nl werd -naar adverteerder meedeelde- getoond op basis van een cookie die is geplaatst naar aanleiding van het feit dat klager op de voor de Chinese consument bestemde pagina’s van adverteerders website had gezocht naar een retourticket vanuit Chengdu naar Amsterdam. De Commissie acht het aannemelijk dat de uiting om eerdergenoemde reden voor klager zichtbaar werd, aangezien hij een print heeft overgelegd van adverteerders website www.klm/travel/cn waaruit blijkt dat is gezocht naar vliegtickets met als vertrekplaats Chengdu, waarbij de vliegprijzen in Chinese valuta worden weergegeven. Dat de uiting in het Engels is gesteld, doet niet af aan het oordeel dat deze specifiek is bedoeld voor de Chinese consument.
RB 2041

“Overbodig-campagne” Ziggo misleidend

College van Beroep 30 januari 2014, dossiernummer 2013/00955 (Ziggo/Reggefiber)

Vergelijkende reclame. Misleidend. Aanbeveling. Wanneer Reggefiber een dergelijke ‘vraagbundelingscampagne’ organiseert in een gebied waar Ziggo haar kabelnetwerk exploiteert, blijkt Ziggo te reageren met de “Overbodig-campagne”. Reggefiber bestrijdt het oordeel van de Commissie met betrekking tot de volgende uitingen: • de flyer voor zover het betreft de mededeling: “Waarom doet Ziggo niet mee aan het glasvezelnetwerk? Ziggo heeft een eigen glasvezelkabelnetwerk.” en de mededeling: Overstappen is dus overbodig.”• de abriposter voor zover het betreft de mededeling: “Overbodig. Wat je al hebt, heb je niet nodig. Baarn is met kabel net zo goed voorbereid op de toekomst als met glasvezel.” Beiden uitingen worden beoordeeld aan de hand van artikel 13 NRC. Het College vernietigt de bestreden beslissing en acht de bestreden uitingen in strijd met artikel 13 aanhef en onder a NRC en beveelt Ziggo aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

7. Het College acht het aannemelijk dat de flyer de gemiddelde consument kan beïnvloeden bij de keuze om belangstelling te uiten voor de aanleg van een FttH-netwerk. Het is immers heel goed mogelijk dat deze consument door de inhoud van de flyer zal afzien van het uiten van dergelijke belangstelling, in de - onjuiste - veronderstelling dat een FttH-netwerk geen toegevoegde waarde heeft vergeleken met het Ziggo-netwerk. [..]

8. Het voorgaande impliceert dat de boodschap dat het door Reggefiber eventueel aan te leggen FttH-netwerk “overbodig” is, eveneens misleidend dient te worden geacht. Ook deze boodschap kan in feite niet los worden gezien van de mededelingen die Ziggo doet over “de aanleg van een 2e glasvezelnetwerk” en het feit dat zij over een “eigen glasvezelkabelnetwerk” beschikt en de suggestie dat de Ziggo-klant geen voordelen van het door Reggefiber aan te leggen FttH-netwerk hoeft te verwachten. [..] Door de misleidende suggestie dat de netwerken van partijen geen wezenlijke verschillen vertonen en de aanleg van een nieuw FttH-netwerk door Reggefiber in dat opzicht “overbodig” is, kan de gemiddelde consument ertoe worden gebracht af te zien van het uiten van belangstelling voor laatstgenoemd netwerk, hetgeen de kans op de aanleg van dit netwerk en de mogelijkheid te kunnen “overstappen” verkleint. Ook in dat opzicht acht het College de flyer misleidend in de zin van artikel 8.2 aanhef en onder a NRC en in strijd met artikel 13 aanhef en onder a NRC.

9. Voormeld oordeel geldt ook voor de abriposter. Deze uiting verkondigt in feite dezelfde boodschap als de flyer. Door een situatie te schetsen waarin een verkoper een product aanbiedt dat de koper al duidelijk zichtbaar in bezit heeft en daarbij het woord “overbodig” te gebruiken, wordt immers wederom de suggestie gewekt dat het door Reggefiber aan te leggen FttH-netwerk in feite identiek is aan het Ziggo-netwerk en geen voordelen biedt voor de consument. Ook deze uiting dient op grond van het voorgaande in strijd met artikel 13 aanhef en onder a NRC te worden geacht.[..]

