RB

Producten  

RB 2529

Inlevering oude voetvijl geeft alleen recht op gratis pedicurebehandeling met Scholl Express Pedi

Vzr. RCC 31 augustus 2015, RB 2529, dossiernr. 2015/00771 2015/00771A (Inlevering oude voetvijl geeft alleen recht op gratis pedicurebehandeling met Scholl Express Pedi)
Voorzitterstoewijzing. De uiting: Het betreft de televisiecommercial en het op adverteerders facebookpagina (www.facebook.com/schollnederland) geplaatste filmpje. In deze uitingen is, na de in beeld verschijnende tekst “Wat als…oud recht geeft op nieuw?”, te zien hoe personen hun oude schoenen of hun auto zonder betaling omruilen voor nieuwe schoenen respectievelijk een nieuwe auto. Vervolgens wordt onder meer gezegd: “Nee, in het echte leven kun je niet de oude spullen voor nieuwe omwisselen. Wel, tot nu. Sluit je aan bij 350 Nederlandse vrouwen. Ruil je oude voetvijl nu in voor de nieuwe Scholl Express Pedi. (…) Ga naar www.scholl.nl om te weten hoe.”

Klaagster heeft op het klachtenformulier vermeld dat de klacht ook gericht is tegen een radiocommercial voor de Scholl Express Pedi die is uitgezonden op Sky Radio. Deze zender heeft echter desgevraagd meegedeeld dat er geen commercial van adverteerder en/of voor dit product loopt.

De klacht: In de uiting wordt gezegd dat je in het echte leven je oude spullen niet kunt omruilen voor nieuwe, maar wel bij Scholl: je oude voetvijl geeft recht op de nieuwe Scholl Express Pedi. In werkelijkheid blijk je echter niet tegen inlevering van je oude voetvijl een nieuwe te krijgen, maar een eenmalige pedicurebehandeling in een tijdelijke pop-up feet bar. Omdat je je oude vijl hebt ingeleverd, moet je daarna een nieuwe vijl kopen, aldus klaagster.

Het oordeel van de voorzitter
De voorzitter is van oordeel dat in de bestreden uitingen door beeld en gesproken tekst onmiskenbaar de indruk wordt gewekt dat men een oude voetvijl kan inwisselen voor een nieuwe Scholl Express Pedi. Vast is komen te staan dat men in werkelijkheid tegen inlevering van een oude voetvijl niet een Scholl Express Pedi krijgt, maar eenmalig een gratis behandeling met dit product. Gelet op het voorgaande gaan de uitingen gepaard met onjuiste informatie als bedoeld in de aanhef van artikel 8.2 van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de voorzitter voorts van oordeel is dat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC. Daarom wordt als volgt beslist.

De beslissing van de voorzitter 
De voorzitter acht de reclame-uitingen in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Hij beveelt adverteerder aan om niet meer op een derge­lij­ke wijze reclame te maken.

RB 2527

Afslankdrankje Alcachofa de Laon bevat onjuiste beweringen

RCC 25 augustus 2015, RB 2527, dossiernr. 2015/00769 (Afslankdrankje Alcachofa de Laon bevat onjuiste beweringen)
Aanbeveling. De uiting: Het betreft de volgende uitingen voor ‘Alcachofa de Laon’ afslankdrankjes:
I.Een televisiereclame met verschillende testimonials waarin gebruikers van dit product vertellen hoeveel kilo zij zijn afgevallen en binnen welk tijdsbestek (hierna: uiting I). II. Uitingen op de website www.tommyteleshopping.com over het betreffende product (hierna: uiting II). III. De gebruiksaanwijzing van ‘Alcachofa de Laon’, te raadplegen via de website www.tommyteleshopping.com (hierna: uiting III). De klacht: Klager heeft eenzelfde klacht eerder ingediend waarna de Commissie als volgt heeft beslist: “Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken”. Na enige tijd, zo stelt klager, werd de televisiereclame niet meer uitgezonden en is het product van de website gehaald. Nu wordt het product echter onveranderd op de website aangeboden en wordt dezelfde televisiereclame weer uitgezonden.

