RB

Producten  

RB 1429

“Gegarandeerde” portemonnee

Kantonrechter Rechtbank Amsterdam 19 juni 2012, LJN BW8597 (Eisers tegen NPL)

Gouden Muntactie. Overeenkomst tussen Nederlandse Postcodeloterij (NPL) en deelnemers. NPL moet het overeengekomen ( "gegarandeerde") cadeau van euro 2.500,00 aan de deelnemers doen toekomen.

Gelet op de duidelijke tekst van de overeenkomst, is er geen ruimte voor de door NPL verdedigde stelling dat eisers redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat zij geen recht hadden op € 2.500,00 en alleen maar een kans daarop. De conclusie is dan ook dat de NPL haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst dient na te komen en dat zij de door hem aan eisers “gegarandeerde” portemonnee met € 2.500,00 moet doen komen.

In citaten:


4.1.In de onder 1.4. genoemde brief doet de NPL eisers een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst: wanneer eisers mee gaan spelen in de Postcode Loterij, krijgen ze “gegarandeerd” een fantastisch welkomstcadeau. Uit de opzet van de brief volgt dat hun cadeau de bij hun code behorende portemonnee met € 2.500,00 is. Immers: bovenaan de aan eisers toegezonden brief staat “welk cadeau krijgt u ?”. Die mededeling wordt herhaald bij “Kras uw cadeau-code”en bij de rijtjes met de muntcodes en cadeau-codes, die met één van de vier genoemde cadeau’s corresponderen. In het geval van eisers corresponderen de codes met de portemonnee met € 2.500,00. Bij de door de NPL verdedigde uitleg van de mailing, namelijk dat er slechts recht bestaat op één van de vier genoemde cadeau’s, hebben de munt- en cadeaucodes en de zinsnede “welk cadeau krijgt u” geen enkele betekenis. Die uitleg kan dan ook niet worden gevolgd.

4.4.Gelet op de duidelijke tekst van de overeenkomst, is er geen ruimte voor de door NPL verdedigde stelling dat eisers redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat zij geen recht hadden op € 2.500,00 en alleen maar een kans daarop. De NPL miskent haar verplichting om als professionele partij er voor zorg te dragen dat correspondentie die van haar naar consumenten uitgaat, duidelijk dient te zijn en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is; zij kan zich er niet op beroepen dat het zo onwaarschijnlijk is wat zij toezegt, dat het duidelijk moest zijn, dat – kennelijk anders dan de tekst aangeeft en zonder verwijzing naar een voorwaarde waaruit iets anders zou moeten blijken – wat zij toezegt niet waar is. Het aanbod, te weten een prijs, is voor een organisatie die in prijzen doet, niet zo bijzonder dat de wederpartij moet begrijpen dat een portemonnee met € 2.500,-- niet de bedoeling kan zijn geweest. Dat zou anders zijn als het van algemene bekendheid was dat de NPL een onbetrouwbare organisatie is en eisers dus hadden moeten twijfelen aan de juistheid van een door de NPL gedaan aanbod. Die stelling heeft de NPL niet betrokken. Hetgeen eisers na het sluiten van de overeenkomst in correspondentie aan de NPL over “adders onder het gras” en dergelijke hebben gemeld, maakt de inhoud van de overeenkomst niet anders.

4.5.De conclusie is dan ook dat de NPL haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst dient na te komen en dat zij de door hem aan eisers “gegarandeerde” portemonnee met € 2.500,00 moet doen komen.

Op andere blogs:
Dirkzwagerieit (U bent gegarandeerd winnaar! Of toch niet...?)
Hoogenraad & Haak (NATIONALE POSTCODE LOTERIJ VOELT HET IN DE PORTEMONNEE!)

RB 1428

Ook Apple software niet bestand tegen virussen

 
(Tele)communicatie technologie. Misleiding. Voornaamste kenmerken product.
 
Onderhavige zaak betreft een uiting op www.apple.com/nl. Daarin wordt onder de aanhef 'Immuun voor pc-virussen' onder meer vermeld: “Een Mac wordt, anders dan Windows-computers, niet door duizenden virussen belaagd. Dankzij de ingebouwde beveiliging in Mac OS X blijft je computer optimaal beschermd, zonder dat je er iets voor hoeft te doen”.
 
Klager in deze zaak is IT Security Officer welke onlangs de website www.cybercrimepreventie.com (non-profit) heeft geopend. Doel van deze site is burgers bewust te maken van de risico’s op internet en maatregelen aan te dragen om die risico’s te beperken. Uit diverse berichtgeving en onderzoeken is gebleken dat geen enkele software immuun is voor virussen. Voorts hebben zich in het verleden, ook onlangs, “grote beveiligingsincidenten op Apple software” voorgedaan. Klager vindt de reclame dus misleidend.
 