10.  De grieven treffen blijkens het voorgaande doel voor zover de klacht is gebaseerd op misleiding in verband met de mededelingen ten aanzien waarvan de Commissie de klacht heeft afgewezen, voor zover daartegen beroep is ingesteld.[..]

12. In het incidenteel appel geldt eveneens als maatstaf de eisen die zijn opgenomen in artikel 13 NRC. Meer in het bijzonder dient beoordeeld te worden of de Commissie terecht de informatie in punt 6 van de flyer met betrekking tot de keuzevrijheid van de consument misleidend heeft geacht. [..]

De beslissing in het principaal appel [30 januari 2014]
Het College vernietigt de bestreden beslissing voor zover in het principaal appel aan de orde, te weten ten aanzien van het oordeel van de Commissie als in die beslissing vermeld onder II tweede alinea, en onder IV. Het College acht de bestreden uitingen ook in zoverre in strijd met artikel 13 aanhef en onder a NRC en beveelt Ziggo aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

De beslissing in het incidenteel appel [30 januari 2014]
Het College bekrachtigt de beslissing van de Commissie voor zover in incidenteel appel aan de orde.

RB 2038

Opinion on the legal basis of the proposal for a Directive of tobacco and related products

Opinion on the legal basis of the proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on the approximation of the laws, regulations and administrative provisions of the Member States concerning the manufacture, presentation and sale of tobacco and related products (COM(2012)0788 – C7-0420/2012 – 2012/0366(COD)) 24 January 2014
The legal basis originally proposed by the Commission was Article 114(1) of the Treaty on the Functioning of the European Union (TFEU), which is the general legal basis in the Treaty concerning measures for the harmonisation of Member States' legislation in the internal market. Plenary confirmed the mandate based on Article 114(1) TFEU on 8 October 2013.
 
In the context of negotiations for a compromise in first reading, the Commission suggested that Article 53(1) TFEU, on the right of establishment concerning the taking-up and pursuit of activities as self-employed persons, and Article 62 TFEU, on the freedom to provide services, should be added to the legal basis.
 
The agreed text includes a completely new Article 18a which did not appear in the Commission proposal and which sets out provisions on electronic cigarettes, notably a prohibition on advertising and sponsorship thereof. The relevant provisions correspond to provisions in the Tobacco Advertising Directive and the Audiovisual Media Services
Directive, the legal basis of both of which include Articles 53 and 62 TFEU.

Lees verder

RB 2010

Richtlijn vergelijkende reclame medische (zelfzorg)hulpmiddelen met -geneesmiddelen

Richtlijn vergelijkende reclame medische (zelfzorg)hulpmiddelen met (zelfzorg)geneesmiddelen, versie: December 2013 Binnen de zelfzorg is de markt voor medische hulpmiddelen sterk in beweging. Relatief veel, recente productintroducties binnen de zelfzorg hebben de wettelijke status van medisch hulpmiddel. Er wordt derhalve relatief veel promotie voor medische hulpmiddelen gemaakt. Sinds 2009 is de Code Publieksreclame Medische zelfzorg Hulpmiddelen (CPMH1 ) van kracht. Deze Code stelt binnen de zelfregulering kaders en regels voor verantwoorde reclame. Eind 2010 is deze Code met onder meer adverteerders geevalueerd. Dit heeft geleid tot een nieuwe versie van de CPMH die begin 2011 van kracht is geworden. De Keuringsraad KOAG/KAG krijgt steeds vaker (reclame-)uitingen ter beoordeling, waarbij medische hulpmiddelen worden vergeleken met geneesmiddelen Deze richtlijn geeft, binnen de het huidige wettelijke en zelfregulerende kader, een richtlijn voor vergelijkende reclame met medische hulpmiddelen om zo verantwoorde reclame mogelijk te maken en te houden.

Kort samengevat:

  • Vergelijkende reclame van een medisch hulpmiddel met een zelfzorg geneesmiddel is mogelijk;
  • De vergelijking mag niet over de therapeutische werking mag gaan, maar kan wel op alle andere eigenschappen betrekking hebben;
  • Bij de toetsing door de Keuringsraad op plausibiliteit, moet adverteerder
    een objectieve, wetenschappelijke onderbouwing aanleveren.
RB 1983

Aanvullingen Kinder & Jeugdreclamecode

De Kinder- en Jeugdreclamecode heeft een aantal aanvullingen gekregen. Nieuw is dat in de reclamecode ook bepalingen zijn opgenomen over de herkenbaarheid van reclame in social media, de virtuele wereld en (in)game advertising. Deze aanpassing was nodig omdat zowel kinderen als adverteerders steeds actiever worden in de digitale media.

