RB

Media  

RB 1555

Niet ontoelaatbare spot met Bijbelverhaal van Noach door Axe

RCC 20 november 2012, zaaknr.2012/00962 (Happy End of the World)

Het betreft de commercial voor Axe 2012 “Happy End of the World”. In de commercial is een man te zien die, terwijl anderen gehaast in volgepakte auto’s stappen, op het land een houten schip bouwt. Als het schip klaar is, spuit de man, staand op de voorplecht van het schip, Axe 2012 op zijn bovenlichaam. Kennelijk hierdoor aangetrokken, komt een lange rij jonge vrouwen, die, terwijl de lucht betrekt,  het schip ingaan. De voice-over: “Happy End of the World, Axe 2012, the final edition.”

Volgens de klager wordt in de reclame spot gedreven met het Bijbelverhaal van Noach, die een ark bouwde omdat de zondvloed kwam. Klaagster acht de commercial kwetsend voor iedereen die het echte verhaal van Noach kent, en daarom in strijd met “de reclame code”.

In de uiting wordt op een duidelijk overdreven en humoristisch bedoelde wijze het Axe effect op vrouwen onder de aandacht gebracht, waarbij een toespeling wordt gemaakt op het Bijbelverhaal van Noach, in welk verhaal de dieren de ark in gingen. Naar het oordeel van de Commissie worden met deze op het product afgestemde reclame en de manier waarop het verhaal van Noach hierin, op luchtige wijze, is verwerkt, de grenzen van het toelaatbare niet overschreden. De Commissie wijst de klacht af.

De Commissie vat klaagsters bezwaar dat de televisiecommercial in strijd is met “de reclame code artikel 2 punt 4” aldus op, dat klaagster de commercial in strijd met de goede smaak en/of het fatsoen dan wel nodeloos kwetsend acht als bedoeld in de artikelen 2 en 4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Bij de beantwoording van de vraag of een reclame-uiting in strijd is met (één van) deze criteria stelt de Commissie zich terughoudend op, gezien het subjectieve karakter daarvan.

In de uiting wordt op een duidelijk overdreven en humoristisch bedoelde wijze het Axe effect op vrouwen onder de aandacht gebracht, waarbij een toespeling wordt gemaakt op het Bijbelverhaal van Noach, in welk verhaal de dieren twee aan twee de ark in gingen.
Naar het oordeel van de Commissie worden met deze op het product afgestemde reclame en de manier waarop het verhaal van Noach hierin, op luchtige wijze, is verwerkt, de grenzen van het toelaatbare niet overschreden.
De Commissie heeft er begrip voor dat niet iedereen de reclame zal waarderen, maar dit leidt niet tot een ander oordeel.

De beslissing
 
De Commissie wijst de klacht af.

RB 1554

Onbeperkt, alleen één dag in het weekend

Vz. RCC 27 november 2012, zaaknr.2012/00992 (1 dag gratis reizen)

De bestreden reclame-uiting betreft een banner voor de “treinkaartjesactie” in de elektronische nieuwsbrief van adverteerder. In de banner staat: “1 dag onbeperkt reizen door héél Nederland”. In de banner staat voorts de prijs van het product (€ 12,99) en een link (“klik hier”) naar de website van adverteerder waar meer informatie over de actie staat.

Klager heeft gebruik gemaakt van de treinkaartjesactie. Nadat hij twee tickets had gekocht, bleek dat deze alleen geldig zijn in het weekend. Deze voorwaarde staat niet in de banner. Klager voelt zich misleid nu hij niet tijdig over de voorwaarde is geïnformeerd, klager meende daardoor dat hij elke willekeurige dag van de tickets gebruik kon maken. Adverteerder verwijst naar de print van de webpagina waarnaar vanuit de banner wordt gelinkt en waar staat dat de treinkaartjes alleen op één zaterdag of één zondag geldig zijn. Aldus heeft zij de gemiddelde consument voldoende geïnformeerd. Adverteerder heeft in het verleden altijd dezelfde voorwaarde gehanteerd.