De Commissie oordeelt dat het op de weg van de adverteerder lag, de juistheid van de bestreden uiting aan te tonen. Zij hebben dit echter niet gedaan, waardoor de Commissie oordeelt dat de reclame gepaard gaat met onjuiste informatie ten aanzien van de risico's van het product.
 
De Commissie concludeert derhalve dat de reclame-uiting in strijd is met hetgeen in artikel 7 NRC wordt bepaald.
RB 1427

Hyundai i20 voor de dubbele prijs?

Misleidende prijs (vermelding).

In een advertentie in het Algemeen Dagblad van 5 april 2012 staat onder meer:  “Tot begin 2014 geen rente en geen aflossing. De Hyundai i20. Voor € 5.500,-” en “Betaal nu de helft en de rest in 2014 zonder rente''.
 
Er lijkt te worden geadverteerd met een verkoopprijs van € 5.500,-, in werkelijkheid bedraagt de verkoopprijs het dubbele. Er wordt geklaagd dat de prijs misleidend is.
 
De Commissie oordeelt dat het voor de gemiddelde consument niet voldoende duidelijk is dat de nu te betalen helft gelijk is aan € 5.500,-, terwijl de totale voor de auto te betalen prijs het dubbele daarvan is. De Commissie acht de uiting derhalve voor de gemiddelde consument onduidelijk ten aanzien van de prijs van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder d van de Nederlandse Reclame Code (NRC).

In de aanhef van de advertentie wordt de Hyundai i20 zonder voorbehoud aangeboden “Voor € 5.500,-”. Vervolgens wordt gesteld: “BETAAL NU DE HELFT EN DE REST IN 2014 ZONDER RENTE”. De Commissie acht voor de gemiddelde consument niet voldoende duidelijk dat de nu te betalen helft gelijk is aan € 5.500,-, terwijl de totale voor de auto te betalen prijs het dubbele daarvan is.

Aan dit oordeel doet niet af dat in het rekenvoorbeeld onderaan de uiting sprake is van een “Contante waarde van het goed” van € 10.995,00, van een “Aanbetaling/inruil (50%)” van € 5.497,50 en van het “Totale kredietbedrag” van € 5.497,50.

 

RB 1424

Voor een Nederlandse set betaal je 28 euro extra

Vz. RCC 31 mei 2012, dossiernr. 2012/00389 (Videopartner.nl)

(Tele) communicatie technologie. Misleidende reclame. Ontbrekende informatie. De website www.videopartner.nl bevat de aanbieding van een Siemens Gigaset SL785 duo.

De klacht zegt dat de na de aankoop van dit product het toestel niet in de Nederlandse taal kan worden ingesteld, omdat het niet bestemd is voor de Nederlandse markt. Uit navraag blijkt ook dat voor een Nederlandse set € 28,- extra moet worden betaald. Volgens klager mag je er als klant mag je ervan uitgaan dat producten van een Nederlandse webwinkel ook voor die markt geschikt zijn. 

De voorzitter oordeelt dat indien een product wordt aangeboden op een website, welke specifiek op de Nederlandse markt is gericht, de consument erop mag vertrouwen dat het een product is welke ook geschikt is voor de Nederlandse markt.

Vaststaat is dat er enkel een dergelijk product wordt gelevert tegen een meerprijs, waardoor er sprake is van een omissie zoals bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c NRC. De uiting is derhalve misleidend. De voorzitter concludeert dan ook dat de reclame-uiting in strijd is met artikel 7 NRC. De klacht wordt toegewezen.

RB 1421

Rijklaar maken, auto uitnodiging tot aankoop

CVB 11 mei 2012, dossiernr: 2012/00088 (Kia Picanto)

Integrale publicatie: rijklaar maken, leverbaar vanaf, uitnodiging tot aan­koop.

: Het betreft een televisiecommercial en een reclame op de website www.kia.nl waarin de Kia Picanto wordt aangeprezen. In de televisiecommercial wordt onder meer gezegd en verschijnt als tekst in beeld: “Vanaf € 7.995,-“. In de uiting op de website staat onder meer: “Leverbaar v.a. € 7.995,-“. De bij de klacht overgelegde prints van de uiting op de website zijn in kopie aan deze uitspraak gehecht.

De klacht
Voor de in de uitingen genoemde vanaf-prijs kan de Kia Picanto niet worden gekocht. Er komen altijd kosten voor het rijklaar maken etc. bij ter hoogte van circa € 700. Deze kosten worden niet in de uitingen vermeld.

Het verweer
In de autobranche is het zeer gebruikelijk om aanbiedingen te doen op basis van een vanafprijs zonder de kosten van rijklaar maken te vermelden. De consument is hiervan op de hoogte. Afwijking van dit stramien zou voor verwarring onder consumenten zorgen. Nu wordt vermeld dat het om een vanafprijs gaat, is duidelijk dat geen sprake is van een “rijklaar” tarief.