 

Reclame moet ook in een digitale omgeving voor kinderen duidelijk herkenbaar zijn. In het geval van games moet de reclame zich duidelijk onderscheiden van de game. Verder mag een adverteerder kinderen niet rechtstreeks stimuleren tot het maken van reclame van hem. Zo mag de adverteerder kinderen niet vragen zijn Facebook-pagina te 'liken' in ruil voor enig voordeel. Ook mag hij kinderen in ruil voor het maken van reclame geen extra mogelijkheden binnen de virtuele wereld en/of game aanbieden. De vernieuwde Kinder- en Jeugdreclamecode is onderdeel van de Nederlandse Reclame Code.

Voor de meest geüpdatete versie van de volledige Nederlandse Reclame Code gaat u naar www.reclamecode.nl/nrc

RB 1974

Ontwerpadvies richtlijn oneerlijke handelspraktijken

Ontwerpadvies van de Commissie juridische zaken aan de Commissie interne markt en consumentenbescherming inzake de toepassing van Richtlijn 2005/29/EG ("Richtlijn oneerlijke handelspraktijken") 15 oktober 2013 (2013/2116INI))
SUGGESTIES
De Commissie juridische zaken verzoekt de ten principale bevoegde Commissie interne markt en consumentenbescherming onderstaande suggesties in haar ontwerpresolutie op te nemen:
1. betreurt de laattijdige indiening van het verslag van de Commissie over de toepassing van
de richtlijn;
2. onderstreept het belang van een correcte toepassing van de richtlijn om de onzekerheden op juridisch en praktisch vlak voor ondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn weg te nemen;
3. stelt met bezorgdheid vast dat de Commissie, als gevolg van de gebrekkige omzetting van de richtlijn, in de periode 2011-2012 een beroep heeft moeten doen op het overlegsysteem "EU Pilot" ten aanzien van een aantal lidstaten;

4. wijst erop dat er in enkele lidstaten nog steeds wetsbepalingen van kracht zijn die beperkende maatregelen opleggen die verder gaan dan Richtlijn 2005/29/EG, waardoor de doelstelling van een uniforme harmonisatie op losse schroeven komt te staan;
5. acht het absoluut noodzakelijk dat, tegen de achtergrond van de snelle verspreiding van internetreclame, aandacht wordt besteed aan de bescherming van de zwakkere groepen, in het bijzonder de minderjarigen;
6. spreekt zijn bezorgdheid uit over het feit dat enkele economische actoren misbruik maken van de instrumenten voor klantenbeoordeling en de prijsvergelijkingswebsites; is daarom ingenomen met het besluit van de Commissie om op zoek te gaan naar oplossingen die de informatie die dergelijke platforms aanbieden duidelijker te maken voor de consumenten;
7. spreekt zijn tevredenheid uit over het feit dat de Commissie een databank betreffende de nationale wetgevingen en jurisprudentie met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken in het leven heeft geroepen en onderstreept het nut daarvan omdat zij hierdoor de informatie ten behoeve van de consumenten doet toenemen;
8. verzoekt de Commissie de richtsnoeren betreffende de toepassing van de richtlijn te actualiseren op basis van een open raadpleging waar alle belanghebbende partijen bij worden betrokken.

RB 1909

Reclameuiting over Prince Power Points in strijd met code voor zoetwaren

RCC 23 augustus 2013, dossiernr. 2013/00512 (Prince Power Points)
Aanbeveling, online spaaractie, kinderen, voeding. Het betreft het uit 16 pagina’s bestaande Prince Magazine waarin PRINCE koekjes worden aangeprezen en onder meer uiteen wordt gezet hoe men Prince power points, waarmee men kan deelnemen aan internetspelletjes, kan sparen. Deze uiting is geniet in het weekblad Donald Duck.

De klacht - Kerndoelgroep van het blad Donald Duck zijn kinderen van 8-12  jaar. PRINCE power points is een online spaaractie die zich richt tot kinderen van 6-15 jaar. De uiting is in strijd met de artikelen 1,2,4 en 7 van de Code Voor Zoetwaren (CVZ) en met de artikelen 2, 2a en 2b van de Kinder- en jeugdreclamecode (KJC), waartoe klager het volgende aanvoert.