Klager heeft ten aanzien van deze uitingen de volgende bezwaren. a. De werking. Volgens klager is er geen onderzoek gepubliceerd naar artisjok/cynarine (Cynara Scolymus) en gewichtsverlies bij mensen. Onderzoek bij proefdieren (ratten) laat geen effect zien van artisjok-extract op de eetlust. In één van de testimonials zegt een vrouw dat het product homeopatisch is. Er zijn homeopatische middelen met artisjok verkrijgbaar, maar ook op basis van het homeopatische principe is er geen bewijs dat artisjok/cynarine leidt tot gewichtsverlies of effect heeft op de eetlust. Een ander ingrediënt van Alcachofa de Laon is L-carnitine. De hoeveelheid hiervan in één flacon is onbekend, maar dagelijks 4 gram L-carnitine in combinatie met lichaamsbeweging (wandelen) leidde in een onderzoek na 8 weken niet tot gewichtsverlies bij vrouwen met overgewicht. b. De EG-verordening 1924/2006 inzake voedings- en gezondheidsclaims voor levensmiddelen (hierna: de Claimsverordening). Er is geen gezondheidsclaim goedgekeurd voor Alcachofa de Laon/artisjok/cynarine en het effect ervan op het gewicht of de eetlust, een en ander als bedoeld in de Claimsverordening. Het (commercieel) gebruik van zodanige claims is dan ook niet toegestaan. c. “100% natuurlijk”. In uiting II (de website) staat dat de ingrediënten van het product 100% natuurlijk zijn. Als zoetstof wordt echter sucralose gebruikt, een kunstmatige zoetstof.   

Het oordeel van de Commissie:
De Commissie stelt het volgende voorop. In dossier 2014/00250 heeft de Commissie naar aanleiding van eenzelfde klacht over reclame voor hetzelfde product van adverteerder beslist dat adverteerder in strijd handelde met de Claimsverordening. De Commissie wijst voor haar overwegingen naar deze beslissing die in kopie als bijlage 3 aan deze uitspraak is gehecht. Waar het uiting I betreft beschikt de Commissie alleen over de door klager genoemde gedeelten. De Commissie gaat ervan uit dat uiting I onder meer de door klager genoemde, in bijlage 3 bij deze beslissing opgenomen uitspraken bevat, nu adverteerder dit niet heeft weersproken.

1.2 Met betrekking tot de bezwaren b en c overweegt de Commissie het volgende. Ad b. Door adverteerder is niet gesteld noch is de Commissie gebleken dat er sprake is van één of meer goedgekeurde gezondheidsclaim(s) in de zin van de Claimsverordening waar het betreft enerzijds artisjok/cynarine en/of L-carnitine en anderzijds het afslankende of gewichtsbeheersende effect of een vermindering van het hongergevoel. Evenmin is gesteld of gebleken dat adverteerder zich kan beroepen op de overgangsregeling van 28 lid 6 aanhef en onder b van de Claimsverordening, in die zin dat er sprake is van één of meer zogenaamde “on hold claim/s” en van een bepaalde aanbevolen dagdosering. Gelet op het bovenstaande zijn de uitingen in strijd met artikel 10 lid 1 Claims-verordening, voor zover daarin een verband wordt gelegd tussen (de ingrediënten van) Alcachofa de Laon enerzijds en een afslankend of gewichtsbeheersend effect of een vermindering van het hongergevoel anderzijds. Voorts zijn de claims die zinspelen op de snelheid of mate van gewichtsverlies, zoals deze zowel in uiting I als in uitingen II en III voorkomen, in strijd met artikel 12 sub b van de Claims-verordening. De Commissie benadrukt hierbij dat het voor het voorgaande niet relevant is of de gewraakte claims door klanten van adverteerder worden geuit of door acteurs of anderszins. Doordat deze testimonials in de uitingen van adverteerder zijn opgenomen, worden deze gemaakt tot uitingen van de adverteerder.

Ad c. Adverteerder heeft niet weersproken dat het product een kunstmatige zoetstof bevat, namelijk sucralose. Gelet hierop acht de Commissie de mededeling “Alcachofa de Laon ingrediënten zijn 100% natuurlijk” in uiting II onjuist. Aldus gaat de uiting gepaard met onjuiste informatie ten aanzien van de samenstelling van het product als bedoeld in artikel 8.2 aanhef en onder b van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Nu de gemiddelde consument er bovendien toe kan worden gebracht een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, zijn de uitingen misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Nu de uitingen reeds op grond van het bovenstaande in strijd zijn met de NRC, komt de Commissie niet toe aan een beoordeling van bezwaar a, betreffende de werking van het product.

De beslissing
Op grond van het voorgaande acht de Commissie de uitingen I en III in strijd met artikel 2 NRC en uiting II in strijd met de artikelen 2 en 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.
RB 2526

Uitgever Calatus beboet voor misleiding consumenten

ACM 14 september 2015, RB 2526, zaaknummer 15.0396.32 (Uitgever Calatus B.V. beboet voor misleiding consumenten)
Oneerlijke handelspraktijk. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) legt Calatus B.V., uitgever van onder andere het puzzelmagazine Editie Enigma, een boete op van in totaal 200.000 euro omdat zij oneerlijke handelspraktijken heeft verricht. Calatus gaf misleidende informatie en liet essentiële informatie over haar aanbod weg in telemarketinggesprekken. Consumenten konden het idee krijgen dat zij gebeld werden voor een gratis exemplaar van een puzzelblad. Het eigenlijke doel was hen een halfjaarabonnement te verkopen. Daarnaast legt ACM boetes op aan drie personen die feitelijk leiding hebben gegeven aan deze overtredingen.