De RCC oordeelt dat deze informatie had niet mogen ontbreken omdat door het ontbreken van deze essentiële informatie in de banner zal de gemiddelde consument menen dat men elke dag van de week gebruik kan maken van het ticket. de gemiddelde consument zou hiertoe kunnen worden gebracht een transactie besluit te nemen, dat hij anders niet zou hebben genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

2)  Naar het oordeel van de voorzitter biedt de onderhavige ban­ner, gezien zijn formaat, evenwel voldoende ruimte om met zoveel woorden te vermelden dat men uitsluitend gedurende het weekend van de treinkaartjesactie gebruik kan maken. Deze informatie is essentieel. Het gaat immers om een belangrijke beper­king waarover de consument tijdig moet worden geïnformeerd. Door het ontbreken van deze essentiële informatie in de banner zal de gemiddelde consument menen dat men elke dag van de week gebruik kan maken van het ticket. Deze consument kan naar het oordeel van de voorzitter niet uit eigen wetenschap bekend worden verondersteld met het bestaan van deze beperking. Deze beperking blijkt ook niet uit de context van de uiting. Adverteerder had derhalve, gelet op het bepaalde in artikel 8.4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) in verbinding met artikel 8.3 aanhef en onder c NRC, deze essentiële informatie in de banner dienen op te nemen. Adverteerder heeft dit evenwel nagelaten.

3)  Blijkens het voorgaande is sprake van een omissie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC. Voorts is de voorzitter van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht zou kunnen worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet zou hebben genomen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Dat de banner direct doorlinkt naar een website waarop wél met zoveel woorden staat dat het ticket geldig is op een zaterdag of zondag, doet daaraan niet af. Dit ontneemt immers aan de banner niet zijn zelfstandige karakter en doet evenmin af aan de verplichting om in dit geval reeds in de banner de noodzakelijke essentiële informatie op te nemen.
 
De beslissing van de voorzitter
Op grond van hetgeen hiervoor is vermeld, acht de voorzitter de gewraakte reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1549

"Heren stretch t-shirt" niet "altijd 6.50"

Vz RCC 20 november 2012, dossiernr. 2012/00926 (hema t-shirt altijd 6.50)

Vergelijkbaar met RB 1310.

Op de website hema.nl voor zover op die website een “heren stretch t-shirt” kan worden besteld met als prijsvermelding “altijd 6.50”.  De tekst "altijd 6,50" is bovendien opgenomen in de disclaimer in de brochure en op bordjes die in de winkel zijn geplaatst bij de klantenservice.

Klager heeft geconstateerd dat adverteerder de “altijd”-prijs van witte shirts in 2012 twee keer heeft verhoogd. Volgens klager is dit in strijd met het woord “altijd”, nu dit woord betekent dat iets blijvend is en niet zal veranderen. Door het ontbreken van een duidelijke toelichting over die invulling mist de gemiddelde consument, essentiële informatie die hij nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Om die reden is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Adverteerder stelt dat zij consumenten informeert over de invulling die zij geeft aan het woord “altijd” door de volgende tekst op haar website: “Hema doet haar uiterste best de ‘altijd’ prijzen zo lang mogelijk gelijk te houden, maar kan wijzigingen in prijs en uitvoering niet uit­slui­ten”. Deze informatie staat volgens adverteerder in de disclaimer op de website en onder het kopje “prijzen” op de pagina “over online winkelen”. De voorzitter heeft geconstateerd dat be­doelde tekst inderdaad op de desbetreffende webpagina’s staat. De voorzitter is evenwel van oordeel dat adverteerder daarmee nog niet heeft voldaan aan de eis dat de consument “dui­de­lijk” over de invulling van het woord “altijd” wordt geïnformeerd.

4)  Aan het voorgaande doet niet af dat, zoals adverteerder stelt, de tekst ook is opgenomen in disclaimers in brochures en op bordjes in de winkel. De website is immers een zelfstan­di­ge reclame-uiting die, los van de in de brochures en winkels te verstrekken informatie, aan de bepa­lingen van de Nederlandse Reclame Code dient te voldoen

 De beslissing van de voorzitter
Op grond van hetgeen hiervoor is vermeld, acht de voorzitter de gewraakte reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1547

Bij andere anti-aanbakpannen komen chemicaliën terecht in uw eten

RCC 6 november 2012 zaaknr. 2012/00809 (Ceramicore pannen)

Het betreft een televisiereclame voor Ceramicore pannen. Daarin wordt gesproken over een “keramische anti-aanbakpan” en wordt gesteld: “Met gewone anti-aanbakpannen komt de anti-aanbaklaag uit de pan in uw eten, waardoor er gevaarlijke anti-aanbakmaterialen en chemicaliën in uw eten komen. Met keramiek is er geen magie, geen mysterie, geen gevaarlijke chemicaliën”.