1. In strijd met het bepaalde in artikel 1 CVZ worden in de uiting op pagina 3 meerdere eetmomenten en -lokaties genoemd. Daarnaast wordt in de uiting een spaaractie met beperkte duur aangeprezen, waardoor het product in korte tijd relatief vaak moet worden gekocht.
2. Gesteld wordt: “Prince Start is een biscuit die speciaal is ontwikkeld om er langer tegenaan te kunnen en is daarom ook bijzonder geschikt als tussendoortje of voor kinderen die nu niet of niet goed ontbijten”. Klager verwijst daarvoor naar de website www.lu.nl.prince.
3. In strijd met het bepaalde in artikel 4 CVZ staat in de uiting op pagina 3 “Mama’s en kinderen zijn het volledig met elkaar eens: Prince is een perfecte keuze! PRINCE koekjes zijn heerlijke koekjes met kwalitatieve ingrediënten goed voor kinderen.” en “(…)   want PRINCE is een voedzaam (…) tussendoortje voor tijdens de ochtend- of middagpauze…”.
4. Het tandenborstelembleem op pagina 1 is kleiner dan de in artikel 7 CVZ genoemde vereiste maatvoering van 1,5 bij 1 cm.
5. Op pagina 3 van de uiting worden aan het product eigenschappen toegedicht met betrekking tot de voedingswaarde, de gezondheid en het gebruiksgemak, die door kinderen niet op waarheid zijn te toetsen. Gelet hierop is de uiting in strijd met  artikel 2 KJC.
6. Kinderen hebben niet de ervaring en kennis om de op pagina 3 staande, sturende en betwistbare claims te bevatten en/of te doorzien, op grond waarvan de uiting in strijd is met artikel 2a van de KJC.
7. Vanwege de op pagina 3 staande beweringen over de eigenschappen van het product en door een spaaractie te koppelen aan het product, worden ouders ertoe aangezet het product te kopen, hetgeen in strijd is met artikel 2b van de KJC.

Het oordeel van de Commissie
Allereerst overweegt de Commissie dat de Prince koekjes zijn aan te merken als zoetwaren in de zin van de CVZ, zodat deze code op de uiting van toepassing is.
Met betrekking tot de verschillende bezwaren overweegt de Commissie als volgt.
 
Ad 1. In de uiting staat geen cumulatieve opsomming van eetmomenten en -locaties, gezien het gebruik van het woordje “of”. Voorts duurt de spaaractie 11 maanden, hetgeen een betrekkelijk lange looptijd is. Tenslotte is men alleen voor blauwe punten afhankelijk van de aanschaf van een product en kunnen rode punten verdiend worden met het spelen van het Prince game.
Op grond van het vorenstaande kan niet worden geoordeeld dat de tekst aanzet tot excessief gebruik, zodat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.    
 
Ad 2. Omdat in de gewraakte uiting geen melding wordt gemaakt van Prince Start, vat de Commissie dit onderdeel op als onderbouwing van de klacht. Overigens heeft de Commissie er nota van genomen dat deze tekst van de website is verwijderd.
 
Ad 3. In de door klager geciteerde tekstgedeelten wordt, daar waar gesproken wordt over “Kwalitatieve ingrediënten goed voor kinderen” en gesteld wordt dat “Prince (…) een voedzaam(..) tussendoortje” is, onmiskenbaar een verband gelegd tussen de consumptie van de aangeprezen Prince koekje  en de gezondheid van kinderen. Op grond hiervan is de uiting in strijd met artikel 4 CVZ, zoals dat in samenhang met Verordening (EG) nr. 1924/2006 dient te worden uitgelegd. Ingevolge deze verordening is het niet toegestaan met betrekking tot de ontwikkeling en gezondheid van kinderen claims te gebruiken die, kort gezegd, niet zijn vermeld op de lijst met gecertificeerde claims, zoals vastgesteld door de Europese Commissie. Niet gesteld of gebleken is dat de onderhavige claim door de Europese Commissie is vastgesteld of wordt gebruikt in samenhang met een claim die op de lijst met gecertificeerde claims staat.
 