RB 2523

Pearle vermeldt beperkende voorwaarden niet

RCC 25 augustus 2015, RB 2522, dossiernr. 2015/00816 (Pearle tweede bril gratis beperkende voorwaarden onvermeld)
Aanbeveling. Bril. De uiting: Het betreft een televisiecommercial van adverteerder ten behoeve van haar “Gratis Tweede Bril-campagne” waarin door de voice-over wordt gezegd: “Altijd een tweede bril gratis! Voor jezelf of als cadeau voor iemand anders”. De klacht: In de uiting wordt de indruk gewekt dat de consument zonder meer een tweede bril gratis ontvangt. Tijdens een bezoek aan één van de winkels van adverteerder ontdekte klager dat hij een gratis tweede bril kon ontvangen ter waarde van maximaal € 140,-, terwijl in de commercial niet is aangegeven dat de waarde van de (gratis) tweede bril gemaximeerd is. Om die reden acht klager de uiting misleidend.

Het oordeel van de Commissie: De Commissie heeft geconstateerd dat – anders dan adverteerder in haar verweer stelt – in de bestreden reclame-uiting niet wordt verwezen naar voorwaarden. Vast is komen te staan dat voor de actie ‘altijd een tweede bril gratis’ echter wel (beperkende) voorwaarden gelden waarop de consument niet zonder meer bedacht hoeft te zijn. De actie blijkt immers in te houden dat men bij aankoop van een bril op sterkte een cadeaubon ontvangt waarvan de waarde afhankelijk is van de prijs van de eerste bril. Bovendien heeft de tweede bril niet exact dezelfde specificaties als de eerste bril. Het bestaan van voorwaarden voor de actie betreft essentiële informatie waarover de consument tijdig moet worden geïnformeerd. In de onderhavige televisiecommercial is niet aan deze informatieverplichting voldaan, nu hierin geen enkele verwijzing naar (beperkende) voorwaarden is opgenomen. Gelet op voorgaande is in de onderhavige uiting sprake van het ontbreken van essentiële informatie die de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, terwijl de uiting daartoe voldoende mogelijkheden biedt. Derhalve is sprake van een omissie als bedoeld in artikel 8.3 aanhef en onder c van de Nederlandse Reclame Code (NRC). Omdat de gemiddelde consument hierdoor ertoe gebracht kan worden een besluit over een transactie te nemen dat hij anders niet had genomen, is de uiting misleidend en daardoor oneerlijk in de zin van artikel 7 NRC.
Op grond van het vorenstaande wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie acht de reclame-uiting in strijd met het bepaalde in artikel 7 NRC. Zij beveelt adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken.

RB 2520

Kraanwater als benaming voor bier toegestaan

RCC 20 augustus 2015, RB 2520, dossiernr. 2015/00775 (Kraanwater als benaming voor bier toegestaan)
Afwijzing. De uiting: Het betreft een uiting op de website van adverteerder www.brouwerijkraan.nl, voor zover daar onder de link ‘bieren’ staat: “Kraanwater 8.2. Kraanwater 8.2 stamt nog uit de tijd van het amateurbrouwen vanaf 2001 ben ik aangesloten bij “De Boreftse Brouwers” we waren toen met zo’n 10 brouwers en maakte vier keer per jaar met z’n tienen 5 brouwsels, Ik brouwde elke keer dezelfde omdat ik hem steeds wilde verbeteren en na 5 jaar was ik tevreden. Eerst de lekkere frisheid, dan de zoet met het alcohol en als laatste de kruidige nasmaak die lekker blijft hangen, met Pilsmout en de hoppen Saaz en Styrian Goldings is dit een lekkere zware blonde.”

De klacht: De eigenaar van ‘Brouwerij Kraan’ is ‘Jan Kraan’. Hij heeft de Brouwerij naar zichzelf vernoemd en zijn bier(en) de naam ‘Kraanwater’ gegeven, met daarbij vermeld het alcoholpercentage, zoals ‘Kraanwater 8.2’. In alle uitingen van adverteerder staat – om misverstanden vanwege de woordspeling te voorkomen en niet de indruk te wekken dat sprake is van een ander product dan bier – het alcoholpercentage vermeld en is uitleg gegeven om wat voor bier het gaat. Adverteerder acht het dan ook vergezocht om bij de tekst “Kraanwater 8.2 stamt nog uit de tijd van het amateur brouwen” die op haar website staat onder de link “bieren”, te denken dat het over een niet-alcoholhoudende drank gaat. Men moet 18 jaar zijn om het bier te kunnen kopen en op die leeftijd kan men op het etiket lezen dat de inhoud van de fles uit een brouwerij komt en dat het over bier gaat.