De klacht gaat over de stelling dat er bij gewone anti-aanbakpannen gevaarlijke chemicaliën vrijkomen, is niet juist en in strijd met artikel 6 van de Nederlandse Reclame Code (NRC), ingevolge welke bepaling reclame niet mag appelleren aan gevoelens van angst of bijgelovigheid.

Naar oordeel van de Commissie heeft adverteerder niet de juistheid van de bestreden, absolute mededeling aangetoond. Door deze mededeling wordt de indruk gewekt dat bij gewone anti-aanbakpannen in alle gevallen diverse, gevaarlijke materialen in het eten terechtkomen. Commissie doet een aanbeveling.

 
Adverteerder heeft in reactie op de klacht, dat voornoemde stelling onjuist is,  meegedeeld dat het gaat om de stof PFOA/C8, dat deze stof kan vrijkomen bij bepaalde temperaturen dan wel beschadigingen aan de anti-aanbaklaag, en dat er onderzoeken zijn die aantonen dat door de blootstelling aan PFOA/C8 “de kans op bepaalde ziekteverschijnselen mogelijk wordt vergroot”.  Verweerder heeft echter geen onderzoeken waaruit zijn gelijk blijkt overgelegd, wat wel op zijn weg had gelegen. Hij heeft slechts verwezen naar een link betreffende -naar verweerder stelt- een onderzoek waarin “wordt geconcludeerd dat er een mogelijk verband bestaat tussen PFOA en diverse vormen van kanker”.
Aldus heeft adverteerder de juistheid van de bestreden, absolute mededeling niet aangetoond. Door deze mededeling wordt naar het oordeel van de Commissie de indruk gewekt dat bij gewone anti-aanbakpannen in alle gevallen diverse, gevaarlijke materialen in het eten terecht komen.
Gelet op het voorgaande gaat de reclame gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de voordelen van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b NRC. Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
 
Gelet op bovengenoemde onjuistheid wordt door de reclame bovendien zonder te rechtvaardigen redenen geappelleerd aan gevoelens van angst als bedoeld in artikel 6 NRC. 
Ten slotte constateert de Commissie dat zij met betrekking tot de onderhavige reclame op 22 mei 2012 reeds een aanbeveling heeft gedaan (dossier 2012/00368). Het betrof toen een ander onderdeel van de uiting.
 
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met de artikelen 6 en 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om ook niet meer op de in dit dossier bestreden wijze reclame te maken.
RB 1546

Stichting Stophersentumoren maakt misleidende reclame

RCC 6 november 2012 zaaknr. 2012/00957 (stop hersentumoren)

De klacht heeft betrekking op een commercial waarin de aandacht wordt gevestigd op het ontbreken van gedegen onderzoek naar hersentumoren.  In beeld verschijnt een ouderpaar met een jong kind dat in het ziekenhuis tegenover een arts zit.  De voice over zegt:   “De dokter vertelt dat jullie zoontje een hersentumor heeft. En dat het iedereen kan overkomen. Jong en oud. En ook al sterven er vier mensen per dag aan, er is nog geen genezende behandeling mogelijk omdat er geen gedegen onderzoek wordt gedaan. Zonder onderzoek is dit gevecht dus al verloren, voordat jullie er aan beginnen. Hoogstwaarschijnlijk is je zoontje binnen 15 maanden dood. Zonder onderzoek geen kans. Zonder u geen onderzoek.”
 
 Als ouder van een zoon met een hersentumor vindt klaagster dat het filmpje schokkende beelden laat zien en horen. Klaagster vraagt zich af waar de cijfers die worden genoemd op zijn gebaseerd. De zoon van klaagster leeft al 11 jaar met een niet operabele hersenstam tumor en heeft het afgelopen jaar zijn HAVO diploma gehaald. Verweer luidt dat het onderzoek is onderbouwd met feitelijke gegevens en deskundigenonderzoek.. De Com­missie is van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, te weten het doneren van geld. Om die reden is de uiting op dit punt misleidend en daarmee oneerlijk zoals bedoeld in artikel 7 NRC.