Ad 4. Adverteerder heeft erkend dat het op de uiting aangebrachte tandenborstelembleem kleiner is dan is voorgeschreven in artikel 7 CVZ, zodat de uiting in strijd is met deze bepaling.
Omdat de reclame-uiting is geniet in het op minderjarigen gerichte weekblad Donald Duck is de KJC op deze reclame-uiting van toepassing.
 
Ad 5, 6 en 7. Artikel 2 KJC bepaalt dat op kinderen gerichte reclame-uitingen moeten voldoen aan de onder a t/m d genoemde criteria opdat hen geen morele of fysieke schade wordt berokkend. 
Van de in de uiting staande informatie over de voedingswaarde, de gezondheid en het gebruiksgemak kan niet worden gezegd dat daarmee geprofiteerd wordt van de onervarenheid en goedgelovigheid van kinderen teneinde tot aankoop van het product aan te zetten.
Voorts kan, gelet op het hierboven onder ad 1 overwogene, ook niet worden geoordeeld dat de reclame-uiting vanwege de aan Prince koekjes gekoppelde spaaractie ertoe aanzet ouders of anderen te overreden tot aankoop van het product.
Gezien het vorenstaande acht de Commissie de reclame-uiting niet in strijd met artikel 2 KJC. 
 
De beslissing
Op grond van het hierboven onder ad 3 en 4 overwogene acht  de Commissie de reclame-uiting in strijd met de artikelen 4 en 7 van de CVZ en beveelt de Commissie adverteerder aan niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.

RB 1908

De tekst "Roken is dodelijk" op tabaksproducten is niet misleidend

RCC 22 augustus 2013, dossiernr. 2013/00492 (roken is dodelijk)
Roken is dodelijkBezwaar tegen voorzittersbeslissing. Tabak. Afwijzing. Het betreft de teksten “Roken is dodelijk” en “Roken veroorzaakt dodelijke longkanker” die onder meer zijn aangebracht op sigarettenpakjes. Aan vermelding van de gewraakte teksten ligt een wettelijk voorschrift ten grondslag en op grond van artikel 4.1 Reclame Voor Tabaksproducten (RVT) dienen deze teksten te zijn vermeld.

De klacht - De tekst “Roken is dodelijk” houdt in dat roken altijd tot de dood leidt. De mededeling “Roken veroorzaakt dodelijke longkanker” suggereert dat iemand die rookt er bijna recht op heeft om aan longkanker dood te gaan. Beide mededelingen zijn 100% misleidend. Veel rokers worden op een normale manier oud. Zo werd de oudste vrouw van Nederland enkele jaren geleden 110 jaar, hoewel ze een kettingrookster was. Ook krijgen sommige rokers, nadat een röntgenfoto van hun longen is gemaakt het compliment dat hun longen zo schoon zijn.

Het oordeel van de Commissie
Met de teksten “Roken is dodelijk” en “Roken veroorzaakt dodelijke longkanker” wordt tot uitdrukking gebracht dat roken in veel gevallen tot gevolg kan hebben dat men aan longkanker overlijdt, hetgeen wetenschappelijk is aangetoond en door klager niet is weersproken.
Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument deze zinsneden ook aldus opvatten en deze teksten, anders dan klager, niet opvatten als een stellige mededeling, inhoudende dat iedereen die rookt aan longkanker overlijdt.
Klager noemt, ter onderbouwing van zijn stelling, enkele voorbeelden, zoals een vrouw die, hoewel zij heeft gerookt, niet aan longkanker is overleden en mensen die roken maar desondanks, naar uit een röntgenfoto blijkt, schone longen hebben. Deze voorbeelden staan, naar het oordeel van de Commissie, niet op gespannen voet met de strekking van de mededelingen dat -kort gezegd- roken longkanker kan veroorzaken.

Voorts overweegt de Commissie dat, zoals ook de voorzitter in zijn beslissing van 27 juni 2013 overwoog, ingevolge artikel 1 van het Aanduidingenbesluit tabaksproducten waarschuwende teksten op verpakkingen van tabaksproducten dienen te worden aangebracht. In dit ministeriële besluit is de richtlijn 89/622/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 november 1989, betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijk en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lidstaten inzake de etikettering van tabaksproducten (Pb EG L 359), geïmplementeerd. Tevens dient ingevolge artikel 4.1 van de Reclamecode voor Tabaksproducten (RVT) in reclame voor tabaksproducten de tekst “Roken is dodelijk” te zijn opgenomen.
Nu aan vermelding van de gewraakte teksten een wettelijk voorschrift ten grondslag ligt en de tekst “Roken is dodelijk” tevens op grond van artikel 4.1 RVT in reclame voor tabaksproducten dient te zijn vermeld, acht de Commissie klagers bezwaar ongegrond.