Het oordeel van de Commissie
In de onderhavige uitingen wordt een Kia Picanto aangeboden “vanaf € 7.995,-”. Vast is komen te staan dat de genoemde prijs exclusief de kosten rijklaar maken en andere (aflever-) kosten is. In de bestreden uitingen wordt van het bestaan van deze bijkomende kosten geen enkele melding gemaakt. Uit de enkele aanduiding “vanaf” blijkt niet dat dit betrekking heeft op bijkomende afleverkosten waarop de consument geen invloed kan uitoefenen, en niet op bijvoorbeeld meerkosten die verband houden met de door de consument te kiezen uitvoering van de auto.


Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de Commissie sprake van onduidelijke informatie ten aanzien van de prijs zoals bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder d van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Tevens heeft adverteerder niet voldaan aan de verplichting om essentiële informatie met betrekking tot de prijs te verstrekken als bedoeld in artikel 8.4 aanhef en onder c NRC. Tot deze verplichting dient te worden gerekend het noemen van de volledige (vanaf)prijs van de desbetreffende auto met de bijkomende, niet te vermijden kosten die in ieder geval aan de klant in rekening gebracht zullen worden. Indien deze kosten niet reeds in de genoemde prijs zijn verdisconteerd, dienen zij duidelijk uit de uiting te blijken. Omdat de Commissie voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument door de uiting ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen (niet is weersproken dat de bijkomende kosten bedragen circa € 700 bedragen), zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Dat de door adverteerder gehanteerde wijze van reclamemaken gebruikelijk is in de autobranche leidt - wat er zij van de juistheid van deze stelling van adverteerder - niet tot een ander oordeel.

De beslissing van de Reclame Code Commissie van 27 februari 2012
De Commissie acht de bestreden uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC.
Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

Het College van Beroep:
De grieven


Het College vat deze als volgt samen.

De beslissing kan geen stand houden voor zover de Commissie heeft geoordeeld dat Kia op haar website geen mededeling doet over het bestaan van bijkomende kosten. Op de homepage van deze website is onder het kopje “Rij belastingvrij” een link opgenomen naar de prijs- en specificatielijst. Ook kan bovenaan de pagina geklikt worden op de tab “Prijzen en specificaties”, waarna de bezoeker terechtkomt op een webpagina waarop opnieuw op verschillende plaatsen een link staat naar genoemde prijs- en specificatielijst. Deze lijst is een PDF-bestand dat bezoekers kun­nen downloaden en printen. Uit dit bestand blijkt duidelijk dat en welke bijko­men­de kosten er zijn. Aldus verschaft Kia op haar website op duidelijke wijze vol­doende essentiële informatie teneinde de consument in staat te stellen een geïn­for­meerde aankoopbeslissing te doen. De gemiddelde consument die op zoek is naar een nieuwe auto zal zich goed willen laten voorlichten door de dealer en ook zelf op zoek gaan naar relevante informatie over de auto die hij van plan is te kopen. De meest aangewezen weg daartoe is de website van Kia. Deze consument zal de prijs- en specificatiepagina niet over het hoofd zien. Ingevolge HvJ EG 12 mei 2011, IER 2011/49 (Konsumentombudsman/Ving) is het toegestaan in reclame-uitingen gebruik te maken van vanafprijzen, ook indien het een uitnodiging tot aankoop betreft.

Het antwoord in appel
De grieven zijn gemotiveerd weersproken.

De mondelinge behandeling
Kia deelt ter vergadering mee dat het beroep ook betrekking heeft op het oordeel van de Commissie met betrekking tot de bestreden televisiecommercial. Kia stelt dat de wijze waarop zij reclame maakt niet afwijkt van de wijze van adverteren door andere automerken. Ook andere autofabrikanten noemen in televisiecommercials vanafprijzen zonder daarin de vaste niet-vermijdbare bijkomende kosten te op te ne­men. Dit is een gangbare wijze van communiceren in de markt. Voor de gemid­delde consu­ment is duidelijk dat de vanafprijs ziet op de prijs van de auto als zo­da­nig en dat daarbij nog diverse extra kosten komen, waaronder de algemene en gebruike­lijke kosten voor rijklaar maken.

Het oordeel van het College
1. Anders dan uit het beroepschrift lijkt te volgen, heeft het beroep, zoals Kia ter ver­ga­dering heeft meegedeeld, ook betrekking op de be­slis­sing van de Commissie ten aanzien van de te­levisiecommercial. In verband daarmee heeft Kia voorafgaand aan de ver­gadering enkele televisiecommercials aan het College toe­gezonden, die door het secretariaat aan geïnti­meerde zijn doorgezonden en waarop geïntimeerde inhoudelijk heeft gerea­geerd. Het College zal op grond van het voorgaande ook ingaan op het oordeel van de Commissie ten aanzien van de televisie­commercial en op hetgeen Kia daar­tegen in beroep aanvoert.