Het oordeel van de Commissie: De onderhavige uitingen betreffen reclame voor alcoholhoudende drank. Derhalve is de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken (RVA) 2014 van toepassing. Krachtens artikel 3 lid 2 RVA 2014 mag reclame voor een alcoholhoudende drank, met inbegrip van de merknaam, de soortnaam en de verpakking, niet de indruk wekken dat er sprake is van frisdrank, limonade of andere niet-alcoholhoudende drank. De Commissie is van oordeel dat beide uitingen niet in strijd zijn met artikel 3 lid 2 van de RVA 2014 nu hierin niet de indruk wordt gewekt dat sprake is van een niet-alcoholische drank. Weliswaar wordt de door adverteerder aangeboden drank(en) ‘Kraanwater’ genoemd, maar volgens de Commissie blijkt duidelijk dat de naam van de drank(en) die adverteerder aanbiedt een woordspeling is, bestaande uit de naam van adverteerder “Brouwerij Kraan” gecombineerd met “water”, een ingrediënt dat voornoemde drank(en) bevat(ten). Bovendien let de Commissie bij de beoordeling van de vraag of in strijd is gehandeld met de RVA 2014 op de totale uiting. Indien de consument de website van de consument bezoekt (uiting 1) en klikt op de link ‘bieren’ verschijnen de namen van de door adverteerder gebrouwen bieren, waaronder de biersoorten: ‘Kraanwater 8.2’, ‘Kraanwater 5.2’ en ‘Kraanwater 10.2’. Bij elk van voornoemde dranken (bieren) wordt vervolgens beschreven om wat voor bier het gaat en dat het bier alcohol bevat. Op het etiket (uiting 2) staat dat sprake is van een “Tripel”, de benaming voor een bepaald soort bier, en wordt in een duidelijk lettertype onderaan de uiting het alcoholpercentage van het bier vermeld. Gelet hierop is van strijd met de RVA 2014 geen sprake.
Op grond van het vorenstaande wordt als volgt beslist

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.
RB 2518

Celldorado onthoudt consumenten van wezenlijke informatie

CBb 25 augustus 2015, RB 2518; ECLI:NL:CBB:2015:285 (ACM tegen Celldorado).
Hoger Beroep. Misleiding. Consumentenbescherming. Het CBb onderschrijft het oordeel van ACM dat de internet- en televisiecampagnes van sms-dienstaanbieder Artiq Mobile, handelend onder de naam Celldorado, misleidend zijn. In tegenstelling tot de rechtbank Rotterdam oordeelt het CBb dat de wijze waarop Celldorado zijn abonnementsdiensten op internet aanbood wel degelijk misleidend is, omdat moest worden gescrold om essentiële informatie over de aangeboden dienst te kunnen zien. Daar komt bij dat zulke uitingen op internet duidelijke informatie noodzakelijk is, aangezien de consument meestal vluchtig kennis neemt van de informatie op een beeldscherm, aldus het CBb. Ook de televisiereclames van Celldorado zijn volgens het CBb misleidend. Het CBb vernietigt wel een andere overtreding, namelijk het niet naleven van de gedragscode. Volgens het CBb is geen causaal verband aangetoond tussen het feit dat Celldorado de gedragscode niet naleefde en het besluit dat de consument neemt over een overeenkomst.

10.3. ACM heeft op dit punt volstaan met een verwijzing naar haar verweer in eerste aanleg. Daarin heeft zij gesteld dat [naam 1] bij het aanbieden van de sms-diensten tekort is geschoten in het zorgvuldig informeren van consumenten. ACM wijst er in dit verband op dat dit laatste een door de SMS-Gedragscode nagestreefd doel is. [naam 1] heeft onzorgvuldig gehandeld wat betreft de informatievoorziening over geschikte toestellen en benodigde instellingen en door de onjuiste vermelding van de kosten van de IQtest Facebook, waardoor zij niet heeft voldaan aan de vereisten van professionele toewijding en het economische gedrag van de gemiddelde consument wezenlijk is verstoord.

12.4. Het College ziet zich voor de vraag gesteld of het naleven van door marktpartijen opgestelde gedragscodes zou moeten leiden tot het aannemen van verminderde verwijtbaarheid in het geval een marktpartij zich aan de gedragscode houdt, maar er wel een overtreding van de wettelijke bepaling wordt vastgesteld waaraan de gedragscode een nadere invulling geeft. Het College is van oordeel dat ACM zich in haar rol als toezichthouder niet bezig hoeft te houden met de inhoud van door marktpartijen opgestelde gedragscodes. ACM heeft, onder meer, tot taak toe te zien op de naleving van de voor deze marktpartijen geldende wettelijke normen. De regelgeving waarin deze normen zijn vervat en de gedragscodes staan inhoudelijk los van elkaar. De omstandigheid dat er gedragscodes zijn doet niet af aan de bevoegdheid van ACM om in geval van overtreding van de desbetreffende wettelijke normen, een boete op te leggen. Ook in een dergelijke situatie is de van toepassing zijnde wet- en regelgeving bepalend. Van een verminderde verwijtbaarheid van de geconstateerde overtredingen in algemene zin om reden dat [naam 1] en [naam 2] zich wel in overeenstemming met de SMS-gedragscode zouden hebben gedragen - daargelaten of dit inderdaad het geval is - is naar het oordeel van het College geen sprake, aangezien uit het vorenstaande duidelijk is dat [naam 1] en [naam 2] zich in elk geval op meerdere en ook belangrijke andere onderdelen niet aan de SMS-gedragscode hebben gehouden. Gelet hierop ziet de College geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan dat van de rechtbank in de aangevallen uitspraak.
De hogerberoepsgrond slaagt niet.
RB 2514