De beslissing

Op grond van het vorenstaande bevestigt de Commissie de beslissing van de voorzitter en wijst de klacht af.

RB 1902

Wetsvoorstel tegengaan acquisitiefraude jegens bedrijven

Voorstel van wet van de leden Gesthuizen en Van Oosten tot wijziging van Boek 6 van het BW in verband met het tegengaan van acquisitiefraude door het doen van misleidende mededelingen jegens diegenen die handelen in de uitoefening van hun beroep, bedrijf of organisatie en wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van acquisitiefraude, Kamerstukken II, 2012-2013, 33 712, nr. 2; Memorie van toelichting (initiatiefvoorstel), Kamerstukken II 2012-2013, 33 712, nr. 3.
Art. 6:194 leden 2 en 3, 6:196 BW en 326d Sr.
Aanleiding
: Dagelijks worden ondernemers, stichtingen en overheden het slachtoffer van acquisitiefraude. Hierbij gaat het om «misleidende handelspraktijken tussen organisaties, waarbij bepaalde verkooptechnieken worden gebruikt gericht op het winnen van vertrouwen en het wekken van verwachtingen teneinde de ander te bewegen tot het aangaan van een overeenkomst, waarbij de tegenprestatie niet of nauwelijks naar behoren wordt geleverd.» Het begrip «acquisitie» is in die zin beperkend, daar het niet enkel draait om het verwerven van opdrachten, maar ook om het uitlokken van onverschuldigde betalingen.

Acquisitiefraude kan diverse vormen aannemen. Het overgrote deel betreft het aanbod om een advertentie of naamsvermelding in een bedrijvengids of op internet te plaatsen.3 Ondernemers worden hierbij misleid met het doel hen een contract te laten tekenen waaruit een betalingsverplichting ontstaat. Ook de ongevraagd en zonder juridische basis toegestuurde «facturen», de zogeheten spooknota’s, vallen onder de noemer acquisitiefraude. De hier genoemde vormen zijn echter niet uitputtend: acquisitiefraudeurs blijven hun werkwijzen vernieuwen, waardoor in de toekomst mogelijk nieuwe vormen ontstaan.

De verkooptechnieken van acquisitiefraudeurs zijn geraffineerd. Vaak nemen zij doelbewust contact op in drukke periodes, bijvoorbeeld tijdens vakantiedagen of vlak voor sluitingstijd. Ook maken ze gebruik van logo’s, «keurmerken» en namen die sterke gelijkenis vertonen met vertrouwenwekkende organisaties en vaak hebben ze professioneel ogende websites. (zie Memorie van Toelichting: hier)

Voorstel voor wijzigingen:

Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt gewijzigd als volgt:
A. Artikel 194 wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de huidige tekst komt de aanduiding «1.» te staan.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Een mededeling, openbaar of specifiek gericht op een ander, is in ieder geval misleidend indien sprake is van een misleidende omissie, waarbij essentiële informatie welke hij die handelt in de uitoefening van een beroep, bedrijf of organisatie, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, wordt weggelaten, verborgen wordt gehouden of op onduidelijke, onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laat verstrekt of gepresenteerd wordt, of het commerciële oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de context blijkt, niet laat blijken, waardoor hij die handelt in de uitoefening van een beroep, bedrijf of organisatie, een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
3. Bij de beoordeling of sprake is van een misleidende omissie als bedoeld in het tweede lid, zijn artikel 193d, vierde lid, en artikel 193e, onderdelen a tot en met d, van overeenkomstige toepassing.
B In artikel 196 komt het eerste lid te luiden als volgt:
1. Indien iemand door het openbaar maken of laten openbaar maken van een in artikel 194 omschreven mededeling of een ongeoorloofde vergelijkende reclame, of door het specifiek richten of laten richten van die mededeling op een ander, aan een ander schade heeft toegebracht of dreigt toe te brengen, kan de rechter hem op vordering van die ander niet alleen het openbaar maken of laten openbaar maken van zodanige mededeling of zodanige ongeoorloofde vergelijkende reclame, of het specifiek richten of laten richten van zodanige mededeling op een ander, verbieden, maar ook hem laten veroordelen tot het op een door de rechter aangegeven wijze openbaar maken of laten openbaar maken van een rectificatie van die mededeling of die ongeoorloofde vergelijkende reclame.