2. Vooropgesteld wordt dat zowel de bestreden televisiecommercial als de website dienen te worden aange­merkt als een uitnodiging tot aankoop als bedoeld in artikel 8.4 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Ingevolge het bepaalde onder c van dit ar­ti­kel dient bij een uitnodiging tot aankoop de volgende essentiële informatie verstrekt te worden: “de prijs, inclusief belastingen, of, als het om een soort product gaat waarvan de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs wordt berekend, en, in voorkomend geval, alle extra vracht-, leve­rings- of portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden bere­kend, het feit dat er eventueel deze extra kosten moeten worden betaald”. In deze bepaling is artikel 7 lid 4 van Richtlijn 2005/29/EG geïmplementeerd, welk artikel in het kader van misleidende omissies be­paalt dat (onder meer) de hierboven bedoel­de in­formatie es­sen­tieel is voor zover deze niet reeds uit de context blijkt. Het Col­lege begrijpt op grond van het voorgaande, mede gelet op de “Leidraad voor de tenuit­voer­legging/toepassing van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke han­dels­prak­tijken” van de Europese Commissie, dat bij de uitnodiging tot aankoop spra­ke dient te zijn van een “totale prijs”, dat wil zeggen een prijs waarin alle kos­ten zijn inbegrepen voor zover die (1) vooraf kunnen worden be­paald, (2) niet-ver­mijd­baar zijn en (3) niet uit de context van de uiting blijken. Indien niet aan deze eisen is vol­daan, dient te worden beoordeeld of de gemiddelde consument daardoor ertoe wordt gebracht of kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij niet zou hebben genomen indien hij de totaalprijs zou hebben gekend.

3. Vaststaat dat de in de bestreden uitin­gen genoemde prijzen telkens exclusief kos­ten rijklaar maken en diverse andere kosten zijn. Het betreft hier, naar het College be­grijpt, in ieder geval voor een groot deel (ongeveer € 700,--) kosten waarop de con­sument geen invloed kan uitoefenen en die altijd verschuldigd zijn, derhalve vaste en onvermijdbare kosten. Kia heeft ter ver­gadering toe­gelicht hoe deze kosten zijn samengesteld. Daarbij is het College gebleken dat Kia deze kosten voor een deel per model naar eigen inzicht op een standaard­bedrag vast­stelt (zoals kosten rijklaar maken en afleverpakket), terwijl daarnaast kennelijk sprake is van kostenelementen die ver­band houden met overheidsregelin­gen (legeskosten en verwijderingsbijdra­ge). Nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken, gaat het College ervan uit dat van al deze kosten de hoogte be­kend is op het moment dat de reclame-uiting wordt ge­publiceerd. Op grond van hetgeen onder 5.2 is ver­meld, had Kia derhalve deze kos­ten in de prijs dienen op te nemen, hetgeen zij niet heeft gedaan.

4. Dat bijkomende kosten ver­schuldigd zijn, blijkt niet uit de televisiecommer­cial. Ten aan­zien van de bestreden internetuiting ligt dit in zoverre anders dat via klik­ken op hyperlinks uitein­de­lijk valt te achterhalen dat die kosten verschul­digd zijn en hoe hoog zij zijn, maar het College is van oordeel dat in het onderhavige geval niet kan worden gezegd dat de informatie over de verplichte bijkomende vaste kos­ten vol­doende uit de context van de uiting blijkt. Het feit dat sprake is van een van­af­prijs leidt niet tot een ander oordeel. Terecht heeft de Com­missie geoordeeld dat de en­kele aanduiding “vanaf” niet kan worden opgevat als een verwijzing naar de bij­ko­men­de kosten waarop de con­sument geen invloed kan uitoefenen. In plaats daar­van is evident sprake van een aanduiding die verwijst naar de goed­koopste uit­voe­ring van het desbetreffende aangeprezen model, los van de bijkomende kosten bij de aankoop van dit model.

5. Het College onderschrijft het oordeel van de Commissie dat, doordat in de uitingen geen “totale prijzen” staan, de gemiddeld geïnfor­meerde, omzichtige en oplettende con­su­ment ertoe wordt gebracht of kan wor­den gebracht een besluit over een trans­ac­tie te nemen dat hij niet zou hebben ge­nomen indien wel sprake zou zijn geweest van dergelijke prijzen. De vaste en onvermijdbare bijkomende kosten zijn immers aanzienlijk en leiden daar­door tot een belangrijk hoger aankoopbedrag dan de in de uitingen ge­noemde ver­koopprijs. Niet kan wor­den uitgesloten dat bedoelde con­sument, die wellicht op de hoogte is van het feit dat bij de aankoop van een nieu­we auto be­paalde stan­daard kosten verschuldigd zijn, maar niet tevens geacht kan worden te weten dat deze vaste en onvermijdbare kosten voor de aangeprezen auto minimaal ongeveer € 700,-- bedragen, voor een ander model of goedkopere uitvoering zou hebben ge­kozen indien hij vooraf die kos­ten had gekend. Op grond van het voorgaande is sprake van een omissie als be­doeld in artikel 8.3 aanhef en on­der c NRC in verbinding met artikel 8.4 aanhef en onder c NRC. Het College acht de uitingen daardoor oneerlijk in de zin van ar­tikel 7 NRC en zal het oordeel van de Commissie bekrachtigen, met enige wijziging van gronden.