De kwaadaardige hersentumor is een nog vrij onbekende ziekte. Met de campagne hoopt verweerder de ziekte uit de anonimiteit te halen. Dit wordt op indringende wijze gedaan, omdat verweerder gelooft dat het effect heeft om het grote publiek zeer direct te confronteren met de ernst van deze ziekte en het ontbreken van kennis over de oorzaak en de behandeling ervan.

Verweerder is ervan overtuigd dat sprake is van een integere reclame, waarbij het belang van meer onderzoek naar een betere behandeling van kwaadaardige hersentumoren volle aandacht krijgt. Verweerder is zich ervan bewust dat een dergelijke commercial onrust kan veroorzaken, maar vond het in belang van de (toekomstige) patiënt en hun naasten dat de ernst van de ziekte toch aandacht verdient rondom de Internationale Hersentumorweek.

De Commissie begrijpt uit de stelling van klaagster dat het voor haar niet duidelijk is waarop de in de commercial genoemde feitelijke gegevens zijn gebaseerd en dat zij op grond van ervaringen met haar eigen zoon, deze ook in twijfel trekt. Aldus begrijpt de Commissie haar klacht aldus dat volgens haar de reclame behalve schokkend, tevens misleidend is.
In de reclame-uiting wordt echter zonder nadere nuancering gesproken over ‘een hersentumor’ die is geconstateerd, waarvan vervolgens wordt gezegd dat ‘er’ vier mensen per dag aan sterven. Tot slot wordt voorspeld dat het in de reclame bedoelde jongetje ‘hoogstwaarschijnlijk binnen 15 maanden dood’ is. In de gehele commercial wordt geen onderscheid gemaakt tussen kwaadaardige en goedaardige hersentumorentumoren of de verschillen in gradaties die hierin bestaan en de gevolgen voor de overlevingsperiode.
 
Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de boodschap in de commercial daarom aldus opvatten dat deze betrekking heeft op iedere willekeurige vorm van een hersentumor en wordt de onjuiste indruk achtergelaten dat ten aanzien van een persoon (jong of oud) bij wie een hersentumor is geconstateerd, ongeacht  in welke vorm, de kans buitengewoon groot is dat hij of zij binnen 15 maanden dood is.
Gelet op het voorgaande gaat de commercial gepaard met voor de gemiddelde consument onduidelijke informatie zoals bedoeld in artikel 8.2 aanhef van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Voorts is de Com­missie van oordeel dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen, dat hij anders niet had genomen, te weten het doneren van geld. Om die reden is de uiting op dit punt misleidend en daarmee oneerlijk zoals bedoeld in artikel 7 NRC.

Bij de beantwoording van de vraag of een uiting in strijd is met deze criteria stelt de Commissie zich, gezien het subjectieve karakter daarvan, terughoudend op. Getoetst wordt immers aan subjectieve normen waarbij, anders dan bij objectieve normen, de persoonlijke waardering een belangrijke rol speelt, die per individu kan verschillen. Bij toetsing van een uiting aan subjectieve normen beoordeelt de Commissie of volgens huidige maatschappelijke opvattingen de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden. Daarbij kunnen verschillende factoren een rol spelen, zoals bijvoorbeeld de boodschap van de uiting, het daarmee beoogde doel en de wijze waarop dit in de uiting is uitgewerkt. Gelet hierop acht de Commissie -voornoemde terughoudendheid in acht genomen- de uiting niet van dien aard, dat daarmee de in dit verband genoemde artikelen van de Nederlandse Reclame Code worden overtreden. Dat niet iedereen de uiting zal waarderen, leidt niet tot een ander oordeel.  Op dit punt wordt de klacht derhalve afgewezen.
 