ARTIKEL II
In het Wetboek van strafrecht wordt na artikel 326c een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 326d

Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, een ander die handelt in de uitoefening van een beroep, bedrijf of organisatie mondeling of bij geschrift een aanbod doet waarin niet of op dubbelzinnige dan wel grafisch onduidelijke wijze wordt vermeld dat het een aanbod van overeenkomst tegen betaling betreft, wat de duur van de overeenkomst bedraagt of wat de prijs van de overeenkomst bedraagt, waardoor die ander een overeenkomst sluit die hij niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten indien hij de ware staat van zaken gekend had, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie.

 

RB 1744

Met behulp van affiliates gemaakte reclame

RCC 1 mei 2013, dossiernr. 2012/00816; RCC 1 mei 2013, dossiernr. 2012/00816-I; RCC 1 mei 2013, dossiernr. 2012/00816-II; RCC 1 mei 2013, dossiernr. 2012/00816-III  (Supermarkt coupon)
Box o' couponsMisleidende reclame. Bijzondere Reclamecode. Agressieve reclame. Digitale marketing. Betreft een op 31 juli 2012 verzonden e-mail van be@n4c.nl, waarin onder meer staat: ''DOE MEE EN MAAK KANS OM EENSUPERMARKT COUPON TER WAARDE VAN 450 EUR TE Winnen'' en ''Wij betalen uw boodschappen! klik hier... Wij hebben u geselecteerd om kosteloos boodschappen te kunnen doen deze maand. (...) U ontvangt dit bericht omdat u lid bent van de Nieuws Voor Consumenten Nieuwsbrief''. Klaagster klikte op de link en diende vervolgens een zeer gemakkelijke vraag te beantwoorden, maar na antwoorden diende zij haar gsm nummer op te geven, waarna bleek dat het om een abonnementsdienst ging. Zij vindt de e-mail misleidend en meent dat zij recht heeft op de waardebon.

De Commissie stelt vast dat First Impressions bij verweer heeft meegedeeld dat zij deze e-mail heeft verzonden, op verzoek van Immediato B.V., die First Impressions als “adverteerder” aanmerkt. Aldus de Commissie is sprake van een klacht tegen grensoverschrijdende reclame als bedoeld in Bijlage 1 bij het Reglement RCC en het College van Beroep, nu de e-mail afkomstig is van het in Nederland gevestigde First Impressions, en is ontvangen door klaagster, die in België woont.

Nadat de Commissie in haar eerste tussenbeslissing (van 27 november 2012) heeft geoordeeld dat de bestreden e-mail in strijd is met artikel 3.1 Reclamecode SMS-dienstverlening, dat er sprake is van agressieve reclame en dat de e-mail in strijd is met de waarheid, dient nog de vraag te worden beantwoord wie verantwoordelijk moet worden geacht voor de bestreden e-mail.

(...)

Weliswaar is niet gebleken dat Immediato, overeenkomstig de door haar gehanteerde voorwaarden, toestemming heeft gegeven om de bestreden e-mail te verzenden, maar wel is komen vast te staan dat Immediato gebruik heeft gemaakt van marketing met behulp van affiliates. Niet is gesteld of gebleken dat Immediato aan neergelegde verplichtingen omtrent affiliates heeft voldaan. Gelet hierop acht de Commissie Immediato mede verantwoordelijk voor de inhoud van de bestreden, met behulp van affiliates gemaakte reclame.

(...)

Zoals is vermeld in de tweede tussenbeslissing (van 5 februari 2013) heeft het e-mail marketingbureau Sevbo MD B.V. (hierna Sevbo) meegedeeld dat zij de bestreden e-mail heeft verzonden naar de Belgische leden. Naar het oordeel van de Commissie dient bij zodanige verzending, waarbij Sevbo bekend kan worden verondersteld met de inhoud van die e-mail, in elk geval Sevbo verantwoordelijk te worden geacht voor die inhoud. Ten aanzien van First Impresssions en Scoort Media worden de klachten afgewezen.