6. Naar aanleiding van het uitdrukkelijke beroep door Kia op het feit dat, naar zij vol­doende aannemelijk heeft gemaakt, andere auto­fabrikanten in vergelijkbare uitingen op televisie en op internet eveneens geen “totale prijzen” noemen waarin de vaste en onvermijdbare kosten zijn begrepen, overweegt het College dat blijk­baar spra­ke is van de situa­tie dat binnen de desbetreffende bran­che een on­juis­te opvat­ting bestaat omtrent de verplichtingen die bij de hier genoem­de uitin­gen gelden indien sprake is van een uitnodiging tot aan­koop. Dit kan op grond van het voorgaande niet tot het oordeel leiden dat sprake is van een toelaat­bare handelspraktijk en evenmin afdoen aan het feit dat Kia dient te worden aanbe­volen om niet meer op een dergelijke wijze re­clame te ma­ken.

7. Het Col­le­ge gaat overi­gens ervan uit dat de branche ken­nis neemt van deze uit­spraak en zijn re­clame-uitingen op televisie en op internet vervolgens zal aanpas­sen. Gelet hierop en ten­einde Kia niet onnodig in een ongunstige­re positie te bren­gen dan andere auto­mo­bielfabrikanten, zal het College een termijn bepalen waar­binnen Kia de aanbeveling dient op te volgen, waarbij een termijn van negen maanden het Col­lege redelijk voor­komt. Het College zal vaststellen dat de aan­­beveling bin­nen deze termijn moet zijn opgevolgd.

8. Der­halve wordt beslist als volgt.

De beslissing van het College van beroep

Het College:

Bevestigt de beslissing van de Commissie dat de bestreden uiting in strijd is met het bepaalde in artikel 7 NRC, met wijziging van gronden. Het College beveelt Kia aan om uiter­lijk negen maanden na de datum van deze beslissing niet meer op een derge­lij­ke wijze reclame te maken.

Regeling: NRC (nieuw) art. 7
NRC (nieuw) art. 8.4 onder c.

Op andere blogs:
Hoogenraad & Haak (Autobranche opgelet: vanafprijs moet inclusief kosten rijklaar maken!)

RB 1416

Gebittenreiniger niet conform productinformatie

RCC 9 mei 2012, dossiernr. 2012/00344 (productinformatie ultrasone gebittenreiniger)

In de uiting op postordershop.nl staat dat de gebittenreiniger niet alleen supersnel werkt, “maar ook zó brandschoon dat er geen geborstel en geen reinigingsvloeistoffen tegenop kunnen.” In de praktijk blijkt anders en klager betwijfelt daarom of het apparaat een ultrasone werking heeft.

In de in 2003 afgegeven Declaration of Confirmity wordt door een testinstituut verklaard dat sprake is van conformiteit van de geteste gebittenreiniger met de essentiële beveiligingseisen van de Europese Richtlijn 89/336/EEC. De ‘standards’ waaraan is getoetst betreffen, kort gezegd, normen op het gebied van emissie, immuniteit en meetmethodiek van elektromagnetische storingen. Er wordt niet aangetoond dat de onderhavige gebittenreiniger een ultrasone werking heeft.

Door adverteerder is erkend dat de zinsnede “dat er geen geborstel en geen reinigingsvloeistoffen tegenop kunnen” niet juist is. Bij de gemiddelde consument de indruk wekt dat het borstelen van het gebit en het gebruik van reinigingsvloeistoffen achterwege kunnen blijven om het gebit brandschoon te krijgen. Een aanbeveling volgt op basis van art. 7, 8.2 onder a en b NRC.

citaten:

Nu klager heeft bestreden dat de aangeprezen gebittenreiniger de ultrasone werking heeft die daaraan in de uiting wordt toegeschreven, ligt het op grond van artikel 15 van de Nederlandse Reclame Code (NRC) op de weg van adverteerder om aannemelijk te maken dat daadwerkelijk sprake is van een ultrasone gebittenreiniger. Naar het oordeel van de Commissie is adverteerder, die in dit verband heeft verwezen naar de voor dit product afgegeven ‘Declaration of Conformity’, hierin niet geslaagd.