Op grond van het hiervoor in het oordeel onder 1. bepaalde, acht de Commissie de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder, voor zover nog nodig, aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
Voor het overige wijst de Commissie de klacht af.
RB 1545

In de praktijk kunnen wachtrijen voorkomen

Vz RCC 30 oktober 2012, zaaknr. 2012/00892 (Bobbejaanland geen wachtrijen)
 
De klacht verwijst naar elektronische toegangskaarten waarop staat vermeld “Bobbejaanland heeft veel overdekte attracties en kent geen wachtrijen”. Bij een bezoek van klager bleken er echter rijen te zijn van 45 minuten tot een uur.

Adverteerder stelt in zijn verweer niet te verwachten dat zijn reclame zo letterlijk wordt geïnterpreteerd. Uit onderzoek blijkt bovendien dat één van de grote voordelen van adverteerder ten opzichte van zijn concurrenten ligt in het feit dat het park van adverteerder weinig tot geen wachtrijen kent.

Adverteerder heeft niet weersproken dat in de praktijk wachtrijen kunnen voorkomen in haar attractiepark, in tegenstelling tot hetgeen wordt gesuggereerd in de uiting. De uiting bevat derhalve onjuiste informatie ten aanzien van een van de voornaamste kenmerken van het product, te weten de voordelen als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument door de uiting tevens ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.

Op grond van het voorgaande acht de voorzitter de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. De voorzitter beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 1543

Niet discriminerend voor personen die niet werken

RCC 30 oktober 2012 zaaknr. 2012/00789B (VVD - Werkend Nederland)

De bestreden reclame-uiting komt voor in een commercial (in de periode voorafgaand aan de Tweede Kamerverkiezingen.) Een man komt in beeld en zegt: “Ja, waarom zou je nog werken? Als je niks doet word je in de watten gelegd en als je keihard werkt dan word je gepakt”. Vervolgens wordt door een voice over de volgende tekst gezegd: “Werkend Nederland verdient belastingverlaging. VVD.”

Klaagster acht de commercial onnodig grievend voor mensen die een uitkering krijgen. Klaagster meent dat er sprake is van stemmingmakerij en daardoor van aantasting van de burgerrechten. Klaagster stelt: “Er bestaat zelfs jurisprudentie over bij het Hof van Europa. Dat het discriminatie is en aantasting van de burgerrechten.”

Hoewel de Commissie er begrip voor heeft dat sommigen de wijze waarop de VVD haar visie op dit punt aan de man brengt niet zullen waarderen, kan, in het licht van de vergaande terughoudendheid die in acht dient te worden genomen bij de beoordeling van politieke uitingen, ook als dit reclame-uitingen zijn, naar objectieve maatstaven niet worden gezegd dat de uiting onnodig grievend of discriminerend is voor personen die niet werken.

Klaagster wijst erop dat de VVD de partij van de Minister President is en aldus een voorbeeldfunctie heeft. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de Minister President er ook is voor de niet werkende Nederlanders. Klaagster heeft er bezwaar tegen dat in de commercial een onderscheid wordt gemaakt tussen ‘werkers’ en ‘niet-werkers’. Zij stelt dat sprake is van een ‘criminaliserende’ ondertoon en dat de commercial aanzet tot haat en tweedracht. “Het maakt van de slachtoffers van de crisis daders, en de echter daders (banken etc) gaan vrijuit”, aldus klaagster.

Het oordeel van de Commissie
Evenals de voorzitter, is de Commissie van oordeel dat bij het beoordelen van de onderhavige commercial een vergaande terughoudendheid dient te worden in acht genomen. Het betreft immers een commercial van een politieke partij, de VVD, waarin zij haar standpunt tot uitdrukking brengt, te weten “werkend Nederland verdient belastingverlaging”. De wijze waarop dit gebeurt is, ook naar het oordeel van de Commissie, niet van dien aard dat de grens van het toelaatbare wordt overschreden. Hoewel de Commissie er begrip voor heeft dat sommigen de wijze waarop de VVD haar visie op dit punt aan de man brengt niet zullen waarderen, kan, in het licht van de vergaande terughoudendheid die in acht dient te worden genomen bij de beoordeling van politieke uitingen, ook als dit reclame-uitingen zijn, naar objectieve maatstaven niet worden gezegd dat de uiting onnodig grievend of discriminerend is voor personen die niet werken.