Noot onder HvJ EU 16 april 2015 Nemzeti/UPC

Noot onder HvJ EU 16 april 2015, ECLI:EU:C:2015:225 (Nemzeti/UPC).
Bijdrage ingezonden door Paul Geerts. 1. In deze zaak zijn de volgende twee prejudiciële vragen aan het HvJ EU voorgelegd: (i) indien een handelspraktijk voldoet aan alle in art. 6 lid 1 Richtlijn oneerlijke handelspraktijken genoemde criteria om te kunnen spreken van een misleidende praktijk jegens de consument, moet dan nog nagegaan worden of die praktijk ook in strijd is met de vereisten van professionele toewijding in de zin van art. 5 lid 2 onder a Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, om de praktijk als oneerlijk en daarmee als verboden op grond van art. 5 lid 1 Richtlijn oneerlijke handelspraktijken te kunnen aanmerken (r.o. 61); en (ii) kan de verstrekking van onjuiste informatie door een handelaar aan één consument, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, worden aangemerkt als een misleidende handelspraktijk in de zin van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, ook al had die verstrekking van informatie slechts op één consument betrekking (r.o. 31).

2. Over de eerste vraag kan ik kort zijn: die vraag is in HvJ EU 19 september 2013, ECLI:EU:C:2013:574 (CHS Tour Services) immers al ontkennend beantwoord.1 Het HvJ EU volstaat derhalve met een herhaling van die beslissing (r.o. 61-63).

3. De tweede vraag wordt in het onderhavige arrest door het HvJ EU met een volmondig ja beantwoord. Dat antwoord kan gezien de ruime werkingssfeer van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken niet als een heel erg grote verassing worden aangemerkt. Sterker nog, Verkade had dit al verdedigd.2  Ik kan mij in deze beslissing van het HvJ EU dan ook goed vinden en meen dat het Hof terecht afstand neemt van zijn A-G (ECLI:EU:C:2014:2323), die het HvJ EU in overweging had gegeven om de vraag ontkennend te beantwoorden.

4. De A-G heeft twee redenen genoemd waarom de werkingssfeer van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zich niet uitstrekt tot gedragingen van een handelaar die uitsluitend gericht zijn tegen één consument. De eerste reden is gelegen in de term ‘praktijk’. Volgens de A-G ligt in die term een inherente beperking besloten: het gedrag van de handelaar moet een praktijk vormen. Daar is volgens de A-G alleen sprake van indien aan ten minste één van de volgende twee voorwaarden is voldaan: i) de gedraging is gericht tegen een onbepaalde groep consumenten; ii) de gedraging doet zich bij herhaling voor jegens meer dan één consument.

5. De tweede reden waarom de tweede prejudiciële vraag volgens de A-G ontkennend beantwoord dient te worden is wat ik maar even het ‘overkillargument’ noem. Indien de werkingssfeer van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zou worden uitgebreid tot op zichzelf staande gevallen zou dit volgens de A-G in de praktijk tot gevolg hebben: “dat een handelaar voor elke contractbreuk een publiekrechtelijke sanctie (in de vorm van een boete) zou kunnen worden opgelegd, en wel bovenop mogelijke contractuele verhaalmiddelen waarover de individuele consument beschikt. Met andere woorden, overeenkomstig de redenering van de partijen die opmerkingen van die strekking hebben ingediend, zou elke contractuele onrechtmatigheid automatisch tot publiekrechtelijke sancties leiden.”

6. Beide argumenten worden door het HvJ EU op overtuigende wijze verworpen. Het zal niet verbazen dat het HvJ EU begint om in herinnering te brengen dat de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken ertoe strekt een hoog niveau van consumentenbescherming tot stand te brengen (r.o. 32) en dat deze richtlijn zich onderscheidt door een bijzonder ruime materiële werkingssfeer (r.o. 34-35).3  Volgens het Hof komt dat erop neer dat (r.o. 42): “De definities van de artikelen 2, onder c) en d), 3, lid 1, en 6, lid 1, van de richtlijn oneerlijk handelspraktijken noch de richtlijn als zodanig [aanwijzingen bevatten] dat de handeling of omissie aan de zijde van de handelaar herhaaldelijk moet plaatsvinden of meer dan één consument moet betreffen.”