In de in 2003 afgegeven Declaration of Confirmity wordt door een testinstituut verklaard dat sprake is van conformiteit van de geteste gebittenreiniger met de essentiële beveiligingseisen van de Europese Richtlijn 89/336/EEC betreffende onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit (EMC). De ‘standards’ waaraan is getoetst betreffen, kort gezegd, normen op het gebied van emissie, immuniteit en meetmethodiek van elektromagnetische storingen. Met deze verklaring is echter naar het oordeel van de Commissie niet aangetoond dat de onderhavige gebittenreiniger een ultrasone werking heeft en niet alleen werkt door middel van trillingen, zoals door klager is verondersteld.

 

Voorts is de Commissie van oordeel, dat de zinsnede dat de aangeprezen gebittenreiniger zó brandschoon werkt “dat er geen geborstel en geen reinigingsvloeistoffen tegenop kunnen” bij de gemiddelde consument de indruk wekt dat het borstelen van het gebit en het gebruik van reinigingsvloeistoffen achterwege kunnen blijven om het gebit brandschoon te krijgen. Door adverteerder is erkend dat dit niet juist is.

RB 1414

Pinnen in gemakswinkels geen tabaksreclame

Vz (afwijzing) RCC 22 mei 2012, dossiernr. 2012/00449 (Pin en win 2012 bij tabakswinkel)

Klacht: De aanbeveling om “bij uw gemaks- en tabakswinkel” te pinnen en kans te maken op een geldbedrag kan worden gezien als een indirecte reclame voor tabak. De commercial is daarom in strijd met “de reclamecode”.

Verweer: De commercial heeft tot doel het pinnen te stimuleren, ongeacht de hoogte van het bedrag en bij elk type zaak waar door consumenten wordt afgerekend, omdat pinnen veiliger en efficiënter is. Uit de actievoorwaarden (artikel 3.2) blijkt dat het in de gemaks- en tabakswinkel te winnen prijsbedrag van 250 euro niet mag worden besteed aan tabaksproducten.

Naar het oordeel van de voorzitter blijkt echter uit tekst en beeld voor de gemiddelde consument voldoende duidelijk dat de televisiecommercial tot doel heeft het pinnen bij gemaks- en tabakswinkels te stimuleren en geen aanprijzing inhoudt van deze winkels en/of de in deze winkels verkrijgbare tabaksproducten. Met betrekking tot de pin-en-winactie kan evenmin worden geoordeeld dat sprake is van tabaksreclame, nu uit de actievoorwaarden, waarnaar in de commercial wordt verwezen, blijkt dat de te winnen prijs bestaat uit producten uit de betreffende gemakswinkel tot een bedrag van 250 euro met uitzondering van tabaksproducten en tabaksgerelateerde producten.

RB 1412

Afwijzing zuigelingenvoedingreclame

Vz (afwijzing) 22 mei 2012, dossier 2012/00326 (Etos flesvoeding)

Op de website van Etos staat: "Baby’s en peuters in de groei verdienen natuurlijk het allerbeste. Daarom kies je voor Etos babyvoeding: flesvoeding en potjesvoeding van de hoogste kwaliteit. Goed afgestemd op de ontwikkeling van jouw kindje. Gezond, lekker en voordelig!".  Klacht: Het niet toegestaan is reclame te maken voor flesvoeding voor baby’s onder de 6 maanden.

Verweer: Uit de tekst en de teneur van de bestreden webpagina  en de daaraan gelieerde webpagina’s volgt dat de uiting is gericht op flesvoeding voor baby’s ouder dan 6 maanden. Niet wordt opgeroepen flesvoeding te verkiezen boven borstvoeding.

De voorzitter wijst de klacht af. De uiting in haar geheel beschouwd (tekst met oude baby en links naar informatie over flesvoeding voor baby's van 6 tot 12 respectievelijk  12+ maanden oud), levert geen schending van de reclamregels op.

De Voorzitter: Tussen partijen is niet in geschil dat geen reclame mag worden gemaakt voor volledige zuigelingenvoeding voor baby’s jonger dan 6 maanden. Naar het oordeel van de voorzitter is echter voldoende duidelijk dat de onderhavige uiting geen specifieke aanprijzing van dergelijke volledige zuigelingenvoeding betreft. Hierbij is van belang dat de uiting in haar geheel moet worden beschouwd, dat wil zeggen het bestreden tekstfragment in combinatie met de daarbij geplaatste foto van een baby die ouder lijkt dan 6 maanden en de link die leidt naar informatie over Etos flesvoeding bestemd voor “baby’s van 6 tot 12 maanden” en “baby’s van 12 maanden of ouder”.