Hetgeen klaagster in haar bezwaar tegen de terzijdelegging en in haar mondelinge toelichting heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
De Commissie bevestigt de beslissing van de voorzitter.
RB 1541

De Mercedes-Benz mag "gewelddadig" genoemd worden

RCC 30 oktober 2012, zaaknr. 2012/00823 (klager tegen adverteerder)

In het Haarlems Dagblad staat de bestreden uiting: Onder de foto van een Mercedes-Benz G 63 AMG: “De Mercedes-Benz G 63 AMG ziet er gewelddadig uit – en is dat ook”.

Daaronder staat onder de aanhef: “Gewelddadig Test Mercedes-Benz G 63 AMG” onder meer: 

“Mag je het gewelddadig noemen? Bijna wel, al bepaalt natuurlijk de bestuurder zelf wat hij doet met al dat vermogen. In elk geval heeft Mercedes-Benz twee supersnelle versies toegevoegd aan het gamma van de vernieuwde G-klasse: de G 63 AMG en de G 65 AMG.  Wij reden in de Franse Alpen, waar (….). Geen gebied waar je als een razende doorheen rijdt, je wilt genieten van de natuur. Maar de G-klasse roept onvermoede driften in jezelf boven. Het is geweldig om het gaspedaal in te trappen, om te genieten van het vermogen van 400 kW. Het roffelende geluid van de uitlaat geeft een enorme kick. (...)”.

De klager stelt dat het woord “Gewelddadig” in de uiting zodanig wordt herhaald en onderbouwd, dat er ingespeeld wordt op agressiviteit in het rijgedrag. De Commissie wijst de klacht af, er is sprake van in de reclame niet ongebruikelijke en toelaatbare overdrijving.

Aangezien de klacht niet verder is onderbouwd, is niet duidelijk welke bepaling(en) van de NRC klaagster overtreden acht. Voor zover de Commissie de uiting als reclame mocht aanmerken, meent HDC Media dat deze uiting niet in strijd is met de NRC. Volledigheidshalve voert HDC Media aan dat de Code voor Personenauto’s (CvP) niet van toepassing is, omdat HDC Media geen deel uitmaakt van de branche zoals bedoeld in sectie 2 sub a CvP en hierdoor niet gebonden is aan de bepalingen van de CvP.

Het oordeel van de Commissie:
Bovenaan de pagina waarvan de bestreden uiting deel uitmaakt, staat “Advertorial”, op zodanige wijze dat naar het oordeel van de Commissie de gehele pagina als advertorial moet worden aangemerkt. Niet voldoende duidelijk is dat de pagina -zoals aangevoerd namens Het Haarlems Dagblad- enerzijds advertenties bevat en anderzijds artikelen over mobiliteit.

De bestreden uiting over de Mercedes-Benz G 63 AMG houdt onmiskenbaar een aanprijzing in van deze auto en naar het oordeel van de Commissie dient Mercedes in dit geval, waarin sprake is van een advertorial, als adverteerder te worden aangemerkt. Daarbij acht de Commissie het niet van belang of de uiting al dan niet tegen betaling is geplaatst.

De Commissie vat de klacht op in die zin dat de reclame appelleert aan of oproept tot agressief of verkeersonveilig gedrag als bedoeld in artikel 3 CvP. De Commissie acht deze klacht ongegrond. Naar haar oordeel verwijst de tekst van de uiting niet in ernst naar agressief of verkeersonveilig gedrag, maar is er sprake van in reclame niet ongebruikelijke en toelaatbare overdrijving.
 
Gelet op het bovenstaande wordt als volgt beslist. 
De Commissie wijst de klacht af.
 

RB 1540

Eerste boete(matiging) voor toekomstige producten of diensten

Rechtbank Amsterdam 14 november 2012, LJN BY3391 (TROS tegen CvdM)

Mediarecht. Vermijdbare uiting met wervend karakter, (beperkte) matiging van de boete, omdat er nooit eerder een boete is opgelegd voor toekomstige producten of diensten. Uit't persbericht van het CvdM: De rechtbank Amsterdam heeft het Commissariaat voor de Media in het gelijk gesteld in een zaak rond het kinderprogramma 'Het Sprookjesboomfeest' van de TROS. De rechtbank bevestigde het oordeel van het Commissariaat [IEF 10017] dat de omroep zich met het programma niet aan de Mediawet heeft gehouden.