7. Sterker nog: “44 Daarenboven zou het betoog van UPC dat een eenmalige gedraging van een handelaar, die slechts één consument betrof, niet kan worden aangemerkt als 'praktijk' in de zin van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken tot aanzienlijke nadelen kunnen leiden. 45 In de eerste plaats zijn in die richtlijn, wat de frequentie of het aantal getroffen consumenten betreft, geen drempelwaarden opgenomen bij overschrijding waarvan een handeling of omissie binnen het bereik van de richtlijn behoort te vallen, zodat de door UPC voorgestane stelling strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel. 46 In de tweede plaats zou in dat geval de consument moeten aantonen dat andere particulieren in hun belangen zijn geschaad door dezelfde aanbieder, ook al is dat bewijs in de praktijk heel moeilijk te leveren.”

8. Uit het vervolg van het arrest leren wij voorts dat:
− de omstandigheid dat een gedraging (als die in het hoofdgeding) beweerdelijk niet opzettelijk was, ook geheel irrelevant is (r.o. 47-49);
− de omstandigheid dat de aan de consument in rekening gebrachte extra kosten verwaarloosbaar zijn verder ook niet van belang is (r.o. 50-53); en
− de omstandigheid dat de consument in het onderhavige geval zelf de juiste informatie kon verkrijgen, ook irrelevant is (r.o. 54).

9. Gezien het doel en de strekking van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zijn dit in mijn ogen hele begrijpelijke overwegingen van het Hof. Het eerste argument van de A-G wordt door het HvJ EU dan ook terecht verworpen.

10. Het tweede argument van de A-G, het ‘overkillargument’, wordt eveneens door het HvJ EU verworpen (r.o. 56-59). Ook dat vind ik terecht. Uit de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken volgt slechts dat oneerlijke handelspraktijken verboden zijn. De Richtlijn oneerlijke handelspraktijken laat de lidstaten een beoordelingsmarge bij de keuze van de nationale maatregelen om oneerlijke handelspraktijken te bestrijden. Hieruit volgt − aldus het Hof − dat:
“58 (...) de lidstaten een geschikt sanctiesysteem moeten opzetten voor handelaars die gebruikmaken van oneerlijke handelspraktijken, en ervoor moeten zorgen dat de sancties met name voldoen aan het evenredigheidsbeginsel. Daarbij kan dan terdege rekening worden gehouden met factoren zoals de frequentie van de verweten praktijk, de vraag of opzet aanwezig is en de omvang van de door de consument geleden schade. 59 In de onderhavige zaak staat het aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met alle omstandigheden van de bij hem aanhangige zaak, te beoordelen of de gevolgen die volgens de nationale wettelijke regeling tot omzetting van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken voortvloeien uit het verbod op de door de handelaar in casu gebruikte misleidende handelspraktijk, in overeenstemming zijn met de eisen van die richtlijn en in het bijzonder met het evenredigheidsbeginsel.”

11. Met andere woorden: op papier bestaat wellicht het gevaar van overkill, maar dat zal in de praktijk niet zo'n vaart lopen omdat de lidstaten gezien het evenredigheidsbeginsel een uitgebalanceerd sanctiesysteem in het leven moeten roepen, en de nationale rechters bij het opleggen van sancties ‘ook nog eens’ met dat evenredigheidsbeginsel rekening dienen te houden. De praktijk in Nederland lijkt te bevestigen dat het met de ‘overkill aan sancties’ reuze meevalt en dit argument dus terecht onvoldoende gewicht in de schaal legt om te oordelen dat de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken zich niet uitstrekt tot gedragingen van een handelaar die uitsluitend gericht zijn op één consument.

12. In zijn commentaar onder het onderhavige arrest heeft Jansen nog op een aardig punt gewezen.4  Art. 6:193j lid 3 BW bepaalt namelijk dat een overeenkomst die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, vernietigbaar is. Hij vraagt zich nu af of dit ook betekent dat − indien de onderhavige Hongaarse casus in Nederland zou spelen − de consument zijn overeenkomst bij de nieuwe provider kan vernietigen, zodra blijkt dat de vorige provider zich aan een oneerlijke handelspraktijk schuldig heeft gemaakt. Naar de letter van de wet lijkt het antwoord bevestigend te moeten luiden. Maar zoals Jansen terecht opmerkt zou dat heel onbillijk zijn. Sterker nog: dat zou onaanvaardbaar zijn. Ik ben het dan ook met hem eens dat art. 6:193j lid 3 BW als volgt gelezen moet worden: “Een overeenkomst met de handelaar die als gevolg van een door hem gepleegde oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, is vernietigbaar.”