RB 1411

Kruidvat eigen merk is (g)een A-merk

RCC 15 mei 2012, dossiernr. 2012/000148 (eigen merk/ het voordeligste A-merk)

Definitie van een A-merk. De klacht betreft de televisiereclame voor babyvoeding waarin onder meer wordt gezegd: “Van Kruidvat eigen merk, het voordeligste A-merk.” Echter, een echt A-merk blijft continu nieuwe producten ontwikkelen, zet de trend en heeft een distributiespreiding van 75%. Blijkens de door adverteerder overgelegde onderzoeken naar “onmisbare merken” geniet Kruidvat weliswaar grote naamsbekendheid doch niet is gebleken dat ook aan de overige, eerdergenoemde criteria is voldaan.

De voorzitter wijst de klacht toe en beveelt de adverteerder aan niet meer op dergelijke wijze reclame te maken. Blijkens de door adverteerder overgelegde onderzoeken naar “onmisbare merken” geniet Kruidvat weliswaar grote naamsbekendheid doch niet is gebleken dat ook aan de overige, eerdergenoemde criteria is voldaan.

De RCC komt tot een ander oordeel, omdat de gemiddelde consument zal begrijpen dat met de gewraakte zinsnede “het voordeligste A-merk” wordt bedoeld dat de producten van het eigen merk van Kruidvat dezelfde (goede) kwaliteit hebben als A-merken. Niet is gesteld of gebleken dat deze mededeling niet juist is.

Verweer:

De omschrijving die klager geeft van een A-merk is subjectief. Het is te verdedigen dat adverteerder zijn Kruidvat-producten als A-merk aanduidt, zodat de slogan niet misleidend is. Adverteerder verricht het nodige onderzoek naar zijn producten. Daarnaast blijkt uit onderzoek van onder meer AC Nielsen dat producten onder het Kruidvat merk als hoogste scoren op het gebied van goede kwaliteit-eigen merk, goede prijs-kwaliteit verhouding en goede prijs-eigen merk. Daarnaast geniet Kruidvat als merknaam grote naamsbekendheid en heeft het een goede reputatie, hetgeen tevens blijkt uit het resultaat van een “merk onmisbaarheidsonderzoek” uit 2010 en 2011, waarin Kruidvat respectievelijk als derde en tweede eindigde en waarvan adverteerder kopieën overlegt. Kruidvat is derhalve een merk dat men niet zou willen missen. Voorts is de “brand awareness” van Kruidvat 97%. Producten met de merknaam Kruidvat kunnen derhalve terecht als A-merk worden gekwalificeerd. Een gemiddeld geïnformeerde consument zal zich door deze zinsnede niet misleid voelen en weten dat hij een Kruidvat-product koopt nu dit letterlijk gezegd wordt.

Oordeel van de commissie:
Naar het oordeel van de Commissie zal de gemiddelde consument de reclame-uiting, waarin juist het ‘eigen merk’ van Kruidvat wordt aangeprezen, niet aldus opvatten dat sprake is van A-merk producten in de door klager bedoelde zin, maar zal hij begrijpen dat met de gewraakte zinsnede “het voordeligste A-merk” wordt bedoeld dat de producten van het eigen merk van Kruidvat dezelfde (goede) kwaliteit hebben als A-merken. Niet is gesteld of gebleken dat deze mededeling niet juist is. 

Aldus is naar het oordeel van de Commissie geen sprake van misleidende reclame en dient de klacht alsnog te worden afgewezen.

RB 1405

Ten gunste van kleine cafés

Rechtbank 's-Gravenhage 16 mei 2012, LJN BW6789 (NL nietrokersvereniging, Club Actieve Nietrokers / Clean Air Nederland tegen Staat der Nederlanden)

Als randvermelding. De vordering van de Nederlandse Nietrokersvereniging CAN ("CAN") tegen de Staat der Nederlanden wordt afgewezen. Gevorderd wordt een verklaring voor recht dat het maken van een uitzondering op het rookverbod ten gunste van kleine cafés met ingang van 6 juli 2011 onverbindend is. Dit wordt gevorderd op basis van strijd met de Tabakswet, algemene rechtsbeginselen, met een beroep op het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (beroep op rechtstreekse werking) en Europese regelgeving.

4.4. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
De opzet van artikel 11a lid 4 Tabakswet is dat bij amvb de verplichting tot het treffen van maatregelen (hier te verstaan als: het instellen en handhaven van een rookverbod) op te bepalen categorieën van gebouwen van toepassing kan worden verklaard. Uit deze opzet volgt dat het aan de regering is overgelaten bij amvb te bepalen voor welke categorieën van gebouwen een rookverbod van kracht zal zijn en hoever dit rookverbod reikt. Aanvankelijk is in het Uitvoeringsbesluit 2008 als categorie aangewezen: "horeca-inrichtingen (worden) geëxploiteerd door een ondernemer zonder personeel". Hiervan is bij Besluit 2011 teruggekomen, in zoverre dat de aanwijzing is beperkt tot horeca-inrichtingen anders dan kleine cafés.