Het Commissariaat is verheugd over deze uitspraak. De publieke omroep moet een veilige haven zijn voor kinderen. Publieke media-instellingen mogen in hun programma's geen reclame maken en ze mogen buiten de programma's niet dienstbaar zijn aan het maken van winst door commerciële partijen. Het is een belangrijke toezichtstaak van het Commissariaat om dit te voorkomen.

Het programma bevatte verboden reclame-uitingen. Bovendien maakte de TROS zich dienstbaar aan de commerciële belangen van de Efteling. De omroep bood namelijk met het uitzenden van het kinderprogramma kort voor de introductie van de attractie Sprookjesboom, de Efteling de kans om via het programma alvast interesse voor die attractie te wekken.

Het Commissariaat legde voor beide overtredingen een boete op van € 60.000. De TROS stelde tegen dit besluit beroep in. De rechtbank zag aanleiding om de totale hoogte van de gezamenlijke boetes te matigen tot € 108.000. Dat doet niet af aan het inhoudelijke oordeel dat de TROS de overtredingen heeft begaan.

2.5. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat sprake is van vermijdbare uitingen met een wervend karakter ten aanzien van de Efteling als zodanig en ten aanzien van de attractie “Sprookjesboom”, waarmee eiseres artikel 2.89, eerste lid, onder b, van de Mediawet heeft geschonden. Verweerder heeft zich echter ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vermijdbare uitingen in het programma eveneens een wervend karakter ten aanzien van de musical hebben.

2.9 (...) Daarnaast ziet de rechtbank een boeteverlagende omstandigheid in het feit dat verweerder nog nooit een boete heeft opgelegd voor reclame-uitingen met een wervend karakter ten aanzien van toekomstige producten en/of diensten.

2.3. In dit verband stelt eiseres dat enkel sprake kan zijn van het maken van vermijdbare reclame indien sprake is van een ten tijde van de uitzendingen reeds bestaand product of dienst. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de wet noch uit de jurisprudentie volgt dat vermijdbare uitingen alleen kunnen worden gedaan ten aanzien van bestaande producten en/of diensten. Met verweerder acht de rechtbank het aannemelijk dat een reclame-uiting zich in het geheugen van de kijker kan nestelen en derhalve een wervend karakter kan hebben ten aanzien van toekomstige producten of diensten.

2.4. Vaststaat dat op 1 april 2010 de attractie “Sprookjesboom” in de Efteling is geopend. Daarnaast is in het Eftelingtheater een musical “Sprookjesboom” opgevoerd. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of sprake is van vermijdbare uitingen ten aanzien van de Efteling als zodanig, danwel ten aanzien van deze attractie of musical.
- De rechtbank acht het aannemelijk dat de Efteling als zodanig op het moment dat het programma werd uitgezonden bij het gemiddelde publiek bekend was. Van belang is dat het hoofdbestanddeel van het programma, de zogenaamde “Sprookjesboom”, tevens een onderdeel is van het Sprookjesbos in de Efteling. De uitingen in het programma zoals het logo en de naam van het programma, het decor, de handpoppen, de sprookjesfiguren en de muziek dragen naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang met het tonen/noemen van de naam “Sprookjesboom” (in welke vorm dan ook), bij aan de identificeerbaarheid van de Efteling als zodanig. Gelet hierop moeten deze uitingen in het programma worden aangemerkt als vermijdbare uitingen die onmiskenbaar tot gevolg hebben dat de afname van producten of diensten van de Efteling wordt bevorderd.
- De attractie is ongeveer zes weken na de laatste uitzending van het programma in de Efteling geopend. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 2.3 is overwogen, kunnen vermijdbare uitingen ook een wervend karakter hebben ten aanzien van nog toekomstige producten en/of diensten. De rechtbank acht het aannemelijk dat de vermijdbare uitingen na een periode van zes weken nog in het geheugen van de gemiddelde kijker zijn genesteld en derhalve nog steeds een wervend effect kunnen hebben. Gelet op dit herinneringseffect moeten voornoemde uitingen naar het oordeel van de rechtbank eveneens als vermijdbare uitingen met een wervend karakter worden aangemerkt ten aanzien van de attractie.
- Met betrekking tot de vraag of voornoemde uitingen eveneens een wervend karakter hebben ten aanzien van de musical, acht de rechtbank het volgende van belang. De musical is in de periode van 2 augustus 2009 tot en met 6 september 2009 opgevoerd in het Eftelingtheater en vanaf december 2010 in theaters door het hele land. Nu de eerste serie voorstellingen ten tijde van de uitzendingen al was afgesloten, kunnen de uitingen niet een voor die serie wervend karakter hebben. Gelet op de periode gelegen tussen de laatste uitzending medio februari 2010 en de tweede serie voorstellingen, kan naar het oordeel van de rechtbank alleen al vanwege het tijdsverloop zonder nadere bewijsvoering niet worden aangenomen dat de reclame-uitingen een wervend karakter hebben ten aanzien van deze laatste serie musicalvoorstellingen.