13. Tot slot nog dit. In het algemeen gedeelte van de Nederlandse Reclame Code (NRC) zijn de regels uit de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken opgenomen. Men dient zich echter goed te realiseren dat op grond van de NRC niet met succes geageerd kan worden tegen een-op-een-uitingen. Dat komt omdat art. 1 van de NRC onder reclame verstaat: iedere openbare en/of systematische directe dan wel indirecte aanprijzing van goederen, diensten en/of denkbeelden door een adverteerder of geheel of deels ten behoeve van deze, al dan niet met behulp van derden. In de toelichting op dit artikel lezen wij dat het vereiste van systematische aanprijzing ertoe dient om te vermijden dat alle zogenaamde een-op-een-uitingen zoals bijvoorbeeld individuele verkoopgesprekken onder de definitie van reclame vallen. Hoewel ik niet over een glazen bol beschik, denk ik dat de NRC naar aanleiding van het onderhavige arrest op dit punt niet zal worden aangepast.

1. Op het moment dat de verwijzende rechter zijn prejudiciële vragen stelde (14 mei 2013) was het CHS Tour Services-arrest van het HvJ EU nog niet gewezen.
2. Zie Verkade, Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten (Mon. BW 49a Kluwer 2009), nr. 21 en Verkade, Misleidende (B2B)reclame en vergelijkende reclame (Mon. BW 49b Kluwer 2011), nr. 23.
3. Zie in dit verband ook r.o. 52-53.
4. https://dirkzwagerieit.nl/2015/05/06/een-enkele-onjuiste-mededeling-aan-consument-tijdens-looptijd-contract-al-oneerlijke-handelspraktijk/.


Bijdrage is onlangs ook verschenen in IER; IER2015/33, p. 230-238.

RB 2512

Rapport geslaagdenpercentage rijschool onrechtmatig

Hof 's-Gravenhage 8 maart 1990, RB 2512; ECLI:NL:GHSGR:1990:AJ5848 (eisers tegen de Staat der Nederlanden en Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen)
Rapport geslaagdenpercentage. Reclamerecht. De Staat en het CBR geven een gids uit, gebaseerd op het geslaagdenpercentage. Gezien de inhoud van de aan het hof overgelegde rapportage concludeert het hof dat de beoogde doeleinden door de publicatie niet/nauwelijks zullen worden gediend en dat de gids het publiek slechts een beperkt inzicht zal geven in de kwaliteit van een rijschool. Overheid handelt door publicatie van de gids in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en derhalve onrechtmatig.

Beoordeling van het Hoger Beroep:
14. Gezien de inhoud van voormelde rapportage, moet voorshands worden geconcludeerd dat de beoogde doeleinden door de publicatie niet dan wel nauwelijks zullen worden gediend en dat de gids het publiek slechts een zeer beperkt inzicht zal geven in de kwaliteit van een rijschool.
15. Daarnaast is, mede gezien de eerdergenoemde brieven, aannemelijk dat het feit dat op het slaagpercentage niet de statistisch gebruikelijke correctie is toegepast, terwijl zulks zeer wel mogelijk was geweest, tot gevolg heeft, dat onder de niet in de gids opgenomen rijscholen zich rijscholen zullen bevinden die kwalitatief niet onderdoen voor net wèl in de gids opgenomen rijscholen.
16. Dat de niet in de gids opgenomen rijscholen door een en ander schade lijden, behoeft nauwelijks betoog nu immers mensen die een rijschool zoeken, dus aspirant—rijschoolleerlingen, de in hun omgeving bestaande rijscholen uit zichzelf niet zullen kennen en daartoe de gids zullen raadplegen, zeker als deze gids — zoals hierna nog zal worden toegelicht — ogenschijnlijk alleen de goede rijscholen vermeldt en het zegel van de overheid draagt. Bij de rijscholen die door het niet toepassen van de statistisch gebruikelijke correctie, hierboven bedoeld, thans of in de toekomst net niet in de gids zijn of zullen worden vermeld — het hof denkt hier in het bijzonder aan de rijscholen van de appellanten sub 4 en 5 — zal dit extra pijnlijk treffen.
17. De omstandigheid dat in de inleiding van de gids erop wordt gewezen dat het geslaagdenpercentage niet uitsluitend bepalend is voor de kwaliteit van de geboden rijopleiding en het niet vermeld staan van een rij school in de gids “dus niet automatisch betekent dat deze slecht zou zijn”, terwijl daarin tevens een aantal aanvullende kwaliteitsaspecten wordt opgenoemd, doet aan het vorenoverwogene niet af.
20. Het hof is derhalve op grond van al het vorenoverwogene voorshands van oordeel dat de Minister en het in opdracht van de Minister handelende CBR door op basis van een criterium, dat op zich reeds aanvechtbaar is en nauwelijks relevant voor de beoogde doeleinden, op onterechte gronden een deel van de groep rijschoolhouders bij de publicatie uit te schakelen, onzorgvuldig en in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur hebben gehandeld, zodat de publicatie van deze gids onrechtmatig is.