Naar het oordeel van de rechtbank wordt met deze gewijzigde invulling bij amvb van de in artikel 11a lid 4 Tabakswet bedoelde categorie gebouwen gebleven binnen de ruimte die de wet biedt.

4.6. De rechtbank oordeelt dat uit de parlementaire behandeling van de (wijziging van) de Tabakswet niet valt af te leiden dat de wetgever voor ogen heeft gestaan binnen afzienbare tijd na de inwerkingtreding van de wijzigingen in de Tabakswet in 2002 te komen tot een algeheel rookverbod.

Onverbindendheid
4.9. Wanneer een beroep wordt gedaan op de onverbindendheid van een niet door de formele wetgever gegeven bindend voorschrift in verband met, kort gezegd, algemene rechtsbeginselen - en als zodanig moet het beroep van CAN dat hier aan de orde is worden beschouwd - dan geldt ten aanzien van de toetsing door de civiele rechter het navolgende. Volgens vaste jurisprudentie kan de rechter de vaststelling en uitvoering van een niet door de formele wetgever gegeven voorschrift onrechtmatig oordelen op de grond dat sprake is van willekeur, omdat, in aanmerking genomen de belangen die ten tijde van de totstandkoming van het betreffende voorschrift bekend waren of behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot de het betreffende voorschrift kon worden gekomen. Daarbij heeft de rechter niet tot taak de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. Ook de aard van de wetgevende functie en de positie van de rechter in het rechtsbestel brengen mee dat de rechter bij de hiervoor bedoelde toetsing terughoudendheid moet betrachten (zie met name: HR 16 mei 1986, NJ 1987/251 Landbouwvliegers en HR 15 oktober 2004, NJ 2005/67).

Strijd met de WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging?
4.11. CAN stelt zich op het standpunt dat het WHO-Kaderverdrag een internationale overeenkomst is die rechtstreekse werking heeft in de Nederlandse rechtssfeer omdat artikel 8 daarvan helder en dwingend is geformuleerd. In de visie van CAN geldt deze rechtstreekse werking in ieder geval vanaf 27 april 2010, vijf jaar na de inwerkingtreding van het verdrag en wel op grond van de zogenaamde Guidelines for implementation of the WHO Framework Convention on Tobacco Control (hierna: Guidelines) die zijn voortgekomen uit conferenties van partijen bij het WHO-Kaderverdrag. Sindsdien, aldus CAN, kunnen burgers naleving vorderen van de normen zoals deze zijn vastgelegd in het verdrag.

4.16. Nu - als hiervoor is overwogen - de conclusie luidt dat het WHO-Kaderverdrag niet geacht kan worden rechtstreekse werking te hebben in de Nederlandse rechtssfeer, kunnen ingezeten zich niet op de inhoud van het verdrag beroepen ingevolge artikel 94 van de Grondwet. CAN kan daarom niet worden gevolgd in haar stelling dat het Besluit 2011 wegens strijd met het verdrag onverbindend is.

Strijd met de Aanbevelingen van de Raad van de Europese Unie?
4.17. CAN heeft voorts een beroep gedaan op de inhoud van de Aanbevelingen van de Raad van de Europese Unie van 2 december 2002 inzake de preventie van roken en die van 30 november 2009 betreffende rookvrije ruimten. Partijen zijn het er over eens dat deze aanbevelingen van de Raad van de Europese Unie niet bindend zijn. CAN betoogt dat de Staat geen solide argumenten heeft die afwijking van de Aanbevelingen rechtvaardigen - de Staat heeft dit gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kan de juistheid van de stelling van CAN in het midden blijven nu, gelet op het niet-bindende karakter van de Aanbevelingen, bedoelde stelling niet tot de conclusie kan leiden dat de beperking van het rookverbod onverbindend is. In het bovenstaande is al behandeld of de Staat binnen de grenzen van de algemene rechtsbeginselen (anders gezegd: de algemene beginselen van behoorlijke wetgeving) is gebleven. Het bestaan van deze aanbevelingen maakt de eerder gegeven beoordeling niet anders.

Strijd met het discriminatieverbod, het gelijkheidsbeginsel, het willekeurverbod, het rechtszekerheidsbeginsel, en de Grondwet?
4.18. In haar dagvaarding heeft CAN terloops opgemerkt dat de beperking van het rookverbod in strijd is met het discriminatieverbod, het gelijkheidsbeginsel, het willekeurverbod en het rechtszekerheidsbeginsel, alsmede met de Grondwet. Zij heeft haar beroep echter niet onderbouwd. In hetgeen is gesteld en gebleken in dit geding zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de gegrondheid van één van deze beroepen als gevolg waarvan het door CAN gevorderde wel, geheel of ten dele, voor toewijzing vatbaar zou zijn.