2.5. De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat sprake is van vermijdbare uitingen met een wervend karakter ten aanzien van de Efteling als zodanig en ten aanzien van de attractie “Sprookjesboom”, waarmee eiseres artikel 2.89, eerste lid, onder b, van de Mediawet heeft geschonden. Verweerder heeft zich echter ten onrechte op het standpunt gesteld dat de vermijdbare uitingen in het programma eveneens een wervend karakter ten aanzien van de musical hebben.
2.9. Nu de rechtbank echter ook van oordeel is dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat het programma vermijdbare uitingen met een wervend karakter ten aanzien van de musical “Sprookjesboom” bevat, dient de boete te worden gematigd. Daarnaast ziet de rechtbank een boeteverlagende omstandigheid in het feit dat verweerder nog nooit een boete heeft opgelegd voor reclame-uitingen met een wervend karakter ten aanzien van toekomstige producten en/of diensten. In de Beleidslijn is immers de omstandigheid dat de interpretatie van de geschonden norm niet eerder is betrokken in het toezichtsbeleid van het Commissariaat als boeteverlagende omstandigheid opgenomen (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2012, LJN: BW9561).
De rechtbank ziet in deze twee omstandigheden aanleiding om de opgelegde boete van
€ 60.000, - te matigen met 10% naar een bedrag van € 54.000.-. Voor verdere matiging bestaat onder de gegeven omstandigheden geen grond. De gematigde boete wordt door de rechtbank als evenredig gezien.
RB 1534

Actiedeksel zijn inwisselbaar tot datum, niet beschikbaar

Vz. (afwijzing) RCC 24 oktober 2012, dossiernr. 2012/00821 (Zuivelhoeve deksels inwisselbaar)

Tegen inlevering van 2 actiedeksels van de Zuivelhoeve bij Thermen Bussloo krijgt de 2e persoon gratis entree. De deksels zijn inwisselbaar t/m 30 september 2012.

Klager stelt dat op de website ten onrechte wordt gesteld dat de actie loopt tot 30 september 2012, terwijl hij op 27 augustus 2012 nergens het product met actiedeksel kon krijgen.

Adverteerder heeft aangevoerd dat de producten met een houdbaarheid tot 30 augustus 2012 zijn voorzien van het actiedeksel. De actiedeksels zijn geldig tot en met 30 september 2012. Op deze wijze hebben actiekopers voldoende gelegenheid om van de actie gebruik te maken. De actievoorwaarden zijn tot en met 30 september 2012 beschikbaar op de website, ter informatie van alle consumenten die, na aankoop, gebruik willen van maken van de actie.

Op de website wordt niet gesteld dat de deksels ‘beschikbaar’ zijn tot 30 september 2012, maar enkel ‘inwisselbaar’. Adverteerder heeft bovendien voldoende gemotiveerd, en klager heeft niet weersproken, dat de potten yoghurt met actiedeksel beschikbaar waren gedurende het overgrote gedeelte van de looptijd van de actie. Van onjuiste reclame is derhalve geen sprake.

Het onvermeld laten op de website van het feit dat in de winkels geen actieproducten meer te koop waren, kan in het onderhavige geval ook niet worden aangemerkt als een omissie van essentiële informatie. Het is immers niet aannemelijk dat de gemiddelde consument haar keuze voor dit product in de winkel zal laten afhangen van het al dan niet vermelden van de aanbodsdatum op de website.