RB 2511

GSK geeft geen onjuiste mededeling over tanderosie

RCC 21 juli 2015, RB 2511, dossiernr. 2015/00661 (Tandglazuur dat beschadigd is kan niet meer worden hersteld)
Afwijzing. Persoonlijke verzorging. De uiting: Het betreft een televisiecommercial waarin Sensodyne Proglasur tandpasta wordt aangeprezen. In de commercial zegt de “Customer & Shopper Marketing Manager” van GSK het volgende: “Wat wij vandaag de dag eten en drinken, energiedrankjes, vruchtensappen en fruit, dat is alles wat je tandglazuur kan aantasten. Tandglazuur dat eenmaal beschadigd is, kan gewoon helaas niet meer hersteld worden. De tandarts kan je adviseren om Proglasur te gebruiken, want Proglasur helpt tegen tanderosie. Tegen tanderosie moet je preventief al maatregelen nemen.” In beeld verschijnt vervolgens de tekst: “Proglasur helpt beschermen tegen de gevolgen van tanderosie.” De klacht: De mededeling in de reclame dat glazuur nooit meer aangroeit, is niet juist. Sommige tandpasta’s stellen dat ze helpen je glazuur aan te laten groeien. En twee familieleden van klager hebben ervaren dat glazuur wel is teruggekomen.

Het oordeel van de Commissie:
De Commissie vat de klacht aldus op dat klager de televisiecommercial misleidend vindt omdat hierin – volgens klager ten onrechte – wordt gesteld dat eenmaal beschadigd tandglazuur niet meer hersteld kan worden. Deze klacht kan naar het oordeel van de Commissie niet slagen. Adverteerder heeft voldoende onderbouwd dat door tanderosie beschadigd tandglazuur niet meer herstelt. De Commissie ziet hierbij met name op de stelling van prof. Van Loveren in zijn e-mail van 2 juli 2015 dat na het doorbreken van de tand geen glazuur meer gevormd kan worden, en voorts op het artikel “The Role of Erosion, Abrasion and Attrition in Tooth Wear”, waarin met betrekking tot erosie van tandglazuur gesproken wordt van “irreversible loss of surface tissue”. Gelet op het voorgaande wordt naar het oordeel van de Commissie in de televisiecommercial, waarin Proglasur wordt aangeprezen als middel dat helpt tegen tanderosie, geen onjuiste informatie wordt verstrekt over de mogelijkheid van herstel van door erosie beschadigd tandglazuur. Daarom wordt als volgt beslist.

De beslissing
De Commissie wijst de klacht af.
RB 2506

Bosch espressoapparaat niet verkrijgbaar met DE-spaarpunten

Vzr. RCC 11 augustus 2015, RB 2506, dossiernr. 2015/00777 (Bosch espressoapparaat niet verkrijgbaar met DE-spaarpunten)
Voorzittersafwijzing. Douwe Egberts. De uiting: Het betreft de website www.blokker.nl/n/blknl/douwe-egberts. De klacht: Klager wilde zijn DE-spaarpunten inwisselen voor een koffiezetapparaat. Toen klager bij de Blokker-vestiging in Brunssum op de Blokker-website het zoekprogramma had doorlopen, viel zijn keuze op een Bosch espressoapparaat. Dit apparaat bleek klager echter niet met DE-punten te kunnen krijgen. Nu klager de gelegenheid had om via de DE-link een toestel te selecteren dat hij niet met DE-punten kon krijgen, acht hij de website misleidend.

Het oordeel van de voorzitter:
Nu DE voor de besteding van DE-spaarpunten gebruik maakt van de diensten van Blokker, in die zin dat men DE-spaarpunten in een aantal Blokker-vestigingen kan besteden, alwaar men tevens op de Blokker-website in de gelegenheid is een keuze uit het DE-assortiment te maken, acht de voorzitter beide adverteerders verantwoordelijk voor de wijze waarop men op de website het DE-assortiment kan bekijken.
Met betrekking tot de gewraakte website overweegt de voorzitter dat niet is gebleken dat men bij het op correcte wijze doorlopen van het programma, dat de DE-spaarder moet leiden naar het DE-assortiment, uitkomt bij producten die men niet met DE-spaarpunten kan kopen. DE wijst er daarbij op dat, om duidelijk te maken welke  producten tot het DE-assortiment behoren, bij deze producten een “DE”-zegel is afgebeeld, zoals dat bijvoorbeeld het geval is op de door klager overgelegde pagina waarop de stappen 3 en 4 zijn omcirkeld. Op grond van het vorenstaande acht de voorzitter de klacht ongegrond.

De beslissing van de voorzitter
De voorzitter wijst de klacht af.